"meer business"- IT afspraak
Hof 's-Gravenhage 1 maart 2011, LJN BP 8579 (Siemens Nederland N.V. v. Centric Holding B.V.)
Overeenkomst tot ter beschikking stellen IT-personeel. "Meer business"-afspraak.
Bij het sluiten van de meerbusinessafspraak heeft partijen kennelijk vooral voor ogen gestaan dat Siemens het inhuren van personeel van Centric althans haar werkmaatschappijen zou intensiveren. De suggestie van Siemens dat Centric ten tijde van de totstandkoming van de meerbusinessafspraak bekend was met het be-staan van het SSC, wordt als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd. Uitgangspunt moet dan ook zijn – en anders dan Siemens stelt, is ook relevant – dat personeel van Centric respectievelijk haar werkmaatschap-pijen direct door SNI werd ingehuurd toen partijen hun meerbusinessafspraak maakten en dat Centric pas na 1 juli 1998 bekend is geworden met het feit dat Siemens het inlenen van IT-personeel anders, immers door middel van het SSC, organiseerde en dat bij het SSC Centrics concurrent TAS betrokken was. Met name tegen dit laatste aspect heeft Centric bezwaar gemaakt.
Beantwoording van de vraag of Centric zich, zonder in crediteursverzuim te raken, ertegen heeft mogen verzetten dat haar personeel zou worden inge-huurd via het SSC, vergt in de eerste plaats beantwoording van de vraag waartoe uitleg van de meerbusi-nessafspraak leidt en in de tweede plaats, als die uitleg leidt tot de conclusie dat partijen níet hebben afge-sproken dat het inhuren van personeel van Centric onder de vooromschreven omstandigheden plaatsvond, beantwoording van de vraag of het niettemin naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaard-baar is dat Centric zich daartegen verzette. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat Centric ten tijde van het aangaan van de meerbusinessafspraak al heeft begrepen of moeten be-grijpen dat deze met betrokkenheid van het SSC en in het bijzonder TAS zou worden uitgevoerd. Gezien de in zoverre niet betwiste posities van Centric en TAS als onderlinge concurrenten, is het hof voorts van oor-deel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat Centric zich tegen deze wijze van uitvoering van de afspraak heeft verzet. De stelling van Siemens dat de betrokkenheid van TAS bij het SSC in werkelijkheid minder intensief was dan Centric heeft aangenomen doet daaraan – zo al juist – niet af, omdat niet is komen vast te staan dat Siemens Centric daarover heeft geïnformeerd respectie-velijk ter zake garanties heeft verstrekt. De stelling van Siemens dat het initiatief op dit punt bij Centric lag, is ongegrond. Ook de stelling dat Centric haar recht heeft verwerkt om zich te verzetten tegen de door Sie-mens gewenste wijze van uitvoering van de meerbusinessafspraak, wordt verworpen. Dat Centric pas in 2000 heeft geprotesteerd, is verklaarbaar doordat uit de correspondentie tussen partijen blijkt dat pas in het voorjaar van 2000 aan de orde is gekomen dat Siemens alleen personeel van Centric wilde inhuren via het SSC. In het licht daarvan had het beroep op rechtsverwerking – dat immers is te begrijpen als een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW - van een nadere motivering moeten zijn voorzien, die evenwel ontbreekt. Nu op grond van het voorgaande niet kan worden aangenomen dat Siemens uitvoering heeft willen geven aan de meerbusinessafspraak, terwijl de niet-verwezenlijking ervan – die vaststaat – niet is te wijten aan (de hou-ding van) Centric, wordt het beroep op crediteursverzuim in zoverre verworpen.
(...)
