IT 4673
15 november 2024
Uitspraak

Autobedrijf moet passendheid e-mailbeveiliging aantonen na frauduleuze betaalinstructie door hacking

 
IT 4672
14 november 2024
Uitspraak

Geen inbreuk op persuitgeversrecht, auteursrecht en databankenrecht met nieuws-signaleringen

 
IT 4670
14 november 2024
Uitspraak

Uitingsvrijheid hoeft niet te worden beperkt ten behoeve van privacybescherming

 
IT 123

Uit de oude doos: overdracht licentie bij akte

Hoger beroep van kort geding over software gekocht uit boedel. Hof Den Haag 20 november 2003. Met dank aan Theo Bosboom, Dirkzwager advocaten.

Kopen diskettes in faillissement is nog geen overdracht van de licenties op die software. Overdracht licenties bij akte.

"13. In casu is aan Fokker een aantal malen, steeds tegen een eenmalig te betalen prijs, een (niet-exclusieve) gebruikslicentie voor onbepaalde tijd verleend met betrekking tot de onderhavige programmatuur. Dit is niet betwist en blijkt bovendien uit de desbetreffende offertes en facturen (productie 12 van VSF in eerste aanleg). De onderhavige software is vastgelegd op stoffelijke dragers (diskettes). Gelet op het bovenstaande moet ervan worden uitgegaan dat slechts de dragers in eigendom zijn overgedragen aan Fokker, terwijl met betrekking tot de programmatuur een licentie is gegeven.
Het hof is voorshands van oordeel dat de levering van de onderhavige licenties (het recht om de overeengekomen handelingen te verrichten) dient te geschieden door een daartoe bestemde akte.
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft VSF gesteld dat geen sprake is van rechtsgeldige overdracht omdat de vereiste akte ontbreekt. Nu 1ST op deze stelling niet heeft gereageerd en ook geen stuk heeft overgelegd dat als een zodanige akte kan worden aangemerkt (dat ten minste de verklaring van de overdragende partij inhoudt dat hij levert), gaat het hof er voorshands van uit dat de vereiste akte ontbreekt en de licenties niet zijn overgedragen. In dit verband merkt het hof op dat de raadsman van VSF tijdens het pleidooi in hoger beroep desgevraagd heeft medegedeeld dat de curatoren van Fokker, ondanks een daartoe strekkend verzoek van 1ST, niet bereid waren om (schriftelijk) te verklaren dat zij ook de software hadden verkocht en geleverd, waarbij curatoren zouden hebben medegedeeld nooit van het bestaan van (de licenties op) de Active-software op de hoogte te zijn geweest.
Het hof merkt nog op dat als de licentie als een beperkt recht in de zin van artikel 3:8 BW zou moeten worden aangemerkt, op grond van artikel 3:98 BW juncto artikel 2 Auteurswet voor overdracht eveneens een akte vereist is."

Bovendien behoudt auteursrechthebbende ook bij uitputting recht zich te verzetten tegen verhuur van de software:

"14. 1ST heeft zich beroepen op uitputting van het auteursrecht. Uitputting van het auteursrecht brengt, voorzover hier van belang, mee dat de auteursrecht¬hebbende zich niet kan verzetten tegen het verder doorleveren van een exemplaar van zijn programmatuur nadat dat met zijn toestemming is verkocht. De uitputtingsregel voor software is neergelegd in artikel 4c van Richtlijn 9112501EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's (Pb. L122/42) – hierna: de Softwarerichtlijn -. Deze bepaling luidt : (...) De eerste verkoop in de Gemeenschap van een kopie van een programma door de rechthebbende of met diens toestemming leidt tot verval van het recht om controle uit te oefenen op de distributie van die kopie in de Gemeenschap, met uitzondering van het recht om controle uit te oefenen op het verder verhuren van het programma of een kopie daarvan.."
Het hof gaat er veronderstellenderwijs van uit dat het met toestemming van de auteursrechthebbende verlenen van een onopzegbare licentie voor onbepaalde tijd voor op een stoffelijke drager vastgelegde programmatuur tegen betaling van een eenmalige prijs in het algemeen aangemerkt kan worden als "verkoop van een kopie van een programma" als in de Softwarerichtlijn bedoeld en de auteursrechthebbende zich niet kan verzetten tegen het doorleveren van dit exemplaar van zijn programmatuur. Het hof laat in het midden of de overdrachtsbeperkende bepalingen in de (al dan niet) tussen ETC en Fokker geldende "END USER SOFTWARE LICENCE AGREEMENT AND LIMITED WARRENTY" (productie 13 van VSF in eerste aanleg) daaraan in dit geval in de weg staan (welke vraag wellicht deels naar vreemd recht moet worden beantwoord), nu uitputting in casu niet meebrengt dat het 1ST vrijstond de software te verhuren. In artikel 45 h Auteurswet is bepaald dat verhuren zonder toestemming van de rechthebbende (ook na uitputting) verboden blijft. In punt 60 van de memorie van grieven erkent 1ST dat de verhuur van de CBT's, aangenomen dat de software niet als embedded kan worden beschouwd, wellicht aan toestemming van VSF onderworpen zou kunnen zijn. Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft Van Spijker desgevraagd medegedeeld dat deze toestemming nooit is gevraagd. Dit brengt mee dat geoordeeld moet worden dat 1ST door het verhuren (in ieder geval) Inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van VSF."

