Levering van software met bepaalde drempelwaarde
Rechtbank Oost-Nederland 15 februari 2013, LJN BZ3890 (Complan Valens B.V. Stichting Katholieke Universiteit/Netpoint)
Aanbestedingsrecht. Licenties voor software. Complanon is actief op het gebied van ICT-voorzieningen (met name software) voor administratieve doeleinden bij onder andere opleidingen voor tandheelkunde. In 2004 zijn tussen Complanon en SKU licentieovereenkomsten gesloten voor software die door SKU tot 2006 is gebruikt. SKU is vervolgens met Digipractice in zee gegaan. Complanon vordert voor recht dat SKU in stijd met het aanbestedingsrecht heeft gehandeld door onderhands zonder aanbesteding een overeenkomst te sluiten met een derde tot levering van software met een drempelwaarde van € 200.000.
De kantonrechter stelt vast dat SKU in strijd met art. 8 lid 1 onder a Wira een overeenkomst heeft gesloten met een derde, waardoor deze vernietigbaar is. Aangenomen moet worden dat de termijn voor het instellen van die vordering nog niet is verstreken. SKU wordt verboden verdere uitvoering te geven aan de overeenkomst. Volgens de kantonrechter heeft Complanon er belang bij dat in afwachting van de uitkomst van een procedure tot vernietiging de verdere uitvoering van de overeenkomst met de derde wordt opgeschort. Het subsidiair gevorderde wordt toegewezen.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat SKU in strijd met art. 8 lid 1 onder a Wira een overeenkomst met een derde heeft gesloten, dat die overeenkomst daarom vernietigbaar is en dat aangenomen moet worden dat de termijn voor het instellen van die vordering nog niet is verstreken. Complan heeft er belang bij dat in afwachting van de uitkomst van een procedure tot vernietiging de verdere uitvoering van de overeenkomst met de derde wordt opgeschort. Daarom moet wel de voorwaarde worden verbonden dat Complan binnen een termijn van vier weken na dagtekening van dit vonnis in een bodemprocedure een vordering tot vernietiging van deze overeenkomst instelt. Het primair onder a gevorderde is dus te ruim. Daarom zal het subsidiair gevorderde worden toegewezen zoals hierna te melden. Voor een gebod tot aanbesteding zoals primair onder b is gevorderd, is thans geen grond. Eerst zal in de bodemprocedure uitgemaakt moeten worden of de overeenkomst die SKU met een derde heeft gesloten vernietigd moet worden. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
Onrechtmatig handelen door benaderen van relaties
Rechtbank Noord-Holland 14 maart 2013, LJN BZ5400 (Medusoft B.V. tegen gedaagden/License IT)
Non-concurrentiebeding. Medusoft is een onderneming die zich bezighoudt met ICT-security. Daartoe verhandelt zij met name McAfee, NOD32 en G-data-licenties, voornamelijk gericht op de beveiliging van werkplekken. Tussen Medusoft en gedaagden is een arbeidsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomsten bevatten geen concurrentiebeding. Het dienstverband van gedaagde 1 is per 13 augustus 2011 beëindigd. Hierop hebben gedaagden een bedrijf gestart, genaamd License IT, en hebben een domeinnaam geregistreerd. Het dienstverband met gedaagde 2 is per 1 november geëindigd door opzegging van de gedaagde. Medusoft vordert voor recht dat gedaagden onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld.
De kantonrechter oordeelt dat het een ex-werknemer die niet aan een concurrentiebeding is gebonden, in beginsel vrij staat te bepalen bij wie hij in dienst treedt. Voor de vrije ex-werknemer staat in beginsel ook de mogelijkheid open zich als zelfstandig concurrent te vestigen. In bijzondere omstandigheden kan echter sprake zijn van onrechtmatige concurrentie, indien met gebruikmaking van kennis en gegevens over klanten, stelstelmatig en substantieel actief onder klanten en met een duurzaam karakter van de ex-werkgever wordt verworden. Ook kan sprake zijn van onrechtmatige concurrentie indien de ex-werknemer reeds tijdens het dienstverband een nieuw concurrerend bedrijf heeft opgericht en daarvoor een plan heeft geschreven. De kantonrechter is van oordeel dat gedaagden en License IT onrechtmatig hebben gehandeld jegens Medusoft door relaties van haar te benaderen. Voorts gelet op de afwezigheid van een concurrentiebeding, gaat een algheel verbod zoals gevorderd onder II., III., en IV. te ver, aldus de kantonrechter.
1. Zoals ook door beide partijen is verwoord dient bij de beoordeling het volgende voorop te staan. Een ex-werknemer die niet aan een non-concurrentiebeding is gebonden, is in beginsel vrij om te bepalen bij wie hij in dienst treedt. Voor de vrije ex-werknemer staat in beginsel ook de mogelijkheid open zich als zelfstandig concurrent van de ex-werkgever te vestigen. In dat kader heeft de ex-werkgever te dulden dat zijn ex-werknemer relaties van hem benadert. In bijzondere omstandigheden kan echter sprake zijn van onrechtmatige concurrentie. In het bijzonder is sprake van onrechtmatige concurrentie indien met gebruikmaking van kennis en gegevens over klanten opgedaan bij de ex-werkgever, stelselmatig en substantieel actief onder klanten met een duurzaam karakter van de ex-werkgever wordt verworden. Ook kan sprake zijn van onrechtmatige concurrentie indien de ex-werknemer reeds tijdens het dienstverband een nieuw concurrerend bedrijf heeft opgericht en/of daarvoor een plan heeft geschreven. Niet vereist is dat de benaderde relaties exclusieve relaties van de ex-werkgever zijn. Het gaat er immers om of de ex-werknemer op basis van het plan, dat met de kennis die hij bij de ex-werkgever heeft opgedaan tot stand is gekomen, stelselmatig vaste klanten van de ex-werkgever wil benaderen.
