IT 4687
28 november 2024
Uitspraak

Gebruik van WordPress-merk zonder toestemming schendt merkrechten, beslag deels opgeheven

 
IT 4686
28 november 2024
Uitspraak

Ordemaatregel om crypto-account te bevriezen

 
IT 4680
28 november 2024
Uitspraak

Conlcusie AG over grootschalige marktplaatsoplichtingen

 
IT 1393

Onderzoeken CBP tonen onzorgvuldige omgang met personeelsgegevens

CBP publiceert do’s & don’ts bij gebruik persoonsgegevens werknemers
Onderzoeken privacytoezichthouder tonen onzorgvuldige omgang met personeelsgegevens

Bedrijven gaan niet altijd zorgvuldig om met de persoonsgegevens van hun werknemers. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) concludeert dit na een reeks onderzoeken bij verschillende organisaties. Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen publiceert het CBP vandaag, op de internationale Dag van de Privacy, ‘do’s & don’ts’ voor bedrijven en hun werknemers. “In deze tijden van hoge werkloosheid zijn werknemers nog meer dan anders afhankelijk van hun werkgever. De werkplaats is echter geen vrijplaats, het grondrecht op de bescherming van persoonsgegevens geldt ook op de werkvloer”, aldus Jacob Kohnstamm, voorzitter van het CBP. Alle vier onderzochte bedrijven hebben na het optreden van het CBP hun werkwijze aangepast en de overtredingen beëindigd.

Het CBP ontving in 2013 900 signalen die te maken hebben met de verwerking van persoonsgegevens in de arbeidsrelatie. Het toenemend aantal signalen was eerder al reden voor het CBP om dit onderwerp hoog op de agenda te zetten en een aantal onderzoeken te starten. De onderzochte bedrijven gingen op diverse punten in de fout. Een aantal organisaties verwerkte in strijd met de wet medische gegevens van werknemers. Een ander bedrijf maakte gebruik van of beveiligingscamera’s om het personeel te controleren terwijl dat in die situaties niet was toegestaan. Tot slot bleek een werkgever zijn medewerkers te verplichten deel te nemen aan social media.
 
Medische gegevens
Het CBP constateerde bij een bedrijf dat het zijn medewerkers opriep om medicijndoosjes af te geven om zo te controleren of sprake is van medicijngebruik dat de rijvaardigheid beïnvloedt. Alleen de bedrijfsarts mag vragen naar medicijngebruik. Een ander bedrijf vroeg de medewerkers bij de ziekmelding om welke ziekte het ging en de oorzaak daarvan. Werkgevers mogen echter geen medische gegevens van hun personeel verwerken. Medische gegevens zijn per definitie privacygevoelig en voor het verwerken daarvan gelden extra wettelijke eisen. Een werkgever mag alleen vragen naar de verwachte duur van het verzuim en de mate waarin een werknemer arbeidsongeschikt is om te bezien welke mogelijkheden er voor het doen van (andere) werkzaamheden zijn.

Lees de do´s & dont´s bij ziekte van de werknemer
 
Cameratoezicht
In een ander onderzocht geval werden werknemers aangesproken naar aanleiding van beelden van beveiligingscamera’s. Dit is in strijd met de wet. Als een werkgever camera’s inzet voor de beveiliging van werknemers en/of bezittingen, dan mag hij de beelden hiervan niet gebruiken om medewerkers aan te spreken of te beoordelen op hun functioneren. De beelden mogen in principe alleen worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn gemaakt.

Lees de do´s & dont´s bij ziekte van de werknemer
 
Screening, internet en social media
Een werkgever beoordeelde medewerkers op het feit of zij al dan niet een (bijgewerkt) LinkedIn profiel hadden. Het bedrijf had hiervoor echter geen legitieme reden en handelde daardoor in strijd met de wet. Een werkgever kan een werknemer niet verplichten hun persoonsgegevens op een sociale netwerksite te plaatsen.