Lees het volledige arrest hier.

IT 125

AG: graphical user interfaces geen software

Conclusie van AG bij het HvJ EG, Y. BOT, van 14 oktober 2010 in de zaak C-393/09. Het administratief hooggerechtshof in Tsjechië vraagt of een grafische gebruikersinterface van een programma deel uitmaakt van het begrip “computerprogramma”, beschermd door het auteursrecht. Nee, volgens de AG, maar auteursrechtelijke bescherming is wel mogelijk. Met dank aan Benjamin Docquir, Simont Braun.

De verwijzende rechter vraagt zich af of de grafische gebruikersinterface van een computerprogramma een uitdrukkingswijze van dit programma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 en aldus wordt beschermd door het op computerprogramma's van toepassing zijnde auteursrecht.

AG Bot gaat eerst na wat onder computerprogrammatuur dient te worden verstaan:

"47. Hoewel de wetgever van de Unie weigert een vaste definitie te geven van het begrip computerprogramma die snel voorbijgestreefd zou kunnen zijn, reikt de Commissie in dit voorstel voor een richtlijn niettemin een aantal nuttige elementen aan. Zo merkt zij op dat dit begrip betrekking heeft op een geheel van instructies waarmee wordt beoogd een gegevensverwerkende machine, een computer, bepaalde taken te laten uitvoeren.(18) De Commissie stelt eveneens dat in de huidige stand van de techniek onder de term programma dient te worden verstaan de uitdrukkingswijze in ongeacht welke vorm, taal, notatie of code van een geheel van instructies waarmee wordt beoogd een computer een bepaalde taak of functie te laten verrichten.(19) "

Vervolgens overweegt de AG:

"56. De grafische gebruikersinterface, die doorgaans met de term „look and feel” wordt aangeduid, maakt immers communicatie mogelijk tussen het programma en de gebruiker ervan, bijvoorbeeld door middel van op het scherm zichtbare iconen en symbolen, vensters of rolmenu's. Hij maakt ook interactie mogelijk tussen het programma en de gebruiker ervan. Daarbij kan het gaan om het eenvoudig verspreiden van informatie, maar de gebruiker kan ook de mogelijkheid krijgen om door middel van bepaalde bevelen instructies te geven aan het computerprogramma. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer een map met de muis wordt aangeklikt en vervolgens naar de prullenbak wordt versleept, of bij de functies „kopiëren” en „plakken” van een tekstverwerker.

57. Om de hierna uiteengezette redenen ben ik van mening dat een grafische gebruikersinterface geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt en aldus niet valt onder de rechtsbescherming die computerprogramma's genieten.

58. Richtlijn 91/250 strekt ertoe computerprogramma's te beschermen tegen elke vorm van reproductie waarvoor de houder van het recht geen toestemming heeft gegeven.(22)

59. De specificiteit van het auteursrecht op computerprogramma's ligt volgens mij hierin dat een computerprogramma een utilitair doel heeft en dus ook als zodanig wordt beschermd, terwijl andere door het auteursrecht beschermde werken een rechtstreeks beroep doen op de menselijke zintuigen.

60. Zoals reeds gezegd in punt 47 van de onderhavige conclusie, duidt het begrip computerprogramma op een geheel van instructies waarmee wordt beoogd een computer een specifieke taak of functie te laten uitvoeren.

