IT 4742
15 januari 2025
Uitspraak

Rechtbank bevestigt onrechtmatigheid livestream en matigt boete AP wegens lange procedureduur

 
IT 4741
15 januari 2025
Artikel

Vacature bij Boekx – gevorderd advocaat-stagiair IE

 
IT 4739
15 januari 2025
Uitspraak

Vorderingen huisarts afgewezen, naleving nieuwe aansluitovereenkomst bevestigd

 
IT 847

WOB-verzoek, onder eigen naam handelsnaam voeren en privacy

Rechtbank Amsterdam 26 juni 2012, LJN BX5021 (Stichting Foodwatch Nederland tegen staatssecretaris van ELI)

Wob-verzoek. Privacy van natuurlijke personen die onder eigen naam een handelsnaam voeren.

Rechtspraak.nl: Verzocht is om openbaarmaking van inspectie bevindingen in de horeca door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (ELI) en/of de voedsel- en warenautoriteit. De rechtbank oordeelt dat weigering van vestigingsplaats van individuele horecaonderneming niet is gerechtvaardigd. Weigering om privacyredenen van een handelsnaam die hetzelfde is als de naam van de eigenaar is evenmin gerechtvaardigd. De openbaarmaking van naam, postcode en adres van de horecaondernemingen, wat leidt tot identificatie mocht worden geweigerd wegens onevenredige benadeling, nu inspectiegegevens geen enkele contextinformatie over de omvang en de ernst van een overtreding bevatten en de gegevens grotendeels verouderd zijn.

3.11.  De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder, naast naam van de onderneming, straatnaam, huisnummer en postcode, ook de vestigingsplaats(en) van de betreffende horecaondernemingen niet openbaar heeft gemaakt, terwijl verweerder ten aanzien hiervan geen motivering heeft opgenomen in het bestreden besluit dan wel in zijn brief van 14 november 2011. Voor zover verweerder beoogd heeft de openbaarmaking van de plaatsnamen op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob te weigeren, heeft verweerder dit ten onrechte niet (alsnog) gemotiveerd. De rechtbank is in dat verband overigens van oordeel dat de enkele vermelding van de naam van de plaats waar de horecagelegenheid gevestigd is onvoldoende is om de individuele horecaonderneming te identificeren. Dit motiveringsgebrek is eveneens reden voor de rechtbank om te concluderen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.

3.12.  Ten aanzien van de weigering door verweerder om de namen van de ondernemingen, waaronder eigennamen van de eigenaar als handelsnaam, straatnamen, huisnummers en postcodes van de betreffende horecaondernemingen niet openbaar te maken, overweegt de rechtbank het volgende. Daargelaten of door openbaarmaking van de gegevens het door eiseres gestelde algemeen belang van de volksgezondheid, gelet op de gedateerdheid van de gegevens, gediend is, dient voor de beoordeling van de weigering om de gegevens openbaar te maken slechts het algemeen belang van openbaarheid afgewogen te worden tegen het belang in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. De rechtbank overweegt dat een naam van de onderneming, straatnaam en huisnummer, dan wel een postcode, ook elk voor zich, voldoende informatie bieden om een individuele horecaonderneming te identificeren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder afdoende aannemelijk heeft gemaakt dat de horecaondernemingen benadeeld worden door reputatieschade die kan ontstaan als de inspectiegegevens openbaar gemaakt worden.

Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder die benadeling ook als onevenredig heeft kunnen aanmerken. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Het gebrek aan contextinformatie, bijvoorbeeld over de maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van de inspecties, het feit dat de betreffende horecaondernemingen wellicht inmiddels van eigenaar veranderd zijn en gelet op de gedateerdheid van de gegevens, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat deze ondernemers door de aanzienlijke reputatieschade die te verwachten valt onevenredig benadeeld zouden worden wanneer de gegevens in de huidige vorm openbaar gemaakt zouden worden. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook mogen concluderen dat de onevenredige benadeling van de gecontroleerde en gesanctioneerde ondernemingen in dit geval zwaarder moet wegen dan het algemeen belang van openbaarmaking van die gegevens.

3.13.  Eiseres heeft nog aangevoerd dat de gezondheidswet op korte termijn zal worden gewijzigd, in die zin dat daarin een systeem zal worden opgenomen op grond waarvan alle controlegegevens horeca en retail van de VWA openbaar gemaakt zullen worden. Volgens eiseres valt niet in te zien waarom gegevens die de wetgever openbaar wil gaan maken thans niet op basis van het onderhavige Wob-verzoek openbaar kunnen worden gemaakt.
Verweerder heeft in dit verband opgemerkt dat op dit moment wordt gewerkt aan een aanpassing van de gezondheidswet. Eerst nadat deze wet is aangepast, zal het proces van uitbreiding van het actief openbaar maken van dit soort controlegegevens worden ingezet. Er zal worden toegewerkt naar gehele openbaarmaking van alle controlegegevens horeca en retail van de VWA, zowel de positieve als de negatieve resultaten. Daarbij zal er zorg voor worden gedragen dat die te openbaren gegevens met de nodige contextinformatie worden verstrekt en dat deze een zo duidelijk en juist mogelijk beeld schetsen van de situatie. De voorbereiding van dit proces kost veel tijd, waarbij zorgvuldigheid geboden is en de uitkomst afhankelijk is van de technische en financiële mogelijkheden, aldus verweerder.

