Toepasselijkheid voorwaarden na contractsovername
Twee partijen (A en B) hebben een contract met elkaar gesloten, waarop algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard. De voorwaarden van A zijn destijds niet aan B ter hand gesteld. B draagt vervolgens het contract over aan C, met instemming van A. Gevolg: het contract geldt alsdan tussen A en C. Er ontstaat een geschil over betalingen die C niet voldoet en A spant een procedure aan bij de rechtbank Rotterdam. C verweert zich en stelt zich daarbij op het standpunt dat de algemene voorwaarden van A niet van toepassing zijn, omdat deze niet terhand zijn gesteld. Waar ligt nu het beoordelingsmoment? Een blog van Menno Weij,SOLV advocaten.
Vandaag een uitspraak over een interessante casus, met een uitvoerige motivering van de rechtbank Rotterdam. Leesvoer voor liefhebbers van uitspraken over algemene voorwaarden. Wat is er aan de hand?
Twee partijen (A en B) hebben een contract met elkaar gesloten, waarop algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard. De voorwaarden van A zijn, naar ik begrijp, destijds niet aan B ter hand gesteld. B draagt vervolgens het contract aan C over, met instemming van A. Gevolg: het contract geldt alsdan tussen A en C. A en C doen vervolgens zaken, waarbij C steeds bestellingen doet bij A voor leveringen. Er ontstaat een geschil over betalingen die C niet voldoet en A spant een procedure aan bij de rechtbank Rotterdam. C verweert zich en stelt zich daarbij op het standpunt dat de algemene voorwaarden van A niet van toepassing zijn, omdat deze niet terhand zijn gesteld.
A stelt allereerst dat C zich niet op de niet-toepasselijkheid kan beroepen, omdat C een zogenaamde "grote" wederpartij is. Indien je te maken hebt met een 'grote' wederpartij, geldt de terhandstellingsplicht dus niet. (je bent - kort gezegd - groot als je een jaarrekening openbaar maakt, of indien er 50 of meer personen werkzaam zijn. Zie daarover trouwens ook een eerdere blog van mijn hand.) De rechter echter stelt dat de toets omtrent een "grote wederpartij" dient plaats te vinden op het moment van het sluiten van de overeenkomst. De rechter toetst daarom aan het moment waarop A en B destijds het contract sloten. Omdat A in deze procedure niet heeft betwist dat B destijds niet "groot" is, is er geen sprake van een "grote" wederpartij en kan C zich volgens de rechter dus wel op de niet-toepasselijkheid beroepen omdat er niet terhand is gesteld. De rechter gaat overigens niet in op de vraag of het beoordelingsmoment (ook) zou kunnen/moeten liggen bij de contractsovername, dus het moment dat C in de plaats van B is getreden in het contract met A. Wellicht een leuke kijkersvraag.
Vervolgens komt aan de orde of er nu wel/niet terhand is gesteld. Als ik de uitspraak goed begrijp, heeft er destijds tussen A en B geen terhandstelling plaatsgevonden. A stelt echter dat C bij de bestellingen voor leveringen steeds de mogelijkheid heeft gehad om kennis te nemen van de algemene voorwaarden, en die bestellingen steeds als aparte overeenkomsten gelden. De rechter gaat hier echter niet in mee, omdat de rechter de onderbouwing door A onvoldoende vindt. Dat is, denk ik jammer, omdat ik de rechter op dit punt graag wel een juridisch-inhoudelijke overweging had zien doen. Het hangt sterk af van de gekozen contractuele constructie, maar ik acht op voorhand zeker niet uitgesloten dat de bestellingen als aparte overeenkomsten gekwalificeerd kunnen worden. En de Hoge Raad heeft ooit geoordeeld dat een partij zich niet op de niet-toepasselijkheid kan beroepen indien hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met de voorwaarden bekend was of kan worden geacht daarmee bekend te zijn.
Al met al een interessante uitspraak met een uitvoerige overweging. En wie weet een hoger beroep. Lees de uitspraak hier.
Oproep voor content
IT en Recht heeft een succesvolle start gehad in 2010 en dat belooft veel voor 2011. Het motto blijft: "met ons allen, voor ons allen." Als iedereen een beetje brengt, valt er veel te halen. Content blijft welkom.