61. Voorts ben ik van mening dat de uitdrukkingswijze van een computerprogramma, wat die ook moge zijn, moet worden beschermd zodra de reproductie ervan ook de reproductie van het computerprogramma zelf, waardoor de computer zijn taken kan uitvoeren, meebrengt. Dat is volgens mij de betekenis die de wetgever van de Unie aan artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 heeft willen toekennen.

62. Daarom is overigens ook het voorbereidende ontwerpmateriaal beschermd door het auteursrecht op computerprogramma's, wanneer het de mogelijkheid biedt om een dergelijk computerprogramma tot stand te brengen.(23)

63. Dit materiaal kan bijvoorbeeld door de programmeur ontwikkelde structuren of organisatieschema's omvatten, die kunnen worden omgezet in bron- of doelcode, waardoor een machine het computerprogramma kan uitvoeren.(24) Het door de programmeur opgestelde organisatieschema kan worden vergeleken met het scenario van een film.

64. Bijgevolg ben ik van mening dat het begrip „uitdrukkingswijze, in welke vorm dan ook, van een computerprogramma” betrekking heeft op de uitdrukkingswijzen via welke een computerprogramma in staat kan worden gesteld de taken te vervullen waarvoor het is ontworpen.

65. De louter grafische gebruikersinterface kan echter niet tot een dergelijk resultaat leiden, aangezien de reproductie ervan niet de reproductie van het computerprogramma zelf meebrengt. Het is overigens mogelijk dat computerprogramma's met een verschillende bron- en doelcode toch dezelfde interface hebben. De grafische gebruikersinterface onthult het computerprogramma dus niet, maar dient enkel om het gebruik ervan eenvoudiger en vlotter te maken.

66. Naar mijn oordeel vormt de grafische gebruikersinterface dus geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250. "

De interface kan volgens AG Bot wel bescherming genieten, langs het “gewoon” auteursrecht, indien het oorspronkelijk is en niet door techniek bepaald:

"70. Hoewel de grafische gebruikersinterface niet als een uitdrukkingswijze van een computerprogramma kan worden beschouwd en dus niet als zodanig kan worden beschermd, ben ik van mening dat hij niettemin de bescherming geniet van het auteursrecht dat op grond van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29 van toepassing is op elk werk van letterkunde en kunst.

[...]

77. Bijgevolg moet de nationale rechter per geval beoordelen of een grafische gebruikersinterface door de keuzes van de maker ervan, door de combinaties die deze tot stand brengt, en door het ontwerp van de interface een uitdrukking is van de eigen intellectuele schepping van de maker. Bij deze beoordeling dient de nationale rechter de elementen waarvan de uitdrukkingswijze door de technische functie ervan wordt bepaald, uit te sluiten.

78. In het licht van voorgaande overwegingen ben ik van mening dat de grafische gebruikersinterface geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 en dat hij bijgevolg niet de door deze richtlijn geboden bescherming geniet. Hij geniet daarentegen wel auteursrechtelijke bescherming als werk in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29, wanneer hij een eigen intellectuele schepping van de maker is. "

Lees de conclusie hier.

IT 122

Uit de oude doos: SBI / Viasys

Rechtbank Arnhem 28-06-2006 en Hof Arnhem 11 december 2007. Mocht de distributieovereenkomst worden beëindigd omdat de sotware niet voldeed? Sprake van gebreken in software? Ook in deze uitspraken wordt software al aan het kader van normaal gebruik getoetst.

Met dank aan Theo Bosboom, Dirkzwager advocaten.

Rechtbank:

"3.28. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de genoemde fouten (waaronder het koppelen van gegevens aan een verkeerde patiënt, het tijdelijk onbereikbaar worden van gegevens, het regelmatig vastlopen van het systeem) zodanig ernstig dat gesproken moet worden fouten die het normale, elementaire gebruik van de software voor de toepassing waarvoor zij is ontworpen (gebruik in de veeleisende omgeving van een ziekenhuis) belemmeren. In zoverre is de software dus niet functioneel als bedoeld in de User Manual en de Product Description."

