IT 4838
18 april 2025
Uitspraak

Vorderingen in kort geding over RTL Nieuws-uitzending en artikel over bemiddelingsbureau in de zorg afgewezen wegens voldoende feitelijke basis en toegepast wederhoor

 
IT 4837
18 april 2025
Uitspraak

Beoordeling van contractuele verplichtingen en betalingsgeschillen tussen IT dienstverlener en afnemer binnen drie samenhangende overeenkomsten

 
IT 4836
15 april 2025
Uitspraak

Rechtsgeldige vernietiging van telecomcontract wegens dwaling door misleidende informatie Digihero

 
IT 521

Vermeldingen op internet

Hof Amsterdam 12 juli 2011, LJN BT2771 (Vermelding op internet)

Als randvermelding. Blijkens eigen vermeldingen op internet blijkt huurder niet meer woonachtig te zijn en wordt ontbinding van huurovereenkomst gevorderd. Tevens laat huurder anderen verblijven en bovendien heeft huurder een aanzienlijke huurachterstand laten ontstaan.

3.3 (...) Nadat [appellant] bij akte afdrukken had overgelegd van websites waarop [geïntimeerde] heeft vermeld dat hij woonachtig is aan de [adres], alsmede een afschrift uit de basisadministratie van de gemeente Amsterdam, waaruit blijkt dat [geïntimeerde] sinds 29 september 2010 is ingeschreven op een adres aan de [adres], heeft [geïntimeerde] ten slotte aangevoerd dat hij zijn inschrijving heeft gewijzigd naar het huis van zijn oom omdat het gehuurde op 4-hoog is gelegen en de oude inschrijving op 3-hoog mogelijk problemen zou kunnen opleveren bij de postbezorging, “te meer nadat [geïntimeerde] reeds eerder de toegang tot de woning ontzegd is geweest door [appellant]”.

IT 520

NVVIR FLITS 13 oktober 2011: Datalekken

De laatste tijd lijkt het aan de orde van de dag: datalekken. Webwereld organiseert zelfs Lektober. Soms zijn de datalekken klein, maar soms ook groot. DigiNotar heeft het niet overleefd (IT 509), en ondertussen hebben we de miljoenennota ook bijna een week voor prinsjesdag al kunnen lezen (hier). Mede vanwege dit soort incidenten staan datalekken hoog op de agenda van toezichthouders en wetgevers. Als gevolg van een gewijzigde Europese richtlijn, zijn telecom providers straks verplicht datalekken direct bij de OPTA te melden. Een geplande wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens zal een bredere meldplicht introduceren, waar bijvoorbeeld ook banken en andere dienstverleners zich aan moeten houden. Ondertussen roert ook het College Bescherming Persoonsgegevens zich: bedrijven van wie de klantgegevens op straat komen te liggen hebben wat uit te leggen.

In deze bijeenkomst gaan wij dieper in op het fenomeen datalekken. Een cybersecurity deskundige van Fox-it zal eerst de technische kant van datalekken toelichten. Een spreker van Bits of Freedom laat vervolgens haar kritische licht schijnen over het fenomeen datalekken. En Huub de Jong van Bird & Bird LLP en Milica Antic van SOLV zullen tenslotte ingaan op juridische aspecten, de rol van toezichthouders en de status van (toekomstige) wetgeving.

Datum: donderdag 13 oktober.
Duur: van 15.30 uur (aanvang) tot ongeveer 18.00, en daarna borrel.
Locatie: Bird & Bird, Van Alkemadelaan 700 (2597 AW) te Den Haag.
Kosten: NVVIR leden EUR 0,= / niet-leden EUR 45,=.
 
Aanmelden via: ella.meijaard@twobirds.com

IT 519

Ladbrokes AG Keus

HR 30 september, C07/00035 (concl. AG Keus, Ladbrokes Betting & Gaming Ltd tegen Stichting De Nationale Sporttotalisator)

Met dank aan Joris van Manen, Hoyng Monegier LLP

In navolging van IT 45. In deze zaak, waarin de Hoge Raad bij tusssenarrest van 13 juni 2008 (LJN BC8970)  prejudiciële vragen stelde en waarin het HvJ EU op 3 juni 2010 een prejudicieel arrest wees, is thans aan de orde welke gevolgen in cassatie hieraan dienen te worden verbonden.

