IT 4687
28 november 2024
Uitspraak

Gebruik van WordPress-merk zonder toestemming schendt merkrechten, beslag deels opgeheven

 
IT 4686
28 november 2024
Uitspraak

Ordemaatregel om crypto-account te bevriezen

 
IT 4680
28 november 2024
Uitspraak

Conlcusie AG over grootschalige marktplaatsoplichtingen

 
IT 1657

Verborgen camera door werkgever onrechtmatig, maar toelaatbaar als bewijs

Rechtbank Noord-Holland 24 september 2014, IT 1655 (Eiser tegen Stöbich B.V.)
Kort geding. Cameratoezicht. Werkgever heeft aan ontslag informatie ten grondslag gelegd die is verkregen door middel van een verborgen camera. De bodemrechter zal vermoedelijk oordelen dat de camerabeelden onrechtmatig verkregen zijn, omdat niet vooraf kenbaar is gemaakt dat cameratoezicht zou (kunnen) plaatsvinden. De camerabeelden worden echter wel toegelaten als bewijs, omdat in beginsel het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt en het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, zwaarder weegt dan het belang van uitsluiting van bewijs.

19. Vast staat dat Stöbich met een verborgen camera opnamen heeft gemaakt van [werknemer] op haar werkplek. Ook staat vast dat [werknemer] niet vooraf op duidelijke wijze in kennis is gesteld van de mogelijkheid dat een verborgen camera zou kunnen worden gebruikt. Gelet hierop acht de kantonrechter het waarschijnlijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de camerabeelden onrechtmatig zijn verkregen. Immers, in artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht is – na inwerkingtreding per 1 januari 2004 van de Wet uitbreiding strafbaarstelling heimelijk cameratoezicht – neergelegd dat het strafbaar is om met een camera waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding te vervaardigen. Verder volgt uit de artikelen 33 en 34 van de Wet bescherming persoonsgegevens dat een betrokkene op de hoogte moet worden gesteld van de vastlegging van persoonsgegevens. Ook uit de toelichting bij Wet uitbreiding strafbaarstelling heimelijk cameratoezicht blijkt dat het wel is toegestaan om in kantoor- en bedrijfsruimten gebruik te maken van cameratoezicht, maar alleen onder de voorwaarde dat dit voor de werknemer kenbaar is (Kamerstukken II, 2000-2001, 27 732, nr. 3, pag. 13).

20. Echter, de omstandigheid dat de camerabeelden onrechtmatig zijn verkregen, brengt niet zonder meer mee dat die beelden in deze zaak buiten beschouwing moeten blijven en niet als bewijs mogen worden gebruikt. De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat in beginsel het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt en het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, zwaarder weegt dan het belang van uitsluiting van bewijs (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 11 juli 2014 (…)ECLI:NL:HR:2014:1632). Slechts indien sprake is van bijkomende omstandigheden, is uitsluiting van dat bewijs gerechtvaardigd. Bijkomende, bijzondere omstandigheden zijn in dit verband door [werknemer] niet gesteld en daarvan is de kantonrechter ook niet gebleken. De camerabeelden worden dus toegelaten als bewijs in deze zaak, zoals de kantonrechter partijen op de zitting al heeft meegedeeld.
Op andere blogs:
Solv
Ius mentis

 

IT 1656

Cupidos misleidt met nepprofielen op datingsites

Rechtbank Amsterdam 19 december 2014, IT 1654 (SKVD e.a. tegen Cupidos e.a.)
Onrechtmatige daad. Misleidende handelspraktijk. Cupidos plaatst nepprofielen op eigen en concurrerende sites, waarmee wordt gepoogd om klanten van concurrerende platforms weg te lokken. Dat een datingsite zelf nepprofielen plaatst op zowel haar eigen site als op concurrerende datingsites, is in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. De voorzieningenrechter verbiedt het plaatsen van nepprofielen op zowel concurrerende sites als Cupido’s eigen platform.

