IT 4673
15 november 2024
Uitspraak

Autobedrijf moet passendheid e-mailbeveiliging aantonen na frauduleuze betaalinstructie door hacking

 
IT 4672
14 november 2024
Uitspraak

Geen inbreuk op persuitgeversrecht, auteursrecht en databankenrecht met nieuws-signaleringen

 
IT 4670
14 november 2024
Uitspraak

Uitingsvrijheid hoeft niet te worden beperkt ten behoeve van privacybescherming

 
IT 776

Waarom iedere jurist moet bloggen

Een bijdrage van Arnoud Engelfriet, ICTRecht.

Meer dan een half miljoen Nederlanders doen het: op een weblog schrijven over wat hen bezighoudt. Het aantal juristen dat blogt is echter beduidend kleiner. Ik denk dat die te tellen zijn op de vingers en tenen van twee handen en voeten. Dat verbaast me, want het lijkt me dat bloggen juist voor juristen een aantrekkelijke activiteit moet zijn. Ik wil u graag met deze bijdrage overtuigen ook aan de weblog te gaan. Waarom zou u moeten bloggen?

Bloggen houdt je up-to-date. Door een blogbericht te schrijven over een onderwerp, dwing je jezelf om je gedachten daarover op een rijtje te zetten. Dat is een geweldige hulp bij het verwerken en eigen maken van dat onderwerp. Het is een bekend feit dat je iets veel beter onthoudt als je het in je eigen woorden opschrijft.

Bovendien creëer je met bloggen een instant archief voor jezelf van relevante berichten. Blogberichten zijn eenvoudig doorzoekbaar op elk trefwoord dat in de tekst voorkomt. Een handig hulpje voor latere blogposts, en natuurlijk ook voor het dagelijkse werk. Wat was ook weer dat arrest waar ik die rare opmerking over wasmachines had gelezen? Ik zou het echt niet weten, maar met één zoekopdracht vind ik het terug in mijn blogarchief.

Bloggen maakt je vindbaar. Uw kantoor is waarschijnlijk wel met Google te vinden als men zoekt op uw naam of op die van het kantoor. Maar daar zoeken mensen niet op – zij willen informatie of advies over onderwerpen als auteursrecht, aansprakelijkheid of disclaimers. Schrijft u op uw blog over die onderwerpen, dan zullen mensen die berichten vinden. Google en consorten geven namelijk de voorkeur aan inhoudelijk relevante en recent aangepaste webpagina’s. Blogberichten dus.

Bloggen adverteert je deskundigheid. In de Gouden Gids is iedere jurist deskundig, vasthoudend en gunstig geprijsd. Maar wie op Internet gaat zoeken – en wie doet dat niet, tegenwoordig – vindt alleen de bloggende juristen. Blogberichten zijn bovendien meestal kort en kernachtig, zodat ook (relatieve) leken ze kunnen lezen. Zo kun je je als klant een oordeel vormen over zo’n jurist, en daar ga je dus eerder mee in zee. Dit geldt natuurlijk ook als u ‘klassieke’ juridische artikelen schrijft en op internet zet. Alleen: waar zet u die dan neer op internet? Nou, op uw blog bijvoorbeeld. Dan worden ze ook nog eens sneller gevonden – zoekmachines als Google vinden actuele inhoud, zoals blogberichten, erg aantrekkelijk en zetten die eerder bovenaan de zoekresultaten.

Bloggen stimuleert discussie. Wilt u weten wat uw collega’s of (potentiële) cliënten van u vinden? Daar komt u binnen de kortste keren achter als u gaat bloggen. U krijgt reacties, en uw blogberichten worden aangehaald en besproken op blogs van anderen. Net zo goed kunt u reageren op blogberichten van collega’s en anderen. Sneller en minstens zo leuk als de discussie op congressen. En u houdt contact met collega’s die u zelden of nooit spreekt.

Bloggen gaat snel. Een bericht van een paar alinea’s (toch ongeveer het gemiddelde) is snel getypt. En met één druk op de knop staat het online en is het via zoekmachines meteen te vinden. Vanwege die snelheid waarmee je op een blog kunt reageren op gebeurtenissen, kun je als jurist de toon in het debat zetten. Hoe voelt dat, opinieleider zijn?

Ik roep dit al langer, en ik heb volgens mij alle bezwaren tegen bloggen al gehoord. Waarom zouden die geen onoverkomelijke hindernis moeten zijn?

“Bloggen kost te veel tijd”. Een blog bijhouden is een nuttige activiteit, en daar mag u best wat tijd aan besteden. Bovendien, één keer per week een berichtje typen van een paar alinea’s over een onderwerp waar uw interesse ligt, moet toch lukken? U kunt trouwens ook meerdere berichten ineens typen en ze klaarzetten voor publicatie op een latere datum. (Dit verklaart trouwens hoe ik dagelijks lijk te kunnen bloggen.) In feite is het net als met de sportschool: je moet jezelf in het begin dwingen om te gaan, maar daarna wordt het al snel een vaste gewoonte.