Waarom artikelen (alleen) publiceren in een besloten tijdschrift met beperkte lezersgroep? Via IT en Recht zijn artikelen voor iedereen makkelijk en gratis toegankelijk. Content op IT en Recht is ook nog eens prima vindbaar via bijvoorbeeld Google en Legal Intelligence. Er is geen lange duur tussen afsluiting van de kopij en publicatie, waardoor actualiteit beter is geborgd. Wat wil je als auteur nog meer?
Onder de Contact-knop vindt u een webformulier waarmee inzenden nog gemakkelijker is.
Wij hopen ook in 2011 weer veel inzendingen te mogen ontvangen.
Geen gelegenheid tot reageren: onzorgvuldig
Rechtbank Rotterdam, 3 november 2010 (C3Group/Gem. Rotterdam), LJN BO8134. Automatiseringsgeschil. Pilotproject gericht op "het ontwikkelen en implementeren van een registratiesysteem voor het Rotterdamse jongerenwerk; de Jongerenwerkapplicatie". Project loopt niet geheel soepel en Gemeente vraagt extern onderzoeksbureau onderzoek te doen naar ontstane situatie. C3Groep wordt niet in de gelegenheid gesteld op dat rapport te reageren.
Enkele overwegingen:
"4.6.8. Met het oog op de mogelijkheid voor C3Group om opmerkingen te maken bij het rapport en/of kenbaar te maken dat zij het er niet mee eens was, had het dan ook op de weg van de gemeente gelegen C3Group op zijn minst tevoren met de inhoud hiervan te confronteren en haar in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. Het gaat er hierbij niet om of de gemeente verantwoordelijk is voor de inhoud van het in haar opdracht opgemaakte rapport, maar om de vraag of zij - gelet op de mogelijk beschadigende inhoud van het rapport - bevindingen hieruit ter kennis van derden heeft kunnen brengen zonder C3Group vooraf genoemde gelegenheid te bieden.
4.6.9. Door dit niet te doen, heeft de gemeente onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens C3Group gehandeld. De gemeente dient dan ook de dientengevolge door C3Group geleden en nog te lijden schade te vergoeden. Hetzelfde geldt voor de hierbij aansluitende passages uit de e-mail zijdens de gemeente van 19 oktober 2007 (productie 6), verstuurd aan een aantal derden (zie hiervoor, onder 4.6.4).
4.6.10. Hieraan doet niet af de stelling van de gemeente dat het rapport achteraf ter beschikking is gesteld aan C3Group en dat er nog een gesprek heeft plaatsgevonden waarin ruimte was voor hoor en wederhoor, hetgeen de gemeente evenwel er niet toe heeft gebracht zich een ander oordeel te vormen zodat C3Group niet is benadeeld. Het achteraf horen van C3Group kan immers niet op één lijn worden gesteld met horen voorafgaand aan het nemen van een (negatieve) beslissing en moet als "mosterd na de maaltijd" worden bestempeld.
Bovendien gaat het hier niet om de waardering van de applicatie maar met name om de "bevindingen" ten aanzien van C3Group zelf die haar in een kwaad daglicht (konden) zetten. Een reactie zijdens C3Group op het rapport had de gemeente er van kunnen weerhouden die bevindingen (onverkort) kenbaar te maken aan derden (in een presentatie en/of een e-mail). Die kans heeft de gemeente C3Group ontnomen. Eventuele onzekerheid over het antwoord op de vraag of een reactie zijdens C3Group in dit opzicht verschil zou hebben gemaakt, dient om die reden voor risico van de gemeente te komen.
Dit klemt te meer omdat de gemeente in deze procedure niets heeft aangevoerd ter ondersteuning of verdediging van de gewraakte bevindingen van Brighthouse aangaande C3Group zelf, hetgeen evenzeer op haar weg heeft gelegen, gelet op de desbetreffende stellingen van C3Group bij dagvaarding."
U vindt het vonnis ook hier.
over afspraken die een programmeur maakt, maar zijn werkgever binden
Sector kanton Rechtbank Breda 17 januari 2010 (LJN: BO9904).
