IT 4663
8 november 2024
Uitspraak

Bitcoin kwalificeert niet als geld, terugbetaling in euro niet toewijsbaar

 
IT 4662
8 november 2024
Uitspraak

Broadcom vs. Philips: ontbinding licentieovereenkomst Clarity-software onterecht bevonden

 
IT 4661
8 november 2024
Artikel

Launch Rubicon Impact & Litigation

 
IT 1717

Geen fatale termijn met ingebrekestellende kracht

Hof 's-Hertogenbosch 24 februari 2015, IT 1717; ECLI:NL:GHSHE:2015:611 (Feelings)
ICT-werkzaamheden. Partij stelt vast dat binnen de huidige overeenkomst niet mogelijk is om 'Feelings' af te bouwen met alle wensen en dat het project laat zoals het is (geen samenwerking). Er is geen bevoegdheid tot ontbinden, omdat er geen verzuim was. Er is geen fatale termijn die voldoende bepaald om ingebrekestellende kracht te hebben.

3.5.4. Tussen partijen staat vast dat [appellante] [geïntimeerde] niet in gebreke heeft gesteld. Anders dan [appellante] heeft aangevoerd, is geen sprake van de situatie als omschreven in artikel 6:83 aanhef en onder a BW (verzuim treedt zonder ingebrekestelling in wanneer, kort gezegd, een fatale termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen). In de door [geïntimeerde] aan [appellante] gestuurde offerte (r.o. 3.1.2) heeft [geïntimeerde] geschreven: “Looptijd van dit (deel)project is geraamd op 5 weken vanaf datum gunning project”. [appellante] heeft die offerte geaccepteerd (r.o. 3.1.3). Daarbij heeft [appellante] ook nog geschreven: “Wat betreft het [ont-'X.'en]: zo spoedig mogelijk mee beginnen en opleveren.”
Naar het oordeel van het hof hebben partijen aldus geen fatale termijn in de zin van voormeld artikel afgesproken, noch daargelaten dat hoe dan ook geen sprake is van een termijn die voldoende bepaald is om ingebrekestellende kracht te hebben.

3.5.7. Artikel 6:265 lid 2 BW bepaalt dat, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat wanneer de schuldenaar in verzuim is. Nu [geïntimeerde] niet in verzuim is komen te verkeren en nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk was, was [appellante] niet bevoegd de overeenkomst te ontbinden. Indien zijn brief van 11 juni 2013 al als buitengerechtelijke ontbinding zou kunnen worden gezien, ontbeert die “ontbinding” rechtsgevolg. Ook de gevorderde rechterlijke ontbinding moet worden afgewezen, nu aan [appellante] op voorgaande gronden geen bevoegdheid tot ontbinding toekomt. Dat betekent ook dat de op de ongedaanmakingsverplichting gebaseerde vordering tot terugbetaling van het bedrag van € 2.856,-- niet toewijsbaar is. Daaruit vloeit voort dat de nevenvorderingen een zelfde lot treft.
IT 1715

IT-adviseur maakt inbreuk op aanbestedingsregels

Rechtbank Rotterdam 11 maart 2015, IT 1715; ECLI:NL:RBROT:2015:1798 (Drechtsteden tegen gedaagde)
Drechtsteden, een openbaar samenwerkingsverband van de gemeenten Dordrecht, Zwijndrecht, Sliedrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Alblasserdam en Papendrecht, huurt een IT-specialist in. Vervolgens wordt door Drechtsteden een aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor de aanschaf van nieuwe servers. In deze aanbestedingsprocedure heeft de IT-specialist een adviserende rol. Hij beveelt Drechtsteden aan om servers van fabrikant Nutanix aan te schaffen en doet in dat verband het voorstel een proof of concept te houden om na te gaan of deze servers ook binnen de specifieke omvang van Drechtsteden goed functioneren. Ook stelt de IT-specialist voor om deze proof of concept te laten houden door Benelux Soft, een van de drie Nutanix-resellers in Nederland. Van de IT-specialist mocht verwacht worden dat hij in het belang van Drechtsteden zou toezien op de correcte naleving van de bij de aanbesteding behorende mededingingsregels en dat hij zélf geen inbreuk zou maken op deze regels en het belang van Drechtsteden. Dat heeft hij echter wél gedaan en derhalve heeft hij onrechtmatig gehandeld.

