IT 4838
18 april 2025
Uitspraak

Vorderingen in kort geding over RTL Nieuws-uitzending en artikel over bemiddelingsbureau in de zorg afgewezen wegens voldoende feitelijke basis en toegepast wederhoor

 
IT 4837
18 april 2025
Uitspraak

Beoordeling van contractuele verplichtingen en betalingsgeschillen tussen IT dienstverlener en afnemer binnen drie samenhangende overeenkomsten

 
IT 4836
15 april 2025
Uitspraak

Rechtsgeldige vernietiging van telecomcontract wegens dwaling door misleidende informatie Digihero

 
IT 644

Toepasselijkheid Wet van Dam voor inwerkingtreding

Kantonrechter Rechtbank Haarlem 12 januari 2012, LJN BV1276 (Fit4Family Beverwijk tegen gedaagde)

Vordering tot betaling abonnementsgeld van een fitness abonnement grotendeels afgewezen. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van toepasselijkheid van de Wet van Dam, ook al was deze op de datum van opzegging nog niet in werking getreden.

De feiten
a.  [gedaagde] heeft op 3 juni 2008 voor zichzelf zowel als voor haar dochter een overeenkomst gesloten met [eiser] betreffende een fitness abonnement voor een bedrag van € 19,95 per abonnement per maand.
b.  Beide abonnementen zijn aangegaan voor de duur van één jaar.
c.  [gedaagde]’s echtgenoot heeft namens haar beide abonnementen in elk geval op 6 juni 2009 mondeling opgezegd.
d.  Bij email bericht van 5 maart 2010 heeft de echtgenoot van [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiser] het volgende geschreven: “(…) hierbij deel ik u mede dat ik deze vordering niet ga betalen (…) ik heb in mei 2009 per email laten weten te zullen stoppen (…) en ben zelf persoonlijk nog heen geweest op 6 juni om het nogmaals op te zeggen (…)”.
e.  Bij email bericht van 11 mei 2010 heeft de echtgenoot van [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiser] het volgende geschreven: “(…) hier een reactie van [naam echtgenoot] (…) ik ben bereid om 50 euro in de maand te willen betalen ik kan niet meer missen (…)”.
f.  Bij email van 17 juni 2010 heeft Borgsteeds aan de gemachtigde van [eiser] het volgende geschreven: “(…) mijn man regelde altijd voor ons de financieen, maar ik ben er achter gekomen door dat hij post heeft laten slingeren (…) is het mogelijk dat ik nieuwe afspraken met u kan maken en voor elk factuur vanaf 13 juli elke maand voor elk 50,00 aflos (…)”.
g.  [gedaagde] heeft € 107,62 aan [eiser] voldaan.

Beoordeling

[gedaagde] heeft, tegen over de betwisting daarvan door [eiser], niet aannemelijk gemaakt dat zij de onderhavige overeenkomst schriftelijk (per email) tijdig heeft opgezegd. Uitgegaan dient dus te worden gegaan van de wel vast staande mondelinge opzegging op 6 juni 2009. Vanaf 3 juni 2009 was de overeenkomst reeds verlengd. De toepasselijke algemene voorwaarden bepalen weliswaar dat [eiser] gerechtigd is een vol kalenderjaar aan abonnementsgelden in rekening te brengen bij een te late opzegging. Ingevolge de “Wet van Dam”, in werking getreden per 1 december 2011 kan de consument op elk gewenst moment de overeenkomst opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. Weliswaar was deze wet op 6 juni 2011 nog niet in werking getreden maar dat neemt niet weg dat op die inwerkingtreding dient te worden vooruitgelopen. Deze wet vormt immers de codificatie van de reeds bestaande maatschappelijke visie over hoe redelijkerwijze bij verlengde contracten dient te worden geoordeeld over opzeggingsmogelijkheden. De overeenkomsten zijn dan ook per 6 juli 2011 geëindigd.

Op de achterstand van € 119,70 uit 2008 heeft [gedaagde] € 107,62 voldaan, zodat daarvan nog € 12,08 resteert. Tesamen met het abonnementsgeld over de opzegtermijn van een maand voor elk van beide abonnementen, derhalve € 39,90, dient zij dus nog € 51,98 aan [eiser] te voldoen. Tot betaling van dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding, zal zij worden veroordeeld. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat overeenkomstig de staffel van het rapport Voorwerk II een bedrag van € 37,00 wordt toegewezen.

IT 643

Verslag VTE-raad

Verslag VTE-Raad (Telecom), kamerstukken II, 2011-2012, 21 501-33

De Raad heeft een akkoord bereikt over het radiospectrumbeleidsprogramma. Het Europees Parlement zal dit akkoord naar verwachting begin 2012 bevestigen. De Raad wisselde voorts van gedachten over het voorstel van de Commissie voor een roamingverordening. De Raad nam verder conclusies aan over netneutraliteit en nam nota van het voortgangsrapport van het voorzitterschap over ENISA, het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging.

Onder het punt 'diversen' informeerde het voorzitterschap de Raad over de Ministeriële conferentie over de ontwikkelingsvooruitzichten voor de elektronische communicatiemarkt in de EU (Warschau, 19-20 oktober 2011) en de Zesde ministeriële conferentie over e-overheid (Poznan, 17-18 november 2011). De Commissie informeerde de Raad over de stand van zaken van de Digitale Agenda voor Europa, de mededeling over de Universele Dienst op het gebied van elektronische communicatie, de open data strategie, het voorstel voor een verordening met richtsnoeren voor trans- Europese telecommunicatie netwerken en de stand van zaken van implementatie van het telecompakket in de lidstaten. Tot slot gaf het aankomend Deens voorzitterschap een toelichting op haar plannen en programma voor het komende halfjaar.

Radiospectrumbeleidsprogramma
Politiek akkoord De Commissie benadrukte het belang van een akkoord van het radiospectrumbeleidsprogramma. Doel van het programma is het stimuleren van efficiënt management en gebruik van spectrum binnen de EU. Het programma moet er ondermeer voor zorgen dat er in 2013 voldoende spectrum beschikbaar is voor mobiel breedband. Dit moet ertoe leiden dat er in de hele EU innovatieve diensten beschikbaar komen en dat ook mensen in afgelegen gebieden de beschikking krijgen over snelle verbindingen. Het voorzitterschap benadrukte dat de Raad de amendementen van het Europees Parlement, die mei dit jaar zijn standpunt in eerste lezing vaststelde, in ruime mate in aanmerking heeft genomen. Het Europees Parlement zal naar verwachting begin 2012 het akkoord bevestigen.

Nederland riep de Commissie op om bij het verder harmoniseren van spectrum voor mobiel dataverkeer rekening te houden met verschillen in behoefte aan spectrum tussen lidstaten door gebruik van de inventaris en flexibele harmonisatiemechanismen. Dit om niet-gebruik van spectrum te voorkomen. Nederland heeft deze oproep ook vastgelegd in een schriftelijke verklaring bij het akkoord. Nederland kreeg expliciet steun van een tweetal lidstaten. Vervolgens werd het radiospectrumbeleidsprogramma aangenomen.