Advocaat-Generaal Keus concludeert in de zaak Lotto / Ladbrokes (die loopt sinds 2000) tot verwerping van de klachten van Ladbrokes. Als de Hoge Raad AG Keus volgt, dan staat vast dat het kansspelbeleid in Nederland in overeenstemming is met EU recht en dat het niet, zoals in Duitsland onderuit gaat.

2.8 Naar ook het HvJ EU (in punt 23) heeft aangenomen, streeft de Wok als doelstellingen zowel de bescherming van de consument door de beteugeling van gokverslaving als het tegengaan van fraude na. Ladbrokes kan zich naar mijn mening niet met vrucht op art. 49 EG (art. 56 VWEU) beroepen, als de rechtvaardiging van de Wok uit hoofde van bescherming van de consument tegen gokverslaving zou tekortschieten, maar de rechtvaardiging uit hoofde van het tegengaan van fraude standhoudt. Zij mist dan belang bij haar klachten volgens welke de mogelijkheden van de vergunninghouder(s) om het spelaanbod uit te breiden en reclame te maken, de rechtvaardiging uit hoofde van beteugeling van de goklust zouden aantasten.

2.9 De door Ladbrokes bij repliek aangevoerde argumenten dwingen mijns inziens niet tot een ander oordeel over de beslissende betekenis van het antwoord op de derde vraag. Dat het HvJ EU de prejudiciele vragen heeft beantwoord in de volgorde waarin de Hoge Raad die vragen heeft gesteld, zegt niets over de (meerdere of mindere) relevantie van de verschillende vragen. Overigens zal het HvJ EU een door de nationale rechter gestelde vraag niet snel als irrelevant onbeantwoord Iaten; dat geldt zeker als de implicaties van het door het HvJ EU te geven antwoord mede worden bepaald door aspecten van nationaal recht (zoals de vaststelling en de waardering van de doelstellingen van de betrokken nationale regeling) waarvan de beoordeling aan de nationale rechter is voorbehouden.

Evenmin deel ik de bij repliek verdedigde opvatting dat het antwoord op de derde vraag slechts de betekenis van een in de lidstaat van vestiging verkregen vergunning betreft, in die zin dat, als de betrokken nationale regeling voor het overige toelaatbaar is, Ladbrokes zich niet met een beroep op een dergelijke vergunning aan de werking van die regeling kan onttrekken. Anders dan in punt 41 met betrekking tot de tweede vraag, heeft het HvJ EU in verband met de derde vraag niet overwogen dat die vraag uitgaat van de premisse dat de Nederlandse regeling inzake kansspelen (overigens) met art. 49 EG (art. 56 VWEU) verenigbaar is. Weliswaar betrekt het HvJ EU een dergelijke vergunning in zijn beschouwingen (punten 53-54), maar inzet van de derde vraag, zoals geherformuleerd door het HvJ (...) niet welke betekenis aan een dergelijke vergunning toekomst, maa of eenregelingvan een lidstaatdie de oganisatie en de bevordering vn kansspelen onderwerpt aan een geslotten stelsel ten gunste van één marktdeelnemer, een in een andere lidstaat gevestigde marktdeelnemer daaronder begrepen, verbiedt omop het grondgebied van eerstgenoemdelidstaat via internet onde dit stelsel vallende dienstn aan te bieden met at. 49 EG (art. 56 VWEU) verenigbaaris. Dat de betrokken nationale regeling met art. 49 Eg (art. 56 VWEU) verenigbaaris, is niet de premisse de aan de derde vrag ten grondslag ligt, maar is hetantword dat he Hv EU op die derde vraag geeft.

2.10 Naar mijn mening moeten de door Ladbrokes gehandhaafde klachten reeds bij gebrek aan belang worden verworpen, voor zover zij met de vrijheid van de vergunninghouder(s) om nieuwe spelen te introduceren en reclame te maken voor hun spelaanbod verband houden. Hetis dan ook ten overvloede, dat ik ( ook) op de resterende klachten dienaangaande nog zal ingaan. Waar Ladbrokes voor die klachten in het bijzonder steun meent te kunnen ontlenen aan het antwoord op de eerste prejudiciele vraag, zal ik echter allereerst de eerste prejudiciele vraag en het daarop gegeven antwoord in meer algemene zin bespreken. Daarbij zal ik echter niet vooruitlopen op de vraag of en in hoeverre dat antwoord daadwerkelijk van belang is voor de beoordeling van de bedoelde klachten, voor zover Ladbrokes, anders dan ik meen, in het Iicht van het antwoord op de derde prejudiciele vraag daarbij Uberhaupt nog belang heeft.