Lees de do´s & dont´s bij screening en controle via social media
Lees de Q&A´s voor werkgevers over de wettelijke regels voor screening

Dag van de Privacy
De jaarlijkse Dag van de Privacy is in het leven geroepen door de Raad van Europa met steun van de Europese Commissie. Het doel van deze dag (28 januari) is om burgers beter te informeren over hun rechten als het gaat om het gebruik van hun persoonsgegevens door overheden, bedrijven en andere organisaties. Inmiddels is het ook de Dag van de Privacy in een aantal niet-Europese landen waaronder Canada en de Verenigde Staten.

Lees ook het rapport van definitieve bevindingen Media Markt

IT 1392

Besluit verwerking screeningsgegevens door CV-OK

CBP Besluit in de Staatscourant van 15 januari 2014, cbpweb.nl
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft besloten een verwerking van screeningsgegevens rechtmatig te verklaren. Deze verwerking houdt in dat de organisatie Curriculum Vitae Zeker B.V. (hierna CV-OK) persoonsgegevens opvraagt en verwerkt in het kader van (pre)employment screening. CV-OK verwerkt hierbij strafrechtelijke gegevens en/of gegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag ten behoeve van derden, anders dan in de gevallen genoemd in artikel 22, vierde lid, onderdelen a en b, van de Wet bescherming persoonsgegevens.

Beroep tegen CBP-besluit
Belanghebbenden kunnen ingevolge de Algemene wet bestuursrecht beroep instellen bij de rechtbank tegen het besluit van het CBP om de beschreven verwerking rechtmatig te verklaren. De termijn vangt aan met ingang van de dag na bekendmaking van het besluit in de Staatscourant, nr. 690, 15 januari 2014. Het besluit en de onderliggende stukken liggen ter inzage van maandag t/m vrijdag tussen 10.00 uur en 16.00 bij het CBP, Juliana van Stolberglaan 4-10 te Den Haag. U dient hiervoor een afspraak te maken. Ook is het besluit te downloaden via bovenstaande link.

IT 1391

Geen kosten bij beëindiging onderneming

Hof 's-Hertogenbosch 14 januari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:22 (Proximedia tegen Just M&E)
Bewijsrecht. Getuigenverklaring. Winkelier (eenmanszaak) wordt benaderd door een vertegenwoordiger van een bedrijf en sluit met dat bedrijf een “overeenkomst voor informaticaprestaties” met een looptijd van vier jaar, waarin een ontbindingsvergoeding ad 60% van de nog niet vervallen maandelijkse betalingen is opgenomen. De winkelier krijgt opdracht te bewijzen dat hem bij het aangaan van de overeenkomst namens het bedrijf is toegezegd dat hij bij beëindiging van zijn onderneming ook zonder verdere verplichtingen de overeenkomst zou kunnen beëindigen. De winkelier wordt geslaagd geacht in de bewijsopdracht en de vordering van het bedrijf tot betaling van de ontbindingsvergoeding wordt afgewezen.

4.8.
Met grief 1 klaagt Proximedia erover dat de kantonrechter ten onrechte niet ook getuige [voormalig werkneemster van geintimeerde] als partijgetuige heeft aangemerkt.
Grief 2 houdt in dat de kantonrechter ten onrechte [geïntimeerde] in haar bewijsopdracht geslaagd heeft geacht.
Met de grieven 3 en 4 komt Proximedia op tegen de afwijzing van haar vordering en de veroordeling van haar in de proceskosten.