4.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben Cupidos en [gedaagde sub 2] reeds gelet op het voorgaande onrechtmatig jegens consumenten in het algemeen en meer in het bijzonder jegens de deelnemers van SKVD, waaronder Pepper, MatchMedia en Relatieplanet, gehandeld en is tevens sprake van misleiding als bedoeld in artikel 6:193c lid 1 onder a BW. Dat op een datingsite nepprofielen worden geplaatst is niet te voorkomen, maar dat een datingsite zelf nepprofielen plaatst op zowel haar eigen site als op concurrerende datingsites acht de voorzieningenrechter in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt en derhalve onrechtmatig. Anders dan Cupidos en [gedaagde sub 2] ter zitting hebben aangevoerd heeft SKVD c.s. bovendien voldoende aannemelijk gemaakt dat ook de overige door haar genoemde profielen van waaruit ‘reclame’ is gemaakt voor de website Cupidos.nl afkomstig zijn van de zijde van Cupidos c.s. Een aantal van die profielen is immers betaald vanaf het rekeningnummer van [gedaagde sub 2] dan wel [gedaagde sub 3] en een aantal van die profielen is aangemaakt vanaf het IP-adres van waaruit ook de door [gedaagde sub 2] erkende profielen zijn aangemaakt. Bovendien is de inhoud van de vanaf die profielen verstuurde berichten over Cupidos.nl van dezelfde strekking als bijvoorbeeld het bericht dat is verstuurd vanuit het profiel van Vera (zie 2.6). Dat de profielen zijn aangemaakt door tevreden klanten van Cupidos.nl, zoals Cupidos en [gedaagde sub 2] ter zitting hebben aangevoerd, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. De voorzieningenrechter acht een verbod tot het (laten) aanmaken van profielen op websites van deelnemers van SKVD, althans op enige datingsite, alsmede een verbod tot het sturen van berichten teneinde klanten van de betreffende datingsites te lokken naar een datingsite van Cupidos dan ook aangewezen. Nu Cupidos en [gedaagde sub 2] ter zitting hebben erkend dat Cupidos (in ieder geval) op Cupidos.nl nepprofielen heeft geplaatst, zal eveneens een verbod worden uitgesproken tot het plaatsen van nepprofielen op de datingsites van Cupidos zelf. Alle vorderingen van SKVD c.s. zullen derhalve worden toegewezen.

Op andere blogs:
Ius mentis
Solv

IT 1655

Wetswijziging meldplicht datalekken

Wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens en enige andere wetten in verband met meldplicht datalekken en uitbreiding bestuurlijke boetebevoegdheid Cbp.
1. Strekking van het wetsvoorstel
2. Beleidsmatige achtergrond
2.1 Verhouding met voorstel Algemene verordening gegevensbescherming
3. Algemene aspecten van de meldplicht

3.1 Inbreuk op beveiligingsmaatregelen
3.2 Beslismodel meldplicht Wbp
3.3 Verhouding verantwoordelijke voor de verwerking en bewerker
4. Verhouding tot andere rechtsgebieden
4.1 Verhouding tot specifieke meldplicht op grond van de Telecommunicatiewet
4.2 Rol van het Cbp
4.3 Verhouding tot meldplicht incidenten Wet op het financieel toezicht
5. Sanctionering

IT 1653

Camerasysteem op gezinswoning valt niet onder persoonlijke of huishoudelijke doeleinden

HvJ EU 11 december 2014, IT 1653, zaak C-212/13 (Ryneš) - dossier
Uit het perscommuniqué: De richtlijn betreffende de bescherming van persoonsgegevens is van toepassing op video-opnames die worden gemaakt met behulp van een bewakingscamera die door een persoon aan zijn huis is bevestigd en op de openbare weg is gericht. De richtlijn laat het echter toe rekening te houden met het gerechtvaardigde belang van deze persoon tot bescherming van zijn eigendom, zijn gezondheid en zijn leven, alsook ook die van zijn familie.

Vraag:

Kan de werking van een camerasysteem dat is gemonteerd op een gezinswoning, met als doel de bescherming van eigendom, gezondheid en leven van de eigenaars van het huis, worden aangemerkt als het verwerken van persoonsgegevens „die door een natuurlijk persoon in activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden wordt verricht” in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 95/46/EG1 ofschoon dit systeem ook een openbare ruimte in beeld brengt?