44 De grief van Centric tegen de wijze waarop de rechtbank de schade heeft begroot, slaagt ten dele. Centric stelt terecht dat zij bij het maken van de afspraak tot het gunnen van meer business heeft begrepen en mo-gen begrijpen dat die afspraak strekte tot een (merkbare) stijging van de omzet die Centric respectievelijk haar werkmaatschappijen op dat moment, dus op 1 juli 1998, door middel van dienstverlening aan Siemens realiseerde(n). Naar het oordeel van het hof brengt een redelijke invulling van de meerbusinessafspraak dan mee dat wordt uitgegaan van een omzettoename van 10% ten opzichte van de omzet per 1 juli 1998 (om te rekenen naar een vol jaar) en 50% van de (aldus berekende) jaaromzet in het vierde jaar. De stelling van Siemens dat het haar heeft vrijgestaan “om haar inhuur van tijdelijk IT-personeel aan te passen aan haar na medio 1998 sterk dalende behoefte daaraan”, wordt verworpen. De stelling – die overigens door Centric is bestreden – is immers in strijd met de strekking van de meerbusinessafspraak. De omstandigheden die Sie-mens in het kader van deze stelling heeft aangevoerd, rechtvaardigen niet een beroep op of toepassing van artikel 6:258 lid 1 BW of artikel 6:248 lid 2 BW. Aangenomen moet dan ook worden dat de gestelde afge-nomen behoefte aan tijdelijk personeel tot de risicosfeer van Siemens behoort en haar niet ontslaat van haar schadevergoedingsplicht. De subgrief van Siemens dat Centric geen winst heeft gederfd omdat zij (althans haar werkmaatschappijen) het personeel in verband met de grote behoefte aan IT-personeel elders met de-zelfde winstgevendheid heeft (respectievelijk hebben) kunnen inzetten, gaat eraan voorbij dat de vordering van Centric strekt tot vergoeding van het zogenaamde positieve contractsbelang en dat de winst die Centric daarnaast, als opgekomen voordeel heeft genoten, niet van invloed is op de omvang van de door haar geleden schade. Voor voordeelstoerekening is hier geen plaats, daargelaten dat Siemens in dit verband ten onrechte heeft aangevoerd dat (stelplicht en) bewijslast in zoverre op Centric rusten.in het principale en het incidentele appel:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 12 april 2011 voor akte uitlating aan de zijde van Siemens met het in rechtsoverweging 50 weergegeven doel en bepaalt dat Centric daarop bij ant¬woordakte kan reageren;
houdt elke verdere beslissing aan.
Lees de uitspraak hier (link)
Auteursrechten softwareapplicaties
Rb Almelo 23 maart 2011, LJN BP8992 (VLF Networks e.a. tegen Service2Media B.V.)
Vordering betaling na stukgelopen samenwerking. Auteursrecht op software. Opdrachtgever/opdrachtnemer. Productie in Oekraïne. VLF networks biedt dienst aan om zogenaamde smartphone-applicaties te ontwikkelen in Oekraïne tegen aanzienlijk lagere kosten. Intentie-ovk voor samenwerking, later november 2010 werd gezamenlijk Mobile2Morrow opgericht. Eind januari 2011 ontstaat onenigheid. VLF vordert betaling van een voorschot en de factuur en daarbij verbieding voor het aanbieden en in het verkeer brengen van ontwikkelde software. Zij heeft auteursrechten voorbehouden, althans bestaat er geen akte tot overdracht en opdrachtgever heeft summiere instructies gegeven. Service2Media gemotiveerd betwist en dat naar haar ontwerp en onder haar leiding en toezicht applicaties zijn gemaakt en aldus het een geestelijke prestatie is waar ogv 1 juncto 6 Auteurswet haar auteursrechten toekomt.
Nu niet kan worden vastgesteld bij wie de auteursrechten op de softwareapplicaties liggen, dient de vordering tot betaling van een bij wijze van voorschot te betalen schadevergoeding te worden afgewezen.