4.10.
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] geslaagd is in haar bewijsopdracht. Anders dan [voormalig werkneemster van geintimeerde] is [geïntimeerde] wel partijgetuige. De door haar als getuige afgelegde verklaring kan daarom alleen bewijs in haar voordeel opleveren, indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het haar verklaring voldoende geloofwaardig maakt.
Partijgetuige [geïntimeerde] wordt in haar verklaring, dat [commercieel afgevaardigde] als vertegenwoordiger van Proximedia vóórdat partijen de overeenkomst sloten aan [geïntimeerde] heeft meegedeeld dat aan [geïntimeerde] geen kosten in rekening zouden worden gebracht wanneer zij haar bedrijf Just M&E vóór het einde van de looptijd van de overeenkomst zou beëindigen, in voldoende mate gesteund door de verklaring van [voormalig werkneemster van geintimeerde], die heeft verklaard dat [commercieel afgevaardigde] uitdrukkelijk heeft gezegd dat er geen kosten zouden zijn als de winkel zou ophouden voor het einde van de contractsperiode. De verklaring van [voormalig werkneemster van geintimeerde] acht het hof geloofwaardig, nu het hof aannemelijk acht dat [voormalig werkneemster van geintimeerde] zich de situatie, die voor haar bijzonder was, nog kan herinneren, en [voormalig werkneemster van geintimeerde] ook heeft verklaard dat zij de kwestie aandachtig heeft gevolgd. Ook de verklaring van [commercieel afgevaardigde] in de contra-enquête biedt enige steun aan de door [geïntimeerde] te bewijzen stelling. Weliswaar heeft deze getuige in zijn verklaring betwist dat hij voornoemde mededeling aan [geïntimeerde] heeft gedaan, maar hij verklaart wel dat hij [geïntimeerde] niet heeft gewezen op de "60 procents bepaling", waarmee de getuige kennelijk doelt op het hiervoor in r.o. 4.1.2 weergegeven artikel 7.1 van de overeenkomst, dat Proximedia aan een deel van haar vordering ten grondslag heeft gelegd. Evenals de kantonrechter is het hof van oordeel dat aan de betwisting van de toezegging door [commercieel afgevaardigde] maar beperkte waarde kan worden toegekend, nu het contact met [geïntimeerde] voor [commercieel afgevaardigde] een van de vele contacten was die hij als vertegenwoordiger had, zodat aannemelijk is dat hij zich niet meer alles precies kan herinneren. Dat blijkt ook wel uit het feit dat hij niet meer wist hoe vaak hij bij [geïntimeerde] was geweest.
Op grond van deze drie verklaringen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof bewezen dat [commercieel afgevaardigde] [geïntimeerde], voordat partijen de overeenkomst sloten, heeft toegezegd dat zij bij beëindiging van haar bedrijf voor het verstrijken van de looptijd van 48 maanden aan Proxima geen kosten in verband met de voortijdige beëindiging van de overeenkomst verschuldigd zou zijn.
Bespreking van de vraag of de verklaring van [geïntimeerde] als getuige, dat zij de overeenkomst voor het sluiten van de overeenkomst niet heeft doorgelezen omdat zij klanten moest helpen, juist is, kan achterwege blijven, reeds omdat bewezen is dat [commercieel afgevaardigde] haar voor de ondertekening heeft meegedeeld dat zij zonder beëindigingskosten de overeenkomst tussentijds kon opzeggen. Ook de vraag of de kantonrechter terecht heeft overwogen dat de winkelruimte kennelijk niet bijzonder groot was, kan in het licht van het voorgaande in het midden blijven.

4.11 (...) Hieraan kan niet afdoen dat, zoals Proximedia heeft aangevoerd, haar vertegenwoordigers niet bevoegd zijn om van de tekst van de overeenkomst afwijkende toezeggingen aan (potentiële) afnemers van haar diensten te doen. Wat er verder zij van die stelling van Proximedia, het ontbreken van die bevoegdheid betekent niet zonder meer dat haar vertegenwoordigers niet toch feitelijk dergelijke toezeggingen (kunnen) doen. Het hof is van oordeel dat een wederpartij op een toezegging van een vertegenwoordiger mag afgaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, in die zin dat de wederpartij moet begrijpen dat een vertegenwoordiger zijn volmacht te buiten gaat. Een dergelijke bijzondere omstandigheid doet zich hier niet voor. (...)
IT 1390

HvJ EU: De omzeiling van het beschermingssysteem van een spelcomputer kan in bepaalde omstandigheden rechtmatig zijn

HvJ EU 23 januari 2014, zaak C-355/12 (Nintendo e.a.) - dossier
Uit het Persbericht: De omzeiling van het beschermingssysteem van een spelcomputer kan in bepaalde omstandigheden rechtmatig zijn. De producent van de spelcomputer is slechts beschermd tegen omzeiling wanneer de beschermingsvoorzieningen tot doel hebben het gebruik van illegale videogames tegen te gaan.