“Bloggen is oppervlakkig.” Een blogbericht is zo lang als u zelf wilt. Wilt u in drie zinnen reageren op een nieuwsbericht, of juist zeshonderd woorden met voetnoten schrijven, dan kan dat. Korte berichten zijn misschien de norm, maar juist daarom worden langere bijdragen die meer reflecteren zeer gewaardeerd. En de waardering merkt u aan de reacties en de citaties van uw berichten bij andere bloggers. Het hele Internet is uw kritisch lezende eindredacteur.

“Bloggen belemmert me in de rechtszaal.” Als u op uw blog betoogt dat iets linksom is, en u krijgt daarna een cliënt voor wie u moet betogen dat het rechtsom is, dan kunt u erop rekenen dat de wederpartij gaat zwaaien met die blogpost. Maar in hoeverre is dat anders dan een artikel in een tijdschrift? En trouwens, zou u zich werkelijk zo makkelijk onder tafel laten praten vanwege een bericht van drie alinea’s van twee jaar geleden?

“Bloggen schept aansprakelijkheid.” Een grote angst van sommige juristen. U schrijft eens wat op zondagmiddag, en een jaar later stelt een boze lezer u aansprakelijk omdat hij op basis van dat bericht naar de rechter is gegaan en zijn zaak verloren heeft. Ik kan me moeilijk voorstellen dat zo’n claim het zal halen. Zelfs in de VS, waar iedereen elkaar volcontinu aansprakelijk stelt voor alles, is bij mijn weten nog nooit een jurist aansprakelijk gesteld voor onjuist advies of analyses in een blogbericht.

“Bloggen is niets voor mij.” Helaas denken veel mensen dat je een geboren schrijver moet zijn om succesvol te kunnen bloggen. Maar het mooie is nu juist dat je door te bloggen leert schrijven. Overigens vraag ik me serieus af of dit voor juristen nu echt een probleem is. Teksten opstellen is immers niet alleen uw werk, maar ook uw passie. En als u een goede blafbrief of pleitnota kunt opstellen, kunt u ook prima bloggen.
Kortom, waarom zou u moeten bloggen? Waarom niet?

De auteur blogt op https://blog.iusmentis.com/

IT 775

Personalia: Sara Biersteker

Per 1 mei jl. is Sara Biersteker als advocaat-stagiaire verbonden aan Van Till advocaten. Zij zal zich hier onder andere gaan bezighouden met intellectuele eigendom en IT en recht.

Sara is afkomstig van ICTRecht, waar zij als juridisch adviseur ervaring heeft opgedaan met betrekking tot domeinnaamgeschillen, e-commerce en softwarelicenties.

IT 774

Cessie ten behoeve van de inning van openstaande vorderingen

Prejudiciële vraag aan het HvJ EU 6 maart 2012, zaak C-119/12 (Probst tegen mr.nexnet GmbH)

Een samenvatting via het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Trefwoorden: telecommunicatie

Onderwerp: richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (Pb L 201, blz. 37)

Het bedrijf mr.nexnet, verweerster in de herzieningsprocedure, vordert van verzoeker Probst op grond van gecedeerd recht vergoeding van geleverde telecomdiensten. Probst heeft een telefoonaansluiting met internettoegang (‘inbellen’) bij Deutsche Telekom AG. Hij gebruikt daarvoor een toegangsnummer van Verizon Deutschland, volgens verzoekster de rechtsvoorganger van Probst.

Probst blijft met betalen in gebreke, de vordering wordt gecedeerd, waarna verzoekster hem dagvaardt en betaling van de dienstverrichting + nevenkosten eist.

Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat de cessieovereenkomst nietig is wegens schending van de telecommunicatiewet. De rechtbank verwerpt het beroep, de beroepsrechter acht het ‘in wezen gegrond’, waarna de zaak voor herziening (en tot verwerping) bij het ‘Bundesgerichtshof’ voorligt.

Volgens de Duitse Telecomwet is het bij cedering van vorderingen verplicht om de cessionaris de noodzakelijke inlichtingen te verstrekken, waaronder het verstrekken van verkeersgegevens die onder het communicatiegeheim vallen omdat deze noodzakelijk zijn voor berekening van de kosten. Dit kan ook zonder toestemming van de abonnee. Dat is slechts anders bij inning van vorderingen ter zake van honoraria van artsen of advocaten. Hier gaat het echter om een ‘gekochte vordering’.