4.3 De kern van dit geschil is de vraag wie in het onderhavige geval de maker is van de softwareapplicaties. Oftewel, komen de auteursrechten van de softwareapplicaties toe aan de leverancier/opdrachtgever, Service2Media, dan wel aan haar opdrachtnemer die op basis van outsourcing de softwareapplicaties voor haar heeft gebouwd, zijnde Mobile2Morrow en VLF Networks. VLF heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd, dat Service2Media slechts summiere instructies heeft verstrekt ten behoeve van de ontwikkeling van de softwareapplicaties en dat VLF het creatieve brein achter de ontwikkeling vormde. Service2Media was niet inhoudelijk betrokken bij de totstandkoming en aanpassing van de softwareapplicaties. Haar rol beperkte zich uitsluitend tot het aanbrengen van klanten en het sluiten van gebruiksrecht- en onderhoudsovereenkomsten met die klanten en de wensen van die klanten vertalen in instructies voor VLF Networks dan wel Mobile2Morrow.
4.4 Service2Media heeft dit gemotiveerd betwist en ter ondersteuning hiervan heeft Service2Media aangevoerd, dat de door VLF in opdracht en voor rekening van Service2Media verder ontwikkelde computerapplicaties tot stand zijn gebracht naar het ontwerp van Service2Media en onder haar leiding en toezicht, zodat Service2Media als de maker van die applicaties moet worden aangemerkt. Aldus heeft Service2Media de geestelijke prestatie verricht en komt haar op grond van artikelen 1 juncto 6 Auteurswet het auteursrecht op de softwareapplicaties toe.
4.5 Op grond van het vorenstaande is zonder nadere bewijslevering - waarvoor in kort geding geen plaats is - voorshands met onvoldoende zekerheid vast te stellen hoe de rollen in het creatieve proces tussen partijen waren verdeeld. De samenwerkingsovereenkomst biedt op dit punt geen duidelijkheid, zodat in het beperkte kader van dit kort geding geen uitspraak kan worden gedaan over de vraag aan wie het auteursrecht op de door VLF Networks en Mobile2Morrow - in opdracht van Service2Media - ontwikkelde applicaties toekomt. De vorderingen van VLF moeten daarom worden afgewezen.
Lees de uitspraak hier (link) en hier (pdf).
Regeling: Auteurswet 1 juncto 6, 10
Koop op afstand annuleren voor levering
Rb Assen (sector kanton) 17 maart 2011, LJN BP8076 (Bonus Bikes en/of Internet-Bikes webshop v. Koper)
Ecommerce. Koop op afstand. Webshop verkoopt fietsonderdelen, levering vind pas plaats ná betaling van de prijs en bijkomende kosten. Koper heeft bestelling voltooid waarna de bijkomende bestelkosten bekend worden en ziet af van koop. Webshop meent dat er reeds een overeenkomst tot stand is gekomen. In de leveringsvoorwaarden staat dat geannuleerd kan worden binnen zeven dagen na factuurdatum. Rb: Als er al een overeenkomst tot stand is gekomen, is er sprake van een consumentenkoop op afstand ex art. 7:46a BW met de bijbehorende bescherming waarvan niet ten nadele van koper kan worden afgeweken (7:46j BW) zoals webshop in haar voorwaarden tracht; dit sorteert geen effect. Rb wijst de vordering van de webshop af.
Artikel 7:46d BW bepaalt dat de koper gedurende zeven werkdagen na de ontvangst van de gekochte zaak het recht heeft de koop op afstand zonder opgave van redenen te ontbinden. Tussen partijen staat vast dat levering van de bestelde fietsonderdelen niet heeft plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelt dat gelet op de in artikel 7:46d BW gegeven termijn, een koper ook vóór ontvangst van de zaak bevoegd is om de koopovereenkomst te ontbonden. Daarin ligt besloten dat [gedaagde] in de gegeven omstandigheden bevoegd was de koopovereenkomst te ontbinden.
Voor zover [eiseres] die mogelijkheid heeft willen beperken door in haar leveringsvoorwaarden te bepalen dat een bestelling binnen zeven dagen na factuurdatum kan worden geannuleerd en zij binnen die termijn geen annulering heeft mogen ontvangen, kan dat [eiseres] niet baten. Die bepaling sorteert geen effect, omdat van het bepaalde in artikel 7:46d BW nu eenmaal niet ten nadele van de consument kan worden afgeweken.