Antwoord:

"The second indent of Article 3(2) of Directive 95/46/EC of the European Parliament and of the Council of 24 October 1995 on the protection of individuals with regard to the processing of personal data and on the free movement of such data must be interpreted as meaning that the operation of a camera system, as a result of which a video recording of people is stored on a continuous recording device such as a hard disk drive, installed by an individual on his family home for the purposes of protecting the property, health and life of the home owners, but which also monitors a public space, does not amount to the processing of data in the course of a purely personal or household activity, for the purposes of that provision."
IT 1652

Computer op internet is radiozendapparaat

Rechtbank Rotterdam 3 oktober 2014, IT 1652 (Agentschap Telecom)
Boete en last onder dwangsom wegens illegale radio-uitzending. Een constructie, waarbij ten behoeve van een radio-uitzending een computer via het internet een zender op een ander perceel aanstuurt, kan worden aangemerkt als een radiozendapparaat.

5.2. Naar het oordeel van de rechtbank kan, onder verwijzing naar de hiervoor onder 5.1 weergegeven passages, de constructie zoals hier aan de orde, waarbij ten behoeve van een radio-uitzending een computer in de schuur op het perceel van eiser via het internet een zender op een ander perceel aanstuurt, worden aangemerkt als een radiozendapparaat.

6.3. Naar het oordeel van de rechtbank is de boete van € 12.475 vastgesteld overeenkomstig de vaste gedragslijn. Daarbij heeft verweerder het begrip demografisch bereik in het licht van de vaste gedragslijn niet onjuist uitgelegd. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de radio-uitzending en het hem niet bekend was dat er ook uitzendingen mogelijk gemaakt kunnen worden door middel van een internet aansluiting, heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser als eigenaar van het perceel verantwoordelijk is en toezicht had moeten houden op wat er in de schuur gebeurde. Bij de wijze waarop eiser dat toezicht heeft uitgeoefend kunnen vraagtekens worden gezet, nu de uitzending kennelijk al vijf dagen aan de gang was. Bovendien is eisers stelling dat hij toezicht heeft gehouden op wat er op zijn erf en in de schuren gebeurde in tegenspraak met zijn verklaring dat hij het ten tijde van de radio-uitzending te druk had met zijn werk om zich met de activiteiten van de jongeren in zijn schuur bezig te houden. Er is dus geen sprake van verminderde verwijtbaarheid.
IT 1651

ACM verklaart bezwaar SD&P tegen boetes voor SMS-spam gedeeltelijk gegrond

ACM 31 oktober 2014, IT 1651, zaaknr. 10.0131.37.1.02 (SD&P Interactive tegen ACM)
Uit het persbericht: ACM heeft op 28 april 2010 aan SD&P boetes opgelegd van in totaal 550.000 euro vanwege overtreding van het spamverbod. Het bedrijf verzond zonder voorafgaande toestemming sms-berichten aan consumenten die hun gegevens hadden achtergelaten op een commerciële website waarmee je kans kon maken op een gratis product.

Nadat eerst is geprocedeerd over de vraag of SD&P tegen dit sanctiebesluit wel naar behoren bezwaar had gemaakt velt ACM in deze zaak nu een inhoudelijk oordeel op bezwaar. Het bezwaar van SD&P wordt gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat uit de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 5 juni 2014 [IT 1525] volgt dat een deel van de sms-berichten die SD&P heeft verzonden (de zogenoemde vervolgberichten) niet kan worden beschouwd als ‘direct marketing’ en daarmee niet onder het spamverbod valt.

De overige verzonden sms-berichten (de zogenoemde aanmeldberichten) beschouwt ACM wel als ‘direct marketing’. Bovendien zijn deze berichten ongevraagd en zonder toestemming aan consumenten verzonden. Daarom blijft ACM bij haar eerdere oordeel dat het verzenden van dit soort berichten een overtreding van het spamverbod oplevert. ACM matigt de daarvoor opgelegde boete van 150.000 euro naar 60.000 euro. Dit gebeurt omdat die overtreding minder ernstig wordt gevonden, nu de andere overtredingen niet overeind zijn gebleven.