Gerechtshof over toepasselijkheid Weens Koopverdrag op software

"4.6 (...) Het hof ziet evenwel aanleiding hieromtrent ambtshalve het volgende te overwegen. SBI en Jaeger zijn gevestigd in verschillende staten (Nederland en Duitsland) die beide verdragsluitende staten zijn (en reeds waren ten tijde van het tot stand komen van de overeenkomst) als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder a CISG. Nu software moet worden aangemerkt als een roerende zaak waarop ingevolge het bepaalde in artikel 2 CISG dit verdrag van toepassing is en overeenkomsten tot levering van te vervaardigen of voort te brengen roerende zaken gelijkstaan met koopovereenkomsten in de zin van de CISG (artikel 3 lid 1), is het hof van oordeel dat de CISG op de voet van artikel 1 lid 1 onder a daarvan toepasselijk is op de overeenkomst, behoudens uitsluiting van de toepassing van de CISG of afwijking van de CISG door partijen (artikel 6)."

Gerechtshof over risicoverdeling bij distributie software met bugs:

"4.26 (...) Aldus staat vast dat Cephalo Pro (welke software door Jaeger aan haar afnemers geleverd zou gaan worden) ten tijde van de levering nog "bugs" bevatte, het product na die aflevering doorontwikkeld zou worden, en dat Jaeger ten tijde van het sluiten van de overeenkomst door de uitkomst van haar zojuist bedoelde tests wist dat Cephalo
 
Pro ten tijde van de aflevering die gebreken vertoonde. Uit voorgaande stellingen van Jaeger leidt het hof voorts af dat Jaeger zich dus al vóór het aangaan van de overeenkomst tegenover SBI op het standpunt stelde dat de desbetreffende gebreken zo wezenlijk waren dat het systeem ten tijde van de aflevering (nog) niet aan het bepaalde in artikel 4.1 van de overeenkomst voldeed en dat, indien zij niet zouden warden verholpen, sprake zou zijn van een "material breach", als in het hiervoor onder 4.10 geciteerde artikel 13.2 van de overeenkomst bedoeld.
Aangenomen moet dus worden dat partijen in afwijking van hetgeen in artikel 4.1 van de overeenkomst is bepaald, nader zijn overeengekomen dat Cephalo Pro na de aflevering nog doorontwikkeld zou worden en dat de vorenbedoelde gebreken alsnog zouden worden hersteld. Uit de stukken van het geding valt echter niet af te leiden (dat partijen daarbij tevens zijn overeengekomen) op welk tijdstip na de totstandkoming van de overeenkomst de vorenbedoelde gebreken verholpen dienden te zijn.
Opmerking verdient voorts dat het feit dat, zoals hiervoor is overwogen, Jaeger ten tijde van het sluiten van de overeenkomst wist dat Cephalo Pro nog niet was uitontwikkeld en er dus mee instemde dat zij software aan afnemers zou gaan leveren waaraan (volgens Jaeger) nog wezenlijke gebreken kleefden, die op zichzelf genomen meebrachten dat Cephalo Pro (volgens haar) toen (nog) niet aan de overeenkomst beantwoordde, impliceert dat Jaeger de eventueel daaraan verbonden risico's accepteerde, althans niet zo ernstig inschatte dat zij aan aflevering aan en gebruik in ziekenhuizen in de weg stonden."

Gerechtshof over rechtmatigheid beeindiging overeenkomst:

"4.28 (...) Ook overigens vindt het hof in de conclusies, akten en pleitaantekeningen van Jaeger niet een (duidelijke) omschrijving van een gebrek in de laatstbedoelde versie van Cephalo Pro die zou kunnen bijdragen aan de conclusie dat ten tijde van de beëindiging van de overeenkomst door Jaeger (nog steeds) sprake was van een "material breach" in de zin van artikel 13.2 van de overeenkomst"

Later opgekomen gebreken kunnen ontbinding alsnog rechtvaardigen:

"4.29 (...)Voor de gevolgen van niet-nakoming van de verplichtingen van de verkoper is de CISG bepalend. Artikel 48 CISG betreffende zuivering door de verkoper na de voor aflevering bepaalde datum (waaruit voortvloeit dat het recht tot zuivering niet meer bestaat na ontbinding van de overeenkomst) is niet van toepassing, nu deze bepaling vooronderstelt dat sprake is van (wezenlijk) tekortschieten door de verkoper, terwijl uit de overwegingen 4.26-4.28, kart gezegd, juist voortvloeit dat tot en met de beëindiging van de overeenkomst (nog) niet van zodanig tekortschieten sprake was. Het hof is van oordeel dat de hier besproken vraag of hetgeen na de beëindiging (ontbinding) van de overeenkomst is voorgevallen, relevant is voor de toetsing of die beëindiging (ontbinding) gerechtvaardigd was, een niet uitdrukkelijk in de CISG (dan wel in de overeenkomst) beslist onderwerp betreft. Omdat deze vraag niet kan worden beantwoord aan de hand van de algemene beginselen waarop de CISG berust, moet zij op grond van artikel 7 lid 2 CISG worden beantwoord in overeenstemming met het krachtens de regels van internationaal privaatrecht toepasselijke recht, hier het op grond van de rechtskeuze van partijen toepasselijke Nederlandse recht. Naar dat recht heeft het volgende te gelden.
Indien een buitengerechtelijke ontbindingsverklaring is uitgebracht en ten tijde daarvan een bepaald gebrek van de afgeleverde zaak nog niet aan het licht was getreden, zodat dit niet mede aan de ontbinding ten grondslag is gelegd, heeft naar Nederlands recht als uitgangspunt te gelden dat ook dit alsnog aan het licht gekomen gebrek – op zichzelf dan wel in samenhang met de in de ontbindingsverklaring genoemde gebreken – van belang kan zijn voor de beoordeling of de ontbinding gerechtvaardigd is, mits ook ten aanzien van dit gebrek is voldaan aan de eisen van de artikelen 6:265 lid 2 en 7:23 BW (waarbij heeft te gelden dat een ingevolge die artikelen vereiste verklaring van de koper jegens de verkoper ook besloten kan liggen in enig processtuk van zijn zijde) (HR 29 juni 2007, RvdW 2007, 634). Ook de periode na het uitbrengen van een buitengerechtelijke ontbindingsverklaring is derhalve naar Nederlands recht van belang voor de beantwoording van de vraag of de ontbinding gerechtvaardigd is."

Lees het vonnis van de rechtbank hier en het arrest van het Gerechtshof hier.

 

 

IT 121

Uit de oude doos: bewijs geldigheid auteursrechtoverdracht

Rechtbank Den Haag 3 mei 2006. Geschil tussen VdS en IST Flight Training e.d. over geldigheid van overdracht auteursrecht op software. Auteursrechten op software die gebruikt wordt door o.a. Fokker in het verleden overgedragen aan VdS. Diskettes met die software worden door curator uit boedel verkocht aan V.S.. Inbreukvordering VdS jegens V.S. in kort geding toegewezen. In deze zaak nu betwisting dat auteursrecht toekomt aan VdS.

Met dank aan Theo Bosboom, Dirkzwager advocaten.

4.13. De betwisting van de geldigheid van de notulen van de vergadering van aandeelhouders welke gehouden zou zijn op 29 oktober 2003 en van de brief van 9 december 2003 aan VdS laat de rechtbank onbesproken. Voor een geldige overdracht van het auteursrecht is immers niet meer nodig dan de hiervoor besproken akte, die als bestaansvoorwaarde voor een geldige overdracht is aan te merken, alsmede de obligatoire overeenkomst waarmee de houder van het auteursrecht zich verbindt het recht over te dragen. Als het bestaan van die obligatoire overeenkomst niet zou kunnen blijken uit voornoemde notulen en brief, dan nog geldt dat de obligatoire gebondenheid van Aerotraining het auteursrecht over te dragen onomstotelijk blijkt uit de getuigenverklaringen die zijn opgenomen in het strafdossier dat is samengesteld na de aan¬gifte door Van Spijker. De inhoud van de processen-verbaal in dat dossier zijn door IST niet betwist, met uitzondering van de opgave van de genoten winst door aangever Van Spijker zelf.
4.14. ITS zal worden toegelaten tot bewijs van de geldigheid van de handtekening welke namens Aerotraining op de Assignment of Software van 9 december 2005 Is geplaatst.
4.15. De rechtbank merkt op dat indien VdS niet slaagt in dat bewijs - de rechtbank realiseert zich dat het bewijs moeilijk is te Leveren nu de betrokken persoon is overleden - of indien VdS het bewijs niet wil leveren, dit niet uitsluit dat alsnog, om uitvoering te geven aan de hiervoor besproken obligatoire overeenkomst, een akte wordt opgesteld waarbij Aerotraining het auteursrecht overdraagt aan VdS. Weliswaar werkt deze overdracht dan niet met terugwerkende kracht, maar daaraan kan worden tegemoet gekomen door tegelijk met die overdracht over te dragen de vorderin¬gen die Aerotraining heeft op ITS op grond van de inbreuk op het auteursrecht. Gegeven de ongeldigheid van de akte, of dit nu een feit of een fictie is, is het auteursrecht op de Active software immers gebleven waar het was en zoals hierboven overwogen was dat Aerotraining.