Verzoek om een prejudiciële beslissing van Tribunale ordinario di Milano.  Technische voorziening omvat niet alleen herkenningscode op drager, maar ook op apparaten of spelcomputers. Uitlegging van artikel 6 van InfoSoc-richtlijn 2001/29/EG juncto punt 48 van de considerans van deze richtlijn – Begrip „technische voorzieningen” – Beschermingsinrichting waardoor elke vorm van interoperabiliteit wordt uitgesloten tussen, enerzijds, het apparaat en de aanvullende beschermde producten en, anderzijds, vergelijkbare aanvullende apparaten en producten die niet afkomstig zijn van de fabrikant of door de fabrikant geautoriseerde ondernemingen – Rol van de bestemming die door de fabrikant aan deze technische voorzieningen is toegekend. Het Hof verklaart voor recht:

[InfoSoc-Richtlijn 2001/29/EG] moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „doeltreffende technische voorziening” in de zin van artikel 6, lid 3, van deze richtlijn technische voorzieningen kan omvatten waarbij met name niet alleen de drager met het beschermde werk, zoals de videogame, van een herkenningscode wordt voorzien om het tegen door de houder van het auteursrecht niet toegestane handelingen te beschermen, maar ook draagbare apparaten of spelcomputers waarmee toegang tot deze games wordt verkregen en ze kunnen worden gebruikt.
Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of andere voorzieningen of niet op spelcomputers geïnstalleerde inrichtingen mogelijk leiden tot een geringere mate van verstoring of beperking van de activiteiten van derden, en tegelijk de rechten van de houder op een vergelijkbare manier beschermen. Daartoe is het relevant om met name rekening te houden met de kosten van de verschillende soorten technische voorzieningen, de technische en praktische aspecten bij de toepassing ervan en de vergelijking van de doeltreffendheid van deze verschillende soorten technische voorzieningen wat de bescherming van de rechten van de houder betreft, met dien verstande dat die doeltreffendheid niet absoluut hoeft te zijn. Het staat tevens aan de verwijzende rechter om het doel te beoordelen van de inrichtingen, producten of onderdelen waarmee die technische voorzieningen kunnen worden omzeild. Dienaangaande zal het bewijs van het gebruik dat derden daarvan daadwerkelijk maken, in het licht van de omstandigheden van het geval, bijzonder relevant zijn. De nationale rechter kan met name onderzoeken hoe vaak deze inrichtingen, producten of onderdelen feitelijk worden gebruikt in strijd met het auteursrecht en hoe vaak zij worden gebruikt voor doeleinden die geen inbreuk maken op dit recht.

Op andere blogs:
Gamerecht (Hof van Justitie: ‘’omzeiling van de beveiliging van spelcomputers niet altijd onrechtmatig’')

IT 1389

Garantieverplichtingen voor elektronische sloten van lockers

Hof Arnhem-Leeuwarden 21 januari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:361 (Fit Focus tegen Sistim)
Niet nakoming van garantieverplichtingen met betrekking tot elektronische sloten van lockers in een sportcomplex.

Volgens Fit Focus kon het betreffende slot niet meer via het elektronisch paneel geopend worden en deed in de loop der tijd een identiek probleem zich voor met een groot aantal andere sloten waardoor deze feitelijk onbruikbaar werden. In 2004/2005 heeft Sistim ter uitvoering van een daartoe met Fit Focus gesloten overeenkomst sanitaire wanden, sanitaire cabines, garderobekasten en dergelijke geleverd en geplaatst in het door Fit Focus nieuw gebouwd sportcomplex. Onderdeel van deze overeenkomst is de levering en montage in januari 2015 van 174 garderobekasten (lockers) voorzien van elektronische codesloten.

Het hof veroordeelt Sistim tot betaling aan Fit Focus van een bedrag van € 29.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.