8. Op grond van de vorenstaande feiten is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde 1], [gedaagde 2] en Lisense IT onrechtmatig hebben gehandeld jegens Medusoft door relaties van haar te benaderen. De gevorderde verklaring voor recht is in zoverre toewijsbaar.
9. Gelet op wat in kort geding ook is verwogen en voorts gelet op de afwezigheid van een concurrentiebeding, is de kantonrechter van oordeel dat een algeheel verbod zoals gevorderd onder II., III. en IV. van de dagvaarding te ver gaat. Volstaan moet worden met het in kort geding opgelegde verbod. Ook de daaraan gekoppelde termijn is onder de gegeven omstandigheden redelijk te achten. Met [gedaagde 1], [gedaagde 2] en Lisense IT is de kantonrechter van oordeel dat een termijn tot 1 januari 2014 onredelijk lang is.
14. De schadeberekening die door Medusoft is gemaakt, gaat echter uit van een ruimer en algemener verbod, zodat die berekening niet als grondslag kan dienen voor het thans vaststellen van schade.
15. Daarom kunnen de door Medusoft gevorderde bedragen nu niet worden toegewezen, maar zullen partijen, zoals ook gevorderd, naar de schadestaat procedure worden verwezen.
Reactie op bericht NOS: overheid laks na aanval door botnet
Brief van de Minister van Veiligheid en Justitie, Kamerstukken II 2012-2013, 26643, nr. 268
De commissie voor Veiligheid en Justitie heeft mij in haar procedurevergadering d.d. 27 februari verzocht om een reactie te geven op het bericht van de NOS dat de overheid laks is geweest na een aanval door een botnet. Dit in aanvulling op de reeds door de leden Gesthuizen (SP), Oosenbrug en Recourt (beiden PvdA) gestelde vragen. Met deze brief informeer ik u zowel over het handelen van de overheid ten aanzien van het Pobelka-botnet als over de ondernomen acties om botnets te bestrijden en dergelijke aanvallen eerder te detecteren.
In de berichtgeving van de NOS wordt met nadruk aangegeven dat de overheid laks is geweest in de bestrijding van het Pobelka-botnet. Deze kwalificatie acht ik onjuist. De overheid zet meerdere middelen in om botnets, zoals het Pobelka-botnet te bestrijden, en heeft dat ook in dit geval gedaan.
Het Pobelka-botnet is onderdeel van de bredere familie van citadel-botnets. In de afgelopen Cyber Security Beelden is dan ook ingegaan op de problematiek rond botnets. Nederland bezit een uitgebreide ICT-infrastructuur die deels de aanwezigheid van botnets in Nederland verklaart. Deze komt het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) in haar werk vaker tegen, het informeren hierover is dagelijkse praktijk van het NCSC. Op de website van het NCSC is daarom eerder al de factsheet «Verlos me van een botnet» gepubliceerd. Hierin wordt beschreven wat gebruikers kunnen doen als zij besmet zijn met malware en daardoor mogelijk onderdeel zijn van een botnet.
Onderzoek
Naar aanleiding van de uitzending van het NOS-journaal d.d. 14 februari zijn onderdelen van de dataset in de openbaarheid gekomen en daarmee is het risico van misbruik groter geworden. Daarnaast is door een aantal partijen de suggestie gewekt dat hierbij mogelijk grote belangen geschaad zouden zijn. Om deze reden is het van belang om de dataset in een brede context te analyseren om de potentiële impact van gegevens in de dataset in te schatten.
Acties in de komende periodeOok in de komende periode zal een aantal acties worden ondernomen om blijvend adequaat te kunnen optreden tegen digitale dreigingen zoals botnets. Daarbij gaat het om: 1) het uitvoeren van een juridische verkenning, 2) het op- en uitbouwen van een Nationaal Detectie en Response Netwerk, 3) het i.s.m. de vitale sectoren onverminderd up-to-date houden van IP-ranges en 4) het actualiseren van de Nationale Cyber Security Strategie.
OPTA heeft ten onrechte last onder dwangsom opgelegd
CBB 25 maart 2013, LJN BZ5339 (KPN/OPTA /Tele2)
OT2010; last onder dwangsom; level playing field / gelijk speelveld; informatievoorsprong en informatieachterstand; aanbesteding.
Nederlands Juridisch Dagblad bericht: Bij de aanbesteding van vaste telefonie door de Staat der Nederlanden onder de naam OT2010, heeft KPN gehandeld in strijd met het marktanalysebesluit Vaste Telefonie. KPN heeft namelijk een kortingsactie intern eerder bekend gemaakt dan aan externe afnemers.