Door uitsluitend Benelux Soft te benaderen voor het houden van een proof of concept en niet tevens (een van) de andere twee Nederlandse Nutanix-resellers, waarvoor een afdoende verklaring ontbreekt, heeft de IT-specialist immers in strijd gehandeld met (het door hem in acht te nemen zorgvuldigheidsbeginsel dat voortvloeit uit) de mededingingsregels die behoren bij een aanbestedingsprocedure. Bewijsvermoeden dat dit onrechtmatig handelen van de IT-specialist tot schade heeft geleid voor Drechtsteden (vestiging van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad). De IT-specialist wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen dit bewijsvermoeden

IT 1710

SGOA Academy over het nieuwe IT-arbitragerecht

College Hotel, Amsterdam, donderdag 19 maart a.s. in Amsterdam, 15.00 - 17.00. In SGOA Academy, een nieuw initiatief van de SGOA, wordt kennis gedeeld op het gebied van IT-conflictmanagement. Deze inhoudelijke bijeenkomsten zijn bedoeld voor advocaten, juristen, mediators en arbiters.

Tijdens de eerste SGOA Academy staat het thema arbitrage centraal. Speciale aandacht gaat uit naar de herziene arbitragewet 2015. Aan de orde komen:
• het herziene arbitragerecht (2015)
• nieuwe arbitrageregels bij de SGOA
• de arbitrageovereenkomst en algemene ICT-voorwaarden
• arbitrage in internationale ICT-geschillen
• het arbitraal kort geding in ICT-conflicten.

Mr. Peter van Schelven en mr. Hendrik Struik zijn de sprekers van deze middag. Na afloop is er een netwerkborrel: de perfecte gelegenheid om met andere deelnemers, vakgenoten en de sprekers bij te praten. U kunt zich hier aanmelden. Als deelnemer krijgt u 2 PO-punten en/of 2 PE-punten van LRGD. De kosten voor deelname zijn € 195,00 (excl. btw).

IT 1714

Zorgverzekeringswet geeft de juridische grondslag voor controle zorgverlener

Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 26 februari 2014, IT 1714; ECLI:NL:RBNNE:2014:6831 (Viva la Vida tegen Achmea c.s.)
Viva la Vida vordert, dat de voorzieningenrechter bij vonnis Achmea c.s. verbiedt om Viva la Vida te verplichten dan wel onder druk te zetten om Achmea c.s. inzage te verschaffen in de medische dossiers van patiënten van Viva la Vida of GGZ Manoto en meer in het bijzonder dat Achmea verboden wordt om, zolang zij die inzage niet heeft gekregen op grond daarvan geleverde en te leveren specialistische geestelijke gezondheidszorg niet te verzorgen of derden te informeren dat Viva la Vide weigert mee te werken aan detailcontrole. De vorderingen worden afgewezen. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Regeling Zorgverzekering in combinatie met artikel 87 van de Zorgverzekeringswet de volgens de Wet bescherming persoonsgegevens noodzakelijke juridische grondslag voor de zorgverzekeraars geeft om formele en materiële controle te mogen uitvoeren voor in de Regeling opgenomen doelen.