Internetkansspelen vrijgegeven? Het vervolg (2).
Raad van State 23 maart 2011, LJN BP8768 (Betfair/Staat der Nederlanden).
Vervolg op uitspraak HvJ EU 3 juni 2010, C-203/08 in PB C 197 van 2 augstus 2008.
De vergunning die Betfair in het Verenigd Koninkrijk heeft voor haar internetdiensten geeft haar niet het recht geeft om ook kansspelen in Nederland op internet aan te bieden. Belangrijker is echter dat de Raad van State oordeelt dat de toenmalige minister van Justitie het Britse Betfair in 2005 had moeten laten meedingen naar kansspelvergunningen voor het organiseren van sportprijsvragen en van een totalisator op de uitslag van harddraverijen en paardenrennen in Nederland.
Uit het persbericht van de Raad van State:
"De Raad van State is van oordeel dat de minister de Europese regels over het vrij verkeer van diensten heeft beperkt door Betfair als aanbieder niet mee te laten dingen naar de kansspelvergunningen. Het Hof van Justitie in Luxemburg heeft in juni 2010 naar aanleiding van zogenoemde prejudiciële vragen van de Raad van State bepaald dat de overheid dit alleen mag doen als zij strenge controle kan uitoefenen op de activiteiten van de exploitant van de vergunning. Aangezien er in de huidige situatie geen bijzondere relatie bestaat tussen de minister als vergunningverlener enerzijds en De Lotto en SGR anderzijds die een strenge controle als bedoeld door het Hof van Justitie met zich brengt, is er naar het oordeel van de Raad van State voor de minister 'geen rechtvaardiging om zonder enige oproep tot mededinging de vergunningen aan hen te verlenen en daardoor te verlengen'."
Lees de uitspraak hier (link) of hier (pdf), ook hier (link)
Ook mediareport berichtte analyseerde deze langverwachte uitspraak, hier (link).
Zie ook IT 284 en de daarin vermelde andere ITenRecht-bijdragen.
Uitspraak paspoortvingerafdruk
Rb 's-Gravenhage, 23 maart 2011, LJN BP8841 AWB 10 5376 (Uitspraak-paspoortvingerafdruk)
Het afnemen en decentraal opslaan van vingerafdrukken is niet in strijd met Europese privacyregels. Louise van Luijk heeft een (bestuursrechtelijke) procedure bewandeld en bezwaar gemaakt tegen afname en opslag. M.n. op basis van een ongerechtvaardigde inbreuk op haar privacy art. 8 EVRM, dat er geen tijdelijke verhindering is afgegeven vanwege politieke, ethische dan wel gewetensbezwaren. Niet tegen de afname, maar tegen de opslag en het verdere gebruik richt zij haar bezwaar.
Vandaag is de uitspraak van de rechter bekendgemaakt en wordt ieder bezwaar tegen afname en opslag getest aan artikel 8 EVRM en aan o.m. het evenredigheidsbeginsel. Oordeel: Rb meent dat er geen enkel bezwaar is om geen vingerafdrukken af te laten nemen en te laten opslaan in het kader van de wetgeving zoals deze er nu ligt. Bezwaren tegen toekomstige wetgeving treffen (nu) geen doel.
4.3 Artikel 8 van het EVRM voorziet de mogelijkheid van inmenging in het recht op privéleven voor zover daarin bij wetis voorzien. Dit houdt mede in ddat de wettelijke regeling voldoende toegankelijk en voozienbaar moet zijn (zie het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) Doerga tegen Nederland, A.50210/99, van 27 april 2004). Tevens moet de beperking in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of ht economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheidd of de goede zeden of voor de beschermin van de rechten en vrijheden van anderen. Volgens vaste rechtspraak is inmenging slechts noodzakelijk als sprake is van een dringende maatschappelijke behoefte en indien de inmenging proportionel is met het te beschermen belang (zie arrest van het EHRM Berrehab tegen Nederland, A 10730/84, van 21 juni 1988). Bij de vaststelling of een inbreuk nodig is in een democratische samenleving heeft de overheid beoordelingsruimte.