Roaming
Voortgangsrapport en gedachtewisseling

De Commissie gaf een korte toelichting op haar voorstel voor een roamingverordening. Met dit voorstel wil de Commissie de wortel van het probleem aanpakken, namelijk het gebrek aan concurrentie en consumentenkeus op de roamingmarkt. Daarom stelt de Commissie voor om de nationale contracten en de roamingcontracten te ‘ontkoppelen’. Dit betreft de mogelijkheid voor consumenten om een apart roamingcontract af te sluiten bij een andere provider, los van het contract voor nationale mobiele diensten. De Commissie benadrukte dat de prijsplafonds op het juiste niveau moeten worden gesteld om concurrentie mogelijk te maken (de tarieven moeten voldoende aantrekkelijk zijn, ook voor nieuwe aanbieders) en tegelijkertijd een veiligheidsnet te bieden voor consumenten.

Het voorzitterschap verzocht lidstaten in te gaan op de volgende vragen: hoe om te gaan met de tijdsdruk om voor juni 2012 tot een akkoord te komen?; wat is het juiste detailniveau binnen de verordening ten aanzien van de technische mogelijkheden voor de ‘ontkoppeling’?; hoe kan ervoor worden zorg gedragen dat de structurele maatregelen die de EU neemt compatibel zijn met afspraken op internationaal niveau?

Lidstaten spraken breed steun uit voor de structurele maatregelen die de Commissie voorstelt om concurrentie op de roamingmarkt te vergroten. Lidstaten waren daarbij unaniem in de wens de technische invulling van de ‘ontkoppeling’ niet vast te leggen in de verordening maar over te laten aan experts en de markt. De verordening zelf moet technologieneutraal zijn. De Europese toezichthouder op telecomgebied, BEREC, kan richtlijnen geven voor de technologische oplossing. Enkele lidstaten, waaronder Nederland, noemden daarnaast de mogelijkheid van implementing acts als aanvullend instrument. De verordening moet volgens lidstaten wel duidelijke randvoorwaarden stellen waaraan de technologische oplossing moet voldoen. Genoemd werden o.a. eenvoudig, veilig, gebruiksvriendelijk, kosteneffectief, concurrentiebevorderend en rechtszekerheid. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, benadrukte het belang om de tariefplafonds te behouden totdat zeker is dat de structurele maatregelen ook daadwerkelijk effect sorteren.

Ten aanzien van internationale roamingtarieven stelden veel lidstaten dat de EU zich hier in ITU-verband voor in moet zetten. De structurele maatregelen die de EU neemt, moeten aansluiten bij op de ontwikkelingen buiten de EU. Nederland benadrukte dat er in ITU-verband sterk moet worden ingezet op verlaging van en vergroten van de transparantie van de internationale roamingtarieven.

Lidstaten waren het met elkaar eens dat het voorstel voor een roamingverordening met de hoogste prioriteit moet worden behandeld. De Commissie en het aankomend Deens voorzitterschap benadrukten vol in te zetten op een tijdig akkoord.

ENISA
Voortgangsrapport
De Commissie en het voorzitterschap benadrukten het belang van versterking van het Europese Agentschap voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (ENISA). De dreigingen ten aanzien van internetveiligheid worden groter en de aanvallen geavanceerder. ENISA heeft een belangrijke rol te spelen in o.a. de informatievoorziening, uitwisseling van beste praktijken en het stimuleren van samenwerking met en tussen relevante partijen. Griekenland, tevens het land van vestiging van ENISA, maakte van de gelegenheid gebruik om wederom te pleiten voor een onbeperkt mandaat voor ENISA. De lengte van het mandaat is nog een openstaand punt in de onderhandelingen. Griekenland gaf daarbij aan voor maart 2012 tot een oplossing te willen komen. De Commissie verwelkomde de ambitie van Griekenland om tot een snel akkoord te komen. De Commissie gaf aan vooralsnog vast te houden aan een termijn van vijf jaar en eerst te willen werken aan het verbeteren van de effectiviteit en efficiency van ENISA. De Raad nam nota van het voortgangsrapport.

Netneutraliteit
Raadsconclusies
De Commissie benadrukte het belang van open en neutraal internet. De beste manier om dit te garanderen is concurrentie. Providers moeten de mogelijkheid hebben om innovatieve businessmodellen te ontwikkelen die keuze bieden aan consumenten. De huidige transparantieregels in het regelgevend kader voor telecom bieden een goede basis. De Commissie zal op basis van feitenonderzoek door BEREC bezien of nadere maatregelen nodig zijn.

Alhoewel geen discussie was voorzien sprak één lidstaat steun uit voor de stappen die in Nederland zijn genomen op het gebied van netneutraliteit. Deze lidstaat wenste net als Nederland netneutraliteit te verankeren in de wet en riep de Commissie op tot snelle actie. Een andere lidstaat waarschuwde voor wetgeving op dit terrein en riep de Commissie op voorzichtig te zijn: wetgeving kan de snelle ontwikkelingen op het terrein van internet niet bijhouden en innovatie belemmeren. Het huidige regelgevend kader aangevuld met zelfregulering zou volgens deze lidstaat een betere optie zijn. De Commissie stelde graag vaart te willen maken maar het advies van BEREC te moeten afwachten. De Raad nam vervolgens de conclusies aan.

Diversen
De Digitale Agenda voor Europa

De Commissie gaf een korte presentatie over de stand van zaken van de Digitale Agenda voor Europa. Alhoewel veel voortgang is geboekt is meer nodig om groei en banen te stimuleren. Zo zijn meer investeringen nodig in breedband, moeten er meer ICT-starters komen, moet het auteursrecht worden gemoderniseerd met het oog op het digitale tijdperk, moeten belemmeringen voor een cloud-vriendelijk EU worden weggenomen en moet de waarde van overheidsinformatie kunnen worden benut. Het aankomend Deens voorzitterschap markeerde dat de digitale interne markt een grote prioriteit zal zijn tijdens haar voorzitterschap. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, sprak eveneens steun uit voor de Digitale Agenda voor Europa en in het bijzonder de digitale interne markt. Deze lidstaten riepen de Commissie op om spoedig een roadmap te presenteren voor het realiseren van de digitale interne markt in 2015, in lijn met de conclusies van de Europese Raad van 23 oktober jl.

Universele Dienst (UD)
De Commissie presenteerde haar mededeling van 23 november jl. betreffende de resultaten van de openbare raadpleging over de rol van de Universele Dienst (UD) op het gebied van elektronische communicatie. De belangrijkste conclusie uit de Mededeling is dat er geen noodzaak is om de reikwijdte van de UD-richtlijn uit te breiden met breedband of mobiele diensten. Wel is wat betreft de Commissie meer sturing gewenst indien lidstaten er nationaal voor kiezen om breedband onder de UD te brengen. Gedacht kan worden aan de wijze waarop de UD wordt toegewezen, de wijze waarop de kosten worden berekend en de wijze waarop de kosten worden gefinancierd.

Ministeriële conferentie over de ontwikkelingsvooruitzichten voor de elektronische communicatiemarkt in de EU (Warschau, 19-20 oktober 2011)
Het voorzitterschap informeerde de Raad over de uitkomsten van deze conferentie. Tijdens de conferentie is een ministeriële verklaring aangenomen door 35 landen (zowel EU-landen als derde landen) over beter gebruik van radiospectrum.