Lees de volledige uitspraak hierboven.

IT 120

Zoek de verschillen

Bij contractonderhandelingen is het altijd aardig om te kijken hoe de andere partij zich zou opstellen als de rollen zouden zijn omgedraaid. Waar een partij als klant maximale aansprakelijkheid verwacht van haar leverancier, kan zij in de rol van leverancier juist aansprakelijkheid beperken jegens haar eigen klanten. De laatste tijd is veel gepubliceerd over de ARBIT-voorwaarden, die de overheid gebruikt bij inkoop van IT. Maar onder welke voorwaarden levert de overheid IT-diensten? OPROEP: wie o wie beschikt over door de overheid gehanteerde IT-levervoorwaarden, zoals een Service Charter van een shared service center? Graag inzenden naar IT en Recht.

Het vergelijken van een door dezelfde partij gehanteerde inkoopvoorwaarden en leveringsvoorwaarden kan interessante inzichten opleveren. Zo bepaalt een van de grootste ondernemingen ter wereld in haar inkoopvoorwaarden dat zij in de rol van afnemer niet aansprakelijk is voor gevolgschade:

"BEPERKING VAN AANSPRAKELIJKHEID: Voor zover toegestaan door lokaal recht, zal Koper (inclusief Kopers moedermaatschappij, dochtermaatschappijen of andere gelieerde rechtspersonen) in geen geval aansprakelijk zijn voor verlies aan inkomsten of winsten, of voor incidentele, indirecte, speciale of gevolgschade, of voor boetes."

Er wordt echter niet gerept over aansprakelijkheid van haar leverancier: onbeperkte aansprakelijkheid dus.

In de rol van leverancier hanteert zij echter een ander uitgangspunt. Over de aansprakelijkheid van de afnemer wordt niet gerept. Die is dus onbeperkt aansprakelijk. Art. 1.10 van haar leveringvoorwaarden bepaalt daarentegen dat zij als leverancier haar aansprakelijkheid beperkt (uitsluiten gevolgschade, beperken directe schade).

Bij veel andere bedrijven zal het niet anders zijn.

IT 119

Nogmaals artikel 45j Auteurswet

De discussie over artikel 45j Auteurswet is dankzij een recente uitspraak van de rechtbank Dordrecht springlevend (zie IT 40). Als voer voor deze discussie hierbij een -iets oudere- uitspraak van het hof Amsterdam over dit artikel. Ook in deze zaak werd een beroep op artikel 45j Auteurswet gehonoreerd, al dient gezegd dat de feiten wezenlijk anders lagen. Met dank aan Joost van Ooijen, De Brauw Blackstone Westbroek.

Tussen (rechtsvoorgangers van) CDM en UWV is een softwarelicentieovereenkomst gesloten. Onder de overeenkomst is bepaald dat de software wordt geleverd op “materialen” die door UWV van CDM in eigendom worden verkregen. Licentiegever CDM gaat failliet. De intellectuele eigendomsrechten op de betreffende software worden door de curator doorverkocht en komen uiteindelijk bij LVDH terecht.  

UWV is de software ook na faillissement van haar licentiegever blijven gebruiken. LVDH vordert in kort geding een verbod op verder gebruik van de software. De voorzieningenrechter wijst de vordering af.

Ook in hoger beroep heeft LVDH geen succes. Allereerst mislukken pogingen van LVDH om de bewuste software buiten de tussen partijen gesloten overeenkomst te houden (r.o. 4.3).

In r.o. 4.5 komt het hof toe aan artikel 45j Auteurswet en overweegt:  

4.5. LVDH heeft niet betwist dat, zoals voorzien in artikel 2.1 van de overeenkomst van 1 januari 1999, UWV c.q. zijn rechtsvoorgangers destijds rechtmatig (een drager met) de desbetreffende programmatuur, met inbegrip van de building blocks, hebben verkregen. Het bij overeenkomst beoogde gebruik daarvan, voor zover dat als verveelvoudiging zou zijn aan te merken, wordt ingevolge artikel 45j Auteurswet (Aw) niet beschouwd als inbreuk op bet auteursrecht.
Gesteld noch gebleken is dat UWV de programmatuur en de building blocks op andere wijze gebruikt dan volgens de overeengekomen bedoeling van de contractspartijen.
Nu niet is gebleken dat tussen partijen c.q. hun rechtsvoorgangers bij bet sluiten van de overeenkomst of op enig later moment “anders is overeengekomen" als bedoeld in art. 45j Aw, is UWV ook in relatie tot LVDH, die stelt opvolgend rechthebbende te zijn op het auteursrecht, gerechtigd om dit gebruik van de building blocks voort te zetten.
 