2.17. Sistim heeft ten verwere nog naar voren gebracht dat Fit Focus het in 2005 aan haar gegeven advies om de batterijhouders in te vetten met vaseline niet heeft opgevolgd. In dit verband heeft zij een beroep gedaan op artikel 9.11 van de A.V., inhoudende dat “de garantie vervalt indien is afgeweken van de onderhoudsvoorschriften”. Het hof gaat aan dit verweer voorbij. Zoals Fit Focus terecht heeft aangevoerd, gaat het hier niet om een (bij levering gegeven) onderhoudsvoorschrift maar om een advies dat is gegeven nadat de problemen waren ontstaan. Bovendien heeft Sistim niet (gemotiveerd) gesteld dat het opvolgen van dit advies door Fit Focus de nadien ontstane problemen zou hebben voorkomen. Dit had temeer van haar mogen worden verwacht nu uit de brieven van [toeleverancier] en producent Mauer (prod. 5 inleidende dagvaarding) blijkt dat deze de problemen wijten aan vocht en dat zelfs na lakken van de printplaat en ingieten van de elektronica door hen geen garantie wordt gegeven.
IT 1388

Vragen aan HvJ EU over vingerafdrukken en de paspoortwet

Prejudiciële vragen HvJ EU 8 oktober 2012, zaak C-446/12 t/m C-449/12 (Willems e.a.)
FingerprintIn zaak C-446/12 gaat het om verzoeker W.P. Willems die een paspoortaanvraag heeft ingediend bij de burgemeester van zijn woonplaats Nuth. Hij weigert echter zijn vingerafdrukken te laten afnemen. Zijn aanvraag wordt (besluit van 22-06-2010) niet in behandeling genomen, bezwaar (22-07-2010) en beroep bij de rechtbank 29-08-2011) afgewezen. Verzoeker gaat in hoger beroep bij de Raad van State.
Verzoeker is van mening dat het vereiste in de paspoortwet om vingerafdrukken in het paspoort op te nemen in strijd is met zijn grondrecht bescherming persoonsgegevens (in zowel handvest als EVRM). Zijn grote bezwaar is de opslag van de vingerafdrukken in zowel het paspoort als in het register dat voor het opslaan van de vingerafdrukken wordt ingericht en het verlies van controle over zijn gegevens. Willems reist vaak naar landen waar corruptie heerst en moet zijn paspoort dan ook regelmatig afgeven, met alle risico’s van dien. Hij stelt schade te lijden door het feit dat hij nu niet buiten de EU kan reizen.

De Raad van State heeft een aantal gelijkluidende zaken op de plank liggen. Vier ervan worden hier aan het HvJEU voorgelegd. De vragen zijn niet identiek, zie bijvoorbeeld de vragen in de zaak C-447/12 waar het om de aanvraag van een identiteitsbewijs gaat. Alleen de vragen in C-446/12 worden hier opgenomen:

1. Is artikel 1, tweede lid, van Verordening (EG) 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385, blz. 1), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2252/2004 (PB L 142, blz. 1), geldig in het licht van de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden?
2. Indien het antwoord op vraag 1 inhoudt dat artikel 1, tweede lid, van Verordening (EG) 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385, blz. 1), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2252/2004 (PB L 142, blz. 1) geldig is, moet artikel 4, derde lid, van de Verordening, in het licht van de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 8, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 7, aanhef en onder f, van de Privacyrichtlijn gelezen in verbinding met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van die richtlijn zo worden uitgelegd dat ter uitvoering van deze Verordening door de lidstaten wettelijk dient te worden gewaarborgd dat de op grond van deze Verordening verzamelde en opgeslagen biometrische gegevens niet voor andere doeleinden mogen worden verzameld, verwerkt en gebruikt dan voor de afgifte van het document?

In zaak C-447/12 is verzoeker H.J. Kooistra te Terkaple (Friesland). Hij vraagt afgifte van een NL identiteitskaart en ook deze aanvraag wordt niet in behandeling genomen. Hij weigert een gelaatsfoto en vingerafdrukken af te staan omdat hij bezwaar heeft tegen de opslag van die gegevens. De zaak verloopt verder procedureel hetzelfde als C-446/12. Er wordt in deze zaak een extra vraag gesteld omdat het om een identiteitskaart gaat.
In zaak C-448/12 is verzoeker M. Roest te Amsterdam wiens aanvraag voor een paspoort (beroep bij de Rb) in april 2012 wordt afgewezen. De vragen zijn dezelfde als in C-446/12.
In zaak C-449/12 is verzoeker L.J.A. van Luijk te Den Haag. De voor hem afwijzende uitspraak dateert van maart 2011.