Zesde ministeriële conferentie over e-overheid (Poznan, 17-18 november 2011)
Het voorzitterschap gaf een korte terugkoppeling over deze conferentie. Tijdens de conferentie is gesproken over onderwerpen als open overheid, interoperabiliteit tussen overheden, pan-Europese elektronische aanbestedingen, privacy en data bescherming etc. Deelnemers benadrukten breed het belang van verdere ontwikkeling en gebruik van grensoverschrijdende e-overheid diensten.

Open data – herziening richtlijn hergebruik van overheidsinformatie
De Commissie presenteerde de open data strategie die een dag voor de Raad, op 12 december, uitkwam. De Commissie noemde de drie belangrijkste onderdelen van het voorstel: overheidsdata die toegankelijk zijn, moeten kunnen worden hergebruikt; de beloning moet gelijk staan aan de marginale kosten; musea en archieven worden onder de richtlijn gebracht maar op basis van het oude regime.

Connecting Europe Facility: voorstel voor een verordening met richtsnoeren voor trans-Europese telecommunicatie netwerken
De Commissie presenteerde haar voorstel van oktober 2011 voor richtsnoeren voor trans-Europese telecommunicatie netwerken, onderdeel binnen het Connecting Europe Facility-pakket. De Commissie benadrukte het belang van meer investeringen in breedband. De EU loopt achter bij landen als Japan en Zuid-Korea. De middelen die beschikbaar worden gesteld voor deze faciliteit, 9,2 mld Euro, zullen volgens de Commissie een hefboomeffect hebben van zo’n 50 à 100 mld Euro.

Stand van zaken implementatie Telecompakket
De Commissie gaf een toelichting op de stand van zaken met betrekking tot de implementatie in lidstaten van het telecompakket. De deadline voor implementatie verstreek op 25 mei jl. De Commissie riep de 15 lidstaten die de implementatie nog niet hebben afgerond op tot snelle actie.

Werkprogramma Deens voorzitterschap
Het aankomend Deens voorzitterschap benoemde vijf prioriteiten op ICT- en telecomgebied: roaming, het ICT-deel van de Connecting Europe Facility, hergebruik van overheidsinformatie, ENISA en herziening van de richtlijn elektronische handtekeningen.

IT 642

Niet tot aanbesteding uitgenodigd: schadevergoeding van 10 miljoen Euro

Rechtsbank Zutphen 28 december 2011, LJN BU9991 (Kadata en Kadaster tegen HLA; zie LJN BV0451 voor tussenvonnis)

Met samenvatting en commentaar van Anke Stellingwerff Beintema, Loyens & Loeff N.V.

Het Kadaster heeft onrechtmatig gehandeld jegens HLA door de ontwikkeling van de KLIC-viewer onderhands aan te besteden zonder HLA uit te nodigen. Het Kadaster wordt veroordeeld tot een schadevergoeding van 10 miljoen Euro.

Achtergrond
HLA is een onderneming die zich onder meer bezighoudt met het ontwikkelen van en handelen in geografische automatiseringssystemen ter voorkoming van kabel- en leidingschade. HLA heeft het geografisch computer programma Geoversum ontwikkeld. Daarbij heeft zij gebruik gemaakt van de PAP- en ACN-bestanden van Kadata en de LKI-bestanden van het Kadaster.

Vorderingen Kadaster
Het Kadaster vordert van HLA een bedrag van bijna 250.000 Euro.

  • Kadata en het Kadaster hebben voor het gebruik van de bestanden facturen verzonden.
  • HLA heeft deze niet betaald.
  • Het Kadaster vordert betaling van deze facturen.
  • Daarnaast vordert het Kadaster een contractuele boete, omdat HLA in strijd met een overeenkomst, in het kader van een gehouden zogeheten ‘MOL-experiment’ gegevens zou hebben doorgeleverd aan Nav4all B.V.

De rechtbank wijst de vorderingen van het Kadaster met betrekking tot de facturen toe. De vordering die ziet op de contractuele boete is onvoldoende onderbouwd en wordt afgewezen.

Vorderingen HLA
HLA op haar beurt vordert van het Kadaster een bedrag van bijna 22 miljoen Euro.
a. Het Kadaster zou onrechtmatig hebben gehandeld door een memo aan alle marktpartijen te versturen waarin zij vermeldt, dat HLA een monopolist is en dat haar product ondeugdelijk is.
b. Tevens zou sprake zijn van onrechtmatige marktverstoring en zou in strijd met de gedragsregels Markt&Overheid zijn gehandeld, omdat het Kadaster met het ontwikkelen en (gratis) aanbieden van de KLIC-viewer buiten zijn wettelijke bevoegdheden is getreden.
c. Daarnaast zou het Kadaster onrechtmatig hebben gehandeld door (i) HLA niet uit te nodigen voor een onderhandse aanbesteding, terwijl hij wist dat HLA over expertise beschikte, geïnteresseerd zou zijn en een ontwikkelde viewer “op de plank” had liggen, (ii) het onrechtmatig opsplitsen en (iii) het uitschrijven van een aanbesteding op een wijze die indruist tegen de doelstellingen van de wet en waarmee het algemene belang niet is gediend.


Ad a. Memo Kadaster
- De memo is slechts naar een beperkt aantal geadresseerden gestuurd (7 waarvan 2 van het Kadaster).
- Gelet hierop is volgens de rechtbank niet in te zien dat het Kadaster door het verzenden van de memo onrechtmatig jegens HLA heeft gehandeld.

Ad b1. Wettelijke bevoegdheden Kadaster
- Met de KLIC-viewer kan op een verbeterde wijze kennis worden verkregen van de ligging van ondergrondse kabels en leidingen.
- De rechtbank oordeelt dat het (laten) ontwikkelen en gratis aanbieden van de KLIC-viewer binnen de wettelijke taak van het Kadaster als genoemd in artikel 3 lid 1 sub a van de Kadasterwet valt.
- HLA heeft niet voldoende onderbouwd aangetoond, dat met de KLIC-viewer een bewerking van data plaatsvindt of een mobiele toepassing betreft (hetgeen volgens de Minister bij de totstandkoming van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) zou worden overgelaten aan de vrije markt).

Ad b2. Gedragsregels Markt&Overheid

- De rechtbank oordeelt dat het Kadaster niet in strijd met de gedragsregels Markt&Overheid heeft gehandeld.
- Het Kadaster is immers binnen haar wettelijke taakopdracht is gebleven.
- En de wet Markt&Overheid is nog niet in werking getreden.

Ad c. Onderhandse aanbesteding
- Vast staat dat aanbesteding van de ontwikkeling van de KLIC-viewer niet verplicht was, omdat de waarde van de opdracht onder de drempelwaarde voor een aanbestedingsplicht valt.
- Nu het Kadaster er voor heeft gekozen om de werkzaamheden aan te besteden, diende hij zich te gedragen overeenkomstig de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
- Dit betekent onder meer dat het Kadaster gehouden was de verschillende (potentiële) aanbieders gelijk te behandelen.
- Het Kadaster was er van op de hoogte dat HLA actief was op de markt waarop de aanbesteding betrekking zou hebben.
- Volgens de rechtbank had het Kadaster de uitvraag daarom ook dienen te verzenden aan HLA.
- Door dit na te laten heeft het Kadaster volgens de rechtbank in strijd gehandeld met het beginsel dat potentiële inschrijvers gelijk moeten worden behandeld en onrechtmatig jegens HLA gehandeld.