3.14.  De rechtbank overweegt dat het voornemen van verweerder om in de toekomst dergelijke controlegegevens actief openbaar te maken, op zichzelf geen belang is dat afgewogen dient te worden in het kader van de vraag of de geweigerde openbaarmaking op grond van de Wob op dit moment gerechtvaardigd is. Het feit dat verweerder in de toekomst, met inachtneming van andere condities en onder toepassing van nog op te stellen beleid, mogelijk tot een andere afweging zal komen tussen het algemeen belang bij openbaarmaking en de belangen die beschermd worden door de uitzonderingen in artikel 10 en 11 van de Wob, maakt niet dat de afweging die verweerder in de voorliggende zaak op dit moment in de tijd heeft gemaakt reeds om die reden onjuist is.

Conclusie
3.15.  Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De besluitvorming vergt een nadere motivering en belangenafweging van verweerder, zodat de rechtbank geen ruimte ziet om in het kader van finale geschilbeslechting de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, dan wel anderszins thans zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

IT 846

Kamerbrief Dorifel-computervirus

Brief van de Minister van Veiligheid en Justitie, Kamerstukken II, 2011-2012, 26 643, nr. 251.

Integraal overgenomen uit  de brief: Naar aanleiding van het verzoek van het lid Gesthuizen (SP) om geïnformeerd te worden over het Dorifelvirus, wil ik u, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, met deze brief informeren over de stand van zaken omtrent dit virus. Het gaat hierbij om de karakteristieken en werkwijze van het virus en de recente activiteiten van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) om dit virus te bestrijden.

Karakteristieken van het Dorifel-computervirus

Een computervirus, zoals het Dorifel- computervirus, is een vorm van schadelijke software (malware). Het is een computerprogramma dat zich in een systeem kan nestelen met als doel schade aan te richten, in dit geval door office documenten aan te passen. Het Dorifel virus heeft zich in eerste instantie verspreid via systemen die al in een eerder stadium geïnfecteerd zijn met een variant van een ander virus, het zogenaamde Citadel virus, dat op zijn beurt weer een variant op het Zeus virus is.

Computers geïnfecteerd met het Citadel virus maken onderdeel uit van een Citadel botnet. Met dit Citadel botnet kan actief malware zoals Dorifel worden verspreid. Een botnet is een verzameling van geïnfecteerde computers van nietsvermoedende slachtoffers, dat centraal bestuurd kan worden door criminelen en de infrastructuur vormt voor veel vormen van cybercriminaliteit. Dit Citadel botnet heeft nu bijvoorbeeld de instructie gekregen om het Dorifel virus te downloaden.
Het Dorifel virus kan zich los van Citadel verder verspreiden via besmette documenten, bijvoorbeeld gedeeld via netwerkschijven of e-mail, waardoor ook systemen die geen Citadel besmetting hebben geïnfecteerd kunnen raken. De inhoud van de originele bestanden wordt door het virus veranderd waardoor deze bestanden niet meer leesbaar zijn. De inhoud van de originele bestanden wordt door het virus versleuteld, maar niet vernietigd. Vervolgens worden andere gebruikers die het getroffen document openen ook geïnfecteerd met het Dorifel virus. Zo kan het virus zich verspreiden in omgevingen waar gezamenlijk gewerkt wordt aan documenten, zoals overheids- en bedrijfsnetwerken. Op dit moment is er nog geen andere activiteit waargenomen. Of en wat voor activiteiten het virus verder kan ontplooien wordt verder onderzocht.

Stand van zaken

Sinds de eerste meldingen bestrijdt het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) het Dorifel virus, de gerelateerde malware en de gebruikte infrastructuren (het Citadel botnet) voor de verspreiding hiervan.
Het Dorifelvirus is voor het eerst op dinsdag 7 augustus jl. verspreid. Op woensdagmiddag 8 augustus jl. heeft het NCSC de eerste meldingen van dit virus binnen gekregen via verschillende private- en overheidspartijen. Deze relatief late meldingen houden verband met het feit dat de infectie pas actief wordt na een herstart van het computersysteem. In reactie op de eerste meldingen van het virus heeft het NCSC een uitgebreid onderzoek gestart om de karakteristieken van het virus in kaart te brengen en meer inzicht te krijgen in de verspreidingsgraad van de malware en de mate waarin organisaties zijn getroffen. Naar aanleiding van de meldingen van het Dorifelvirus heeft het NCSC op woensdag 8 augustus een waarschuwing uitgestuurd binnen de overheid en richting de vitale sectoren. Daarnaast zijn ook de aangesloten partijen binnen het NCSC geïnformeerd. Het blijkt dat naast de overheid ook bedrijven zijn getroffen door het Dorifelvirus. Toen verdere verspreiding zichtbaar werd is ook actief via de media gecommuniceerd.
Vanaf woensdag 8 augustus zijn in ieder geval 30 instellingen waaronder gemeenten, bedrijven en universiteiten getroffen door het Dorifelvirus. Voor wat betreft de Rijksoverheid hebben de ministeries aan de RijksCIO gerapporteerd dat besmetting is opgetreden bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM, twee PC’s), het Koninklijk Meteorologisch Instituut (KNMI, 3 PC’s), het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW, 6 PC’s), het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I, 10 PC’s en twee servers) en op één PC op het separate studentennetwerk van de Nederlandse Defensie Academie (NLDA). Genoemde organisaties geven aan dat de besmetting is bestreden, dat besmette bestanden zijn geïsoleerd en worden geschoond en dat bedrijfscontinuïteit van de organisaties niet in het geding is geweest. Hoewel niet uit te sluiten, zijn er geen aanwijzingen dat het virus zich via de websites van betroffen organisaties verder heeft verspreid en dat er persoonsgegevens van burgers zijn gelekt. Er is voorts geconstateerd dat er vanuit een systeem van de Kustwacht contact is geweest met een internetmachine welke het virus verspreidde maar van een besmetting is vooralsnog geen sprake. Dit Kustwacht systeem is in quarantaine genomen en uit voorzorg opgeschoond.
Daarnaast is uitgebreid in de media aan de orde geweest dat dienstverlening bij een aantal gemeenten is getroffen. De verspreiding van het Dorifelvirus heeft een impact op de bedrijfsvoering van deze organisaties gehad. Dit heeft op lokaal niveau in een aantal gevallen geleid tot de tijdelijke stoplegging van de uitvoering van verschillende publieke taken om het virus te verwijderen.
Op dit moment is nog een aantal van de getroffen instellingen bezig met het verwijderen van het virus van de eigen systemen en bestanden. Sinds vrijdagochtend 10 augustus zijn er bij het NCSC geen nieuwe meldingen meer binnengekomen. Daar het Dorifelvirus pas geactiveerd wordt bij het opstarten van systemen is het niet uit te sluiten dat het Dorifelvirus zich komende weken nog zal manifesteren.
Momenteel wordt samen met verschillende onderzoekspartijen de werking van het virus bekeken. Het onderzoek richt zich nu voornamelijk op de omvangrijke internationale infrastructuur die is gebruikt om Dorifel te verspreiden (het Citadel botnet). Er wordt actief opgetreden om de resterende dreiging die uitgaat van deze infrastructuur, en daarop gefaciliteerde malware, weg te nemen en de criminele operatie te verstoren. Te nemen maatregelen worden geïnventariseerd en gedeeld om het virus te bestrijden. De IP-adressen die betrokken zijn bij verspreiding van het Dorifel virus zijn op verzoek van het NCSC, met medewerking van Internet Service Providers onbereikbaar gemaakt. Tevens zijn het Openbaar Ministerie en Politie begonnen met een strafrechtelijk onderzoek naar de dader(s) achter dit netwerk. Recent zijn in de media berichten verschenen dat ook cliënten van banken getroffen zijn door het Citadel botnet waarlangs ook het Dorifelvirus is verspreid. Op basis van het huidige inzicht van het NCSC betreft het de computers van enkele honderden cliënten. In overleg met het NCSC zullen de banken hun getroffen cliënten actief benaderen.
NCSC