Daardoor ontstond voor het KPN-onderdeel dat deelnam aan de aanbestedingsprocedure een informatievoorsprong ten opzichte van haar concurrenten en was er geen sprake van een gelijk speelveld bij het indienen van het bod. De overtreding was voor OPTA reden om KPN onder dreiging van een dwangsom te gelasten haar bod in te trekken, waardoor de deelname van KPN aan de aanbestedingsprocedure eindigde. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) oordeelt nu dat OPTA op zich bevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen, maar dat de last die OPTA in dit geval had opgelegd - een gedwongen intrekking van het bod - onevenredige gevolgen heeft.
Door de intrekking van het bod van KPN wordt namelijk niet bereikt dat alsnog bij het uitbrengen van de biedingen een gelijk speelveld is ontstaan; integendeel: het leidt tot een situatie waarin de concurrentie vermindert. Bovendien heeft de intrekking ook voor de Staat der Nederlanden als aanbesteder verstrekkende gevolgen. Daarom wordt de last onder dwangsom vernietigd.
3.3.2 OPTA heeft bij het bestreden besluit ervoor gekozen om - na aanvankelijke weigering - alsnog een last onder dwangsom op te leggen, omdat de gevolgen van de overtreding op dat moment nog steeds voortduurden. Door de overtreding beschikte de afdeling Retail van KPN in de dagen voor het sluiten van de biedingstermijn over een informatievoorsprong ten opzichte van haar concurrenten, en beschikten die concurrenten, waaronder Tele2, over een informatieachterstand. Ongeacht of de afdeling Retail van KPN bij de inrichting van haar bod gebruik heeft gemaakt van de WLR actietarieven, en ongeacht de hoogte van het uiteindelijke bod, hebben de informatievoorsprong en de informatieachterstand ervoor gezorgd dat bij de aanbesteding van OT2010 geen sprake was van een gelijk speelveld. Teneinde die gevolgen ongedaan te maken, moest KPN worden gedwongen haar aanbieding in te trekken, aldus OPTA.
3.3.3 Door KPN de last op te leggen haar aanbieding in te trekken, heeft OPTA het voordeel dat KPN mogelijk had van de overtreding weggenomen. Dit laat echter onverlet dat de door OPTA opgelegde last als onevenredig moet worden aangemerkt. De last heeft er niet in geresulteerd dat Tele2 of een andere concurrent van KPN alsnog de kortingsactie heeft kunnen gebruiken voor het uitbrengen van een lager bod. De last heeft niet geleid tot een gelijk speelveld, maar integendeel tot een situatie waarin Tele2 een bevoordeelde positie verkreeg. Door de last is de concurrentie bij de aanbesteding van OT2010 dan ook niet bevorderd, maar juist verminderd. Dit klemt te meer nu de gedwongen intrekking van de aanbieding van KPN ook verstrekkende gevolgen heeft gehad voor een derde, namelijk de Staat der Nederlanden als aanbesteder.
3.4 Het voorgaande leidt het College tot het oordeel dat de last onder dwangsom onevenredige gevolgen heeft in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Deze last onder dwangsom is daarom in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.
Staking van hostingproviderdiensten voor namaaksites creëert een juist evenwicht
Ex parte beschikking Vzr. Rechtbank Den Haag 25 maart 2013, KG RK 13-629 (Merkhouders tegen Elcatel Ltd.)
Tip ingezonden door Thomas de Weerd, Houthoff Buruma.
Ex parte. Counterfeit. Namaak. 2.22 lid 6 BVIE. 6:196c BW. REACT, the Anti-Counterfeiting Network.
Uit't verzoekschrift: (aangepaste) verzoek tegen hosting provider Ecatel tot beëindigen van diensten waarmee inbreuk wordt gemaakt op rechten van de Merkhouders. In het bijzonder ziet het verzoek op het afsluiten van een groot aantal websites waarop counterfeit producten worden aangeboden.
Van belang is dat de meeste hosting providers rechten inzake de intellectuele eigendom respecteren en evident inbreukmakende websites na melding afsluiten. Slechts een handvol hosting providers nemen dergelijke meldingen niet serieus. De voorzieningenrechter: De in het verzoekschrift genoemde omstandigheden, waaronder de stelling dat het gaat om counterfeit producten en de aangevoerde problemen bij het aanspreken van de beheerders van de websites op de inbreuken, maken naar voorlopig oordeel dat toepassing van die bevoegdheid in dit geval een juist evenwicht creëert tussen de rechten van verzoeksters, gerekwestreerde en de beheerders van de websites (r.o. 2.4).
Verder uit 't verzoekschrift
Juridisch kader:
III.1. Artikel 2.22 lid 6 BVIE
III.2. Proportionaliteit en subsidiariteit
III.3. Het ontbreken van algemene voorwaarden van Ecatel
III.4. Aansprakelijkheidsbepalingen niet van toepassing bij verbod
III.5. Exparte bevel is mogelijk tegen een tussenpersoon
III.3. Het ontbreken van algemene voorwaarden van Ecatel
76. Tekenend voor de houding van Ecatel is dat het onmogelijk is te achterhalen wat haar algemene voorwaarden zijn. Op haar website biedt zij twee links aan naar haar Terms and conditions. Klikken op zowel de link in het navigatiemenu aan de linkerkant als op de link in de footer levert echter een foutmelding op.