Schade
HLA wordt in de gelegenheid gesteld om nader te onderbouwen of en, zo ja, welke schade zij heeft geleden.
HLA heeft in dit kader het volgende aangetoond:
- HLA zou aan de aanbesteding hebben meegedaan; en
- HLA zou de aanbesteding hebben gewonnen.

HLA zou aan de aanbesteding hebben meegedaan
HLA heeft aangevoerd, dat

- zij eenvoudig kon voldoen aan de door het Kadaster gestelde producteisen door van het reeds door haar ontwikkelde, geavanceerde product CableGuard een vereenvoudigde (lite-)versie te maken.
- Deze versie zou zij, conform de wens van het Kadaster, gratis hebben aangeboden.
- Als de aanbesteding haar zou zijn gegund, dan zou zij het door het Kadaster geboden kanaal van www.kadaster.nl/klic en www.klicviewer.nl hebben kunnen gebruiken om de reeds ontwikkelde CableGuard Professional tegen vergoeding aan te bieden.

De rechtbank gaat hierin mee, en oordeelt datHLA ervan uit mocht gaan dat zij als eigenaar van de intellectuele eigendomsrechten (de rechtbank ziet het product CableGuard met HLA als ‘Standaard Computerprogrammatuur’) bevoegd is om CableGuard Professional verder te ontwikkelen en – mits zij de opdracht gegund zou krijgen – via de website www.klicviewer.nl te vermarkten.mmers, bij raadpleging van de site laat de bezoeker een IP-adres achter, waarmee bekend is dat de bezoeker een KLIC-melding doet en mogelijk ontvankelijk is voor producten die daarmee direct samenhangen.

HLA zou de aanbesteding hebben gewonnen
HLA voert verder aan, dat
- zij hoogstens een kostendekkende inschrijving zou hebben gedaan, in die zin dat de ontwikkelkosten van de CableGuard lite ter hoogte van € 50.000 gedekt zou zijn.
- zij op de gunningscriteria prijs, doorlooptijd van de uitvoering en de mate waarin de aanbieding aan de specificaties voldoet beter zou hebben gescoord dan de KLIC-viewer van Arcadis.

Oordeel rechtbank:
- Het enkele verweer dat HLA de aanbesteding niet zou hebben gewonnen omdat haar aanbieding niet zou hebben voldaan aan de (minimum)eis van het mede offreren van een helpdesk wordt door de rechtbank verworpen.
- Aangezien het Kadaster niet gemotiveerd zou hebben betwist dat HLA voor een bedrag van € 50.000, en dus lager dan het bedrag van € 76.000 waarmee Arcadis heeft gewonnen, zou hebben ingeschreven, neemt de rechtbank aan dat HLA de aanbesteding zou hebben gewonnen.

Hoogte schade
HLA vordert een bedrag van € 21.836.900 aan winstderving (gedurende zeven jaar 78.140 licenties à € 50 minus aan Nav4All te betalen licentiekosten).

Dictum
- Het bedrag van € 50 voor een licentie komt de rechtbank redelijk voor, mede gelet op de door HLA beschreven – door het Kadaster niet betwiste – extra functionaliteiten van het product.
- De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van het aantal licenties dat naar verwachting zou zijn afgenomen.
- De rechtbank stelt de schade ex aequo et bono vast op een bedrag van € 10 miljoen.

Commentaar
Het vonnis kent vele interessante aspecten

Allereerst het oordeel, dat het Kadaster onrechtmatig jegens HLA heeft gehandeld door haar niet uit te nodigen voor de aanbestedingsprocedure.
- Tussen partijen staat vast, dat de opdracht niet aanbestedingsplichtig is, althans niet volgens de EU-aanbestedingsrichtlijnen. Alhoewel het vonnis hier niet op ingaat, moet – gelet op de waarde van het contract (€ 10 miljoen) - toepasselijkheid van de algemene beginselen (transparantie en gelijke behandeling) van het Werkingsverdrag van de Europese Unie evenwel niet op voorhand worden uitgesloten.
- Het oordeel dat uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur volgt dat alle potentiële inschrijvers gelijk moeten worden behandeld bij een onderhandse aanbesteding is niet nieuw. Ook het gerechtshof Den Haag oordeelde in de zaak De Raad Bouw / Noordwijk, dat de gemeente in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur handelde door De Raad Bouw niet te betrekken in haar procedure (LJN: BO2080).
- Het oordeel lijkt evenwel in strijd met het standpunt van de Nederlandse wetgever. In de toelichting bij artikel 1.13 van de concept-Aanbestedingswet is expliciet bepaald, dat de werking van het gelijkheidsbeginsel beperkt is tot die partijen die door de aanbestedende dienst is uitgenodigd tot het doen van een inschrijving met betrekking tot een specifieke opdracht. Het gelijkheidsbeginsel leidt niet tot een verplichting om niet-uitgenodigde ondernemers alsnog bij de procedure te betrekken. Van belang is wel, dat de aanbestedende dienst op basis van objectieve criteria kiest welke ondernemingen hij toelaat tot de onderhandse aanbesteding. Daar lijkt het Kadaster te hebben gefaald.
- Aangezien er geen hoger beroep is aangetekend tegen het tussenvonnis, staat in casu vast dat het Kadaster onrechtmatig heeft gehandeld door na te laten HLA op de hoogte te stellen van de aan te besteden werkzaamheden.

Daarnaast het oordeel, dat HLA zou hebben meegedaan aan de aanbesteding.
- Kennelijk zou HLA alleen maar hebben meegedaan aan de aanbesteding, als zij de CableGuard Professional kon vermarkten via het hosten van de website. De rechtbank neemt aan dat dit mogelijk is doordat HLA de IP-adressen van bezoekers mag gebruiken.
- Zou dit evenwel door het Kadaster zijn uitgesloten in de aanbestedingsstukken, dan zou HLA hebben ingeschreven onder voorwaarden, en dus ongeldig hebben ingeschreven.