IT 518

Handhavingsbeleid Cbp

Aanhangsel Handelingen II, 2011-12, nr. 86; 2011Z16964 Antwoord vragen Van Dam en Recourt over inbreuk op de privacy door LinkedIn

2. Hanteert het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) specifieke richtlijnen voor de omgang met en het beschermen van persoonsgegevens door sociale netwerksites? Zo ja, wat zijn deze regels? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat laatste geval voor of tegenstander van nadere regelgeving?

Desgevraagd heeft het Cbp mij laten weten dat het de volgende richtlijnen hanteert met betrekking tot de omgang en het beschermen van persoonsgegevens door sociale netwerksites:

  • de standaardinstellingen van sociale netwerksites dienen op privacyvriendelijk te staan;
  • voor de beoordeling van de vraag of sprake is van ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene, zoals vereist in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) dient de toestemming in vrijheid gegeven te zijn en specifiek op een bepaalde gegevensverwerking betrekking te hebben;
  • de betrokkene dient vooraf over de noodzakelijke inlichtingen te beschikken om de toestemming te kunnen geven;
  • het uitblijven van een reactie (opt-out) staat niet gelijk aan het geven van toestemming.
    Voornoemde uitgangspunten zijn tevens terug te vinden in een gemeenschappelijk standpunt over het begrip toestemming van 13 juli 2011 van de Europese privacytoezichthouders, verenigd in de Artikel 29-werkgroep (zie met name pagina 35).1

3. Deelt u de mening dat, los van deze specifieke casus, het principeel onjuist is indien sociale netwerksites persoonlijke gegevens van hun gebruikers zonder (expliciete) toestemming vooraf voor reclame dan wel andere commerciële doeleinden gebruiken?
Eén van de eisen die de Wbp stelt aan de verwerking van persoonsgegevens is de aanwezigheid van een grondslag voor de gegevensverwerking. De Wbp bevat een aantal rechtsgeldige grondslagen, waaronder ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene voor de verwerking. Sociale netwerksites moeten zich bij de verwerking van persoonsgegevens te allen tijde houden aan de eisen van de Wbp.

4. Deelt u tevens de mening dat, indien het sociale netwerksites binnen de huidige richtlijnen van het Cbp is toegestaan accountinstellingen van hun gebruikers ongevraagd te wijzigen teneinde persoonsgegevens te gebruiken voor commerciële doeleinden, dit ongewenst is? Zo ja, bent u bereid het Cbp op te dragen deze te wijzigen. Zo nee,
waarom niet?

Het Cbp vult haar toezicht- en handhavingsbevoegdheden nader in via handhavingsbeleid. Met betrekking tot de omgang met en bescherming van persoonsgegevens door sociale netwerksites hanteert het Cbp richtlijnen zoals in mijn antwoord op vraag 2 weergegeven. Daaruit leid ik af dat het Cbp al diverse kwalitatieve eisen stelt aan de omgang van en de bescherming van persoonsgegevens door sociale netwerksites, in het bijzonder waar het de invulling van het begrip
ondubbelzinnige toestemming betreft.
Overigens heeft het Cbp een wettelijk gegarandeerde onafhankelijke positie. Gelet hierop beschik ik
niet over bevoegdheden om het Cbp voor te schrijven hoe zich te gedragen in individuele
toezichtszaken.