4.4 De rechtbank is van oordeel dat met de vastlegging van de opslagmogelijkheid in artikel 65 van de Paspoortwet en de nadere uitwerking daarvan in artikel 28 van de PUN is voldaan aan de eis dat in de beperking van het recht op privéleven bij wet is voorzien, en dat deze wetgeving toegankelijk en voorzienbaar is. (...) Artikel 8 van het EVRM verzet zich er niet tegen dat wetgeving, zoals in het onderhavige geval, in fasen geschiedt.
4.5 Ten aanzien van de noodzakelijkheid van de maatregel en het daarmee te dienen doel heeft de verweerder onder verwijzing naar de kamerstukken aangegeven dat de nationale wetgever de maatregel noodzakelijk acht in verband met de bescherming van de openbare orde. (...)
4.6 Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat met de opslag en het gebruik van vingerafdrukken, als geregeld in het hier ter toetsing staande wettelijke kader, de bescherming van de openbare orde is gediend. (...)
4.7 De rechtbank is verder van oordeel dat de nationale wetgever haar beoordelingsmarge niet heeft overschreden door uit te gaan van de aanwezigheid van een dringende maatschappelijke behoefte, welke artikel 8 van het EVRM vereist. Getuige de wetsgeschiedenis heeft de wetgever haar oordeel doen steunen op onderzoek door TNO, die een frauderisicoanalyse heeft uitgevoerd en heeft voorts intensief beraad plaatsgevonden met betrokken deskundigen van onder meer de CRI, BVD en de Koninklijke Marechaussee. (...)
4.8 Met betrekking tot de toets aan het evenredigheidsbeginsel heeft eiseres betoofd dat de eis om vier vingerafdrukken af te staan niet evenredig is, nu slechts twee vingerafdrukken in het paspoort worden opgenomen. (...)
4.9 Eiseres heeft voorts betoogd dat de regeling niet evenredig is, omdat daarin geen mogelijkheid van een individuele beoordeling is opgenomen en de opslag van vingerafdrukken ongelimiteerd is in de tijd. Zij heeft daartoe verwezen naar het arrest inzake S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk van 4 december 2008 van het EHRM (nrs. 30562/04 en 30566/04, LJN BH1813) en het arrest van 20 januari 2009 van het EHRM in de zaak van W. tegen Nederland (nr. 20689/08, LJN BJ8705). Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze arresten niet van toepassing zijn op de onderhavige regeling. In deze arresten is niet enkel de afname en opslag van vingerafdrukken aan de orde, doch tevens die van DNA materiaal. Voorts betreffen de arresten de afname van deze gegevens in een strafrechtelijke context (...)
4.11 Voor zover het betoog van eiseres er tevens op is gericht dat het gevaar bestaat dat de huidige regelgeving mogelijk zal leiden tot gebruik van vingerafdrukken voor andere doeleinden dan met de wetgeving is beoogd (function creep) is de rechtbank met verweerder van oordeel dat dit in het huidige kader geen rol speelt, nu daarin het gebruik van vingerafdrukken wettelijk is beperkt tot het aanvraag- en afgifteproces van reisdocumenten.
(...)
10. ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij, met eiseres, heeft geconstateerd dat er maatschappelijke discussie bestaat over de wenselijkheid van opslag van en controle aan de hand van vingerafdrukken. Eiseres heeft in dit kader betoogd dat het politieke draagvlak voor de hiervoor in r.o. 1.1 tot en met 1.8 genoemde wetgeving is gewijzigd. Deze omstandigheden tasten evenwel de rechtmatigheid van de wetgeving niet aan. Het is niet aan de rechter om over dergelijke omstandigheden te oordelen. Eventuele wijzigingen in het politieke draagvlak dienen tot uitdrukking te worden gebracht binnen het politieke besluitvormingsproces.