Het NCSC werkt samen met zijn publieke- en private partners aan de bestrijding van de malware en de ondersteuning van getroffen instanties. Op de websites NCSC.nl en waarschuwingsdienst.nl plaatst het NCSC informatie en beveiligingsadviezen om besmetting te voorkomen en over hoe het virus verwijderd kan worden.
Het NCSC heeft zich sinds de eerste melding van het Dorifelvirus gericht op:
1. Het inzichtelijk krijgen van de oorsprong en werking van de malware;
2. Meer informatie verkrijgen over de verspreiding van de malware;
3. Het coördineren van activiteiten en het bieden van handelingsperspectief om de malware te bestrijden;
4. Het actief nemen van beschermingsmaatregelen voor het onschadelijk maken van onderliggende command en control structuren (bijvoorbeeld, het onbereikbaar laten maken van IP-adressen door Internet Service Providers).
Tot slot

De komende periode blijft mijn ministerie zich richten op het onderzoek naar de aard en omvang van dit virus. Het NCSC werkt hiertoe intensief samen met de getroffen organisaties, bedrijven en personen uit de cyber security gemeenschap. Wanneer uit dit onderzoek relevante conclusies kunnen worden getrokken, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Als laatste kondig ik u aan dat ik op korte termijn mijn toezegging gestand zal doen en u de uitkomst van mijn inventarisatie naar noodzakelijke nieuwe strafrechtelijke opsporingsbevoegdheden op het internet in het algemeen zal toezenden. Doel van deze nieuwe wetgeving is het juridisch kader voor de opsporing en vervolging van cybercrime meer toe te snijden op de door de diensten, die zijn belast met de opsporing en vervolging van cybercrime, gesignaleerde behoeften.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten

IT 845

Geschilpunten uit twee vaststellingsovereenkomsten

Rechtbank Almelo 10 augustus 2012, LJN BX4578 (Opinion c.s. tegen Allscan)

Rechtspraak.nl: Eiseres heeft een bureau voor marktonderzoek. Gedaagde is een softwarebedrijf en bouwde applicaties voor eiseres. Partijen hebben in twee achtereenvolgende vaststellingsovereenkomsten een aantal tussen hen gerezen geschilpunten proberen op te lossen. Allscan vordert in kort geding betaling van in de laatste vaststellingsovereenkomst afgesproken bedragen, alsmede nakoming van een daarbij tevens toegezegde garantie van omzet en werk.

 

Opinion beroept zich in conventie op opschorting van haar betalingsverplichtingen op grond van (kort gezegd) slecht werk van Allscan, en vordert in reconventie opheffing van conservatoire beslagen, en een voorschot op schadevergoeding.

De in conventie gevorderde bedragen berusten rechtstreeks op de laatste vaststellingsovereenkomst en zijn daarom toewijsbaar. De vordering op grond van de omzetgarantie c.a. is echter veel te onbepaald en wordt daarom afgewezen. In reconventie wordt opheffing der beslagen afgewezen, alsmede het voorschot op schadevergoeding, omdat de gestelde schade is betwist en niet is aangetoond.

4.2. De door Allscan gevorderde betalingen zijn voor toewijzing vatbaar, omdat deze rechtstreeks berusten op het hiervoor geciteerde artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst van 14 maart 2012. Daaraan kan niet afdoen het beroep van Opinion op een opschortingsbevoegdheid wegens één of meer toerekenbare tekortkomingen aan de zijde van Allscan. Krachtens de in artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst opgenomen en niet voor misverstand vatbare bepalingen zijn de daar genoemde bedragen, voor zover nog niet voldaan, zonder meer verschuldigd en opeisbaar. Allscan heeft onweersproken gesteld dat nog openstaat een bedrag van € 73.696,-. De voorzieningenrechter zal dat bedrag dan ook toewijzen.