III.4. Aansprakelijkheidsbepalingen niet van toepassing bij verbod
77. Aansprakelijkheid van de hosting provider is in deze zaak niet aan de orde. Artikel 6:196c lid 5 BW staat het verbod tegen de (hosting) provider uitdrukkelijk toe, onafhankelijk van diens aansprakelijkheid. Overigens is Ecatel op de hoogte gesteld van de inbreuken op de Counterfeit Websites en spreken de inbreuken voor zich. Ecatel kan zich zodoende niet beroepen op de uitsluiting van aansprakelijkheid die art. 6:196c lid 4 biedt. Verwezen wordt naar de hierboven reeds genoemde rechtspraak betreffende The Pirate Bay.
De Voorzieningenrechter:
2.4. Ook is voorshands voldoende aannemelijk dat de genoemde websites worden gehost door gerekwestreerde. Dat brengt naar voorlopig oordeel mee dat gerekwestreerde kan worden aangemerkt als een tussenpersoon wiens diensten worden gebruikt om de genoemde inbreuken te maken in de zin van artikel 2.22 lid 6 BVIE en dat dus een bevel kan worden uitgevaardigd tot staking van die diensten. De in het verzoekschrift genoemde omstandigheden, waaronder de stelling dat het gaat om counterfeit producten en de aangevoerde problemen bij het aanspreken van de beheerders van de websites op de inbreuken, maken naar voorlopig oordeel dat toepassing van die bevoegdheid in dit geval een juist evenwicht creëert tussen de rechten van verzoeksters, gerekwestreerde en de beheerders van de websites.
Op andere blogs:
Webwereld (Ex-parte verbod tegen hoster Ecatel om namaaksites)
Procesvertegenwoordiging HvJ EU. De inbreng van de NLse regering in 2012
Jaarbericht 2012. Procesvertegenwoordiging Hof van Justitie van de EU. Inbreng van de Nederlandse regering, Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 33 400-V, nr. 118.
De rechtspraak van het Hof en het Gerecht is essentieel voor Nederland. Hun uitspraken dragen bij aan de rechtsontwikkeling binnen de Europese Unie en kunnen van invloed zijn op het Nederlandse recht en beleid. Europese jurisprudentie dwingt soms tot aanpassing van de nationale regelgeving of uitvoeringspraktijk. Door actief zijn visie naar voren te brengen in Luxemburg, kiest Nederland ervoor om invloed uit te oefenen op deze rechtsontwikkelingen. Bij elk geselecteerd arrest wordt kort het standpunt van de Nederlandse regering weergegeven.
Consumentenbescherming - Content Services
Intellectueel eigendom - SABAM
Mededinging - Compass-Datenbank
Aanbesteding - vrij verkeer - fairtrade koffie en thee
Consumentenbescherming - Content Services
Arrest van het Hof van 5 juli 2012, Content Services, zaak C-49/11 (Oostenrijk) - [IT 820]
In deze zaak worden prejudiciële vragen gesteld over wat kan worden beschouwd als een ‘duurzame drager’. De richtlijn koop-op-afstand (thans Richtlijn 2011/83) vereist onder meer dat de algemene voorwaarden aan de consument ter beschikking worden gesteld op een ‘duurzame drager’. Een papieren kopie van de algemene voorwaarden is uiteraard een duurzame drager. In dit geval gaat het om een hyperlink door middel waarvan de consument op de website van de verkoper de algemene voorwaarden kan bekijken. Zoals ook de Nederlandse regering heeft betoogd, voldoet een dergelijke hyperlink volgens het Hof niet aan de voorwaarden van de richtlijn. Het is namelijk de bedoeling dat de consument de informatie kan opslaan zodat hij de informatie altijd kan raadplegen en er ook zeker van kan zijn dat deze ongewijzigd blijft. Een hyperlink is dus geen ‘duurzame drager’ in de zin van de richtlijn koop-op-afstand.
Intellectueel eigendom
Arrest van het Hof van 16 februari 2012, SABAM, zaak C-360/10 (België) - [IEF 10920]
In deze zaak gaat het om de vraag of een sociaalnetwerksite verplicht mag worden een filtersysteem te installeren om het illegaal uitwisselen van auteursrechtelijk beschermd materiaal te voorkomen. Het Hof is van oordeel dat het opleggen van een filterverplichting in strijd is met het Unierecht. Een dergelijke verplichting vormt een door de richtlijn elektronische
handel (Richtlijn 2000/31) verboden algemene toezichtverplichting. De nationale wetgever en rechter moeten bij het opleggen van maatregelen aan een internetprovider of een hostingdienstverlener ter bescherming van auteursrechthebbenden de belangen afwegen van bescherming van auteursrechten enerzijds en grondrechten als privacy, bescherming van persoonsgegevens en vrijheid van informatie, zoals gewaarborgd in het Handvest van de Unie, anderzijds. De uitspraak is in lijn met de inbreng van de Nederlandse regering.