De verwijzende Duitse rechter stelt het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende prejudiciële vraag:

“Staat artikel 6 van richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (Pb L 201, blz. 37) toe dat door een aanbieder van diensten aan de cessionaris van een vordering ter zake van vergoedingen voor telecommunicatiediensten verkeersgegevens worden doorgezonden, wanneer voor de cessie ten behoeve van de inning van openstaande vorderingen ter zake van door de bank geweigerde betalingen, naast de algemene verplichting met betrekking tot het communicatiegeheim en de gegevensbescherming krachtens de desbetreffende wettelijke regeling, de volgende contractvoorwaarden gelden:

- De aanbieder van de diensten en de cessionaris verplichten zich ertoe de beschermde gegevens slechts in het kader van hun samenwerking en uitsluitend voor de aan de overeenkomst ten grondslag liggende doelstelling en op de telkens aangegeven wijze te verwerken en te gebruiken;
- zodra de kennisneming van de beschermde gegevens niet langer voor het bereiken van deze doelstelling noodzakelijk is, moeten alle in dit verband beschikbare beschermde gegevens onherroepelijk wordt gewist of worden teruggegeven;
- de contractpartijen hebben het recht om de naleving van de gegevens-bescherming en de beveiliging van de gegevens bij de andere contractpartij in de zin van deze overeenkomst te controleren; de toevertrouwde vertrouwelijke stukken en informatie mogen slechts toegankelijk worden gemaakt voor de medewerkers die deze voor de nakoming van de overeenkomst nodig hebben;
- de contractpartijen zullen deze medewerker conform deze overeenkomst tot geheimhouding verplichten; op verzoek, doch uiterlijk bij de beëindiging van de samenwerking tussen de contractpartijen moeten alle in dit verband beschikbare vertrouwelijke gegevens onherroepelijk worden gewist of aan de andere contractpartij worden teruggegeven?”

IT 773

Licentiehouders van oudere rechten en .eu-domeinnaam

Conclusie AG HvJ EU 3 mei 2012, zaak C-376/11 (Pie Optiek) - persbericht
Prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel (België)

Merkenrecht. Domeinnaamrecht. Lastgeving (eigen naam, maar voor rekening van een ander). Uitleg van de woorden: "licentiehouders van oudere rechten". Een persoon die slechts gemachtigd is om een domeinnaam te registreren die gelijk is of overeenstemt met het merk is "geen licentiehouder van oudere rechten" in de zin van de genoemde Verordening rondom regels, toepassing en werking van .eu-domeinnamen.

Pie Optiek voert met name aan dat Bureau Gevers geen recht heeft op registratie van de betrokken domeinnaam, aangezien zij zelf geen „houder van een ouder recht” in de zin van verordening nr. 874/2004 is. Het betrokken recht is namelijk in handen van de Amerikaanse onderneming Walsh Optical, die echter niet bevoegd is de domeinnaam te laten registreren aangezien zij buiten de Europese Unie is gevestigd en derhalve niet aan de wettelijke voorwaarden ter zake voldoet. Pie Optiek is van mening dat de twee ondernemingen een truc hebben toegepast om de voorwaarden voor registratie te omzeilen: zij hebben een contract met het opschrift „licentieovereenkomst” gesloten waarin Bureau Gevers zich ertoe verbindt, haar naam en adres in de Europese Unie ter beschikking te stellen om zo haar Amerikaanse klant de mogelijkheid te bieden de litigieuze domeinnaam te registreren. Bovendien betwijfelt Pie Optiek of er juridisch überhaupt sprake is van een licentieovereenkomst, aangezien Bureau Gevers alleen maar de bevoegdheid is verleend om het merk te registreren, maar niet om waren of diensten onder dat merk in de handel te brengen.

Conclusie AG: De woorden „licentiehouders van oudere rechten” in artikel 12, lid 2, van verordening nr. 874/2004 van de Commissie van 28 april 2004 tot vaststelling van regels met betrekking tot het overheidsbeleid voor de toepassing en werking van het .eu-topniveaudomein en de beginselen inzake registratie, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in een situatie waarin het betrokken oudere recht een merkrecht is, niet kunnen doelen op een persoon die door de merkhouder uitsluitend is gemachtigd om, in eigen naam maar voor rekening van de licentiegever, een domeinnaam te registreren die gelijk is aan of overeenstemt met het merk, zonder evenwel te zijn gemachtigd om het merk voor andere doeleinden te gebruiken of om het teken als merk te gebruiken, bijvoorbeeld voor het in de handel brengen van waren of diensten onder het merk.

Vraag: 1. Moet artikel 12, lid 2, van verordening (EG) nr. 874/2004 van de Commissie van 28 april 2004 tot vaststelling van regels met betrekking tot het overheidsbeleid voor de toepassing en werking van het ".eu"-topniveaudomein en de beginselen inzake registratie1, aldus worden uitgelegd dat in een situatie waarin het betrokken oudere recht een merkrecht is, de woorden "licentiehouders van oudere rechten" kunnen doelen op een persoon die door de houder van het merk uitsluitend is gemachtigd om, in eigen naam maar voor rekening van de licentiegever, een aan het merk identieke of gelijkluidende domeinnaam te registreren, zonder evenwel gemachtigd te zijn om het merk voor andere doeleinden te gebruiken of om het teken als merk te gebruiken, bijvoorbeeld voor het in de handel brengen van waren of diensten onder het merk?