Al met al een vrij rechttoe rechtaan 45j Auteurswet casus. Het hof noemt nog wel expliciet de verbintenisrechtelijke ontsnappingsroute van artikel 45j Auteurswet ("Tenzij anders overeengekomen"). Een contractuele afspraak tussen partijen had het (voortgezet) gebruik door UWV kunnen beletten. Ik kan me overigens niet goed voorstellen dat UWV zich gebonden had aan een afspraak die het verdere gebruik van de in licentie gegeven software zou verbieden zodra -bijvoorbeeld- de licentiegever failliet zou gaan of zodra de rechten op de software aan een derde zouden overgaan. 

Lees het arrest hier.

IT 118

Arbit in strijd met Europees Recht?

In de Automatisering Gids is discussie gevoerd over de vraag of de nieuwe ARBIT-voorwaarden wel of niet strijdig zijn met Europees recht. " Ook bij modale IT-inkopen zullen deze voorwaarden niet zonder aanpassingen door een jurist met ICT- en aanbestedingskennis inzetbaar zijn. Het rücksichtslos inzetten van deze voorwaarden kan (helaas) tot strijdigheid met de Europese aanbestedingsregels leiden", zo concluderen Carolien Jobse en Marina Berghuijs. Onzin volgens 'mister ARBIT' Ruud Leether, die en passant opmerkt:  "Natuurlijk staat, als bij iedere andere set van algemene voorwaarden, in de ARBIT het belang van de gebruiker voorop."

Lees het artikel van Carolien Jobse en Marina Berghuijs hier.

Lees de reactie van Ruud Leether hier.

IT 117

Na samen scopen, mag (soms) worden gebroken

LJN: BL8841, Rechtbank Utrecht , 261339 / HA ZA 09-203

Tussenvonnis. Afgebroken onderhandelingen tussen drie partijen over een automatiseringsopdracht. Qurius en Assitance krijgen een grote opdracht bij een klant van Qurius. Assistance haalt er een derde partij bij om specifiek de HRM-functionaliteit te leveren. Deze derde partij, SAS, maakt afspraken met Assistance, die echter niet vastgelegd worden in een formeel document.

Tussen SAS en Qurius wordt lang onderhandeld over een resellersovereenkomst. Gedurende de onderhandelingen wordt er een scopedocument opgesteld waarbij ook medewerkers van SAS betrokken zijn. De onderhandelingen worden afgebroken omdat Qurius en SAS het niet eens kunnen worden over een non-concurrentie beding. Overeenkomst of niet? Rechter: met Assistance wel, met Qurius niet. Met dank aan Marianne Korpershoek Louwers IP/Technolgy Advocaten

Is er sprake van een overeenkomst tussen Assistance en SAS en Qurius en SAS of mocht SAS er gerechtvaardigd op vertrouwen dat er een overeenkomst tot stand zou komen? Rechter: er is wel een overeenkomst tussen Assistance en SAS. Tussen Qurius en SAS is geen overeenkomst tot standgekomen, noch mocht SAS er gerechtvaardigd op vertrouwen dat er een overeenkomst tot standgekomen. Schadestaatprocedure wordt afgewezen. Zaak wordt verwezen naar de rol zodat WFV zich uit kan laten over de schade.

 Lees het vonnis hier

 

IT 116

Europese regelgeving tegen cyberaanvallen

Uit Brussel. De Europese Commissie wil Europa beter beschermen tegen cyberaanvallen. Op 30 september 2010 heeft de Commissie twee nieuwe maatregelen bekendgemaakt die ervoor moeten zorgen dat Europa zich kan verdedigen tegen aanvallen op zijn belangrijkste informatiesystemen. Het gaat om een voorstel voor een richtlijn over de aanpak van nieuwe vormen van computercriminaliteit, zoals grootschalige cyberaanvallen, en een voorstel voor een verordening ter versterking en modernisering van het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA). Met dank aan Eva de Vries, Vondst Advocaten.