4.3. Niet toewijsbaar zijn echter de vorderingen van Allscan, voor zover deze zijn gebaseerd op de door haar gestelde verplichtingen van Opinion om te voldoen aan artikel 3.2 en 3.3 van de vaststellingsovereenkomst van 14 maart 2012, zoals hiervoor geciteerd in r.o. 2.6.. Het gaat hier in feite om een omzetgarantie van Opinion aan Allscan in de vorm van gegarandeerde aantallen uren werk gedurende een bepaalde periode.

4.4. De aard en de omvang van de door Allscan in die uren te verrichten werkzaamheden worden echter in de overeenkomst niet concreet aangeduid of gespecificeerd. Ook uit de overige overgelegde stukken blijkt niet, althans niet duidelijk genoeg, welke werkzaamheden eigenlijk worden bedoeld. Alleen al hierom is de vordering van Allscan tot veroordeling van Opinion om de in artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst genoemde verplichtingen na te komen te vaag omschreven om in aanmerking te kunnen komen voor toewijzing in kort geding. De concrete inhoud van het te verrichten werk zou eerst nader moeten vastgesteld, en daarvoor is in een kort geding geen plaats.

4.5. Daar komt nog bij dat partijen kennelijk ook van mening verschillen over de wijze, waarop Allscan in het verleden haar werkzaamheden voor Opinion heeft verricht. Opinion is daar kennelijk zeer ontevreden over, en heeft in dat verband een beroep gedaan op een opschortingsrecht ter afwering van haar betalingsverplichtingen. Partijen verschillen bovendien van mening over manier waarop door Allscan nog te verrichten werkzaamheden concreet zouden moeten worden ingevuld: daar blijkt (zie artikel 3.1. van de overeenkomst) een externe deskundige bij nodig te zijn, en ook zijn partijen het niet eens over de vraag, wie van beiden (als eerste) een overzicht moet maken van wat er moet gebeuren.

4.6. Onder deze omstandigheden draagt de in artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst neergelegde omzetgarantie te zeer het karakter van een blanco cheque, over de invulling waarvan tussen partijen gemakkelijk opnieuw geschillen zullen kunnen ontstaan.

IT 844

Proefabonnement schriftelijk bevestigen anders jaarabonnement

Kantonrechter Rechtbank Haarlem 8 augustus 2012, LJN BX4531 (Ad Hoc Data tegen LvdL bouwonderneming)

Akkoordverklaring met proefabonnement over de telefoon. Om te voorkomen dat het abonnement na afloop van de proefperiode wordt omgezet in een definitief abonnement met de zakelijke klant actie ondernemen. Dat is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid.

Ad Hoc verpakt het proefabonnement onder de term “overeenkomst met ontbindende voorwaarde”, echter Van der Lubbe is van oordeel dat er op zijn hoogst slechts sprake is van een overeenkomst om een proefabonnement te nemen van 3 weken en dat er pas een overeenkomst tot het sluiten van een jaarabonnement tot stand komt als Van der Lubbe expliciet aangeeft dat zij een jaarabonnement wil.

Deze vorm van het tot stand komen van een overeenkomst acht Van der Lubbe in strijd met het recht en met de redelijkheid en billijkheid, nu van haar verwacht wordt dat zij actie onderneemt omdat zij anders aan een overeenkomst vast zou zitten, terwijl het juist zou moeten zijn dat Van der Lubbe actie moet ondernemen als zij een jaarabonnement wil.
Het moet vereist worden gesteld dat bij een akkoord de schriftelijke opdrachtbevestiging ondertekend wordt teruggezonden.

 

4. De volgende vraag die moet worden beantwoord is of het ontstaan van een jaarabonnement afhankelijk mocht worden gesteld van de van Van der Lubbe verlangde actie om te laten weten dat zij geen jaarabonnement wil. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.

5. Gelet op het bepaalde bij artikel 6:248 BW moet sprake zijn van naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaarheid om te kunnen oordelen dat de door Ad Hoc gevolgde werkwijze niet door de beugel kan. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Ad Hoc heeft voldaan aan de eis dat aan Van der Lubbe duidelijk moest worden gemaakt welke actie van haar werd verwacht. Dat is in het telefoongesprek al duidelijk gemaakt, waarop Van der Lubbe heeft geantwoord dat zij dit prima vond en het zou melden als zij geen jaarabonnement wenste. Voorts heeft Ad Hoc die duidelijkheid nogmaals verschaft in het e-mail bericht van 18 juli 2012. Mede gelet op het feit dat van der Lubbe niet als consument maar als professionele deelnemer aan het handelsverkeer moet worden beschouwd, is deze gang van zaken toelaatbaar.

IT 843

Rechtsgeldig beroep op het opschortingsrecht

Hoge Raad 10 augustus 2012, LJN BW8297 (Boal Systemen B.V. tegen verweerster) met conclusie A-G Verkade

In de 'warenhuizen'-reeks. Octrooirecht. Onder artikel 81 Wet RO afgedaan. Bespreking van de conclusie. Opschortingsrecht. Nakoming.

Boal en verweerster waren gezamenlijk houdsters van een Nederlands octrooi voor aluminium goten die gebruikt worden bij de constructie van kassen. Beide partijen hebben 1 september 1989 een overeenkomst gesloten, waarbij Boal onder het octrooi zou produceren terwijl deze door verweerster zouden worden afgenomen. Tevens werd voorzien in de mogelijkheid voor Boal om de onder het octrooi vallende goten te leveren aan derden. Als laatste werd hierin opgenomen dat Boal aan verweerster een vergoeding voor het produceren van de goten moest worden betaald. Vanaf 1992 of 1993 is verweerster een eigen alternatief gotensysteem op de markt gebracht, wat niet in strijd was met de overeenkomst. Boal heeft in 1993 hierop gereageerd door met onmiddellijke ingang de overeenkomst te willen beëindigen.