Vraag 2. Zo ja, moet artikel 21, lid 1, sub a, van verordening nr. 874/2004 dan aldus worden uitgelegd dat er "een recht of gewettigd belang" bestaat, zelfs als de "licentiehouder van oudere rechten" de ".eu"-domeinnaam in eigen naam maar voor rekening van de houder van het merk heeft geregistreerd, wanneer laatstgenoemde niet voldoet aan de vereiste van artikel 4, lid 2, sub b, van verordening (EG) nr. 733/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 22 april 2002 betreffende de invoering van het ".eu"-topniveaudomein2?

Op andere blogs:
IPKat (One in the eye from Pie? Or, when is a licence not a licence?)
SCL Blog (Real Residents Only: Advocate General’s Opinion on .eu Registration)

IT 772

Identificatie van de tipgever

Hof Den Haag, 24 april 2012, LJN BW4594 (appellanten tegen Staat)

Kort geding; Belastingdienst niet verplicht tot verstrekking gegevens Luxemburgse tipgever. Infomatieplicht belastingplichtige: samenloop sancties; art 6 EVRM.

Naar aanleiding van een melding van een tipgever en vervolgens verstrekte informatie heeft de Belastingdienst gegevens ontvangen over tal van buitenlandse bankrekeningen van Nederlandse belastingplichtigen. Met het oog hierop is door de Belastingdienst het zogenaamde project ‘Derde Categorie’ opgestart. Dit heeft uiteindelijk geleid tot identificatie van 69 belastingplichtigen met vermoedelijk een rekening bij de Rabobank Luxembourg. Van 61 hiervan is inmiddels komen vast te staan dat de door de tipgever verstrekte informatie klopt.

In de fiscale procedure van een van genoemde acht belastingplichtigen heeft een belanghebbende om een voorlopige voorziening gevraagd met als doel de inspecteur der belastingen te bewegen om alle op de zaak betrekking hebbende stukken, hieronder begrepen informatie over de identiteit van de tipgever, over te leggen. De voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem (ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht -Awb-) heeft bij vonnis van 22 maart 2011 dit verzoek toegewezen. 

De Inspecteur heeft gewichtige redenen aangevoerd om deze gegevens te weigeren, dit heeft de geheimhoudingskamer te Arnhem getoetst en beoordeelt dat er geen sprake was van gerechtvaardigde (beperkte) kennisneming. Het hof neemt de rechtsoverwegingen van de geheimhoudingskamer over en dat komt erop neer dat de Belastingdienst niet kan worden gedwongen stukken over te leggen.

10.  Het hof zal veronderstellenderwijs tot uitgangspunt nemen dat een eventueel verzoek ingevolge artikel 8:29 Awb in de fiscale procedures van [appellanten] zélf tot eenzelfde beslissing zal leiden als die van de geheimhoudingskamer te Arnhem (zie rechtsoverweging 2.4 in dit arrest). Hiervan uitgaande is vervolgens de vraag of de Staat in deze civiele kort gedingprocedure tot verstrekking van bedoelde gegevens kan worden veroordeeld. Het hof oordeelt dat dit niet het geval is. Het hof is het eens met de rechtsoverwegingen 4.4, 4.5 en 4.6 in het bestreden vonnis en neemt deze over.
Kort gezegd komen deze overwegingen erop neer dat de Belastingdienst, ondanks de verwerping door de geheimhoudingskamer van het beroep op gewichtige redenen, niet gedwongen kan worden de betreffende stukken over te leggen. De Belastingdienst heeft in dat geval de mogelijkheid om de stukken terug te trekken. Deze mogelijkheid heeft de Belastingdienst in de Arnhemse zaak ook benut (zie rechtsoverweging 2.5). Vervolgens bestaat de sanctie hierop uit toepassing van artikel 8:31 Awb door de belastingrechter in de belasting¬procedure, niet uit gedwongen openbaarmaking.

11.  Het beroep van [appellanten] op artikel 7:4 Awb, dat in de bezwaarfase geldt, maakt dit niet anders. Uitgangspunt is immers dat de Belastingdienst in de beroepsfase niet kan worden gedwongen tot openbaarmaking van deze stukken en informatie. Onder deze omstandigheden verdraagt het zich niet met de strekking van het in rechtsoverweging 10 bedoelde wettelijk systeem wanneer de Belastingdienst in de bezwaarfase wél tot openbaarmaking verplicht zou kunnen worden. De regeling van de artikelen 8:29 en 8:31 Awb zou daarmee tot een wassen neus worden. A fortiori geldt, anders dan [appellanten] stelt, dat de civiele voor¬zieningen¬¬rechter bij deze op zich duidelijke regeling terughoudendheid past en sterke argumenten moet hebben om de fiscale procedure op deze manier te doorkruisen. Deze zijn er naar het voorlopig oordeel van het hof niet.

12.  Ook de omstandigheid dat naast de navorderingsaanslagen tevens boetes zijn opgelegd, maakt dit niet anders. Het is aan de belastingrechter om dit aspect in de beroepsfase mee te wegen met inachtneming van artikel 8:31 Awb. Het beroep op artikel 6 EVRM (het nemo teneturbeginsel) staat naar het voorlopig oordeel van het hof niet in de weg aan afwijzing van de vordering van [appellanten], reeds omdat de betreffende vordering daarop geen betrekking heeft. De vordering heeft immers niet als strekking om [appellanten], maar juist de Belastingdienst, tot het verstrekken van informatie te bewegen. De grieven 1 en 2 worden verworpen.