1 Zie https://www.cbpweb.nl/downloads_int/wp187_en.pdf

IT 517

Retailbesluit KPN

Rechtbank Rotterdam 15 september 2011, LJN BT1896 ([naam] tegen OPTA)

Rechtspraak.nl: Boete wegens overtredingen van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) en verplichtingen (non-discriminatieverplichting en de meldingplicht) opgelegd in het retailbesluit aan KPN. Volgens OPTA heeft KPN voor vaste telefonie, een gereguleerde dienst, het recht van ‘last bid’ en ‘preferred supplier’ bedongen. Tegenstrijdigheden in ‘Klant Partner Programma’s’ die KPN heeft afgesloten met een drietal zakelijke klanten. Management summary vermeldt voorts uitdrukkelijk dat de gereguleerde diensten buiten de overeenkomsten vallen. Onduidelijkheden zijn later door addenda hersteld die door de klanten zonder protest zijn geaccepteerd. Niet gebleken is dat klanten in de veronderstelling verkeerden dat de rechten ook zouden gelden voor vaste telefonie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat KPN de bij of krachtens de Tw opgelegde verplichtingen heeft geschonden. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en bepaalt dat KPN in deze zaak geen boete is verschuldigd.

In het retailbesluit dat op 1 januari 2006 in werking is getreden met een (maximale) geldigheidsduur van 3 jaar is vastgesteld dat [naam] beschikt over aanmerkelijke marktmacht op de (niet concurrerende) retailmarkten voor vaste telefonie. In het retailbesluit heeft verweerder daarom, en voor zover hier van belang, aan [naam] de verplichting van non-discriminatie opgelegd. Op grond van de non-discriminatie verplichting is [naam] verplicht om bij levering van haar diensten op de niet concurrerende retailmarkten voor vaste telefonie eindgebruikers in gelijke gevallen gelijk te behandelen. Daarnaast heeft verweerder de volgende aanvullende gedragsregels opgelegd:
- verbod op selectieve prijsonderbieding. [naam] mag dezelfde diensten niet tegen verschillende voorwaarden en tarieven leveren aan eindgebruikers met eenzelfde of vergelijkbaar vraagprofiel. [naam] mag geen aanbod doen aan individuele of onvoldoende groepen eindgebruikers waarbij het aanbod van de concurrentie direct gevolgd wordt;
- verbod op loyaliteitskortingen. [naam] mag geen kortingen geven die gericht zijn op afname van alle diensten door een eindgebruiker bij één aanbieder. Voorts mag [naam] geen kortingen geven die gebaseerd zijn op het historische koopgedrag van de eindgebruiker. Daarnaast mag [naam] geen aanbiedingen doen aan eindgebruikers die leiden tot onredelijke overstapdrempels.
(...)

Uit de laatste volzin van artikel 4.3 van KPP1 en de laatste volzin van artikel 3.2 van KPP2 en KPP3 zou kunnen worden afgeleid dat [naam] een recht (‘last bid’) bedongen heeft dat in strijd is met de haar opgelegde verplichtingen. Ook in artikel 2.2 van KPP2 en KPP3 en de eerste twee volzinnen van artikel 4.3 van KPP1 en de eerste twee volzinnen van artikel 3.2 van KPP2 en KPP3 lijkt [naam] een dergelijk recht (‘preferred supplier’) te hebben bedongen. Daarbij wordt in Bijlage 1 bij KPP2 en KPP3 ook ‘Vaste telefonie’ vermeld.
Daar staat tegenover dat in artikel 2.1 van KPP1 staat vermeld dat de overeenkomst uitsluitend betrekking heeft op de in de Bijlage 1 genoemde diensten, terwijl in Bijlage 1 bij KPP1 geen gereguleerde dienst wordt vermeld. Bij KPP2 en KPP3 wordt in de management summary uitdrukkelijk vermeld dat de gereguleerde diensten buiten de overeenkomst vallen.

Gegeven deze tegenstrijdigheden, en mede gelet op de aan [naam] opgelegde verplichtingen voor vaste telefonie, komt de rechtbank tot het oordeel dat [naam] met deze KPP’s voor wat betreft de gereguleerde diensten niet een afdwingbaar recht heeft bedongen op een ‘last bid’ en/of als ‘preferred supplier’. Evenmin kan worden geoordeeld dat de bij deze KPP’s betrokken partijen niettemin beoogd zouden hebben dergelijke rechten overeen te willen komen. In dit verband acht de rechtbank van belang dat de betreffende bepalingen door de contractspartijen nooit zijn ingeroepen. Uit de stukken kan voorts niet worden opgemaakt dat de drie klanten in de veronderstelling verkeerden dat de betreffende bepalingen ook golden voor gereguleerde vaste telefonie. De rechtbank hecht voorts waarde aan de omstandigheid dat [naam] de bestaande onduidelijkheden in KPP’s naderhand heeft weggenomen met addenda, waarin uitdrukkelijk tot uiting komt dat de gereguleerde diensten niet onder de desbetreffende KPP’s vallen. De betrokken partijen hebben deze addenda zonder bezwaren geaccepteerd en ondertekend.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [naam] de bij of krachtens de Tw opgelegde verplichtingen heeft geschonden.