De zaak heeft nu betrekking op het feit of verweerster zich met recht kan beroepen op het opschortingsrecht. De vraag staat centraal wie van de partijen als eerste is gestopt met het nakomen van de overeenkomst. In kort geding en in de bodemzaak is het verweer van Boal dat zij de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd, verworpen. Hierdoor is Boal eerder in verzuim gebleken dan verweerster. Boal heeft na de niet-rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst geen vergoedingen meer betaald aan verweerster, waardoor zij eerder in verzuim was. Hierdoor kan verweerster zich rechtsgeldig beroepen op het opschortingsrecht.

Het beroep van Boal wordt verworpen. De argumenten die zij aanvoert tegen de beoordeling van het hof falen.

Uit de Conclusie van A-G Verkade

13. Op grond van het bovenstaande moet er dus van worden uitgegaan dat Boal als eerste, namelijk in april 1994 deels en in september 1994 volledig, is gestopt met het nakomen van haar (betalings)verplichtingen jegens [verweerster] en dat [verweerster] eerst daarna, namelijk vanaf begin 1995 mogelijk ([verweerster] betwist dit ook voor het geval zij bij derden PB gootprofielen heeft afgenomen) haar verplichtingen niet langer is nagekomen.

Opschortingsrecht
3.7.2. Het cassatiemiddel omzeilt het gegeven dat Boal zelf vanaf 1993 te kennen gaf dat volgens haar de overeenkomst tussen partijen ontbonden dan wel rechtsgeldig opgezegd was, en dat standpunt tot 2006 heeft volgehouden. In deze ('rechtsom') optiek van Boal zou [verweerster] vanaf 1993 al geen afnameverplichtingen jegens Boal gehad hebben. Die optiek bleek - in alle instanties, vanaf een kortgedingvonnis in 1993 tot aan 's hofs arresten waarvan cassatieberoep - niet op te gaan. Dit brengt mij tot de opmerking dat Boal, die er vanaf het begin van het conflict 'rechtsom' zelf vanuit moest gaan dat [verweerster] geen afnameverplichting meer had, zich bezwaarlijk 'linksom' onredelijk verrast kan tonen als - nadat Boal zich reconventioneel toch op zo'n afnameverplichting is gaan beroepen - [verweerster] vroeger of later een opschortingsrecht inroept (en gehonoreerd ziet), waardoor de eerder door [verweerster] gestelde, maar door Boal betwiste nakoming in het midden kan worden gelaten.

3.18. In cassatie staat vast dat de overeenkomst niet door de opzegging van Boal d.d. 28 januari 1993 is beëindigd(29) en heeft voortgeduurd tot het moment waarop het octrooi door tijdsverloop is vervallen, te weten 26 januari 2002(30). Eveneens staat vast dat Boal in ieder geval sinds april 1994 niet meer is nagekomen nu zij sindsdien ten dele en sinds september 1994 geheel geen vergoedingen meer heeft betaald aan [verweerster](31). Voorts staat vast dat [verweerster] in 1994 niet in strijd heeft gehandeld met haar afnameverplichting(32). In het onderdeel gaat het om 's hofs oordeel dat niet is komen vast te staan dat [verweerster] vóór 1994 niet is nagekomen (rov. 11 eindarrest) en dat [verweerster] (mede) daarom niet schadeplichtig is voor (een eventuele) niet nakoming vanwege een haar toekomend opschortingsrecht (rov. 7, 11, 14 eindarrest).

Verzuim (ingebrekestelling)
3.36. Het hof heeft in het eindarrest vastgesteld dat Boal in april 1994 gedeeltelijk en in september 1994 geheel niet meer nakwam, dat [verweerster] wanneer zij goten van derden heeft afgenomen in 1994 niet in strijd heeft gehandeld met haar afnameverplichting, dat voor de periode vóór 1994 niet is komen vast te staan dat [verweerster] niet nakwam; het hof heeft in het midden gelaten of [verweerster] na 1994 niet is nakwam.(52) Een situatie waarin [verweerster] in verzuim was zonder ingebrekestelling - hetgeen veronderstelt dat [verweerster] niet meer nakwam - kon pas in de periode na 1994 aan de orde zijn. Nu vaststond dat Boal reeds voordien had 'gehokt', behoefde genoemd (voor zover kenbaar) verweer van Boal geen bespreking meer, zodat de klacht faalt.

 

IT 842

De eerste evaluatie van de cookiewet door de OPTA

T. Geerlof, De eerste evaluatie van de cookiewet door de OPTA, IT 842.

Een bespreking door Timme Geerlof, Ploum Lodder Princen.

Bespreking van de gehele evaluatie, klik op de link bovenaan, (...) samenvatting: De rondetafelbijeenkomst heeft nauwelijks tot nieuwe inzichten over de cookiewet geleid. Behoudens de verwijzing naar de opinie van de artikel 29-werkgroep wat betreft een kwalificatie van verschillende functionele cookies als zodanig, kenden wij de verwoorde standpunten al: de cookiewet wordt niet of nauwelijks nageleefd, websites moeten, na volledige en duidelijk informatieverschaffing, kunnen bewijzen dat zij over de vereiste toestemming van de gebruiker beschikken, de branche heeft hier bezwaren tegen en iedereen kijkt reikhalzend uit naar een new and improved DNT-systeem.

Wel mogen wij misschien voorzichtig aannemen, dat het verzoek van Minister Verhagen aan OPTA om pas in 2013 te beginnen met handhaving van de cookiewet, door OPTA lijkt te worden ingewilligd.