IT 771

De codevorm vertaald (arrest)

HvJ 2 mei 2012, zaak C-406/10 (SAS Institute)- persbericht

Prejudiciële vragen van de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division.
Zie de Conclusie AG hier: IEF 10584.

Intellectuele eigendom. Auteursrecht. Computerprogrammarichtlijn 91/250/EEG. InfoSoc-Richtlijn 2001/29/EG. Inzake de rechtsbescherming van computerprogramma’s en de ontwikkeling van verschillende programma’s die de functies van een ander computerprogramma kopiëren, zonder toegang tot de broncode daarvan. Heel in't kort: Mag de licentiehouder de codevorm vertalen om interoperabiliteit tot stand te brengen, maar mag deze niet reproduceren?

Arrest (nog) niet in het Nederlands beschikbaar. Uit't persbericht:

The functionality of a computer program and the programming language cannot be protected by copyright. The purchaser of a licence for a program is entitled, as a rule, to observe, study or test its functioning so as to determine the ideas and principles which underlie that program.

Het HvJ EU verklaart voor recht:

1. Article 1(2) of Council Directive 91/250/EEC of 14 May 1991 on the legal protection of computer programs must be interpreted as meaning that neither the functionality of a computer program nor the programming language and the format of data files used in a computer program in order to exploit certain of its functions constitute a form of expression of that program and, as such, are not protected by copyright in computer programs for the purposes of that directive.

2. Article 5(3) of Directive 91/250 must be interpreted as meaning that a person who has obtained a copy of a computer program under a licence is entitled, without the authorisation of the owner of the copyright, to observe, study or test the functioning of that program so as to determine the ideas and principles which underlie any element of the program, in the case where that person carries out acts covered by that licence and acts of loading and running necessary for the use of the computer program, and on condition that that person does not infringe the exclusive rights of the owner of the copyright in that program.

3. Article 2(a) of Directive 2001/29/EC of the European Parliament and of the Council of 22 May 2001 on the harmonisation of certain aspects of copyright and related rights in the information society must be interpreted as meaning that the reproduction, in a computer program or a user manual for that program, of certain elements described in the user manual for another computer program protected by copyright is capable of constituting an infringement of the copyright in the latter manual if – this being a matter for the national court to ascertain – that reproduction constitutes the expression of the intellectual creation of the author of the user manual for the computer program protected by copyright.

 

Court of Justice of the European Union
PRESS RELEASE No 53/12
Luxembourg, 2 May 2012
Press and Information
Judgment in Case C-406/10
SAS Institute Inc. v World Programming Ltd
The functionality of a computer program and the programming language cannot be protected by copyright 
The purchaser of a licence for a program is entitled, as a rule, to observe, study or test its  functioning so as to determine the ideas and principles which underlie that program 

SAS Institute Inc. has developed the SAS System, an integrated set of programs which enables users to carry out data processing and analysis tasks, in particular statistical analysis. The core  component of the SAS System is called Base SAS. It  enables users to write and execute application programs (also known as ‘scripts’) written in the SAS programming language for data  processing. 

World Programming Ltd (WPL) perceived that there was a market demand for alternative software capable of executing application programs written in the SAS Language. WPL therefore produced  the World Programming System (WPS). The latter emulates functionalities of the SAS components to a large extent in that, with a few minor exceptions, WPL attempted to ensure that the same  inputs would produce the same outputs. This would enable users of the SAS System to run the scripts which they have developed for use with the SAS System on WPS.  

In order to produce the WPS program, WPL lawfully acquired copies of the Learning Edition of the SAS  System,  which were supplied under licences limiting the rights of the licensee to nonproduction purposes. WPL  used and studied those programs in order to  understand their functioning but there is nothing to suggest that WPL had access to or copied the source code of the SAS components. 

SAS Institute brought an action before the High Court in the UK, accusing WPL of having copied  the SAS System manuals and components, thus infringing its copyright and the terms of  the Learning Edition licence. In that context, the High Court has put questions to the Court of Justice  regarding the scope of the legal protection conferred by EU law on computer programs and,  in particular, whether that protection extends to programming functionality and language.

The Court recalls, first, that the Directive on the legal protection of computer programs 1 extends copyright protection to the expression in any form of an intellectual creation of the author of a  computer program 2. However, ideas and principles which underlie any element of a computer  program, including those which underlie its interfaces, are not protected by copyright under that directive.

Thus, only the expression of those ideas and principles is protected by copyright. The object of the protection conferred by Directive 91/250 is the expression in any form of a computer program, such as the source code and the object code,  which permits reproduction in different computer languages.