IT 512

Vitaminepillen koop op afstand

Kantonrechter Rechtbank Utrecht 21 september 2011, LJN BS8964 (Direct Pay Services B.V. tegen gedaagde)

Koop op afstand m.b.t. vitaminepillen; bewijslastverdeling; ontbinding overeenkomst; onverschuldigde betaling

Gedaagde heeft een proefpakket vitaminepillen voor 6,90 euro besteld via de telefoon. Twee weken na verzending proefpakket heeft Direct Pay ook vervolgzendingen gestuurd. Direct Pay stelt dat gedaagde niet voor deze vervolgzendingen betaald heeft. Gedaagde stelt zowel het proefpakket als de vervolgzendingen niet ontvangen te hebben. Telefonische verkoop is te kwalificeren als een overeenkomst op afstand (art. 7:46a BW) en daarom moet Direct Pay haar stelling bewijzen nu deze door gedaagde wordt betwist (art. 150 Rv). De kantonrechter oordeelt dat Direct Pay haar stelling niet voldoende heeft onderbouwd. Niet is vast komen te staan dat gedaagde de pakketten heeft ontvangen. Sprake van tekortschieting in de nakoming van verplichtingen uit de overeenkomst dus is Direct Pay in verzuim. Hierdoor wordt de overeenkomst ontbonden en hoeft gedaagde niet te betalen. Aangezien gedaagde al 6,90 euro had betaald voor het proefpakket, is er sprake van onverschuldigde betaling aan Direct Pay. Kantonrechter wijst het gevorde van Direct Pay af, ontbindt de overeenkomst tussen partijen en veroordeelt Direct Pay tot het betalen van 6,90 euro inclusief wettelijke rente.

3.5. [gedaagde] is consument in de zin van artikel 7:5 BW. De overeenkomst tussen partijen is tot stand gekomen via telefonische verkoop en is derhalve op grond van artikel 7:46a BW te kwalificeren als een overeenkomst op afstand. Dit brengt met zich dat artikelen 7:46a tot en met 7:46j BW van toepassing zijn op de onderhavige overeenkomst.

3.6. Nu [gedaagde] betwist enig pakket van Natuals, dan wel Direct Pay, te hebben ontvangen en Direct Pay haar vordering grondt op de stelling dat uit de ontvangst van het welkomstpakket een betalingsverplichting voor [gedaagde] voortvloeit, rust op Direct Pay op grond van artikel 150 Rv de bewijslast van haar stelling dat [gedaagde] het welkomstpakket heeft ontvangen. De kantonrechter is van oordeel dat Direct Pay niet aan de op haar rustende stelplicht heeft voldaan door, na gemotiveerde betwisting door [gedaagde], haar vordering op het punt van de gestelde ontvangst van het welkomstpakket of de volgende pakketten niet van een nadere onderbouwing te voorzien. In haar conclusie van repliek volstaat Direct Pay met de stelling dat [gedaagde] onder meer het welkomstpakket heeft ontvangen. Bij conclusie van repliek heeft Direct Pay, ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] het welkomstpakket heeft ontvangen, aangeboden de pakbonnen en verzendlijsten van de diverse pakketten alsnog in het geding te brengen, maar laat – in strijd met artikel 85 lid 1 Rv – na deze stukken bij haar conclusie van repliek te voegen. De enkele stelling dat het door Direct Pay ingeschakelde verzendhuis verklaard heeft dat de pakketten bij [gedaagde] zijn afgeleverd, vormt onvoldoende onderbouwing. Het lag op de weg van Direct Pay om op dit punt haar vordering, onder meer, te adstrueren door overlegging van de stukken waarnaar zij verwijst. Het aanbod van Direct Pay om alsnog bewijs aan te dragen van de juistheid van haar stellingen zal worden gepasseerd nu aan het leveren van bewijs eerst wordt toegekomen indien stellingen voldoende zijn onderbouwd, hetgeen Direct Pay niet heeft gedaan. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] de pakketten van Direct Pay heeft ontvangen. Dat de gestelde leveringen aan [gedaagde] door Direct Pay nooit “retour geregistreerd” zijn – zoals Direct Pay aanvoert – is een omstandigheid die wellicht voortvloeit uit het feit dat [gedaagde], zoals zij op dit punt aanvoert, het welkomstpakket of de volgende pakketten niet retour heeft kunnen zenden omdat zij deze pakketten nooit heeft ontvangen.