Overigens was naar mijn idee de grote afwezige bij het overleg privacywaakhond CBP. Immers, vanaf 1 januari 2013 wordt een tweede lid toegevoegd aan artikel 11.7a Tw, inhoudende het wettelijk vermoeden dat het plaatsen van (in het bijzonder) een tracking cookie, een verwerking is van persoonsgegevens, waarop de Wet Bescherming Persoonsegevens van toepassing is. Veronderstellend dat er eind 2012 een DNT-protocol is dat de goedkeuring van Eurocommissaris Kroes kan dragen, dan laat dat onverlet de verplichtingen die de Wbp oplegt aan websites als verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens en de vragen die dat met zich meebrengt.

IT 841

Vier maal antwoord op vragen over netneutraliteit

Antwoord op vragen over netneutraliteit, Aanhangsel Handelingen II 2011/12, 3026.
Antwoord op vragen over het voorstel van Europese telecombedrijven om online dienstverleners mee te laten betalen aan de kosten voor internetverkeer, AH II 3025.
Antwoord op vragen over de OPTA-kritiek op netneutraliteit in Nederland, AH II 3024.
Antwoord op vragen over de plannen van Europese telco’s om de netneutraliteit te schaden, AH II 3023.

Uit AH II, 3024 Hoe verhoudt uw mening over netneutraliteit zich tot suggesties van de OPTA dat de Nederlandse ‘Alleingang’ niet proportioneel is en niet perse het welzijn en de keuze van Nederlandse consumenten maximeert?

Antwoord
Nederland heeft als eerste Europese land er voor gekozen netneutraliteit bij wet te borgen, waar Eurocommissaris Kroes vooralsnog lijkt te vertrouwen op marktwerking om het ongewenst blokkeren of vertragen van internetdiensten terug te dringen. Ik heb daar minder vertrouwen in omdat mijn inziens de prikkels in de markt verkeerd liggen. Dat onbeperkte toegang tot het gehele internet grote maatschappelijke en economische meerwaarde heeft, is voor de aanbieder van een internettoegangsdienst economisch niet relevant. Van een aanbieder van internettoegangsdiensten kan daarom niet worden verwacht dat hij uit eigen beweging diensten doorgeeft die zijn eigen verdienmodel beconcurreren.

Uit AH II, 3026: Deelt u de kritiek van Eurocommissaris Kroes op de Nederlandse implementatie van netneutraliteit zoals verwoord in haar weblog: «But I do not propose to force each and every operator to provide full Internet: it is for consumers to vote with their feet.»?

Antwoord
Nee, die kritiek deel ik niet.

Ten eerste haar punt over variatie in het aanbod van internettoegang. Ik vind het ook goed als consumenten kunnen kiezen tussen verschillende abonnementsvormen. Die ruimte biedt onze wet waarin netneutraliteit is voorgeschreven ook. Zo kunnen verschillende abonnementsvormen worden aangeboden in relatie tot het verbruik
door de consument, zoals de hoeveelheid verbruikte data, of de geboden kwaliteit, zoals de bandbreedte. De wet biedt echter geen ruimte voor abonnementsvormen waarbij een aanbieder van internettoegang bepaalde diensten blokkeert, omdat die concurreren met zijn eigen diensten. Ik vind het uitgangspunt van netneutraliteit met inachtneming van de resterende mogelijkheid om verschillende abonnementsvormen aan te bieden belangrijker dan de beschikbaarheid van abonnementen waarbij Voice over IP wordt geblokkeerd. Ten tweede stelt Eurocommissaris Kroes dat zij vertrouwt op marktwerking om onwenselijke praktijken uit te bannen. Ik heb daar minder vertrouwen in, omdat mijn inziens de prikkels in de markt verkeerd liggen. Dat onbeperkte toegang tot het gehele internet grote maatschappelijke en economische meerwaarde heeft, is voor de individuele aanbieder van een internettoegangsdienst economisch niet relevant.

Van een aanbieder van internettoegangsdiensten kan daarom niet worden verwacht dat hij uit eigen beweging diensten doorgeeft die concurreren met zijn eigen verdienmodel. [red. navolgende deel wordt ook herhaald in AH II, 3024] De situatie zoals die zich vorig jaar in Nederland voordeed illustreert dit. De grootste mobiele aanbieders kondigden aan bepaalde concurrerende diensten alleen nog toe te staan in duurdere abonnementen. Daarmee kwam de mogelijkheid voor consumenten om te “stemmen met hun voeten” onder druk te staan. Ik heb daarom onvoldoende vertrouwen dat marktwerking de grote belangen die op het spel staan borgt. En die belangen zijn te groot om daar een risico te lopen. In de eerste plaats denk ik aan de vrijheid van meningsuiting en de ontvangstvrijheid: burgers mogen op internet in hun uitingsvrijheid en toegang tot informatie niet worden beperkt door keuzes van hun internetprovider. Ten tweede aan keuzevrijheid: consumenten moeten zelf kunnen bepalen welke diensten ze gebruiken via hun internetverbinding. Ten derde zorgt een open internet voor een platform waarover aanbieders van toepassingen en applicaties zonder belemmering hun diensten kunnen aanbieden, zonder daarbij afhankelijk te zijn van de toestemming van een aanbieder van internettoegang. De laagdrempeligheid om diensten te ontwikkelen en het (daardoor) grote aantal potentiële aanbieders zorgt ervoor dat elke klant een toepassing kan vinden die bij hem of haar past. Niet alleen de internettoegang als zodanig, maar met name ook de algemene beschikbaarheid van diensten en toepassingen vormen een meerwaarde voor economie en maatschappij.

Uit AH II 3023: Hoe staat u tegenover het voorstel van Europese Telco’s verenigd in ETNO (European Telecommunications Network Operators) om een A-internet en een B-internet op te zetten?