On the basis of those considerations, the Court holds that  neither the functionality of a computer program nor the programming language and the format of data files used  in a  computer program in order to exploit certain of its functions constitute a form of expression. Accordingly, they do not enjoy copyright protection. 

To accept that the functionality of a computer program can be protected by copyright would amount to making it possible to monopolise ideas, to the detriment of technological progress and industrial development.

In that context, the Court states that if a third party were to procure the part of the source code or object code relating to the programming language or to the format of data files used in a computer program, and if that party were to create, with the aid of that code, similar elements in its own computer program, that conduct would be liable to be prohibited by the author of the program. In the present case, it is apparent from the explanations of the national court that WPL did not have
access to the source code of SAS Institute’s program and did not carry out any decompilation of the object code of that program. It was only by means of observing, studying and testing the behaviour of SAS Institute’s program that WPL reproduced the functionality of that program by using the same programming language and the same format of data files.

Second, the Court observes that, according to the Directive, the purchaser of a software licence has the right to observe, study or test the functioning of that software in order to determine the ideas and principles which underlie any element of the  program. Any contractual provisions contrary to that right are null and void. Furthermore, the determination of those ideas and principles may be carried out within the framework of the acts permitted by the licence.

Consequently, the owner of the copyright in a computer program may not prevent, by relying on the licensing agreement, the purchaser of that licence from observing, studying or testing the functioning of that program so as to determine the ideas  and principles which underlie all the elements of the program in the case where the purchaser carries out acts covered by that licence  and the acts of loading and running necessary for the use of the program on condition that that purchaser does not infringe the exclusive rights of the owner of the copyright in that program. 

In addition, according to the Court, there is no copyright infringement where, as  in the present case, the lawful acquirer of the licence did not have access to the source code of the computer program but merely studied, observed and tested that  program in order to reproduce its functionality in a second program.

Lastly, the Court holds that the reproduction,  in a computer program  or a user manual for that program, of certain elements described in the user manual for another computer program protected by copyright  is capable  of constituting an infringement of the copyright in the latter manual if that reproduction constitutes the expression of the intellectual creation of the author of the manual. 

In this respect, the Court takes the view that, in the present case, the keywords, syntax, commands and combinations of  commands,  options, defaults and iterations consist of words, figures or mathematical concepts, considered in isolation, are not, as such, an  intellectual creation of the author of that program. It is only through the choice, sequence and combination of those words, figures or mathematical concepts that the author expresses his creativity in an original manner. 

It is for the national court to ascertain whether the reproduction alleged in the main proceedings constitutes the expression of the intellectual creation of the author of the user  manual for  the computer program protected by copyright. 

                                         
1 Council Directive 91/250/EEC of 14 May 1991 on the legal protection of computer programs (OJ 1991 L 122, p. 42). 
2   Case C-393/09 Bezpečnostní softwarová asociace. 
www.curia.europa.eu

Op andere blogs:
1709blog (Functionality of computer programs, language, unprotected by copyright, says CJEU)
BlogIT (Interessante ontwikkelingen in rechtspraak over software)
IPKat (Not much of an SOS for SAS)
IusMentis (Auteursrecht op programmeertalen kan niet (of je moet wel heel creatief zijn))
KluwerCopyrightBlog (Decrypting the code: CJEU SAS vs. World Programming)
Mediareport (Hof van Justitie EU: softwareauteursrecht beschermt echt alleen de broncode)
SCL Blog (SAS v WPL: No Copyright says ECJ)
SOLV (Alleen broncode van software is auteursrechtelijk beschermd)
VanDiepen.com (Noot Kamiel Koelman bij HvJ EU 2 mei 2012, zaak C-406/10, SAS/World Programming)
Webwereld (Hof: geen copyright op functies van programmeertaal)

IT 770

Drie ITenRecht-gerelateerde wetsvoorstellen

Wetsvoorstel elektronische indiening dagvaarding (V&J)

 

- fase 6 - Eerste Kamer heeft wetsvoorstel aangenomen, publicatie Staatsblad.

Inhoud: De regeling maakt mogelijk dat dagvaardingen elektronisch worden ingediend bij een gerecht. Hiertoe wordt in de Gerechtsdeurwaarderswet opgenomen dat de deurwaarder het originale exploot zelf in zijn bezit houdt. In Rechtsvordering wordt opgenomen dat de deurwaarder een afschrift van het exploot overlegt in plaats van het origineel en worden eventueel verdere noodzakelijke aanpassingen getroffen om de electronische indiening van dit afschrift mogelijk te maken.

Wetsvoorstel auteurscontractenrecht (V&J)

- fase 1 - Advies door Raad van State.

Inhoud: Het wetsvoorstel beoogt de positie van auteurs en artiesten te verstreken door o.a. een herroepingsrecht. Op grond van het herroepingsrecht kunnen makers en uitvoerende kunstenaars een exploitatieovereenkomst ontbinden, wanneer de exploitant de aan hem overgedragen rechten niet (langer) uitbaat. Men kan de rechter verzoeken om aanpassing van de exploitatieovereenkomst in situaties waarin sprake is van een ernstige wanverhouding tussen de over en weer geleverde prestaties.