En tot slot het oordeel, dat HLA aangetoond heeft dat zij de opdracht zou hebben gewonnen.
- Dit lijkt makkelijk aanvaard. Het staat niet vast dat HLA daadwerkelijk geldig zou hebben ingeschreven. Vormfouten zijn snel gemaakt. Ook is het geen vaststaand gegeven dat HLA voor € 50.000 zou hebben ingeschreven als zij wel had meegedaan aan de aanbesteding. Met de wetenschap voor welke prijs Arcadis heeft ingeschreven, is achteraf makkelijk te ‘construeren’ dat lager HLA zou hebben ingeschreven. En tot slot valt niet uit te sluiten dat er ook andere (buitenlandse) ondernemingen met lagere biedingen interesse zouden hebben gehad in de aanbesteding, als deze openbaar zou zijn gemaakt.
- Heeft een onderneming eenmaal aangetoond, dat de opdracht aan haar gegund had moeten worden, dan komt zij volgens vaste jurisprudentie in aanmerking voor schadevergoeding van de gederfde winst. Kan dit niet worden aangetoond, dan ligt schadevergoeding wegens verlies van een kans op gunning van de opdracht meer in de rede. (Rb. Utrecht, 4 juli 2001, BR 2002/17)

IT 641

Onmogelijkheid nakoming - Korte reactie bij Cubeware/A-line

Een korte reactie n.a.v. IT 638 (HR 13 januari 2012, Cubeware/A-Line). De zaak tussen Cubeware en A-Line gaat over een slepend IT-project. Cubeware zou een systeem opleveren en implementeren bij A-Line, maar dat lukt niet. Uiteindelijk ontbindt A-Line de overeenkomst op basis van art. 6:265 BW. Volgens de rechter mag A-Line terecht concluderen dat Cubeware niet na zal (kunnen) komen. Kan A-Line direct ontbinden of is toch nog verzuim nodig? Met dank aan Polo van der Putt, Vondst Advocaten.

Art. 6:265 lid 2 bepaalt dat voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat wanneer de schuldenaar in verzuim is. De vraag is dus of er sprake is van blijvende of tijdelijke onmogelijkheid tot nakoming of dat er sprake is van verzuim. Als geen sprake is van een tijdelijke of blijvende onmogelijkheid, kan dus in beginsel alleen ontbonden worden als sprake is van verzuim. Hoofdregel is dat er slechts sprake is van verzuim na overschrijden van een fatale termijn of na falend herstel na ingebrekestelling. In de onderhavige zaak was van geen van beide sprake (geen fatale termijn, geen ingebrekestelling).

Het hof oordeelde (zie IT 84):

"maar uit het thans uitgebrachte deskundigenbericht kan niet anders worden afgeleid dan dat Cubeware in de verschillende fasen van de samenwerking (CubeWare/Oracle, CubeWare/Thoroughbred en Cube 1.0) er niet in is geslaagd om een deugdelijk resultaat te bewerkstelligen, zodat A-Line in oktober 2000 terecht de conclusie heeft getrokken dat Cubeware niet alsnog haar verplichtingen uit de overeenkomst zou (kunnen) nakomen."

Het hof neemt dus aan dat A-Line terecht de conclusie heeft getrokken dat Cubeware niet na zou komen of zou kunnen komen. Dit lijkt ruimte te bieden voor de redenering dat nakoming blijvend niet mogelijk is, waardoor de verzuimregeling niet van toepassing is en direct kan worden ontbonden. Aldus heb ik betoogd in IT 199 en mijn daarop gebaseerde artikel in Computerrecht (De gevolgen van niet-nakoming bij IT-projecten, Computerrecht 2011-2).

AG Langemeijer merkt hierover het volgende op:

"2.12. Daaraan doet niet af dat het hof aan het slot van rov. 19.7, zij het tussen haakjes, het woord "kunnen" heeft gebruikt. Daarmee heeft het hof niet bedoeld dat het alsnog correct nakomen van de overeenkomst (objectief) onmogelijk zou zijn. Het hof heeft kennelijk bedoeld te zeggen dat A-Line in oktober 2000 de conclusie mocht trekken dat Cubeware, ook na een eventuele ingebrekestelling, haar verplichting tot deugdelijke levering en implementatie van programmatuur niet zou nakomen, althans tot deugdelijke nakoming niet in staat zou zijn door een oorzaak die aan Cubeware moet worden toegerekend."

Hij is het dan ook niet eens met mijn conclusie dat sprake zou zijn van blijvende onmogelijkheid tot nakoming, zie voetnoot 18:

"[...] Ook P.G. van der Putt, 'De gevolgen van niet-nakoming bij IT-projecten', Computerrecht 2011, blz. 59 en 67, leest - m.i. ten onrechte - in het bestreden arrest dat het hof van oordeel zou zijn dat nakoming door Cubeware niet meer mogelijk was."

Voor een geslaagd beroep op blijvende onmogelijkheid tot nakoming eist de AG dus dat objectief vast staat dat niet na kan worden gekomen. Naar mijn idee zou van objectief vaststaan al sprake kunnen zijn als op basis van het dossier geconcludeerd kan worden dat nakoming niet zal volgen. De AG vindt dat dus kennelijk te mager. Om een zaak niet op dat punt te verliezen ("het is niet objectief genoeg"), is het dus verstandig om in dit soort gevallen naast het onmogelijkheid om na te komen argument ook te betogen dat weldegelijk sprake is van verzuim (bijv. wegens het overschrijden van een fatale termijn, niet herstellen binnen de termijn van de ingebrekestelling of op basis van redelijkheid en billijkheid). 

Als je als partij (zoals A-Line in deze zaak) de conclusie mag trekken dat de andere partij niet na zal komen, dan zou het toch echt gek moeten lopen als geen verzuim wordt aangenomen, zelfs indien ingebrekestelling of fatale termijn ontbreken.

Zie ook Cubeware/A-Line, waar het hof concludeert:

"Onder deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan naar het oordeel van het hof naar redelijkheid en billijkheid een expliciete schriftelijke ingebrekestelling achterwege blijven en komt Cubeware ondanks het ontbreken daarvan in verzuim. Om deze redenen slaagt grief 3 in het incidenteel appel."

De conclusie van AG Langemeijer is overigens zeer lezenswaardig en hij legt helder uit dat het systeem van verzuim in art. 6:83 BW niet gesloten is. Hier volgt nog een interessante passage:

"2.4. De opsomming in art. 6:83 BW is niet limitatief(10). In de eerste plaats bestaan elders in de wet geregelde gevallen waarin geen ingebrekestelling nodig is. In de tweede plaats kunnen er gevallen zijn waarin op grond van de rechtshandeling (bijv. een beding in de overeenkomst) of op grond van de gewoonte geen ingebrekestelling nodig is(11). In de derde plaats zijn in de rechtspraak gevallen erkend waarin op grond van (de aanvullende werking van) de redelijkheid en billijkheid verzuim van de schuldenaar kan worden aangenomen zonder een schriftelijke ingebrekestelling. Ten slotte geldt ook hier de regel, dat onder omstandigheden een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn(12). [...]

 2.8. In de vakliteratuur worden, naast opzettelijke niet behoorlijke nakoming, als voorbeelden van situaties waarin op grond van de redelijkheid en billijkheid geen ingebrekestelling is vereist, genoemd:
- vruchteloze herstelpogingen door de schuldenaar;
- uit de contacten met de schuldeiser had de schuldenaar moeten begrijpen dat het geduld van de schuldeiser op raakte;
- uit de ernst van de tekortkoming of anderszins blijkt van grote onkunde van de schuldenaar(15).
Omdat de houding van de schuldenaar ten opzichte van het van hem te verlangen herstel dikwijls een rol speelt in de rechtspraak, wordt in de vakliteratuur ook wel een vergelijking gemaakt met het leerstuk van de rechtsverwerking(16).