IT 1387

Door systeemfout succesvol beroep op hardheidsclausule

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 januari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:194 (Almax Vastgoed tegen Stichting Bewaarder Vastgoedmaatschap MPC Holland 41)
Beroep op hardheidsclausule gegrond. Systeemfout. Op de roldatum 1 oktober 2013 is in onderhavige zaak het griffierecht berekend en vastgelegd in het registratiesysteem van de civiele dagvaardingszaken bij het hof (ReIS). Op dat moment stond in de database waaruit ReIS haar gegevens put, vermeld dat er geen rekening-courant-verhouding met mr. J. Schutrups bestond. Dientengevolge is automatisch een nota naar mr. J. Schutrups verzonden met het verzoek binnen vier weken voor betaling zorg te dragen. Uit nader ingewonnen informatie bij LDCR blijkt dat op 1 oktober 2013 wel een rekening-courant-verhouding met mr. J. Schutrups bestond. Hoe het heeft kunnen gebeuren dat op 1 oktober 2013 de rekening-courant-verhouding niet was vermeld in de database waaruit ReIS haar gegevens put, heeft LDCR niet kunnen aangeven. Deze rekening-courant-verhouding is blijkens mededeling van het LDCR op 11 november 2013 beëindigd, maar dat kan en mag er niet aan in de weg hebben gestaan dat de rekening-courant-verhouding op 1 oktober 2013 geldig was.

3.4. Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een systeemfout en zal het beroep op de hardheidsclausule gegrond verklaren.

Het Hof bepaalt dat de zaak wordt verwezen naar de roldatum 25 februari 2014 voor het nemen van de memorie van grieven.
IT 1386

Opzegging van aanbestede opdracht vanwege afgegeven garanties

Vzr. Rechtbank Den Haag 22 januari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:651 (Gino B.V. tegen GGD)
Uitspraak ingezonden door Douglas Mensink, MICTA. Contractenrecht. Aanbesteding. ARBIT. Gino houdt zich bezig met de onwikkeling van software op het gebied van de zorg, welzijn en gezondheid. De GGD'en hebben een aanbesteding uitgeschreven voor een Digitaal Dossier Jeugdzorggezondheid als opvolger van het Elektronisch Kind Dossier. De ARBIT-voorwaarden zijn van toepassing. de GGD'en hebben vastgesteld dat veel discrepanties lijken te bestaan tussen bepaalde functionele eisen en de door Gino afgegeven G-3-garanties en hebben - na correspondentie - de overeenkomst opgezegd omdat in strijd met de waarheid G-3-garantie zijn afgegeven.

De verwijten zien niet op de uitvoering, maar op het aangaan van de overeenkomst onder valse voorwendsels. De verklaring van Gino maakt onderdeel uit van de contractuele verhouding. Uit steekproeven is gebleken dat 30 van de 50 in het kader van de onderzochte functionaliteiten niet voldoet aan de afgegeven garanties. Gino heeft 30% erkent, 60% niet be- of weersproken en 10% onvoldoende sterk weersproken.

3.5. Met de GGD'en - en anders dan Gino - is de voorzieningenrechter van oordeel dat die bijlage c.q. verklaring van Gino onderdeel uitmaakt van de contractuele verhouding tussen partijen. De bijlage bepaalt dat ook uitdrukkelijk. Gesteld noch gebleken is dat die contractueel afdwingbare garantieverplichting nadien is herroepen. Bovendien heeft Gino door ondertekening van bijlage 13 van de UTI uitdrukkelijk verklaard dat zij - voor zover de opdracht aan haar wordt gegund - de in de overeenkomst opgenomen uitgangspunten en contractuele voorwaarden integraal onderschrijft en onvoorwaardelijk accepteert als overeenkomst tussen de GGD'en en haar, in combinatie met de door haar ingediende inschrijving en de daarin afgegeven garanties. Daarnaast bepaalt artikel 2.3 van de overeenkomst dat verstrekte garanties worden geacht onderdeel uit te maken van de overeenkomst.