Lees de uitspraak hier(waarschuwing: pdf á 4,9 Mb), hier(link) en hier(pdf).
Regelingen:
Grondwet
Algemene wet bestuursrecht art. 4:2 lid 2, 4:5 lid 1 aanhef en onder a, 8:77
Paspoortwet art. 3 lid 3 en 8, 59, 65 lid 1, 2, 3 en 6,
Paspoortuitvoeringsregeling Nederland (PUN), art. 28a lid 6, 39 lid 1, 9 - 38
EVRM art. 8
Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
Verordening EG 2252/3004, gewijzigd bij 444/2009
Richtlijn 95/46/EG art. 6 en 7, 13
verslag: Seminar INNOVATIE
Op donderdag 17 maart 2011 vond een seminar met als thema INNOVATIE plaats. Vectrix, STP en SOLV waren de gastheren van het seminar in het op de Zuid-As gelegen SPACES. Vanuit drie perspectieven werden financieel-juridische aspecten belicht van voornamelijk IT-innovatie: mogelijkheden voor subsidie-aanvragen, korting op de belastinggrondslag voor technologisch R&D-werk en juridische aspecten van Cloud Computing. Een kort verslag kon uiteraard niet uitblijven, met dank aan Vectrix, STP en SOLV.
Vectrix Bas Langelaar
Op basis van de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (hierna: WBSO, formeel WVA/S&O: Wet Vermindering Afdracht Loonbelasting/Speur en Ontwikkelwerk) kan een ondernemer die voornemens is om een technologische innovatie te ontwikkelen korting krijgen op de loonkosten. Slechts voor personeel in loondienst, die zich met R&D bezighouden, kan de onderneming wbso subsidie verrekenen met de loonbelasting. Zelfstandigen (IB belastingplichtigen) kunnen een beroep doen op een S&O aftrek. Het type projecten varieert: technisch (wetenschappelijk) onderzoek, analyse van technische haalbaarheid R&D en ontwikkelingsprojecten. Uiteindelijk moet het gericht zijn op een product(onderdeel). Dat kan zowel fysiek tastbaar product als software of zelfs SaaS-dienst zijn.
Het komt in de aanvrage nauw aan op de formuleringen van de voorgenomen technische ontwikkeling. Vectrix - subsidies & financiering adviseurs - legt dit uit aan tal van voorbeelden.
STP, Pieter Drubbel
Om innovatie bij Nederlandse ondernemingen te stimuleren heeft de overheid per 1 januari 2007 de Octrooibox (tegenwoordig onder de naam Innovatiebox) opgenomen in de Wet op de Vennootschapsbelasting, per 1 januari 2008 is deze uitgebreid zodat niet alleen octrooien onder de werking van de box kunnen vallen, maar ook R&D activa. Kort gezegd kan toepassing van de Innovatiebox leiden tot een vermindering van de belastinggrondslag. Hoe werkt het: Voordelen die voortkomen uit verleende octrooien en, per 1 januari 2008, uit immateriële activa die voortvloeien uit R&D waarvoor een WBSO-verklaring is afgegeven, kunnen onder bepaalde voorwaarden en grenzen effectief worden belast tegen 5% vennootschapsbelasting (voor de jaren 2007, 2008 en 2009 nog 10). De Innovatiebox is slechts van toepassing op octrooien en R&D activa voor zover deze na 31 december 2006 respectievelijk 31 december 2007 tot de bedrijfsmiddelen van de belastingplichtige zijn gaan behoren. Merknamen vallen hierbuiten.
Het is aan te bevelen toepassing van de Innovatiebox met de Belastingdienst af te stemmen. In bepaalde gevallen kan het mogelijk zijn afstemming voor een aantal toekomstige jaren overeen te komen. De Innovatiebox is een stimuleringsmaatregel vanuit de overheid en daarom verleent de Belastingdienst veel medewerking, aldus Pieter Drubbel.