2.9. Overigens wordt in de vakliteratuur uiteenlopend geoordeeld over het aanvaarden dat een ingebrekestelling uitblijft: tegenover de billijkheid voor de teleurgestelde schuldeiser staat de eis van rechtszekerheid voor de schuldenaar. Mijns inziens heeft dit dikwijls te maken met uiteenlopende percepties van schuldeisers en schuldenaren over het antwoord op de vraag of het herstel in een concreet geval naar behoren is geschied: de schuldenaar meent dat hij nu wel aan zijn verplichtingen heeft voldaan, de schuldeiser is nog niet tevreden. In 2004 heeft Streefkerk een veelbesproken voorstel gedaan tot herziening van de wettelijke regeling van het verzuim(17)."

IT 640

Registreren van routers

Antwoord Staatssecretaris Teeven vragen Elissen over het registreren van routers, Aanhangsel Handelingen II, 2011/2012, nr. 964.

In reactie op artikel van Webwereld, Misverstanden over Google's router opt-out zijn kamervragen gesteld.

Vraag 2
Deelt u de analyse van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) dat ten aanzien van het verzamelen van routerdata artikel 8 onder F, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing is en dat dus krachtens de Nederlandse wet een “opt-out” volstaat? Zo nee, welke andere interpretatie is er volgens u mogelijk en kan hieruit de verplichting voor een opt-in blijken? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen, te meer het op grote schaal verzamelen en aggregeren van gegevens die in potentie de privacy kunnen schaden steeds vaker voor komt?

Antwoord 2
Ja. Artikel 8 onder f van de Wbp biedt een grondslag voor het verzamelen en verwerken van routerdata. De onderzochte verwerking betreft de combinatie van het MAC-adres (het unieke nummer van de wifi-router) in combinatie met de berekende locatie van de wifi-router. Deze verwerking is van andere aard dan bijvoorbeeld de verwerking van gegevens over surfgedrag met behulp van cookies of de locatiegegevens van smartphones. Deze verwerking brengt derhalve in tegenstelling tot gegevens die informatie verschaffen over het gedrag van de betrokkene geen grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich mee.

Bij de belangenafweging tussen enerzijds de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen en anderzijds het belang van de verantwoordelijken die gegevens willen verwerken speelt de mate van gevoeligheid van de gegevens die de verantwoordelijke wil verwerken een rol, evenals de waarborgen die de verantwoordelijke heeft getroffen voor een zorgvuldig gebruik van de gegevens. Een belangrijke waarborg is transparantie, duidelijke informatie aan betrokkenen voor welk gerechtvaardigd doel hun persoonsgegevens worden verzameld en verwerkt. Een andere veelvoorkomende waarborg is de mogelijkheid van een opt-out.

Vraag 3
Kunt u één of meer scenario’s schetsen waarbij het verzamelen en publiceren van Service Set Identifier (SSID)’s (in combinatie met samenhangende gegevens, zoals de locatie) resulteert in een aantasting van de privacy? Kunt u hierbij rekening houden met de mogelijkheid om deze gegevens met andere databestanden te combineren?

Antwoord 3
Het CBP heeft in zijn rapport van definitieve bevindingen als voorbeeld genoemd dat het MAC-adres van de wifi-router, eventueel samen met het SSID, in combinatie met de locatiegegevens gebruikt zou kunnen worden om een persoon te stalken. Het CBP heeft vastgesteld dat het verzamelen en verwerken van SSID’s niet noodzakelijk is voor het kunnen aanbieden van de geolocatiedienst, en heeft Google een last opgelegd om alle in Nederland verzamelde SSID’s te vernietigen.

vraag 4
Deelt u de mening dat een “opt-in” (in tegenstelling tot een “opt-out”) een veel kleinere inbreuk op de privacy inhoudt en dat een “opt-in”, door bijvoorbeeld het SSID op ‘_yesmap’ te laten eindigen, vanuit privacyperspectief een betere optie is dan de door Google voorgestelde ‘_nomap’? Zo nee, waarom niet? Denkt u dat huidige regelgeving volstaat?

Antwoord 4
Vanuit het perspectief van betrokkenen is een opt-in (toestemming) vaak te verkiezen boven een opt-out (verzet). Echter, zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 2 biedt de Wbp naast het toestemmingsvereiste ook de mogelijkheid om te volstaan met een opt-out constructie. Het gaat dan om diensten, waarbij het bedrijfsbelang van de verantwoordelijke in het algemeen opweegt tegen het recht op bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer. Aangezien ik met het CBP van mening ben dat met het verzamelen van routergegevens geen aanzienlijke inbreuk op de
privacy wordt gemaakt deel ik de in uw vraag verwoorde mening niet. In de reeds toegezegde brief aan uw Kamer naar aanleiding van de Motie Van Toorenburg e.a. (Kamerstukken II 2011/12 32 761, nr. 12) zal ik hier nader op ingaan.

Vraag 5
Deelt u de stelling uit het artikel dat bedrijven als Microsoft, Apple, Blackberry en Skyhook in overtreding zijn? Bent u bereid het Cbp te vragen dit te onderzoeken? Zo nee, bent u dan bereid een strafrechtelijk onderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet? Welke bedrijven zijn er nog meer in overtreding wanneer het gaat om het verzamelen van gegevens van routers? Wat bent u van plan hieraan te gaan doen?

Antwoord 5
Het oordeel of de in het artikel genoemde bedrijven in overtreding zijn is aan het CBP. Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder die zelf kiest bij welke bedrijven en instellingen het onderzoek doet en die bovendienexclusief bevoegd is ten aanzien van de handhaving de Wbp. Er is geen aanknopingspunt voor strafrechtelijk optreden. Ik beschik niet over gegevenswelke bedrijven gegevens van routers verzamelen.

IT 639

Uitlatingen van derden op sites en weblogs van gedaagde

Rechtbank Zwolle, 13 januari 2012, LJN BV0874 (weblogs van gedaagden)

beeldcitaat van aboutblank.nl/foksuk.nl

Als randvermelding. verwijderd houden van uitlating van derden op websites en weblogs van gedaagde.

Vorderingen in conventie afgewezen omdat uitlating in weekblad geen onrechtmatig element bevat. Vorderingen in reconventie eveneens afgewezen. Het d.d. 25 april 2007 door de rechtbank Amsterdam opgelegde verbod omvat niet het verwijderen en verwijderd houden van uitlatingen van derden en van voor betekening van voormeld vonnis gedane uitlatingen op de websites en weblogs van gedaagde. De overige uitlatingen waren niet van dien aard dat daarmee het verbod werd overtreden.

4.7.1.  Gelet op de formulering van het verbod en hetgeen de rechtbank Amsterdam in r.o. 5.11 van haar vonnis heeft overwogen, lijdt het geen enkele twijfel dat het [eiser] in ieder geval verboden is om na betekening van het vonnis d.d. 25 april 2007 in het openbaar uitlatingen te doen die strekken tot het aanwijzen van [gedaagde 1] als moordenaar waaronder begrepen het in die zin in verband brengen van [gedaagde 1] met de moord op de weduwe [naam].

Dat het verbod mede het verwijderen en het verwijderd houden van voor 25 april 2007 gedane uitlatingen van [eiser] en uitlatingen van derden op websites en weblogs van [eiser] omvat, kan echter mede gelet op het doel en de strekking van het verbod ernstig worden betwijfeld.