Mededinging - Compass-Datenbank
Arrest van het Hof van 12 juli 2012, Compass-Datenbank, zaak C-138/11 (Oostenrijk)
Compass-Datenbank exploiteert een economische databank voor het verstrekken van informatiediensten. Compass-Datenbank heeft toestemming van de Oostenrijkse autoriteiten nodig om gegevens uit het ondernemingsboek te gebruiken. Het gaat onder meer om de reguliere gegevens (adres, telefoon enz.), deelnemingen, (stille) vennoten en andere informatie. Sinds 1999 hebben vijf ondernemingen na een aanbesteding de taak toebedeeld gekregen afwikkelingsinstanties op te zetten voor het bijhouden en tegen betaling verlenen van toegang tot het ondernemingsboek. De Oostenrijkse autoriteiten verbieden vervolgens Compass-Datenbank om nog langer gegevens uit het ondernemingsboek te gebruiken. De Oostenrijkse rechter vraagt om uitlegging van artikel 102 VWEU. Volgens het
Hof verricht een overheidsinstantie geen economische activiteit wanneer zij de gegevens die ondernemingen op grond van een wettelijke meldingsplicht hebben meegedeeld, in een databank opslaat en belanghebbenden inzage daarin verleent en/of voor hen print-outs laat vervaardigden. De overheidsinstantie kan in dit geval daarom niet als een onderneming in de zin van artikel 102 VWEU worden beschouwd. Dat geldt ook wanneer de activiteit erin bestaat afwikkelingsinstanties en hun eindklanten te verbieden informatie die door de overheid is verzameld en in de databank
van een openbaar register als het ondernemingsboek is opgenomen, te hergebruiken om daarmee eigen inlichtingendiensten te verstrekken. Ook wanneer een overheidsinstantie zich daarbij op intellectuele eigendomsrechten
beroept, handelt zij nog niet als een onderneming. Deze uitspraak is in lijn met de inbreng van de Nederlandse regering.
Aanbesteding - vrij verkeer - fairtrade koffie en thee
Arrest van het Hof van 10 mei 2012, Commissie/Nederland, zaak C-368/10 - [IEF 11305]
De provincie Noord-Holland start een Europese aanbesteding voor de levering van koffieautomaten met biologische en fairtrade koffie en thee. De provincie verwijst in haar bestek naar het EKO-keurmerk en het Max Havelaarkeurmerk. Volgens de Commissie zijn deze verwijzingen in strijd met de aanbestedingsrichtlijn (Richtlijn 2004/18). De Commissie krijgt grotendeels gelijk van het Hof. De verwijzing naar het EKO-keurmerk was volgens het Hof een onverenigbare technische specificatie. De provincie mag alleen de onderliggende uitgangspunten van het keurmerk als eis stellen, niet het keurmerk zelf. De uitgangspunten van het Max Havelaar keurmerk zijn volgens het Hof sociale overwegingen die getoetst moeten worden aan het artikel over uitvoeringsvoorwaarden (artikel 26 van Richtlijn 2004/18). Deze
uitgangspunten zijn dus geen technische specificaties van het product, zoals de Commissie stelt. De uitgangspunten van zowel het EKO-keurmerk als het Max Havelaar-keurmerk mogen voorts ook worden gebruikt in de gunningscriteria.
Deze uitgangspunten houden in casu voldoende verband met het voorwerp van de opdracht. Ook hier geldt dus dat het keurmerk zelf niet geëist mag worden. Dit zou in strijd zijn met de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie en transparantie. Tot slot heeft de provincie ook van leveranciers geëist dat ze inzicht geven in hun activiteiten op het
gebied van duurzaam inkopen en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Deze eis is volgens het Hof in strijd met het gesloten systeem van bekwaamheidseisen en met de transparantieverplichting.
Zie het Jaarbericht van 2011.
Inzage in Gmail-account wellicht onrechtmatig
Gerechtshof 's-Hertogenbosch 19 maart 2013, LJN BZ5206 (Appellant tegen Doco International B.V.)
Op non-actiefstelling. Ontslag op staande voet. Onrechtmatig verkregen bewijs door inzage in Gmail-account? Zakelijk gebruikt emailaccount.
Het hof stelt Doco in de gelegenheid om bedoelde logfiles, voor zover nodig voorzien van een toelichting omtrent de datum en de inhoud/aard van de door [appellant] gedownloade gegevens, in het geding te brengen; duidelijkheid te verschaffen om welke reden het nodig was om inzage te hebben in de laptop/Gmail-account en aan te geven op welke wijze en op welk moment Doco toegang heeft verkregen tot het Gmail-account van mw. [echtgenote van appellant].
Het hof laat Doco toe te bewijzen: dat het Gmail-account van mw. [echtgenote van appellant] zakelijk werd gebruikt en centraal stond in de bedrijfsvoering van Clear Concept; de wijze waarop Doco toegang heeft verkregen tot het Gmail-account van mw. [echtgenote van appellant].
4.4.4. [appellant] heeft in grief 5 bezwaar gemaakt tegen het gebruik van de door Doco overgelegde e-mails als bewijs. Deze dienen volgens [appellant] uitgesloten te worden van bewijs omdat zij onrechtmatig verkregen zijn. [appellant] heeft gesteld dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het privacybelang van de echtgenote van [appellant], op wiens naam de e-mailaccount stond ([gmailaccount]@gmail.com), zich niet zo ver uitstrekt dat ook derden die die e-mailaccount gebruiken door het sturen van e-mails met de strekking als de in het geding gebrachte mails, daaraan een voldoende zwaarwegend belang kunnen ontlenen, leidend tot bewijsuitsluiting in deze procedure. Doco had geen toestemming om in de met een wachtwoord beveiligde privé-e-mailaccount, waarin zich overwegend privécorrespondentie met banken, een makelaar, het ziekenhuis en de gemachtigde van [appellant] bevindt, te kijken. De account werd slechts af en toe zakelijk gebruikt als de zakelijke mail van Doco niet werkte. Doco heeft ingebroken in deze “brievenbus”. (...)