Wetsvoorstel executieveilen via internet (V&J)

- fase 1 - Advies door Raad van State.
Inhoud: Het veilen via internet van onroerende zaken, in het bijzonder woonpanden, wordt mogelijk gemaakt, dit om een zo breed mogelijk publiek te bereiken. Daartoe worden enige bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aangepast (m.n. art. 514 e.v.).

Wellicht ook interessant voor u: drie IE-gerelateerde wetsvoorstellen: IEF 11254.

Een wetsvoorstel doorloopt bij de behandeling deze zes fasen:
Fase 1. Ministerraad akkoord, wetsvoorstel voor advies naar Raad van State.
Fase 2. Wetsvoorstel ingediend bij Tweede Kamer, schriftelijke behandeling.
Fase 3. Aangemeld voor plenaire behandeling voor Tweede Kamer.
Fase 4. Tweede Kamer heeft wetsvoorstel aangenomen, ingediend bij de Eerste Kamer schriftelijke behandeling.
Fase 5. Aangemeld voor plenaire behandeling door Eerste Kamer.
Fase 6. Eerste Kamer heeft wetsvoorstel aangenomen, publicatie Staatsblad.

IT 769

Verwijdering van passages uit rapport

Rechtbank Amsterdam 12 april 2012, LJN BW4266 (Verzoeker tegen Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland)

Beschikking; vordering op basis van artikel 36 juncto artikel 46 Wet bescherming persoonsgegevens tot verwijdering van een passage uit het onderzoeksverslag van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK).

Uit de passage wordt gemaand tot verlengd onderzoek, omdat op dit moment de mogelijkheid open is gelaten dat er sprake kan zijn van misbruik, terwijl dit na onderzoek niet is komen vast te staan. Na afronding van het onderzoek geen signalen van seksueel misbruik meer zijn binnengekomen bij BJZNH.

Dit alles is zeer belastend voor verzoeker omdat de voornoemde opmerkingen een eigen leven kunnen gaan leiden zoals ook is gebleken. Verzoeker is in gerechtelijke procedures tussen hem en de moeder geconfronteerd met het rapport. Verwijdering van de passages wordt bevolen.

5.5.  De rechtbank oordeelt als volgt. De bezwaren van [verzoeker] richten zich niet op de inhoud van het onderzoeksverslag, maar slechts op de zinnen a) dat het vermoeden van seksueel misbruik niet kan worden bevestigd, maar ook niet uitgesloten, en b) dat er indien nodig een verlengd onderzoek moet komen. Deze zinnen hebben inmiddels aanvulling/nuancering nodig omdat geen verlengd onderzoek heeft plaatsgevonden, en nadien, vanaf januari 2011, geen nieuwe signalen zijn ontvangen die duiden op seksueel misbruik of seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast is van belang dat de inhoud van het onderzoeksverslag ook zonder de gewraakte zinnen voldoende recht doet aan het belang van BJZNH. De onderzoeksgegevens waarop de zinnen a) en b) zijn gebaseerd zijn immers uitgebreid in het verslag beschreven, en kunnen bij een eventuele nieuwe melding of nieuwe signalen worden geraadpleegd mocht dat nodig zijn.

Daar staat tegenover dat de gewraakte zinnen thans de mogelijkheid open laten dat sprake is van seksueel misbruik, terwijl dit na uitvoerig onderzoek door het AMK niet is komen vast te staan en er overigens na afronding van het onderzoek geen signalen van seksueel misbruik meer zijn binnengekomen bij BJZNH. Dit alles is zeer belastend voor [verzoeker] omdat de voornoemde opmerkingen een eigen leven kunnen gaan leiden zoals ook is gebleken. [verzoeker] is in verschillende gerechtelijke procedures tussen hem en de moeder van de kinderen met het rapport geconfronteerd en dit kan voor de toekomst niet worden uitgesloten.

5.6.  Vorenstaande leidt tot de slotsom dat het belang van [verzoeker] bij verwijdering van de gewraakte zinnen onder de gegeven omstandigheden zwaarder weegt dan het belang van BJZNH bij handhaving van de gewraakte zinnen. De rechtbank zal het verzoek van [verzoeker] dan ook toewijzen.

Dictum:

De rechtbank

6.1.  beveelt BJZNH om binnen 48 uur na betekening van de in dezen te wijzen beschikking de conclusie in het onderzoeksverslag van het AMK met referentienummer 35270 van 3 januari 2011 te wijzingen, in dier voege dat daaruit worden weggehaald de passages: “uit onderzoek vanuit het AMK kan het vermoeden van seksueel misbruik niet bevestigd, doch ook niet uitgesloten worden” en “Indien nodig moet er een verlengd onderzoek komen gericht op vermoedens van seksueel misbruik”, zulks op straffe van een direct opeisbare dwangsom van EUR 500,00 per dag voor iedere dag dat BJZNH het bevel niet nakomt, tot een maximum bedrag van EUR 10.000,00,

6.2.  veroordeelt BJZNH in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op EUR 1.164,00,

IT 768

PERSONALIA: Wouter Dammers

Per 1 juni a.s. zal Wouter Dammers (1985) verbonden zijn aan ICTRecht als juridisch adviseur op het gebied van IT recht en privacy. Wouter is digital native, IT recht expert, enthousiast en ondernemend. "Het lag dan ook voor de hand dat ik bij ICTRecht aan de slag ga. Ik heb er erg veel zin in!"