Blijkens r.o. 5.3 van voormeld vonnis werd het verbod opgelegd omdat de rechtbank Amsterdam van oordeel was dat het doorgaan met het uiten van beschuldigingen jegens [gedaagde 1] bij de stand van zaken van dat moment niets wezenlijks meer zou toevoegen aan het door [eiser] gestelde doel. Hieruit volgt dat het verbod ziet op toekomstige beschuldigingen, hetgeen de rechtbank met de keuze voor het woord ‘brengen’ in de formulering van het verbod - waarmee naar regulier taalgebruik een toekomstige handeling wordt bedoeld - ook tot uitdrukking heeft gebracht.

Voor zover derden na 25 april 2007 op websites en weblogs van [eiser] [gedaagde 1] in verband hebben gebracht met de moord heeft te gelden dat [eiser] weliswaar een forum biedt om uitlatingen te doen maar dat betekent niet dat hij deze uitlatingen openbaar heeft gemaakt. [eiser] heeft ze immers niet op zijn websites/weblogs geplaatst. Evenmin kan worden volgehouden dat deze uitlatingen - mede gelet op de door [gedaagde 1] als productie 13 ingebrachte oproep van [eiser] aan derden om zich te onthouden van dergelijke beschuldigingen en de daarin vermelde aanzegging dat dergelijke uitlatingen zullen worden verwijderd - moeten worden beschouwd als middellijk door hem gedaan.

Bovendien heeft [gedaagde 1] destijds niet het verwijderen en verwijderd houden van uitlatingen (waaronder die van derden) op weblogs en websites gevorderd zodat niet valt in te zien dat de rechtbank dit ‘meerdere’ impliciet zou hebben toegewezen. In de formulering van het verbod en de toelichting daarop heeft de rechtbank hierover evenmin iets vermeld, hetgeen gelet op de verstrekkende gevolgen ervan wel te verwachten zou zijn geweest. Immers, het moet voor degene aan wie het verbod wordt opgelegd duidelijk zijn waaraan hij zich dient te houden. Gemelde door de Hoge Raad voorgestane restrictieve uitleg brengt dan ook met zich dat het verwijderen en verwijderd houden van uitlatingen van voor 25 april 2007 en van uitlatingen van derden niet onder het verbod kunnen worden begrepen. Deze uitlatingen laat de rechtbank dan ook buiten beschouwing evenals de ongedateerde uitlatingen.


4.7.2.  De uitlating, overgelegd als productie 12, en uitlating 14 van de als productie 14 overgelegde lijst - door [gedaagde 1] geïdentificeerd als zijnde afkomstig van [eiser] - behoren niet tot een van voormelde categorieën en de rechtbank zal derhalve overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van deze twee uitlatingen.


4.7.3.  Het verbod is weliswaar ruim geformuleerd middels de woorden ‘in verband brengen met’ maar tegelijkertijd heeft de rechtbank Amsterdam in haar rechtsoverweging 5.11 duidelijk aangegeven dat het verbod niet verder strekt dan het in het openbaar aanwijzen van [gedaagde 1] als moordenaar dan wel als verdachte van de moord op de weduwe [naam]. Productie 12 betreft een door [eiser] opgestelde opsomming van feiten waarin [gedaagde 1] weliswaar wordt genoemd maar waarin hij niet wordt aangewezen als moordenaar dan wel als verdachte van de moord. Bovendien zou - zoals ook de Amsterdamse kortgedingrechter d.d. 13 maart 2008 reeds heeft geoordeeld - het niet mogen noemen van vaststaande feiten die [gedaagde 1] in verband brengen met de Deventer moordzaak een te grote inbreuk vormen op de vrijheid van meningsuiting van [eiser]. Met hetgeen wordt vermeld op de als productie 12 overgelegde websitepagina, wordt het verbod van 25 april 2007 dan ook niet overtreden.

4.7.3. [red. 4.7.5]  De rechtbank concludeert dat nu [eiser] het verbod niet heeft overtreden, er geen dwangsommen zijn verbeurd. De vordering zal derhalve worden afgewezen.

 

IT 638

Verzuim zonder ingebrekestelling bij installatie programmatuur

HR 13 januari 2011, LJN BU4911 (Cubeware tegen A-Line B.V.; mt. concl. Langemeijer)

 

Geschil tussen Cubeware en A-Line. Het door Cubeware geleverde systeem voldoet volgens A-Line niet. In hoger beroep oordeelt het Hof dat Cubeware in verzuim is, ofschoon er geen ingebrekestelling is verzonden. Alhoewel geen sprake is van onmogelijkheid van nakoming, oordeelt het Hof dat een ingebrekestelling in de omstandigheden van het geval niet nodig was voor verzuim.

1.8 (geciteerd uit rov. 19.7 van het Hof 's-Hertogenbosch): "Allereerst is de oorspronkelijke opleverdatum door Cubeware niet in acht genomen. Vervolgens zijn door partijen nadere afspraken gemaakt die twee hoofdpunten bevatten: enerzijds het voortgaan met de implementatie van Cube 1.0 en het inschakelen van een externe deskundige om een oordeel te geven over het gerealiseerde Cube 1.0 in de organisatie waarna - zo nodig - nadere afspraken gemaakt zouden worden. Daarmee is de verdere voortgang van de samenwerking tussen partijen mede afhankelijk gemaakt van een positief oordeel van de externe deskundige, Ernst & Young EDP Audit, die evenwel in oktober 2000 geen positief oordeel heeft gegeven. In de tussentijd, met name op 4 augustus 2000, was door A-Line al aan Cubeware aangegeven dat de voortgang zorgen baarde. Toen op 17 oktober 2000 het rapport van Ernst & Young EDP Audit uitkwam, waarover op 20 oktober 2000 door A-Line aan Cubeware werd geschreven, kon A-Line daaruit redelijkerwijze de conclusie trekken dat verder voortgaan op de ingeslagen weg een heilloze onderneming zou zijn en dat niet te verwachten was dat Cubeware de opdracht alsnog binnen afzienbare tijd tot een goed einde zou kunnen brengen. Cubeware heeft zich tegen dit rapport verzet, zowel naar de inhoud als de totstandkoming ervan, maar uit het thans uitgebrachte deskundigenrapport kan niet anders worden afgeleid dan dat Cubeware in de verschillende fasen van de samenwerking [...] er niet in is geslaagd [om] een deugdelijk resultaat te bewerkstelligen, zodat A-Line in oktober 2000 terecht de conclusie heeft getrokken dat Cubeware niet alsnog haar verplichtingen uit de overeenkomst zou (kunnen) nakomen. Onder deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan naar het oordeel van het hof naar redelijkheid en billijkheid een expliciete schriftelijke ingebrekestelling achterwege blijven en komt Cubeware ondanks het ontbreken daarvan in verzuim"

De Hoge Raad verwerpt het hiertegen gerichte cassatieberoep conform de conclusie, onder toepassing van art. 81 RO.

Overigens wordt in de conclusie nt. 18 wordt verwezen naar het artikel van Polo van der Putt, 'De gevolgen van niet-nakoming bij IT-projecten', Computerrecht 2011, blz. 59.

IT 637

Inzage medisch dossier vanwege ongeldig testament?