SOLV Wanda van Kerkvoorden
De “Cloud” is geen hype meer, net zoals het internet ook ooit werd genoemd, het is een voltrokken feit waar we meer over gaan horen. Op dit moment is het onduidelijk hoe “Cloud Computing” te definiëren, een van de vele voorzetten komt van Forrester:
“A form of standardized it-based capability - such as Internet- based services, software, or it infrastructure - offered by a service provider that is accessible via Internet protocols from any computer, is always available and scales automatically to adjust to demand, is either pay-per-use or advertising-based, has Web- or programmatic-based control interfaces, and enables full customer self-service”
De indeling van juridische “Cloud” aspecten komt neer op: continuïteit, beveiliging, privacy & compliance, licenties en Service-level agreements (SLAs). Van Kerkvoorden snijdt aan dat voor bedrijven die met een “cloud” willen werken continuïteit van levensbelang is. Als het internet “eruit ligt”, dan ligt het bedrijf stil en een back-up kan bijvoorbeeld het bedrijf een stap terug moeten laten zetten. Het is dus goed om hierover heldere afspraken te maken met de aanbieder, of juist situaties goed af te dekken als aanbieder van zulke diensten. Vooral welke maatregelen genomen worden en hoe vaak bijvoorbeeld tests uit worden gevoerd voor gebruiksherstel.
Privacy-aspecten, te kort om hier uitgebreid op in te gaan, behoren ook tot een ‘key issue’; zo is het verwerken van persoonsgegevens buiten de EU/Safe Harbor zonder toestemming verboden en vanuit diverse toezichthouders gelden nog eens aparte vereisten. Terwijl met Cloud computing de fysieke locatie er niet meer toe doet, doet de regelgeving er wel degelijk toe bijv. op financieel of medisch terrein. Tot slot adviseert Van Kerkvoorden dat goed afgestemd moet worden waar de verantwoordelijkheden liggen mbt de juiste licentievormen, want het traditionele CPU-based licentiesysteem gaat niet op voor de “Cloud”.
Geen inzage in overnameovereenkomst van outsourcing dienstverlener
Rechtbank Amsterdam 16 maart 2010 (LJN: BP8386), Insinger de Beaufort / Ordina en Centric (tussenvonnis in opgeworpen incidenten).
Bank Insinger de Beaufort vordert afgifte van de overeenkomst waarbij haar (ex) outsourcing dienstverlener is overgenomen. Zaak speelt tegen de achtergrond van een exit-geschil waarover eerder is geprocedeerd (zie IT104).
De rechtbank wijst de vordering af. Omdat de bank “niet op de hoogte is van de inhoud van de koopovereenkomst, leidt inzage in de koopovereenkomst tot een fishing expedition naar nader bewijs. Daarvoor is artikel 843a Rv niet bedoeld”. Met dank aan Wouter Seinen, CMS Derks Star Busman.
Naast de vordering tot inzage hebben Ordina en Centric tevens hun verzekeraards in vrijwarig opgeroepen. Deze vorderingen worden toegewezen. Uit de door Centric overgelegde verzekerigspolissen blijkt voldoende dat de gestelde verzekering is afgesloten en voldoende is dat “op het eerste gezicht daadwerkelijk sprake is van verzekeringsdekking”. De vraag of de betrokken polissen in het onderhavige geval dekking zullen bieden, zal in de vrijwaringsprocedure aan de orde komen.
AG: verbod internetverkoop hardcore restrictie
HvJ, conclusie van AG J. MAZÁK van 3 maart 2011 in de zaak C-439/09. Selectieve distributie en internet. De zaak heeft betrekking op de oude Groepsvrijstelling nr. 2790/1999. De vraag is of binnen een selectief distributiestelsel het de distributeur verboden kan worden om via het internet te verkopen. De AG concludeert dat een dergelijk verbod in strijd kan zijn met het mededingingsrecht en niet kan profiteren van de Groepsvrijstelling. Met dank aan Hidde Koenraad, Vondst Advocaten.