Antwoord: Het voorstel zoals gedaan door ETNO is pas recent ingediend en zeer globaal. Mij is niet bekend in hoeverre dit een puur ETNO (vereniging met name bestaande uit incumbents) gedreven voorstel is of dat er een bredere behoefte in de markt bestaat voor een dergelijk voorstel en in hoeverre het voorstel praktisch realiseerbaar is. Aldus geef ik op basis van beperkte informatie een eerste appreciatie. De kern van het voorstel van ETNO lijkt dat zij een verrekeningssystematiek wil introduceren waarin aanbieders die internettoegang leveren aan eindgebruikers een vergoeding krijgen van aanbieders van diensten en toepassingen voor op hun (de aanbieders van internettoegang) netwerk afgeleverd dataverkeer.

Uit AH II 3025 Deelt u mijn mening dat het voorstel van de European Telecommunications Network Operators Association (ETNO) een forse aantasting is van de in Nederland bij wet vastgelegde netneutraliteit, omdat de doorgifte van een website of internetdienst afhankelijk wordt van de vraag of deze bereid is te betalen voor het gegenereerde internetverkeer? Krijgen telecombedrijven zo geen vrijbrief om bepaalde websites en diensten te blokkeren? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten?

Antwoord
ETNO lijkt met haar voorstel een verrekeningssystematiek te willen introduceren waarin aanbieders die internettoegang leveren aan eindgebruikers een vergoeding krijgen van aanbieders van diensten en toepassingen voor op hun (de aanbieders van internettoegang) netwerk afgeleverd dataverkeer. Dat betekent dat de partij die data verzendt, de partij die de data via zijn netwerk naar de eindgebruiker transporteert een afgiftetarief betaalt. Als de verzendende partij niet betaalt, zal de door hem verzonden data niet worden doorgegeven. Dit conflicteert met de in Nederland bij wet vastgelegde netneutraliteit (artikel 7.4a Telecommunicatiewet), waaruit volgt dat een aanbieder van internettoegang geen verkeer mag
blokkeren of belemmeren op grond van het feit dat de partij die het verkeer verzendt geen afgiftetarief wil betalen.

IT 840

Rijksoverheid miskent dat zij gehouden is aan de cookiewet

Een bijdrage van Wouter Dammers, ICTRecht

Naar aanleiding van het onderzoek van ICTRecht in samenwerking met WUA! meldt Webwereld vandaag dat Rijksoverheid.nl third party analytics cookies plaatst (van NedStat), maar dat zij niet voldoet aan de cookiewet. De Rijksoverheid zou in een reactie hebben laten weten dat zij cookies gebruikt “om kwantitatieve en anonieme gegevens over het gebruik van de website te verzamelen en zo de website nu en in de toekomst beter te maken en niet voor commerciële doeleinden.” De cookiewet zou volgens Rijksoverheid ruimte bieden aan cookies die bedoeld zijn om de werking en communicatie van een website mogelijk te maken. Een melding met informatie welke cookies door welke partijen worden geplaatst, en voor welke doeleinden ze worden gebruikt zou daarom – net als toestemming – niet zijn vereist. Deze beweringen slaan nergens op en de website Rijksoverheid.nl is evident in overtreding.

Wat Rijksoverheid wel – heel netjes – doet is een gedetailleerde uitleg geven over welke cookies waarom worden gebruikt. Zij doet dit echter in een cookieverklaring, te vinden in de footer op haar website. Een duidelijke melding met de vereiste informatie en het verkrijgen van toestemming vóórdat de NedStat cookies worden geplaatst, zoals de cookiewet vereist, ontbreekt.

Het Ministerie van Algemene Zaken, het departement dat ook Rijksoverheid.nl beheert, meent dat dit overbodig is en niet zou zijn vereist voor Rijksoverheid.nl omdat het cookie noodzakelijk zou zijn voor de werking en communicatie van de website en omdat de cookies niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt.

En daarmee slaan ze compleet de plank mis, zoals ik ook op Webwereld laat weten:

“Hun lezing is onjuist: iedere site die cookies plaatst, ongeacht of deze commercieel of niet-commercieel van aard zijn, moet voldoen aan de cookiewet – dus ook Rijksoverheid.nl."(...) “Enkel en alleen wanneer de cookies als “functionele cookies” kunnen worden aangemerkt, zijn de regels niet van toepassing. Van een “functionele cookie” is sprake wanneer deze uitsluitend wordt geplaatst om communicatie mogelijk te maken via internet, of om een door de gebruiker gevraagde dienst te verlenen waarvoor de opslag van de cookie strikt noodzakelijk is. Het gebruik van NedStat – een third party analytics dienst – valt niet aan te merken als een functionele cookie”.

Ik wijs daarbij ook op de uitleg van waakhond OPTA die toeziet op naleving van de omstreden Nederlandse cookiewet. OPTA schrijft namelijk: “Een cookie dat gebruikt wordt om webstatistieken bij te houden, zoals bijvoorbeeld een Google Analytics cookie, is niet noodzakelijk voor het uitvoeren van communicatie of strikt noodzakelijk voor het leveren van een door een gebruiker gevraagde dienst.”

En dus concludeer ik dat Rijksoverheid.nl de cookiewet overtreedt door het niet tonen van een melding en het ontbreken van een opt-in.

Lees hier het bericht.

IT 839

Nederlandse bedrijven voldoen nauwelijks aan wet-en regelgeving cookies

Uit't persbericht: Uit onafhankelijk onderzoek dat juridisch adviesbureau ICTRecht uitvoerde in samenwerking met online onderzoeksbureau WUA! blijkt dat het treurig gesteld is met het voldoen aan de nieuwe regels voor cookies. Slechts 3 van 143 door ICTRecht onderzochte homepages van grote Nederlandse bedrijven voldoen volledig of grotendeels aan de wet- en regelgeving die sinds 5 juni geldt.