Hof Arnhem 10 januari 2012, LJN BV0470 (appellant tegen Aveant Thuishulp B.V.)

Inzage medisch dossier in verband met rechtsgeldigheid testament.

In eerder kort geding vordert `jr.´ inzage in het medisch en verpleegkundig dossier van zijn overleden vader "Sr.". Jr. stelt belang te hebben bij die inzage omdat hij zich op het standpunt stelt dat [sr.] op 26 februari 2010 een uiterste wilsbeschikking heeft vastgesteld terwijl Sr. op dat moment in een zodanige geestelijke toestand verkeerde dat hij niet bekwaam was tot het verrichten van rechtshandelingen. Aveant c.s. hebben die inzage geweigerd met een beroep op het medisch beroepsgeheim. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen.

In dit hoger beroep wordt geoordeeld dat er geen voldoende concrete aanwijzingen aannemelijk zijn geworden waaruit volgt dat een zwaarwegend belang geschaad wordt indien de geheimhouding van het medisch en verpleegkundig dossier van [sr.] wordt gehandhaafd.

Kort geding wordt bekrachtigd.

4.7  De verdere argumenten die [jr.] heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van voldoende concrete aanwijzingen in de zin van r.o. 4.4 hiervoor, kunnen – voorshands oordelend – zijn vordering evenmin dragen. Dat [sr.] [leeftijd] oud was toen hij, kort voor zijn overlijden, het testament heeft ondertekend en dat hij daarbij de dochters van zijn buren als erfgenamen heeft aangewezen, zijn geen zodanig ongewone omstandigheden dat daaruit zonder meer zou kunnen worden afgeleid dat [sr.] handelingsonbekwaam was toen hij het testament ondertekende. Zowel de notaris als [geïntimeerde sub 2] hebben verklaard dat [sr.] tegen hen heeft gezegd dat de relatie met zijn (voormalige) partner Van Leeuwen was geëindigd. Dat Van Leeuwen en/of [jr.] – zonder daaraan een concrete onderbouwing te geven – op dit punt een andere mening zijn toegedaan, kan er in dit kort geding niet toe leiden dat voldoende aannemelijk is geworden dat [sr.] handelingsonbekwaam was toen hij het testament ondertekende.

4.8  Het voorgaande brengt mee dat op basis van de hiervoor besproken stellingen van [jr.] – ook als die worden beoordeeld in hun onderlinge samenhang en in samenhang met hetgeen [jr.] overigens heeft aangevoerd – in dit kort geding geen voldoende concrete aanwijzingen aannemelijk zijn geworden waaruit volgt dat een zwaarwegend belang geschaad wordt indien de geheimhouding van het medisch en verpleegkundig dossier van [sr.] wordt gehandhaafd. Dat geldt niet alleen ten aanzien van de primair gevorderde inzage door [jr.] zelf, maar ook ten aanzien van de subsidiair gevorderde inzage door een aan te wijzen deskundige. Reeds daaruit volgt dat die vorderingen moeten worden afgewezen en dat de grieven 4 tot en met 9 falen.

IT 636

Rondom wetsvoorstel elektronische indiening dagvaarding

Nota naar aanleiding van het verslag wetsvoorstel wet elektronische indiening dagvaarding, Kamerstukken II, 2011-2012, 32 695, nr.6.

In navolging van de internetconsultatie.

Deze leden merken op dat aan het systeem voor de elektronische indiening van de dagvaarding in ieder geval de eis zal worden gesteld dat het gerecht in staat is om te controleren of een bericht authentiek, volledig en ongewijzigd is en daadwerkelijk afkomstig is van de verzender. Zij vragen op welke wijze deze controle zal plaatsvinden.

De wijze van opstellen van de dagvaarding blijft in het systeem ongewijzigd. De door de gerechtsdeurwaarder betekende dagvaarding wordt door hem omgezet naar een pdf-bestand en digitaal ondertekend met een beroepscertificaat, een gekwalificeerde digitale handtekening. De bij het opstellen van de dagvaarding automatisch gegenereerde gegevensset wordt samen met het pdf-bestand van de dagvaarding via een beveiligde infrastructuur verzonden aan de Stichting Netwerk Gerechtdeurwaarders (SNG), de organisatie die voor de KBvG de digitale informatie-uitwisseling faciliteert. De identiteit van de verzender van het bericht is hierdoor voldoende vastgesteld.
(...)
Deze leden van de PVV-fractie merken op dat het document na elektronische verzending alleen toegankelijk is voor de verzender en het desbetreffende gerecht waaraan het is gericht. Zij vragen waarom de verweerder, dan wel de eiser geen toegang tot dit document krijgt.

Het wetsvoorstel voorziet enkel in de elektronische indiening van de dagvaarding bij de griffie. Er is dus geen sprake van een elektronische dagvaarding als zodanig. Voor verweerder en de eiser als opdrachtgever heeft het wetsvoorstel geen gevolgen. De gerechtsdeurwaarder doet exploot aan de verweerder door aan hem een fysiek exemplaar van de dagvaarding te laten, evenals thans het geval is. De verweerder ontvangt dus een fysiek exemplaar van de dagvaarding. De eis dat het document na elektronische verzending alleen toegankelijk is voor de verzendende gerechtsdeurwaarder en het desbetreffende gerecht is opgenomen om te verzekeren dat het stuk afdoende wordt beveiligd tegen gebruik (inzage dan wel wijziging) door een onbevoegde.
(...)De kosten van de invoering van het wetsvoorstel worden gedragen door de Raad voor de rechtspraak. Het project wordt bekostigd uit de algemene middelen van de Raad en drukt niet extra op het budget van de Raad. Voor het project Digitaal aanbrengen dagvaardingen is een bedrag van € 375 000 beraamd. De SNG en KBvG dragen de kosten voor de door haar te ontwikkelen voorzieningen voor het elektronisch indienen van de dagvaarding.

IT 635

Na onderzoek CBP verbetert TomTom informatie aan gebruiker

Uit´t persbericht. Na onderzoek heeft het College bescherming persoonsgegevens (CBP) vastgesteld dat TomTom de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) overtreedt omdat de aan de gebruiker gevraagde toestemming voor verwerking van geolocatiegegevens en de bijbehorende informatie onvoldoende specifiek is. TomTom verwerkt voor zichzelf de geolocatiegegevens die worden opgeslagen op de offline en online apparaten om verkeer en wegen in kaart te brengen. Aangezien geolocatiegegevens gevoelige persoonsgegevens zijn, mogen deze alleen met voorafgaande toestemming van de gebruiker worden verwerkt en moet de gebruiker voldoende worden geïnformeerd. TomTom heeft toegezegd de informatie aan zijn klanten in februari 2012 aan te zullen passen aan de wettelijke vereisten.

Het CBP onderzocht tevens de wijze waarop TomTom geolocatiegegevens verstrekt aan derde partijen, waaronder indirect aan de politie. Het concludeert dat TomTom deze gegevens onomkeerbaar heeft ontdaan van identificerende kenmerken en de gegevens alleen op geaggregeerd niveau verstrekt. Het CBP concludeert daarom dat TomTom bij de verstrekking van geolocatiegegevens aan derden niet in strijd handelt met de Wbp.