IT 1650

Wft-boete wegens doorsturen van leads via website

CBb 26 november 2014, ECLI:NL:CBB:2014:446 (appellante tegen AFM)
Boete wegens bemiddelen zonder vergunning; doorsturen van leads via website. Indien door de consument een keuze wordt gemaakt voor een bepaalde aanbieder worden de ingevulde gegevens (de ‘lead’) verzonden naar een digitale ruimte op een server die appellante huurt en onderverhuurt aan de desbetreffende aanbieder of bemiddelaar. De aanbieder kan vervolgens tegen betaling de door de consument achtergelaten gegevens ophalen. Indien geen bepaalde aanbieder wordt gekozen door de consument, wordt de lead naar een digitale verzamelplaats verzonden. De aanbieders kunnen vervolgens op hun eigen gehuurde digitale ruimte of op de verzamelplaats inloggen om, als zij dat willen, de lead(s) tegen betaling te downloaden.

De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de activiteiten van appellante aan te merken zijn als bemiddelen in de zin van artikel 1:1 Wft en AFM de bevoegdheid heeft om appellante een boete op te leggen wegens overtreding van artikel 2:80, eerste lid, Wft.

3.4. Wat betreft de vraag of de activiteiten van appellante kunnen worden aangemerkt als bemiddelen in de zin van artikel 1:1 Wft overweegt het College dat op grond van vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van het College van 11 februari 2013, ECLI:NL:CBB:2013:BZ1866) sprake moet zijn van inhoudelijke betrokkenheid bij de totstandkoming van het financiële product. Op grond van de niet door appellante betwiste feiten is het College van oordeel dat haar activiteiten gericht waren op het tot stand brengen van overeenkomsten tussen aanbieders van (hypothecair) krediet en consumenten. De activiteiten van appellante behelsden immers het als lead doorsturen van niet alleen de NAW-gegevens van de consumenten, maar ook van andere gegevens, waaronder de geboortedatum, die relevant zijn voor het afsluiten van een (hypothecaire) lening. De feiten in de voorliggende zaak en hetgeen door appellante in hoger beroep is aangevoerd vormen voor het College geen aanleiding anders te oordelen dan in eerdere zaken is gedaan.
Gelet hierop is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de activiteiten van appellante in de periode in geding zijn aan te merken als bemiddelen in de zin van artikel 1:1 Wft en AFM in beginsel de bevoegdheid toekwam om appellante een boete op te leggen wegens overtreding van artikel 2:80, eerste lid, Wft.

IT 1649

Chauffeurs UBER zonder taxivergunning overtreden wet personenvervoer

CBb 8 december 2014, ECLI:NL:CBB:2014:450 (Uber tegen Minister Infrastructuur en Milieu)
Via een mobiele applicatie (Uber app) worden gebruikers in meer dan 200 steden in 45 landen in contact gebracht met door UBER geselecteerde vervoerders. UBER biedt sinds 2012 in Nederland verschillende vervoersopties aan, waaronder de diensten UberLUX en UberBLACK voor taxivervoer per limousine of luxe auto met professionele chauffeurs.

Verzoek om een voorlopige voorziening (hangende bezwaar) afgewezen. Verzoek strekt tot schorsing primair besluit tot opleggen last onder dwangsom wegens het overtreden van artikel 76/1 Wp2000. Voorzieningenrechter: Chauffeurs die met UberPOP tegen betaling personen vervoeren in een auto overtreden artikel 76/1 Wp2000 als zij niet over een taxivergunning beschikken. In die gevallen overtreedt ook Uber die bepaling omdat zij nauw met deze chauffeurs samenwerkt en meedeelt in hun opbrengsten. Verweerder heeft terecht en op juiste wijze handhavend opgetreden.

4. Het verzoek strekt ertoe dat het besluit wordt geschorst. Daartoe voert Uber, kort samengevat, de volgende gronden aan: Uber overtreedt de Wp2000 niet. Het besluit is gericht tot de onjuiste rechtspersoon. De last is onvoldoende specifiek, onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid. Handhaving van de Wp2000 is jegens Uber onevenredig en niet noodzakelijk, gelet op de waarborgen die Uber biedt ten aanzien van kwaliteit en betrouwbaarheid, en ontwikkelingen in de wetgeving. De last beperkt de concurrentie op de taximarkt, wat geen legitiem belang is. De last is in strijd met het binnen de Europese Unie geldende recht op vrij verkeer van diensten en met artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) inzake het recht op eigendom.