3.6. In het licht van het voorgaande kan de GGD'en niet worden tegengeworpen dat de door Gino ondertekende bijlagen 6 en 13 van de UTI - anders dan overige documenten - niet expliciet zijn opgenomen in (artikel 2.2 van) de overeenkomst. Overigens ligt het - gelet op het grote belang van de gegeven garanties voor de gunningsbeslissing en daarmee voor het sluiten van de overeenkomst met Gino - ook niet voor de hand dat de in bijlage 6 neergelegde garantieverplichting komt te vervallen doordat die bijlage niet (ook) uitdrukkelijk wordt vermeld in de overeenkomst. Gino heeft in ieder geval moeten (kunnen) begrijpen dat zij - contractueel - nog steeds gehouden is om aan de onvoorwaardelijk door haar verstrekte garanties te voldoen en dat zij daarop door de GGD'en kan worden aangesproken na het sluiten van de overeenkomst.

3.7. Het vorenstaande betekent dat de GGD'en de overeenkomst onmiddellijk mogen opzeggen indien blijkt dat niet wordt voldaan aan (één of meer van) de verstrekte garanties. Deze bevoegdheid komt hen toe gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst en - mede gelet op het bepaalde in artikel 4.1 van de overeenkomst - dus ook gedurende de periode van zes maanden die is uitgetrokken voor de migratie en implementatie van het systeem. Ten aanzien van de G-3-garanties klemt dat te meer, nu Gino door het verstrekken daarvan garandeerde dat de betreffende functionaliteiten op het moment van gunning, ofwel 30 mei 2013, aanwezig zijn in het door haar aangeboden systeem.

3.8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben de GGD'en in het (beperkte) bestek van de onderhavige procedure aannemelijk gemaakt dat het door Gino aangeboden systeem op 30 mei 2013 niet voorzag in een aantal verlangde functionaliteiten ten aanzien waarvan Gino G-3-garanties heeft verstrekt. Daarvoor is het volgende van belang.

3.9. Volgens de GGD'en bleek uit een tweetal steekproeven dat het systeem van Gino voor wat betreft 30 van de 50 in het kader van die proeven onderzochte functionaliteiten niet voldoet aan de door haar dienaangaande afgegeven G-3-garanties. Voorts stellen zij dat Gino 30% daarvan erkent, 60% niet be- of weerspreekt en 10% onvoldoende sterk weerspreekt, alsmede dat het vooral hoofdfunctionaliteiten betreft en geen detailfunctionaliteiten.

3.13. Op grond van al het bovenstaande moet ervan worden uitgegaan dat de GGD'en op goede gronden gebruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid om de overeenkomst tussentijds/onmiddellijk op te zeggen en behoeft van hen niet te worden verlangd dat zij daaraan verdere uitvoering geven.

Lees de uitspraak:
Afschrift KG ZA 13-1360 (pdf)
ECLI:NL:RBDHA:2014:651 (link)
ECLI:NL:RBDHA:2014:651 (pdf)

IT 1385

Lokale bibliotheek ontbreekt in nieuwe (digitaliserings)bibliotheekwet

Uit het persbericht: De Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) waardeert het dat minister Bussemaker in haar Wetsvoorstel ‘stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen’ (Wsob) de digitalisering van de bibliotheken regelt. In het nieuwe voorstel is echter de verantwoordelijkheid van elke stad en dorp om een volwaardige bibliotheekvoorziening aan haar inwoners te bieden niet opgenomen. Door bezuinigingen op het gemeentebudget dreigen steeds meer bibliotheken in stadswijken en dorpen te worden gesloten. De VOB doet daarom een oproep aan minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Tweede Kamer om deze gemeentelijke verantwoordelijkheid alsnog in de wet te regelen. Het wetsvoorstel voor de nieuwe bibliotheekwet is gisteren naar de Tweede Kamer gestuurd.