4.4.6.1. In dit geval betekent dit met betrekking tot de eerste vraag dat thans nog onvoldoende duidelijk is wat de status was van de Gmail-account van de echtgenote van [appellant]. Vast staat dat dit in ieder geval ook een privé-account was/is dat door [appellant] en zijn echtgenote ook als zodanig werd gebruikt. [appellant] heeft gesteld dat die account slechts af en toe zakelijk voor Doco werd gebruikt als de e-mail van Doco in China niet werkte. Doco heeft evenwel betoogd dat de betreffende account - ook - zakelijk werd gebruikt en zelfs centraal stond in de bedrijfsvoering Clear Concept en daardoor van Doco. Zo liep alle communicatie met het trustkantoor Klako via de Gmail-account volgens Doco.
Doco heeft verwezen naar een tweetal schema’s op pagina 30 van de conclusie van repliek. Bedoelde schema’s acht het hof voorshands geen bewijs voor de stelling van Doco. In die schema’s is immers wel de positie van mw. [echtgenote van appellant] aangegeven voor wat betreft de routing van de “purchase orders” en de facturen en betalingen, maar dit zegt op zich niets over het zakelijk gebruik van haar Gmail-account. Doco heeft verder verwezen naar een - kennelijk door haar - opgesteld schema in punt 84 van de memorie van grieven waarin onder meer is vermeld “Rep. office China [roepnaam echtgenote van appellant] mail”. Ook dit zegt naar het oordeel van het hof - vooralsnog - niets omtrent het zakelijk gebruik van de bedoelde account. Doco heeft betoogd haar voormelde stelling te kunnen aantonen. Het hof zal Doco toelaten tot het bewijs van die stelling.
Het hof is in dat verband voorshands van oordeel dat - in ieder geval bij slechts sporadisch zakelijk gebruik - niet met recht kan worden betoogd dat de Gmail-account onder het Doco Bedrijfsreglement 1-1-2008 (hierna: het Bedrijfsreglement) viel. Uit bijlage 1 bij het Bedrijfsreglement, “Protocol voor het gebruik van e-mail- en internetfaciliteiten”, kan niet anders worden afgeleid dan dat dit protocol alleen van toepassing is op (onder andere e-mailverkeer via) het Doco-netwerk.
4.4.6.3. Doco heeft verder betoogd dat zij zich met medeweten en instemming van mw. [echtgenote van appellant] vaker toegang had verschaft tot de Gmail-account, dat het wachtwoord was opgeslagen op de computer van [algemeen directeur] op het Doco-kantoor in Sittard en dat Windows de instellingen en het wachtwoord onthoudt. Het hof acht voor de beoordeling van de gestelde onrechtmatige bewijsgaring van belang dat vast komt te staan op welke wijze en op welk moment Doco toegang heeft gekregen tot de Gmail-account. Het is aan Doco daar duidelijkheid over te verschaffen en bewijs bij te brengen. Het hof merkt daarbij voorshands op dat, indien komt vast te staan dat het wachtwoord ‘[wachtwoord B.]’ aan Doco door mw. [echtgenote van appellant] ter beschikking is gesteld, dit nog niet betekent dat daarmee tevens toestemming is gegeven voor het monitoren van al het e-mailverkeer dat via de Gmail-account liep.
Instellingswet Autoriteit Consument en Markt
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om het toezicht op markten te stroomlijnen ter bevordering van de kwaliteit van het toezicht en de bescherming van het belang van de consument, en daarom regels te stellen die het toezicht zoveel mogelijk onderbrengen bij één onafhankelijke toezichthouder;
Artikel 3
1. De Autoriteit Consument en Markt bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden, onder wie de voorzitter.
2. Benoeming vindt plaats op grond van de deskundigheid die nodig is voor de uitoefening van de taken van de Autoriteit Consument en Markt alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.
3. De voorzitter wordt benoemd voor een periode van zeven jaar en de overige leden worden benoemd voor een periode van vijf jaar. De voorzitter en de overige leden kunnen eenmaal worden herbenoemd voor eenzelfde periode.
NS heeft gerechtvaardigd belang reisopbrengst te verwerke
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft geconcludeerd dat de NS een gerechtvaardigd belang heeft om het totale bedrag per maand dat de klant op saldo bij de NS heeft gereisd (reisopbrengst) te verwerken voor marketingdoeleinden. Deze verwerking leidt er niet toe dat er een gedetailleerder beeld ontstaat van het reisgedrag van de reizigers. Hierdoor staan naar het oordeel van het CBP het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van reizigers de verwerking niet in de weg.
Hergebruik van in opdracht gemaakte ontwerpen na faillissement
Rechtbank Middelburg 31 oktober 2012, LJN BZ5165 (X tegen De Vey Mestdagh Beheer B.V.)
Auteursrecht. Overeenkomst van opdracht. Faillissement opdrachtgever. Hergebruik. Algemene voorwaarden. Bewijs.