3.7. Ten aanzien van het uiterst subsidiair gevoerde ontbindingsverweer is door Direct Pay niets aangevoerd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat niet is vast komen te staan dat [gedaagde] de pakketten heeft ontvangen die Direct Pay stelt verzonden te hebben. Nu uit de overeenkomst tussen partijen voortvloeit dat Direct Pay gehouden was in ieder geval het proefpakket van vitaminepillen aan [gedaagde] te verzenden en niet is komen vast te staan dat [gedaagde] dit pakket heeft ontvangen, is Natuals tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst en is zij zonder voorafgaande ingebrekestelling in verzuim. Immers, voor een overeenkomst op afstand geldt op grond van artikel 7:46f BW dat de verkoper zonder ingebrekestelling in verzuim komt te verkeren indien de verkoper niet uiterlijk binnen dertig dagen nadat de koper zijn bestelling bij de verkoper heeft gedaan, de koop op afstand is nagekomen. Nu gesteld noch gebleken is dat de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis ontbinding niet rechtvaardigt, zal de overeenkomst tussen partijen worden ontbonden. Ontbinding brengt met zich dat partijen worden bevrijd van de door de ontbinding getroffen verbintenissen. Voor zover reeds is nagekomen ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties. Nu niet is komen vast te staan dat Natuals aan enige verplichting uit de overeenkomst heeft voldaan is [gedaagde] niet gehouden tot enige vergoeding en dient Direct Pay tot ongedaanmaking over te gaan. De vordering van Direct Pay in conventie dient te worden afgewezen.

3.11. In conventie is overwogen dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] het proefpakket heeft ontvangen en dat Direct Pay derhalve zonder ingebrekestelling op grond van artikel 7:46f BW in verzuim is komen te verkeren. Voorts is in conventie overwogen dat de overeenkomst tussen partijen zal worden ontbonden, waarna partijen worden bevrijd van de door de ontbinding getroffen verbintenissen. Dit brengt met zich dat de betaling van € 6,90, zoals [gedaagde] onweersproken stelt, onverschuldigd door [gedaagde] aan Direct Pay is verricht. Het kennelijk op artikel 6:203 BW gegronde deel van de vordering tot terugbetaling van € 6,90 zal, als niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, worden toegewezen.

IT 510

Schriftelijk = per email

Kantonrechter Heerenveen Rechtbank Leeuwarden 14 september 2011, LJN BT2352 (Spectrum BV. h.o.d.n. Gymnasion Heerenveen tegen gedaagde)

Abonnement; schriftelijkheidsvereiste, opzeggen per e-mail volstaat.

Gedaagde heeft haar sportschool abonnement per e-mail opgezegd. Sportschool stelt dat in algemene voorwaarden staat dat opzegging per e-mail niet mogelijk is. Niet bewezen dat gedaagde deze voorwaarden heeft aanvaard. Daarom gelden alleen opzeggingsvereisten uit inschrijvingsformulier: schriftelijk en termijn van twee maanden. Kantonrechter oordeelt dat opzegging per e-mail tegenwoordig gelijkgesteld is aan schriftelijke opzegging. Gedaagde heeft niet voldaan aan termijn vereiste, dus dient de ontbrekende abonnementskosten van deze maanden nog te voldoen.