5.5.3. De door Uber aangevoerde grond dat de last onvoldoende specifiek, onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid is, slaagt evenmin. Uber heeft aangevoerd dat zij in het duister tast over wat zij moet doen of nalaten om het verbeuren van de dwangsom te voorkomen, zodat de last in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Hoewel de voorzieningenrechter Uber volgt in haar stelling dat een meer specifieke aanduiding in het besluit van de door Uber na te laten handelingen mogelijk zou zijn geweest, is het, mede gelet op het verhandelde ter zitting, naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende duidelijk dat van Uber wordt verwacht dat zij in Nederland UberPOP niet meer aanbiedt, dan wel dat zij in het kader van UberPOP niet meer samenwerkt met particuliere chauffeurs zonder taxivergunning. Dat het besluit ondeugdelijk zou zijn gemotiveerd of onzorgvuldig zou zijn voorbereid is de voorzieningenrechter niet gebleken.

5.6.1. Uber stelt zich op het standpunt dat er geen noodzaak is om tot handhaving over te gaan. De Wp2000 is verouderd en achterhaald door nieuwe ontwikkelingen, technologieën en mogelijkheden als waar Uber gebruikt van maakt. Volgens Uber passen haar diensten, als het gaat om waarborgen van kwaliteit en betrouwbaarheid, volledig binnen de doelstellingen van de Wp2000. UberPOP biedt de gebruikers de onder 2.1.4 vermelde bescherming. Dit is ten minste dezelfde bescherming als die wordt bereikt met het vergunningvereiste van artikel 76, eerste lid, van de Wp2000. De UberPOP chauffeurs moeten beschikken over een VOG. Ze zijn fysiek in staat een voertuig veilig te besturen. De UberPOP chauffeurs worden beoordeeld door hun passagiers. Alle auto’s die voor UberPOP worden gebruikt zijn volledig verzekerd en gekeurd. Er is daarom geen reden de consument te dwingen gebruik te maken van een professionele chauffeur met taxivergunning.

Uber wijst er verder op dat de door haar aangeboden diensten op de politieke agenda staan, dat de huidige taxiwetgeving naar verwachting binnenkort zal worden geëvalueerd en, indien nodig, aan de nieuwste ontwikkelingen zal worden aangepast. Zowel de regering als het parlement staan daarbij open voor technologische diensten als van Uber. Uber acht het daarom onwenselijk, mede gelet op de positieve reacties van haar gebruikers, dat haar initiatieven in afwachting van aanpassing van de taxiwetgeving onmogelijk worden gemaakt. Volgens Uber is UberPOP geen probleem maar een oplossing. Het biedt de consument een betaalbaar alternatief voor autobezit, zorgt ervoor dat de beschikbare auto’s beter benut worden doordat mensen met elkaar meerijden en dat er een betere aansluiting is op het openbaar vervoer. Dit is volgens Uber een mobiliteitsoplossing met een positief effect op leefbaarheid, milieu en energieverbruik.

IT 1648

Overtredingen persoonsgegevens werknemers beëindigd na onderzoek CBP

Uit het persbericht: Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft tijdens onderzoek geconstateerd dat personenvervoersbedrijf Noot Holding BV meer medische gegevens van werknemers verwerkte dan noodzakelijk was voor de vaststelling van de verplichting om loon door te betalen en de re-integratie van zieke werknemers. Daarmee handelde de werkgever in strijd met de wet. Noot Holding BV vroeg onder meer naar situationele omstandigheden en naar de aard en oorzaak van de ziekte van de werknemer. Ook vroeg het bedrijf in strijd met de wet werknemers om toestemming om hun gezondheidsgegevens op te vragen bij het UWV. Inmiddels heeft Noot Holding BV naar aanleiding van het onderzoek haar werkwijze aangepast en de werknemers over de onrechtmatig verzamelde gegevens geïnformeerd. Ook zijn alle eerder onrechtmatig verzamelde gegevens vernietigd. Hiermee zijn de geconstateerde overtredingen beëindigd.
Lees verder