(...)
De volledige lijst met resultaten is hier te vinden op de website van WUA! Deze lijst zal de voedingsbodem zijn voor een onderzoek onder 100 respondenten naar conversieverlies door de nieuwe wetgeving dat WUA! de komende week zal uitvoeren, en waarvan het rapport online te bestellen is.
(...)
Over het vervolgonderzoek
Het onderzoek dat WUA! zal uitvoeren op basis van de vandaag gepubliceerde lijst zal vanaf volgende week beschikbaar zijn. Er worden twintig websites geselecteerd die verschillende methodes hanteren voor het vragen van toestemming en informeren over cookies; deze websites voldoen volgens ICTRecht volledig of grotendeels aan de cookiewetgeving. Een groep van honderd respondenten krijgt een tiental websites voorgelegd met als doelstelling: welke methode vindt de gebruiker het handigst en voor welke methode zou hij het liefst toestemming geven?
(...)
Lees het volledige persbericht hier

IT 838

Verwijzen naar website voor algemene voorwaarden

Rechtbank 's-Hertogenbosch 1 augustus 2012, LJN BX3380 (Nexpak Holdings LLC tegen Technicolor Polska SP. Z.O.O.)

Internationaal bevoegdheidsincident. Algemene voorwaarden via internet bij niet digitaal tot stand gekomen overeenkomst.

Nexpak B.V., een Nederlandse dochtermaatschappij van Nexpak Holdings, heeft voor faillissement al haar toekomstige vorderingen verpand aan Nexpak Holdings, zo ook de vordering op Technicolor Polska. Nexpak Holdings heeft haar stil pandrecht openbaar gemaakt aan Technicolor Polska en haar tot betaling aangesproken. Technicolor Polska weigert echter te betalen nu Nexpak B.V. failliet verklaard is.

De rechtbank oordeelt met betrekking tot het feit of de wederpartij op passende wijze van de algemene voorwaarden heeft kunnen kennis nemen door een verwijzing op een orderbevestiging naar een website waar de algemene voorwaarden kunnen worden geraadpleegd of gedownload, afhangt van een aantal omstandigheden. Met name de wijze van totstandkoming van de overeenkomst. Indien de overeenkomst niet digitaal tot stand is gekomen, mag de gebruiker van algemene voorwaarden er niet zonder meer vanuit gaan dat de wederpartij op eenvoudige wijze toegang heeft tot het internet en de website van de gebruiker. De Nederlandse rechter komt geen rechtsmacht tot op grond van artikel 5 lid 1 sub a EEX-Vo. Vast staat dat de door Technicolor Polska van Nexpak B.V. gekochte goederen zijn geleverd in Polen.

De rechtbank verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen. In de hoofdzaak veroordeelt zij Nexpak Holdings in de proceskosten.

Verwijzing naar website 3.10. De rechtbank deelt het oordeel van het BGH dat uit het systeem van het Weens Koopverdrag volgt dat de wederpartij van de gebruiker van algemene voorwaarden de mogelijkheid moet hebben op passende wijze van de algemene voorwaarden kennis te nemen en dat het aan de gebruiker van de algemene voorwaarden is om de algemene voorwaarden aan de wederpartij toe te zenden of anderszins toegankelijk te maken. Aan dit vereiste is niet voldaan met de mededeling op orderbevestigingen dat de algemene voorwaarden zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel en dat deze op verzoek zullen worden toegezonden. Of de wederpartij op passende wijze van de algemene voorwaarden heeft kunnen kennis nemen door een verwijzing op een orderbevestiging naar een website waar de algemene voorwaarden kunnen worden geraadpleegd of gedownload, hangt naar het oordeel van de rechtbank af van een aantal omstandigheden, waaronder met name de wijze van totstandkoming van de overeenkomst (schriftelijk, digitaal of anderszins). Indien de overeenkomst niet digitaal is tot stand gekomen, mag de gebruiker van algemene voorwaarden er niet zonder meer van uitgaan dat de wederpartij op eenvoudige wijze toegang heeft tot het internet en tot de website van de gebruiker, te minder indien de wederpartij is gevestigd in een land waarin internetgebruik nog minder gangbaar is. De wederpartij mag verwachten dat de algemene voorwaarden op de website van de gebruiker in een voor hem begrijpelijke taal, te weten zijn eigen taal of de taal waarin partijen met elkaar hebben gecorrespondeerd, duidelijk en zonder omwegen worden aangeboden.

Bevoegdheid rechtbank 3.12. De Nederlandse rechter komt, anders dan Nexpak Holdings stelt, evenmin rechtsmacht toe op grond van artikel 5 lid 1 sub a EEX-Vo. Nog afgezien van het feit dat in de wellicht van toepassing zijnde algemene voorwaarden van Technicolor Polska een forumkeuze beding is opgenomen waarbij de Franse rechter als exclusief bevoegde rechter is aangewezen, geldt dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 EEX-Vo in geval van koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken de plaats waar de zaken volgens de overeenkomst werden of hadden moeten worden geleverd, wordt beschouwd als de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Als onweersproken staat vast dat de door Technicolor Polska van Nexpak B.V. gekochte goederen zijn geleverd in Polen.

3.13. Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren om kennis te nemen van het geschil in de hoofdzaak. Nexpak Holdings zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in het incident.

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (Niet te snel verwijzen naar algemene voorwaarden op Internet bij toepasselijkheid Weens Koopverdrag)
Nederlands Juridisch Dagblad (Weens Koopverdrag. Volstaat verwijzing op orderbevestigingen naar algemene voorwaarden op website?)