Ontwerper X heeft in opdracht gedurende een tiental jaren ontwerpen gemaakt voor De Vey(oud). De Vey is in faillissement verklaard. Op de facturen aan De Vey zijn tenminste twee jaar vóór het faillissement algemene voorwaarden van toepassing verklaard en de vindplaats op een website opgenomen. Daarin staat een bepaling over IE-rechten, gebruik, licenties en naamsvermelding. De oude voorwaarden waren gedurende de jarenlange relatie tussen auteur en opdrachtgever tussentijds vervangen. Gelet op de omstandigheden van het geval zijn die nieuwe voorwaarden van toepassing hoewel zij nooit aan de opdrachtgever zijn overhandigd, maar wel beschikbaar zijn via internet en vermeld op de regelmatig verzonden facturen.
Krachtens de algemene voorwaarden is het de opdrachtgever niet (langer) toegestaan het ontwerp te gebruiken en er kon geen gebruiksrecht worden overgedragen aan De Vey(nieuw). Niettemin heeft De Vey na het faillissement de ontwerpen zonder toestemming van ontwerper onrechtmatig gebruikt, want het is in strijd met artikel 1 jis 12,13,14 en 25 van de Auteurswet en met de algemene voorwaarden wel openbaar gemaakt en verveelvoudigd. Op grond van de algemene voorwaarden wordt De Vey tot betaling van drie maal het overeengekomen honorarium aangesproken. De ontwerper levert twee lijsten in met ontwerpen die zij voor De Vey heeft gemaakt (klik op afbeelding voor vergroting).
De rechtbank bespreekt de ontwerpen van deze lijsten stuk voor stuk en komt tot de conclusie dat De Vrey op bepaalde ontwerpen inbreuk heeft gepleegd en op anderen weer niet. Ook staat de rechtbank enerzijds De Vey toe bewijs te leveren ten aanzien van de Posten 04 tot met 06, 12 tot en met 17 en 23 en anderzijds de ontwerper om bewijs te leveren ten aanzien van de Posten 32, 36, 41, 45, 51, 58 en 64.
De reconventionele vordering, dat ontwerper klanten van De Vey zou hebben benaderd, wordt afgewezen. Ontwerper heeft eenmalig met behulp van het telefoonboek en de Gouden Gids een mailing aan potentiële klanten verzonden, het staat hem vrij om dat te doen.
Ad lijst I:
4.5.1 Gelet op het sub 4.2. overwogene is van belang of de gestelde inbreuken door De Vey na het faillissement van De Vey-oud hebben plaatsgevonden zoals [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] stelt maar door De Vey is betwist. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] zal zijn stelling op dat punt dienen te bewijzen.
4.5.2. Voor het geval [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] in dat bewijs zou slagen overweegt de rechtbank thans reeds als volgt ten aanzien van een aantal posten van lijst I.
a. Post 1, 3, 8, 27 en 28: dat een ontwerp niet door de klant in gebruik is genomen vormt geen weerlegging van de stelling dat De Vey inbreuk zou hebben gemaakt op het auteursrecht van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,]
b. Post 2: het verweer faalt omdat het evenmin een weerlegging oplevert van de gestelde inbreuk
c. Posten 04 tot met 06, 12 tot en met 17 en 23: De Vey heeft aangevoerd dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] voor die ontwerpen is betaald. Dat blijkt niet uit de door haar overgelegde facturen; De Vey zal in de gelegenheid worden gesteld dat te bewijzen door betalingsbewijzen over te leggen. Zij kan dat bij akte doen, uit een oogpunt van proceseconomie te nemen vóórdat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] overgaat tot het leveren van bewijs als vermeld onder 4.3.2.
d. Post 04 tot en met 06 en 23: behoudens het verweer dat is betaald wordt het gebruik erkend
e. Post 07: dat de klant failliet is houdt geen weerlegging in van de gestelde inbreuk door De Vey.
f. Post 09 tot en met 22, 24 en 26: Tegenover de stelling dat van een onbetaald ontwerp gebruik is gemaakt is het verweer dat dat gebruik éénmalig was ontoereikend.
g. Post 25: het verweer is te vaag: voor zo ver De Vey heeft willen betogen dat het niet om een werk met een eigen, oorspronkelijk karakter gaat in de daar in de jurisprudentie inzake auteursrecht gegeven betekenis is het onvoldoende onderbouwd.
h. Post 29: naast het sub 4.5.1. weergegeven verweer geen afzonderlijk verweer gevoerd
4.6. Ad lijst II:
4.6.1 [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] heeft voor zijn stelling dat De Vey inbreuk heeft gemaakt op zijn auteursrecht verwezen naar productie 6 bij dagvaarding waarin de gestelde inbreuk gespecificeerd wordt toegelicht aan de hand van afbeeldingen van het originele bestand en, op enkele uitzonderingen na, een korte schriftelijke toelichting en een afbeelding van het gewraakte gebruik. De grondslag van zijn vordering is daarmee voldoende duidelijk en De Vey heeft ook gespecificeerd verweer gevoerd. Het verweer dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] onvoldoende heeft aangegeven waarop hij zijn vordering grondt wordt verworpen.