Lees het persbericht en het richtlijnvoorstel aanpak computercriminaliteit. Meer over versterking ENISA.

IT 115

"hardware komt pas tot leven als het in een systeem wordt verwerkt en met software gevoed"

De angst van iedere rechthebbende: een curator weigert afgifte.  Rechtbank Almelo 23 december 1999 (ABB/curator QtecQ), 35197 kg za 311 van 1999 (LJN: AA3999). Geschil over de computerbesturing voor het sluizencomplex te Lith. ABB heeft hardware en software geleverd onder eigendomsvoorbehoud. Vraag is of deze hardware en software dusdanig is geïntegreerd met andere systemen dat een nieuwe zaak is gevormd en het eigendomsvoorbehoud vervalt. Ja zegt de rechter, ABB kan fluiten naar haar spullen.

Enkele overwegingen:

"4. In het onderhavige geschil dient de vraag te worden beantwoord of de afzonderlijke goederen zijn samengevoegd tot een nieuwe zaak en of deze nieuwe zaak een van de oorspronkelijke zaken te onderscheiden identiteit heeft.

5. De bedoeling van QtecQ was om de computerbesturing, zowel de software als de hardware, als één systeem aan de beheerder van het sluizencomplex Rijkswaterstaat te verkopen. De verkoopprijs zou circa f. 1.200.000,-- bedragen. ABB is van mening dat de computer-besturing op dit ogenblik nog niet als één systeem kan worden beschouwd. Er zou daarom nog geen sprake zijn van zaaksvorming.

6. De door ABB geleverde hardware bestaat uit tientallen componenten. De opstelling bij QtecQ omvat enkele manshoge en tenminste meterbrede metalen kasten, eigendom van QtecQ, waarin de hardwarecomponenten van ABB zijn bevestigd. De bezichtiging laat kasten zien die van onder tot boven zijn volgepakt met electronische apparatuur, de hardware, gemonteerd op bevestigingssystemen en onderling verbonden met veel bedrading. Voorts omvat de opstelling personal computers, beeldschermen en printers. Niet in geschil is dat de onderdelen van de opstelling zonder beschadiging uit de kasten kunnen worden gedemonteerd. Naar niet anders is gesteld of gebleken zal dat een langdurig en precies karwei zijn. Onbestreden is voorts de stelling van de curator dat de hardwarecomponenten elektronisch zijn ingesteld op de parameters die gelden voor het project van de sluisbediening.

7. Het gehele systeem kan naar het oordeel van de president worden omschreven als de computerbesturing voor het sluizencomplex te Lith. Hoewel het systeem nog niet geheel gereed is, moet toch worden vastgesteld dat de constructie zich in een zeer vergevorderd stadium bevindt en voltooiing nadert. De functie van het systeem zal zijn om de computerbesturing van de sluizen mogelijk te maken.

8. Beziet men de onderdelen van de door ABB geleverde hardware ieder afzonderlijk, dan is elke doos of kast om zo te zeggen dood materiaal. De hardware komt pas tot leven als het in een systeem wordt verwerkt en met software gevoed. In het door QtecQ gebouwde systeem is de hardware verwerkt en zijn software en hardware zijn op elkaar afgestemd. Indien de hardware van ABB uit het systeem wordt verwijderd is het zonder meer incompleet. Zonder hardware kan de functie van het systeem, besturing van de sluizen, niet worden verwezenlijkt. Het totaal van de aangeleverde onderdelen is door QtecQ samengevoegd tot een nieuw geheel met een specifieke functie.

9. De president is op grond van het voorgaande van oordeel dat voorshands aannemelijk is dat hier naar verkeersopvattingen een zaak is ontstaan die een van de oorspronkelijke zaak te onderscheiden identiteit heeft. Daarbij acht hij ook nog van belang dat de waarde van het systeem, gelet op de verkoopprijs van f. 1.200.000,--, meer is dan de som van de waarde van de hardware, circa f. 250.000,-- en de software, circa f. 600.000,--. Er is dan ook voldaan aan de vereisten voor zaaksvorming genoemd in artikel 5:16, tweede lid, BW. Daardoor is QtecQ, als degene die de nieuwe zaak heeft gevormd, eigenaar geworden van de oorspronkelijke zaken. Het door ABB gemaakte eigendomsvoorbehoud voor de door haar geleverde hardware is daarom teniet gegaan."

Lees de uitspraak hier.