Wikion laat twee modules ontwikkelen door Stichting Open Progress (“SOP”). Uiteindelijk wordt er één module opgeleverd en wordt het gefactureerde bedrag betaald. Nadat de overeenkomst met SOP is beëindigd, huurt Wikion de programmeur van SOP rechtstreeks (als free lancer) in. Eerst betaalt Wikion de facturen van de free lance programmeur, maar later vordert zij ruim tweeduizend euro van hem terug, omdat zij vindt dat zij “dubbel” heeft betaald, en de programmeur gehouden is aan de voorheen met SOP gemaakte (vaste) prijsafspraak. Met dank aan Wouter Seinen, CMS Derks Star Busmann
De kantonrechter maakt hier korte metten mee. Niet is komen vast te staan dat gedaagde zich, nadat de overeenkomst van opdracht tussen eiser en opdrachtnemer was geëindigd, op eigen titel jegens eiser heeft gebonden om de module statistiek (af) te bouwen.
R.o. 56: (…) “Uit de niet weersproken e-mail van 24 februari 2009 blijkt dat de afspraak dat de volgende opdracht, zijnde de bouw van de module statistiek, zonder kosten uitgevoerd zou worden, is gemaakt op of vóór 24 februari 2009. Dat is derhalve ruim vóór het moment waarop de samenwerking tussen eiser en SOP werd beëindigd. Die afspraak, ook al is die door gedaagde met eiser gemaakt, heeft te gelden als een afspraak tussen eiser en SOP en niet als een afspraak tussen eiser en gedaagde. Immers gedaagde trad op dat moment op als medewerker van SOP, met wie eiser een overeenkomst had.”
Lees het vonnis hier.
E-mail voldoende waar contract aangetekende brief eist?
Een overeenkomst voorziet in een ontbindende voorwaarde en in de volgende formaliteit om deze in te kunnen roepen:
"Deze mededeling dient goed gedocumenteerd te geschieden “bij aangetekende brief met bericht met handtekening retour” of “telefaxbericht met verzendbevestiging”."
De voorwaarde wordt ingeroepen per e-mail, ontvangst daarvan staat vast. Is de voorwaarde geldig ingeroepen? Rechtbank Dordrecht oordeelt dat dit inderdaad het geval is. Deze en andere uitspraken zijn beschreven in het proefschrift De betere byte in de strijd om het gelijk van Maarten van Stekelenburg. Arnoud Engelfriet blogde erover.
(Blog Arnoud Engelfriet)
De waarde van elektronisch bewijs
4 januari 2011, 8:03
Ja, je moet wat tijdens de kerstdagen: ik heb het proefschrift De betere byte in de strijd om het gelijk van Maarten van Stekelenburg gelezen. Hij snijdt een zeer lastige kwestie aan:
De toename in gebruik van elektronische gegevens, leidt ertoe dat deze steeds vaker ingezet worden als bewijsmiddel in rechtzaken. Elektronische gegevens staan aan andere gevaren bloot dan traditionele media, temeer omdat deze gegevens veelal worder verstuurd over het internet. Het is niet altijd duidelijk of degene die de gegevens heeft verzonden ook daadwerkelijk de persoon is die zich als afzender identificeert. Daarnaast is het mogelijk dat derden vertrouwelijke gegevens onderscheppen en eventueel zelfs wijzigingen aanbrengen. Dit roept de vraag op hoe betrouwbaar deze gegevens zijn om rechten en feiten aan te kunnen tonen. dat deze slechts in een enkel geval houvast biedt in het geven van een betrouwbaarheidsoordeel van elektronische bewijsmiddelen.
Van Stekelenburg onderzocht een stapel Nederlandse, Duitse en Amerikaanse jurisprudentie om te bepalen hoe deze landen omgaan met elektronisch bewijs.
Een eerste opvallend aspect is wat Van Stekelenburg de “toelatingsfase” noemt: mag dit materiaal überhaupt de rechtszaal binnen? In Nederland wordt niet op voorhand bewijs uitgesloten omdat het elektronisch is, of om welke reden dan ook. De rechter bekijkt en beoordeeld wat hem wordt voorgelegd, en of het nu op een bierviltje staat of op een CD-ROM zal hem in principe worst wezen. In de VS is dat anders: we kennen allemaal de televisieseries waar dat prachtige stukje bewijs ineens van tafel moet omdat het onjuist verkregen zou zijn.