Lees verder

IT 1403

Hoge Raad schaft geschriftenbescherming af en stelt HvJ EU vraag over bescherming van online databanken en contractuele beperking

HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:88 (Ryan Air tegen PR Aviation)
Uitspraak ingezonden door Thijs van Aerde, Houthoff Buruma en Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen.
Zie eerder ITenRecht.nl én IE-Forum.nl. Rechtspraak.nl
: Geschriftenbescherming; art. 10 lid 1 onder 1º Auteurswet. Gebruik vluchtgegevens website luchtvaartmaatschappij op prijsvergelijkingswebsite. Auteursrechtelijke bescherming databank waarin niet substantieel is geïnvesteerd? HvJEU 1 maart 2012, C-604/10 (Football Dataco); oorspronkelijkheidscriterium.

Gebruik van de vluchtgegevens in strijd met beding in algemene voorwaarden; wanprestatie? Geldt beperking contractsvrijheid (art. 6 lid 1, art. 8 en art. 15 Databankenrichtlijn) ook voor onbeschermde databanken? Prejudiciële vraag aan HvJEU::

Strekt de werking van de DbRl zich mede uit tot online databanken die niet, op de voet van hoofdstuk II van de Richtlijn, worden beschermd door het auteursrecht en ook niet, op de voet van hoofdstuk III, door een recht sui generis, en wel in die zin dat ook in zoverre de vrijheid om gebruik te maken van dergelijke databanken met (al dan niet overeenkomstige) toepassing van art. 6 lid 1 en 8 in verbinding met art. 15 DbRl, niet contractueel mag worden beperkt?

Commentaar Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap: "Het is al (te) vaak gezegd, maar dit is echt het einde van de geschriftenbescherming (voor gegevensverzamelingen). De wetwijziging is nauwelijks nog van belang. Geen sprake van interpretatie contra legem."

3.5.1. In het oordeel van het hof ligt besloten dat de gegevensverzameling (hierna ook: de databank) van Ryanair niet aan dit oorspronkelijkheidscriterium voldoet, hetgeen in cassatie niet is bestreden. Daarom heeft Ryanair geen belang bij de klachten van onderdeel 1.

De rechter dient immers zijn nationale recht zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de relevante richtlijn (HvJEU 10 april 1984, C-14/83, Jur. p. 1891 (Colson) en HvJEU 13 november 1990, C-106/89, Jur. p. I-4135, NJ 1993/163 (Marleasing)). Indien het onderdeel tot vernietiging zou moeten leiden, zou het verwijzingshof daarom tot geen ander oordeel kunnen komen dan dat het beroep van Ryanair op art. 10 lid 1 onder 1° Aw, geen doel kan treffen, in aanmerking genomen
- dat niet is gebleken dat de Nederlandse wetgever bij de implementatie van de Databankenrichtlijn in ons nationale recht iets anders voor ogen heeft gestaan dan een getrouwe omzetting daarvan,
- dat art. 10 lid 1 onder 1° Aw mede is gebaseerd op de veronderstelling dat de daarin bedoelde "andere geschriften" vatbaar zijn voor auteursrechtelijke bescherming, en
- dat databanken die niet aan het oorspronkelijkheidscriterium voldoen, zoals de onderhavige, blijkens de hiervoor in 3.4.3 aangehaalde uitspraak van het HvJEU niet vatbaar zijn voor auteursrechtelijke bescherming.

3.5.2. Het rechtszekerheidsbeginsel en de onwenselijkheid van wetsuitleg contra legem kunnen hieraan niet afdoen. De formulering van art. 10 lid 1 onder 1° Aw laat de hier bedoelde uitleg immers toe. Aan de bedoeling van de wetgever om de geschriftenbescherming voorshands te handhaven, komt bij de uitleg van de onderhavige bepaling geen overwegende betekenis toe. Dit is reeds het geval omdat - zoals hiervoor in 3.4.2 is overwogen – niet is gebleken dat de Nederlandse wetgever bij de handhaving van de geschriftenbescherming heeft willen afwijken van datgene waartoe de Databankenrichtlijn hem verplichtte, in samenhang met de omstandigheid dat de wetgever van de onjuist gebleken veronderstelling uitging dat de geschriftenbescherming buiten het bereik van de Databankenrichtlijn viel.

3.5.3. Onderdeel 1 kan dus niet tot cassatie leiden.

Op andere blogs:
Annotatie P.B. Hugenholtz
Mr.-online
Mediareport
SOLV