De AG:
"57. Ik ben derhalve van oordeel, dat een algemeen en absoluut verbod aan erkende distributeurs om goederen via internet aan eindgebruikers te verkopen in het kader van een selectief distributienetwerk, dat de parallelhandel aan strakkere banden legt dan de beperkingen die inherent zijn aan een willekeurige selectieve distributieovereenkomst en dat verder gaat dan objectief noodzakelijk is om die goederen te distribueren op een wijze die passend is in het licht van zowel hun materiële kenmerken als hun uitstraling of imago, strekt tot beperking van de mededinging in de zin van artikel 81, lid 1, EG. [...]
62. Ik ben derhalve van oordeel dat een selectieve distributieovereenkomst die een algemeen en absoluut verbod op verkoop via internet omvat, niet kan profiteren van de in verordening nr. 2790/1999 voorziene groepsvrijstelling, aangezien een dergelijk verbod functioneert als een beperking van de actieve en passieve verkoop bedoeld in artikel 4, sub c, van die verordening. De verkoop via internet van contractgoederen door een erkende wederverkoper houdt niet in dat hij vanuit een niet-erkende plaats van vestiging werkzaam is in de zin van artikel 4, sub c, van verordening nr. 2790/1999."
Onder de nieuwe Groepsvrijstelling mag internetverkoop volgens de Commissie in beginsel niet worden verboden (zie IT 10). De onderhavige conclusie van de AG ziet nog op de oude Groepsvrijstelling, maar als het Hof dit overneemt, krijgt het bepaalde over internetverkoop in de nieuwe richtsnoeren van de Commissie natuurlijk meer gezag.
Volg @ITenRecht nu ook op TWITTER
Volg ons via Twitter @ITenRecht;
Nieuw: berichten delen via sociale media
onderaan volledige berichten staat deel via sociale media|
Toezichthouders niet samensmelten, vertrouwen
Laatst werd bericht dat het Centraal Plan Bureau een suggestie deed om de NMa, OPTA en de Consumentenautoriteit samen te voegen. Op veel weerstand is niet gestuit, sterker nog velen - waaronder de instanties zelf, zien de voordelen in van zo een samensmelting. Hoe minder instanties, hoe overzichtelijker, maar levert deze bundelingsoperatie wel de gewenste kostenbesparing op? Een korte consultatieronde onder lezers van ITenRecht deed eigenlijk ook geen grote stofwolken opwaaien, een heel ander systeem werd wel voorgesteld; wat minstens een overpeinzing waard is:
Gezien de deels verschillende belangen moet men zich afvragen of bepaalde onderdelen niet van de fusieplannen zouden moeten worden uitgesloten, zo zegt Louis Jonker, Van Doorne, waar juist onderdelen van andere toezichthouders zouden moeten worden meegenomen.
Efficiencyvoordelen, zowel op het gebied van nadere beleidsbepaling en uitvoering als ook ten aanzien van de back office, kan dit zeker opleveren. Maar om echt een kleinere overheid met de beoogde kostenbesparing te realiseren, zouden we moeten naar een op vertrouwen gebaseerd toezicht- en handhavingsmodel. Preventieve toezichtshandelingen beperken tot het absolute minimum en anderzijds veel zwaardere sancties voor diegenen die via normoverschrijdend gedrag het vertrouwen van de overheid schenden. Dit zal tot meer resultaat leiden dan de voorgestelde fusieplannen.
Heeft u hierover een mening? Wilt u hierover meedenken? Zend uw reactie via het bijdrageformulier; de redactie zal met uw reactie een vervolgbericht maken. Mag ook in enkele zinnen en met mogelijkheid anoniem geciteerd te worden (geef duidelijk aan ANONIEM)!
SHARE|