Wouter was eerder werkzaam als IT recht advocaat bij SOLV, en heeft daar zijn advocaat-stage afgerond. Daarvoor heeft hij zijn masters Law & Technology (cum laude) en International And European Public Law (met genoegen) in Tilburg behaald.

Wouter is een actieve blogger en tweep en hij heeft diverse publicaties op zijn naam staan, waaronder het Nederlandse hoofdstuk voor The International Free And Open Source Software Lawbook (IT 524).

IT 767

Toepasselijkheid regeling koop op standaardsoftware

HR 27 april 2012, LJN BV1301 (ImageSan) en LJN BV1299

De Hoge Raad heeft bij arrest van 27 april 2012 geoordeeld over een sedert lang omstreden kwestie: de toepasselijkheid van titel 7.1 (inzake de koopovereenkomst) op standaardsoftware.

"Aldus volgt ook uit het stelsel van de wet dat de aanschaf van standaardcomputerprogrammatuur voor een niet in tijdsduur beperkt gebruik tegen betaling van een bepaald bedrag binnen het bereik van de kooptitel valt, ongeacht of sprake is van aanschaf op een gegevensdrager of via een download." (r.o. 3.5)

De beslissing heeft alleen betrekking op standaardsoftware.

"3.5 In dit verband is in de eerste plaats van belang dat de toepasselijkheid van de kooptitel niet is beperkt tot de koop van zaken volgens de begripsomschrijving van art. 3:2 BW. Uit art. 7:47 BW, waarin is bepaald dat koop ook betrekking kan hebben op vermogensrechten, blijkt dat de wetgever de kooptitel van toepassing heeft geacht op alle goederen als bedoeld in art. 3:1 BW, en dus aan die titel een ruim bereik heeft willen geven wat betreft het voorwerp van de koopovereenkomst. Voorts is van belang dat een overeenkomst tot het aanschaffen van standaardcomputerprogrammatuur - op een gegevensdrager of via een download - voor een niet in tijdsduur beperkt gebruik tegen betaling van een bepaald bedrag ertoe strekt de verkrijger iets te verschaffen dat geïndividualiseerd is en waarover hij feitelijke macht kan uitoefenen. Dit alles pleit voor toepasselijkheid van de kooptitel op een zodanige overeenkomst.

Deze toepasselijkheid is ook wenselijk omdat de kooptitel een uitgewerkte regeling geeft inzake conformiteit, klachtplicht en verjaring, en omdat met die toepasselijkheid de rechtspositie van de koper wordt versterkt (met name in het geval van consumentenkoop en koop op afstand). In al deze opzichten bestaat geen aanleiding de aanschaf van standaardsoftware te onderscheiden van de koop van zaken en vermogensrechten.

Van belang in dit verband is voorts de afdeling over koop op afstand. Uit art. 7:46d lid 4, aanhef en onder c, BW moet worden afgeleid dat deze afdeling mede van toepassing is op computerprogrammatuur, en wel zonder dat daartoe de omschrijving van het voorwerp van de koopovereenkomst specifiek voor deze afdeling is uitgebreid. Daarom zou het ongerijmd zijn indien niet ook de aanschaf van computerprogrammatuur die niet op afstand is verricht, als koop in de zin van titel 7.1 zou worden gekwalificeerd. Aldus volgt ook uit het stelsel van de wet dat de aanschaf van standaardcomputerprogrammatuur voor een niet in tijdsduur beperkt gebruik tegen betaling van een bepaald bedrag binnen het bereik van de kooptitel valt, ongeacht of sprake is van aanschaf op een gegevensdrager of via een download. "

De beslissing in het arrest is overigens wel beperkt tot uitsluitend de vraag of de kooptitel (en in het bijzonder de toepasselijke verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW) van toepassing is.

"Niet aan de orde is derhalve de goederenrechtelijke aard van software, en evenmin de kwalificatie van (de titel van verkrijging van) de gebruiksrechten die bij de aanschaf van de software worden verkregen." (r.o. 3.4)

Zie voor het gelijkluidende oordeel in de vrijwaringszaak over koop ten behoeve van doorlevering HR 27 april 2012, LJN BV1299.

Zie voor het arrest van het Hof (Hof Amsterdam 1 juni 2010, LJN BM6320) dat in deze zaak aan de orde was tevens IT 16.
Op andere blogs:
BlogIT (Interessante ontwikkelingen in rechtspraak over software)
Dirkzwagerieit (Hoge Raad: kooprecht van toepassing op standaard software)
IusMentis (Ja, software kun je kopen)