7. Vast staat dat [gedaagde] haar lidmaatschap bij Gymnasion bij e-mail van 23 juli 2009 heeft opgezegd. Naar het oordeel van de kantonrechter dient een dergelijke vorm van opzegging, gelet op de tegenwoordige stand van de communicatie, gelijk te worden gesteld met een schriftelijke opzegging zoals bedoeld op het inschrijfformulier. Vast staat dat Gymnasion genoemde e-mail heeft ontvangen. Wél moet worden vastgesteld dat [gedaagde] middels haar opzegging met onmiddellijke ingang de blijkens het inschrijfformulier geldende opzegtermijn van twee kalendermaanden niet in acht heeft genomen. [gedaagde] had het lidmaatschap derhalve pas tegen 1 oktober 2009 rechtsgeldig kunnen opzeggen. De ontijdige opzegging dient naar het oordeel van de kantonrechter krachtens artikel 3:42 BW te worden geconverteerd in een opzegging tegen 1 oktober 2009, zodat [gedaagde] tot deze datum haar maandelijkse abonnementsgeld van € 47,90 aan Gymnasion diende te voldoen.

IT 516

Tool om social media gedragscode op te stellen

Vanaf vandaag kan ieder bedrijf eenvoudig en kostenloos zijn eigen social media gedragscode opstellen met de Social Media Policy Generator op Policygenerator.nl. Na het beantwoorden van een aantal vragen ontvangt een bedrijf een gepersonaliseerde gedragscode voor het gebruik van social media door zijn medewerkers. Hiermee wordt gestimuleerd dat uitingen van medewerkers via social media bijdragen aan de positieve uitstraling van een bedrijf, terwijl tegelijkertijd het risico op imagoschade wordt vermeden. De tool is door MarketingMonday ontwikkeld omdat een dergelijke policy nog niet in alle bedrijven aanwezig is, maar wel noodzakelijk.

BRON: MarketingMonday en PolicyGenerator.nl

IT 515

Indexeringsdiensten

Rechtbank Amsterdam 28 september 2011, HA ZA 09-2443 (Stichting BREIN tegen News-Service)

Parallelle publicatie van IEF 10260. Met dank aan Tim Kuik, Stichting BREIN. Auteursrecht. Verwijderen van content waar Usenet provider News-service geen toestemming voor heeft om deze te plaatsen op straffe van een forse dwangsom.

Uit't persbericht: De rechtbank Amsterdam heeft gisteren vonnis gewezen tegen de commerciële Usenet provider News-service Europe (NSE). Zij moet op straffe van een dwangsom van 50.000 euro per dag bestanden met illegale entertainment content van haar servers verwijderen. NSE was gedagvaard door stichting BREIN die rechthebbenden op films, muziek, games, interactieve software en boeken vertegenwoordigt. 

Het in Nederland gevestigde NSE is naar eigen zeggen Europa's grootste Usenet Service Provider (USP). NSE biedt tegen betaling toegang tot vele honderdduizenden entertainment bestanden die in nieuwsgroepen op haar servers staan. Het gaat daarbij om zogeheten 'binaries' waarin films, televisieseries, muziek, games en e-books zijn opgeslagen. Consumenten kopen die toegang via abonnementen van zogeheten 'resellers' van NSE  zoals bijvoorbeeld NewsXS. De beste illegale bestanden konden gevonden worden via indexeringsdiensten als het eerder al op vordering van BREIN verboden FTD die daarvan lijsten met verwijzingen aanlegde.

IT 514

Verhouding tussen aanbestedingsprocedures en verantwoorde softwareselectie

Commentaar in't kort van Frank van't Geloof, Adriaanse De Meijer advocaten.

De posting van 21 september 2011 op ITenRecht [red. IT 508] met de titel "ICT-aanbesteding: 'ja' met toelichting is 'ja' onder voorwaarden" gaat over een aanbestedingszaak. Uit het daarbij gevoegde kort gedingvonnis blijkt dat in de aanbesteding onder meer was gevraagd of schermen en workflows in de software aanpasbaar waren. Itelligence gaf daarbij aan in hoeverre dat het geval was, Educus gaf eenvoudig 'ja' als antwoord. Dat laatste bleek verstandig: de toelichting van Itelligence leidde tot verlies van de opdracht. Niet aan de orde kwam of het onvoorwaardelijke 'ja' van Educus inderdaad zo onvoorwaardelijk was. Terwijl je zou denken dat juist die vraag de enige relevante was. Aanpasbaarheid van schermen en workflows is bij standaard software immers per definitie beperkt. Hiermee zijn deze aanbesteding en dit vonnis voorbeelden van waar de juridische benadering bij aanbesteding voorbij gaat aan de inhoud van een automatiseringsvraagstuk, en zo niet positief bijdraagt aan de softwareselectie.