Ik zie in vaktijdschriften en met name bij dure congressen over bewijzen en bewaren veel aanstelleritis dat je alleen na de zwaarste technische en organisatorische waarborgen rechtsgeldig bewijs zou kunnen verkrijgen. De Nederlandse jurisprudentie die Van Stekelenburg vond, laat mooi zien hoe de praktijk omgaat met elektronisch bewijs.
In een contract met een profvoetballer:
De stelling van Appellant dat de e-mail van 3 augustus 2006 hem niet heeft bereikt is in het licht van de door Nike overgelegde producties niet aannemelijk. … Deze is niet alleen verzonden vanaf hetzelfde e-mailadres als dat waarnaar de e-mail van Nike is verzonden (xxx@post.cz), doch vermeldt dezelfde referentie (“Re:Nike smiouva”) en valt ook qua inhoud moeilijk anders te begrijpen dan als een reactie op de e-mail van Nike.
Natuurlijk kun je een heel verhaal ophangen over mailheadervervalsende hackers of raar routerende mailservers, maar als alles bij elkaar er echt genoeg uitziet en er ook geen reden is waarom het nu net deze keer fout zou gaan, dan kan de rechter gewoon aannemen dat die mail echt is.
Een leuke uit een andere zaak:
Op grond van hetgeen daaromtrent door de getuigen is verklaard, acht het hof het aannemelijk dat de e-mail van 16 maart 2006 is verzonden, en dat [betrokkene 1] de gemaakte afspraken daarmee heeft willen bevestigen. De inhoud van de mail stemt overeen met de verklaring van [betrokkene 1] en draagt om die reden bij aan de geloofwaardigheid daarvan. Het betoog dat de ontvangst van deze e-mail ook vast moet staan (wat niet het geval is), treft geen doel.
Die laatste zin verrast misschien: hoofdregel uit het recht is immers dat een verklaring pas effect heeft als deze de ontvanger daadwerkelijk heeft bereikt. Maar daar geeft het Hof een leuke draai aan: het gaat hier niet om een afspraak per e-mail maar om een bevestiging per e-mail van een afspraak. Bewijs mag je op elke manier leveren, en bewijs hoeft niet ontvangen te zijn door de wederpartij. Zolang de mail dus geloofwaardig overkomt, kan deze als bewijs dienen. (Je dagboek met daarin een verslag van een gesprek kan dus óók bewijs zijn van dat gesprek, als de rechter maar gelooft dat je eerlijk bent in je dagboek.)
In deze zaak speelde niet de vraag of de mails echt waren, maar of ze mochten worden gelezen als concreet aanbod en concrete aanvaarding, of dat er alleen maar werd dooronderhandeld. Omdat de afspraken duidelijk genoeg waren, vond de rechter dat een overeenkomst was gesloten.
In een zaak waarin de rechter “in het duister tastte” over de vraag welke motieven een partij had om zich in zowel Nederland als Duitsland in te schrijven, werd een uitdrukkelijk betwiste mail naar de advocaat van de wederpartij als niet relevant beschouwd.
Lichte hoofdpijn kreeg ik van een zaak waarin de gedaagde getuigen had laten opdraven die verklaarden dat hij toch echt een bepaalde mail had gezonden:
nu de getuigen (zijn vrouw en Francois van Gijzen) wél kunnen verklaren dat [gedaagde] de e-mail heeft verzonden, maar niet kunnen bewijzen dat Lis de e-mail heeft ontvangen, kan aan deze e-mail niet het beoogde effect van opzegging van het proefabonnement worden toegekend.
Hoe groot is nou werkelijk de kans dat die mail nooit is aangekomen?
En dan ter afsluiting nog twee zaken waarin korte metten wordt gemaakt met het m.i. belachelijke vereiste dat je een stuk papier aangetekend moet versturen en dat een daadwerkelijk ontvangen e-mail niet geldig kan zijn.
De eerste:
De strekking van de e-mail van 3 december 2007 laat aan duidelijkheid niet te wensen over. [eisers] hebben niet gesteld dat zij niet hebben begrepen dat [gedaagden] zich wilden beroepen op de ontbindende voorwaarde omdat zij de financiering niet rond konden krijgen. Vast staat dat het bericht de verkopers heeft bereikt en dat de inhoud hen duidelijk was. Daarom wordt geoordeeld dat [eisers] in redelijkheid geen beroep kunnen doen op het voornoemde formele vereiste.