4.6.2. Met betrekking tot de afzonderlijke posten op lijst II overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen zij onder 4.2. van dit vonnis al heeft overwogen, als volgt:
a. Posten 30, 47,54, 63 en 66: [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] heeft niet nader aangegeven waarom de gestelde inbreuk aan De Vey kan worden verweten. Gelet op het verweer dat de betrokken bedrijven geen klant zijn van De Vey zal de vordering met betrekking tot deze posten worden afgewezen.
b. Posten 31,33,34, 38,39,42,55 en 61: [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] heeft niet nader aangegeven waaruit de inbreuk zou bestaan. Uit de overgelegde foto’s is een inbreukmakende aanpassing niet af te leiden. Gelet op het gevoerde verweer zal de vordering met betrekking tot deze posten worden afgewezen.
c. Posten 37. 48, 50, 52, 53, 56, 57, 59 en 62: het gaat hier kennelijk om inbreuken door gebruik op de sites van derden, mogelijk (eerder) klant van De Vey-oud of De Vey. Nu [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] niet heeft aangegeven waarom De Vey van dat gebruik een verwijt kan worden gemaakt zal de vordering met betrekking tot deze posten worden afgewezen.
d. Post 32, 41,45, 51 en 64: de rechtbank begrijpt het verweer van De Vey telkens aldus dat van een eigen, oorspronkelijk werk in de zin van de Auteurswet geen sprake is. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] zal worden toegelaten te bewijzen dat hij als de maker in de zin van de Auteurswet van de betreffende werken kan worden aangemerkt; de rechtbank begrijpt dat het bij post 32 met name om de gebruikte vrouwenfiguur gaat. Indien hij slaagt in dat bewijs staat vast dat van een inbreuk op zijn auteursrecht sprake is nu De Vey het gestelde gebruik niet heeft betwist.
e. Post 35: dat de site voortdurend werd aangepast tijdens de relatie met De Vey-oud vormt onvoldoende weerlegging van de gestelde inbreuk door De Vey. Met betrekkking tot de inbreuk in de advertentie is geen verweer gevoerd. De gestelde inbreuken staan daarmee vast.
f. Post 36: gelet op het verweer dat sprake is van nieuwe toepassingen van een reeds bestaande, niet door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] ontworpen, huisstijl zal [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] worden toegelaten de gestelde inbreuk te bewijzen.
g. Post 40: dat vormstijl en logo door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] zijn ontworpen is niet weersproken,
evenmin als het gebruik door De Vey. Anders dan De Vey is naar het oordeel van de rechtbank dat gebruik inbreukmakend.
h. Post 43 en 44: dat het restaurant niet meer bestaat, respectievelijk geen klant (meer) is van De Vey vormt onvoldoende betwisting van de gestelde inbreuken zodat die vaststaan.
i. Post 49: de rechtbank ziet (briefpapier) geen inbreuk en ziet voor het overige geen verschil met de vordering onder post 32. De vordering zal met betrekking tot deze post worden afgewezen.
j. Post 58: Gelet op het verweer zal [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] worden toegelaten te bewijzen dat hij de maker van het logo en de huisstijl is. Indien hij daar in slaagt staat de gestelde inbreuk met betrekking tot de advertenties vast.
k. Post 60: Het verweer vormt onvoldoende betwisting van de gestelde inbreuk zodat die vaststaat.
l. Post 65: De gestelde inbreuk - gebruik van het ontwerp voor een brochure ruimer dan is bedoeld, namelijk op infomappen - is niet betwist zodat die vaststaat
4.7. Uit het voorgaande volgt dat De Vey zal worden toegelaten te bewijzen dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] voor een aantal ontwerpen, vermeld op lijst I is betaald. Zij kan dat doen bij akte waarop [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,], eveneens bij akte kan reageren. Bij die akte kan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] tevens aangeven of hij bewijs wil leveren door middel van bescheiden of door getuigen. De rechtbank zal elke verdere beslissing aanhouden.
in reconventie
3.5. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] betwist dat hij klantenbestanden van De Vey-oud heeft gekopieerd of overgenomen. Hij erkent éénmalig met behulp van het telefoonboek en de Gouden Gids een algemene mailing te hebben verzonden aan een groot aantal potentiële klanten waar onder mogelijk ook klanten van De Vey-oud. Er bestond geen arbeidsrechtelijke relatie tussen hem en De Vey-oud en hij is met De Vey-oud geen relatie-, concurrentie- of geheimhoudingsbedingen overeengekomen.
4.8. Tussen partijen staat als door De Vey onweersproken vast dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] niet in dienst was van De Vey-oud en dat geen afspraken waren gemaakt betreffende non-concurrentie, geheimhouding of het benaderen van relaties. Het is overigens de vraag of De Vey zich op dergelijke afspraken zou kunnen beroepen. Het stond [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] dus in beginsel, zeker jegens De Vey, vrij zich tot potentiële klanten te richten, óók als die eerder klant waren van De Vey-oud. Dat kan anders zijn indien dat op jegens De Vey onrechtmatige wijze zou gebeuren. De Vey wijst enerzijds op de formulering in de brief die een faillissement van De Vey zou suggereren. Die suggestie leest de rechtbank niet in de bewuste brief, die is geschreven op 23 november 2010, kort ná het faillissement van De Vey-oud en verwijst naar het faillissement van “De Vey Mesdagh”. Zeker voor relaties van De Vey-oud moet duidelijk zijn geweest dat daarmee De Vey-oud en niet De Vey werd bedoeld. Daarnaast stelt De Vey dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] “blijkbaar” klantenbestanden van De Vey-oud heeft gekopieerd, hetgeen door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,] is betwist. De Vey biedt van die al niet al te stellig geformuleerde stelling niet concreet bewijs aan zodat de rechtbank aan die stelling voorbij gaat. De vorderingen zullen worden afgewezen.