De rechter haalt hier artikel 6:248 BW van stal, waarin staat dat je redelijk & billijk tegenover elkaar moet zijn. En eisen dat iemand een bericht nogmaals verstuurt (maar dan aangetekend) nadat je het daadwerkelijk al hebt gehad, is niet redelijk.
De tweede:
Dat [gedaagden] een beroep op de ontbindende voorwaarde hebben gedaan door middel van een e-mailbericht en niet op de in artikel 6.1 van de koopovereenkomst voorgeschreven wijze (namelijk schriftelijk, gericht aan de verkoper en diens makelaar, per aangetekende brief met bericht van ontvangst of per deurwaardersexploot), maakt niet dat het beroep op de ontbindende voorwaarde rechtsgevolg mist. Het gaat er om dat [ eiser] binnen de overeengekomen termijn op de hoogte is gebracht van het inroepen van de ontbindende voorwaarde. Dat is gebeurd met de e-mail van 9 april 2008, waarvan de ontvangst niet is betwist.
En wederom een rechter met clue: u bent op tijd ingelicht, dus dan kunt u zich niet achter een formaliteit verschuilen.
Afgezien van die ene hoofdpijnzaak een mooi setje jurisprudentie. Het gaat er niet om welke Received: header er in de mail staat of dat een systeembeheerder onderweg je mailbox zou kunnen manipuleren, maar om wat er daadwerkelijk is gebeurd en hoe de mail past binnen de rest van het plaatje van het geschil. En zo hoort het ook: niet focussen op één technisch aspect maar beoordeel wie er gelijk heeft op basis van al het bewijs, bekeken binnen de context.
Arnoud
Lees de originele blog hier.
(Dreigende) tekortkoming en verzuim van IT-dienstverleners
Artikel van Polo van der Putt over (dreigende) tekortkoming en verzuim van IT-dienstverleners.
IT-projecten nemen al snel enkele maanden in beslag en soms zelfs jaren, voordat er een werkend eindproduct is. Veel projecten lopen uit, kosten meer dan begroot of leveren niet de gevraagde functionaliteit. Vaak vertoont een project al tijdens de rit de eerste tekenen van mislukking. De wet biedt de afnemer dan soms de mogelijkheid om er tussentijds uit te stappen. Uiteraard zijn daar wel voorwaarden aan verbonden. Niet iedere twijfel over de goede afloop is voldoende om ontbinding te rechtvaardigen. Aan voortijdige ontbinding zitten dan ook de nodige haken en ogen en zorgvuldigheid is geboden.
Ook een afnemer die een opleverdatum wel afwacht en pas na een gebrekkige oplevering wil ontbinden, dient zorgvuldig te werk te gaan. Opleverdata blijken door rechters toch niet altijd fataal te worden gevonden en het ontbreken van een ingebrekestelling kan een zaak onderuit halen.
In het artikel wordt stil gestaan bij de vraag wanneer er sprake is van een (dreigende) tekortkoming en verzuim van een IT-dienstverlener. Onderzocht wordt ook welke acties de afnemer kan instellen. Over deze onderwerpen zijn handboeken vol te schrijven. Het artikel beoogt dan ook niet alle aspecten volledig te doorgronden, maar om een handzaam overzicht te geven van de belangrijkste leerstukken, waar mogelijk aan de hand van jurisprudentie in IT-zaken.
Lees het artikel hier.
Opdracht voor aanpassen systeem t.b.v. bredere toepassing is geen opdracht tot levering nieuw systeem
Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage 17 december 2010 (Oracle/Staat), 378304 / KG ZA 10-1295 (LJN: BO9287). Kort geding. Aanbesteding inhuur ICT-personeel en levering softwarelicenties e.d. ten behoeve van meerdere ministeries. Anders dan eiseres kennelijk meent betreft de aanbesteding niet een "nieuw" ICT-systeem. De Staat moet als één worden aangemerkt. Dus geen onderscheid tussen de diverse ministeries, ook al opereren zij in de (aanbestedings)praktijk veelal als zelfstandige onderdelen van de Staat. Uitvraag van personeel met expertise ten aanzien van een bepaald merk is gerechtvaardigd in de zin van artikel 23 lid 11 Bao.
Enkele overwegingen:
"2.2. Naast de hiervoor vermelde feiten voert Oracle daartoe - samengevat - het volgende aan.
De ministeries willen in de toekomst gebruik gaan maken van één financieel administratief systeem. Op zichzelf is dat toelaatbaar, maar de door hen gekozen weg daartoe deugt niet. De ministeries hebben namelijk besloten tot hergebruik en uitbreiding van het systeem dat SZW in 2003 (na een aanbesteding) in gebruik heeft genomen en dat is gebaseerd op SAP-software. Daarmee maken zij op voorhand een keuze voor SAP. Op verschillende plaatsen in het Beschrijvend Document wordt SAP-technologie en SAP-expertise ook dwingend voorgeschreven. Als gevolg van een en ander is iedere andere producent van software bij voorbaat uitgesloten van mededinging en staat de inschrijving alleen open voor dienstverleners die SAP-software kunnen leveren en beschikken over SAP-expertise. Bij deze stand van zaken heeft Oracle dan ook moeten constateren dat zij op voorhand kansloos is, en heeft zij van inschrijving afgezien. Door het stellen van al die "SAP-vereisten" wordt het, in het aanbestedingsrecht geldende, fundamentele beginsel van gelijke behandeling geschonden. Daar komt bij dat zowel Richtlijn 2004/18/EG als het Bao zich ertegen verzetten dat een bepaald fabrikaat c.q. merk wordt voorgeschreven, zoals in de onderhavige aanbesteding het geval is. Bovendien is - anders dan het voorwerp van de aanbesteding doet vermoeden - geen sprake is van "verbouwing", maar van (volledige) "nieuwbouw", hetgeen met name het geval is voor wat betreft FIN en VWS, die tot nu toe met een niet op SAP-software gebaseerd systeem werken. De aanbesteding had functioneel moeten worden omschreven, zodat ook Oracle had kunnen inschrijven. Oracle heeft al in een vroeg stadium geprotesteerd tegen de gang van zaken, maar de ministeries weigeren de aanbesteding te staken. [...]3.3. De ministeries hebben na ampel onderzoek besloten op financieel administratief gebied hun krachten te bundelen en met het oog daarop gebruik te gaan maken van één ICT-systeem. Om hen moverende redenen hebben zij ervoor gekozen om daarbij gebruik te gaan maken van het systeem dat SZW sedert 2003 toepast. Dat systeem is gebaseerd op SAP-software, ten aanzien waarvan SZW over de vereiste gebruiks- en licentierechten beschikt. Alvorens over te kunnen gaan tot de gezamenlijke ingebruikneming van dat systeem moeten daaraan nog wel de nodige aanpassingen worden verricht ("generiek maken"), zoals het voorzien van een update en het 'multi-company' inrichten ervan.
3.4. Met het oog daarop hebben de ministeries door middel van de onderhavige aanbesteding in perceel 1 uitgevraagd de "Inhuur van ICT-personeel voor het generiek maken, inrichten en applicatiebeheer van een gezamenlijk financieel administratief systeem". Daarmee betreft het voorwerp van die aanbesteding - anders dan die van SZW in 2003 en anders dan waarvan Oracle lijkt uit te gaan - uitdrukkelijk niet een nieuw ICT-systeem, maar slechts het inhuren van ICT-personeel dat nodig is voor het "verbouwen" (aanpassen) van het SZW-systeem, opdat het door de ministeries in gebruik kan worden genomen."
Lees de uitspraak hier.
Geen auteursrecht op gebruikersinterface?
Op 22 december 2010 bepaalde het HvJ EU dat een grafische gebruikersinterface als werk auteursrechtelijke bescherming kan genieten indien hij een eigen intellectuele schepping van zijn auteur is (zie hier en de eerdere conclusie van de AG hier). De Amsterdamse rechter dacht daar in het verleden anders over.
Op 18 november 1993 oordeelde de president van de Rb Amsterdam (Slasoft/ Digi Nederland, Computerrecht 1994/3) als volgt:
"5 Het computerprogramma Slafak komt in zijn totaliteit voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking aangezien het voldoet aan het vereiste van oorspronkelijkheid daar het een eigen, oorspronkelijk karakter bezit en het oorspronkelijke karakter van de maker draagt. [...]
6. De gebruikersinterface als zodanig geniet, naar voorshands wordt aangenomen, geen auteursrechtelijke bescherming omdat zij een onzelfstandig onderdeel van de programmatuur vorm en dus niet is te kwalificeren als een afzonderlijk werk."
Vergelijk ook de noot van Jaap Spoor bij HR 22 maart 2002 (NVM/Telegraaf), NJ 2003/149:
"Men kan niet zo maar naar believen min of meer willekeurige onderdelen van of selecties uit gegevensverzamelingen verheffen tot rechtsobjecten al naar gelang dat toevallig zo uitkomt."
De vraag is of de leer van het "onzelfstandige onderdeel" nog gehanteerd kan worden na de uitspraak van het HvJ EU. Overigens heeft Alfred Meijboom een lezenswaardige noot geschreven in Computerecht 1994/3 bij de uitspraak van de Amsterdamse rechter. Daarin betoogt Meijboom met kracht van argument dat een gebruikersinterface weldegelijk als zelfstandig werk kan worden beschouwd, zij het in de sleutel van het door het HvJ EU voor interfaces afgeschoten softwareauteursrecht.
Voor meer achtergrond over de bescherming van interfaces zie ook de nieuwe Softwarerecht van Struik, Van Schelven en Hoorneman, met name paragraaf 2.9.
Ontbinding licentieovereenkomst omdat slechts 2 gebruikers van het pakket gebruik kunnen maken?
Rechtbank Rotterdam 22 december 2010 (326935 / HA ZA 09-755); Exact / HCO. Hypotheekadviseur Centrale Organisatie Nederland (HCO) voelt zich misleid omdat het een Exact pakket heeft aangeschaft voor 4 gebruikers en 8 administraties, maar bij installatie bleek dat het pakket slechts door 2 gebruikers tegelijkertijd kon worden gebruikt. HCO ontbindt de overeenkomst en vernietigt deze (subsidiair) op grond van dwaling.
Exact heeft voldoende aannemelijk gemaakt voor omkering van de bewijslast t.a.v. de inhoud van de overeenkomst. HCO wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs ten aanzien van de afspraken over het aantal gelijktijdige gebruikers.
4.4. (. . .) Kern van het onderhavige geschil is het antwoord op de vraag of overeenstemming bestond over de omstandigheid dat in de door Hypotheekadviseur bestelde en door Exact geleverde software met niet meer dan 2 gebruikers tegelijk kon worden gewerkt. Volgens Exact is dat het geval; Hypotheekadviseur heeft dit betwist.
4.8.1. De inhoud van de als productie 1 door Exact overgelegde, door beide partijen ondertekende, offerte (zie 2.1) levert geen enkele duidelijkheid op ten aanzien van de vraag of en zo ja welke afspraken zijn gemaakt met betrekking tot het aantal gebruikers dat tegelijkertijd met de software moest kunnen werken. In de tekst wordt immers slechts gesproken van de mogelijkheid van meerdere gebruikers tegelijkertijd, zonder dat daaruit blijkt dat in dit specifieke geval met maximaal 2 gebruikers tegelijk in de software kan worden gewerkt. Voorts wordt verwezen naar het orderformulier, waarop zou kunnen worden aangegeven met hoeveel gebruikers Hypotheekadviseur tegelijkertijd in de software wenste te kunnen werken. Dat dit aantal hier maximaal 2 was is daarbij niet aangegeven, terwijl dat – als de stelling van Exact dat partijen ook daaromtrent overeenstemming hadden bereikt juist is – wel in de rede had gelegen. Ook uit de omschrijving van de software in het orderformulier kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid met hoeveel gebruikers tegelijkertijd in de software kon worden gewerkt.
Een en ander leidt tot de conclusie dat, nu de offerte ten aanzien van het maximum aantal gebruikers dat tegelijk in de software kan werken niet helder is, uit de omstandigheid dat Hypotheekadviseur deze offerte heeft ondertekend niet kan worden afgeleid dat tussen partijen overeenstemming bestond over de aankoop van de in die offerte omschreven software, waarin door niet meer dan 2 personen tegelijkertijd in 8 administraties kan worden gewerkt.
4.9. Een en ander leidt tot de slotsom dat (de inhoud van) de e-mail van 16 januari 2008 in de gegeven omstandigheden het vermoeden rechtvaardigt dat, behoudens tegenbewijs, de stelling van Exact dat tussen partijen overeenstemming bestond over de aanschaf van de in de offerte van 16 januari 2008 omschreven software, waarin met niet meer dan 2 personen tegelijkertijd kon worden gewerkt, juist is. Hypotheekadviseur zal derhalve worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
m.b.t. het beroep op dwaling:
4.13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Hypotheekadviseur, door te stellen dat zij in het offertetraject, bij monde van [x], aan [z] van Exact heeft aangegeven de software met 4 gebruikers tegelijk te willen gaan gebruiken en dat Exact Hypotheekadviseur daarop niet heeft aangegeven dat in de aan te bieden software met slechts 2 gebruikers tegelijk kon worden gewerkt, haar beroep op dwaling voldoende onderbouwd. Daarom zal zij, tegenover de betwisting van Exact terzake, worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat [x] aan [z] van Exact heeft aangegeven de software met 4 gebruikers tegelijk te willen gaan gebruiken.
Lees het vonnis hier.
Arco Janse wint scriptieprijs Platform Outsourcing Nederland
Platform Outsourcing Nederland reikte voor de 5de maal een schriptieprijs uit. Winaar dit jaar was Arco Janse. Arco Janse trok op basis van een aantal case studies lessen over innovatie in IT-outsourcing. Deze lessen groepeerde hij naar lessen over samenwerking, lessen over de service provider en lessen over het contract zelf. Opvallende lessen: een cultuurfit is niet zo bepalend als we misschien wel denken; en: intenties alléén helpen niet.
Ook in 2010 is de PON-scriptieprijs weer uitgereikt. De jury bestond uit: Guus Delen (adviesbureau VKA, voorzitter), Ralph Hofman (adviesbureau Blinklane), Denis Verhoef (adviesbureau Kirkman Company) en de hoogleraren Bergstra (Universiteit van Amsterdam) en Beulen (Universiteit van Tilburg).
Studenten in het hoger en het wetenschappelijk onderwijs die in 2008-2010 afgestudeerd waren op een scriptie over sourcing, waren aangemoedigd om zich kandidaat te stellen. Deze oproep resulteerde in maar liefst acht scripties. Daarmee had de jury een (overigens zeer plezierige) leesopgave want de scripties waren gemiddeld al gauw zo'n 100 pagina's dik.
Vier van deze acht staken er wat betreft de jury bovenuit; bij het PON-seminar van afgelopen december te Breukelen waren dan ook vier kandidaatprijswinnaars aanwezig.
Namens de jury presenteerde Denis Verhoef de kandidaten.
Cor de Haan (Nyenrode) had zich toegelegd op een vraag over de SSO (Shared Service Organisation) van de Rijksoverheid. Namelijk: welke minister roept de Tweede Kamer naar Den Haag toe als blijkt dat vertrouwelijke gegevens op straat zijn komen te liggen: de vakminister (bijv. Sociale Zaken) of de uitvoerend minister onder wiens verantwoordelijkheid de SSO valt.
Bart van der Linden (Nijmegen) presenteerde een Capability & Maturity Model voor innovatie in IT-outsourcing. In zijn model had hij zeven competenties concreet uitgewerkt: trust management, knowledge management, innovation management, leadership, relationship management, contract management en culture management.
Michiel Troost (TU Delft) had zich toegelegd op competenties in de ‘retained organisation’ (de regieorganisatie) en de mate waarin die zelf eigenlijk ge-‘source’-d kunnen worden. Voor de verschillende competenties had hij drie sourcingsopties benoemd: insourcen, outsourcen en cosourcen. Veel vuistregels waren uitgewerkt om per competentie de meest passende sourcingsoptie te kiezen, gebaseerd op economische en strategische inzichten.
Arco Janse (Hogeschool Utrecht) ten slotte trok op basis van een aantal case studies lessen over innovatie in IT-outsourcing. Deze lessen groepeerde hij naar lessen over samenwerking, lessen over de service provider en lessen over het contract zelf. Opvallende lessen: een cultuurfit is niet zo bepalend als we misschien wel denken; en: intenties alléén helpen niet.
Bart van der Linden en Cor de Haan zijn wat de jury betreft ex aequo op de derde plaats geëindigd.
Tussen Michel Troost en Arco Janse is het een nek-aan-nek-race geweest, die Arco Janse met 0,13 punt verschil in zijn voordeel heeft beslecht.
Zie hier.
De 4 scripties vindt u hier.