4.2.De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Regeling Zorgverzekering (hierna: de Regeling) in combinatie met artikel 87 van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) de volgens de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) noodzakelijke juridische grondslag voor de zorgverzekeraars geeft om formele en materiële controle te mogen uitvoeren voor in de Regeling opgenomen doelen. Anderzijds biedt de Regeling in combinatie met artikel 87 Zvw de zorgaanbieders het volgens de Wbp en het Burgerlijk Wetboek (geneeskundige behandelingsovereenkomst) noodzakelijke wettelijke voorschrift dat voor de zorgaanbieder aanwezig moet zijn om met een daartoe toereikende juridische grondslag te voldoen aan de verplichting het beroepsgeheim te doorbreken bij het verstrekken van medische persoonsgegevens aan de verzekeraar die volgens de procedure in de Regeling formele en materiële controles uitvoert. Voldoet de verzekeraar aan de in de Regeling gestelde eisen, dan is de zorgaanbieder gehouden medewerking te verlenen aan de materiële controle (zie de toelichting op de Regeling, Staatscourant 2010 nr. 10581, 8 juli 2010). De vraag is thans of Achmea c.s. heeft voldaan aan de in de Regeling gestelde eisen.

4.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit het bij de vaststaande feiten geciteerde controleplan dat aan de hiervoor bedoelde voorwaarden is voldaan. Opgemerkt wordt daarbij dat door Viva la Vida niet is gespecificeerd op welke gronden volgens haar niet aan deze voorwaarden is voldaan. Zo heeft zij niet gesteld dat het onderhavige fraudeonderzoek ook kan worden uitgevoerd zonder inzage door Achmea c.s. van de door Achmea c.s. gevraagde gegevens uit de patiëntendossiers. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is van de zijde Van Achmea c.s. (onweersproken) aangevoerd dat deze gegevens onontbeerlijk zijn voor het onderhavige fraudeonderzoek. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat voorts door Achmea c.s. onweersproken is gesteld dat - ter bescherming van de privacybelangen van de patiënten - verwerking van persoonsgegevens zal geschieden onder verantwoordelijkheid van een medisch adviseur, zoals in artikel 7.8 lid 2 van de Regeling bedoeld.

IT 1713

Voorzieningenrechter stelt Wet bewaarplicht telecom buiten werking

Vzr. Rechtbank Den Haag 11 maart 2015, IT 1713; ECLI:NL:RBDHA:2015:2498 (Stichting Privacy First e.a. tegen Staat der Nederlanden)
Uitspraak mede ingezonden door Otto Volgenant en Fulco Blokhuis, Boekx. Telecom. De voorzieningenrechter in Den Haag stelt de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens buiten werking. Deze wet verplicht aanbieders van telefoon- en internetdiensten de verkeers- en locatiegegevens van gebruikers op te slaan. De wet maakt een inbreuk op het recht op eerbiediging van privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens. De rechter is van oordeel dat deze inbreuk niet is beperkt tot het strikt noodzakelijke.

3.1. Vooropgesteld wordt dat de vordering zich richt tegen de Staat als wetgever en strekt tot het buiten toepassing doen verklaren van een deel van een wet in formele zin. De burgerlijke rechter kan (onderdelen van) een wet in formele zin in kort geding slechts buiten toepassing verklaren indien en voor zover deze onmiskenbaar onverbindend is wegens strijd met eenieder verbindende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Dit criterium vloeit voort uit artikel 94 van de Grondwet en vaste jurisprudentie (vgl. HR 1 juli 1983, NJ 1984, 360) en wijst op grote terughoudendheid, te meer nu in een kortgedingprocedure als de onderhavige slechts een voorlopig oordeel kan worden gegeven. De in acht te nemen terughoudendheid vindt haar grondslag in de op de Grondwet berustende verdeling van bevoegdheden van de verschillende staatsorganen – de scheiding der machten. Wetten in formele zin worden vastgesteld door de wetgever. Het is bij uitstek de taak van de wetgever om alle in het geding zijnde argumenten en belangen tegen elkaar af te wegen, waarbij aan hem een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. Er is dan ook geen plaats voor een eigen “volle” toetsing door de burgerlijke rechter.

3.11. Het voorgaande klemt temeer nu de Wbt en aanverwante regelgeving de toegang tot de bewaarde gegevens niet onderwerpen aan een voorafgaande controle door een rechterlijke instantie of onafhankelijke administratieve instantie. Anders dan de Staat betoogt, kan het openbaar ministerie niet als een onafhankelijke administratieve instantie worden aangemerkt. Dat het Hof dit als een zwaarwegend bezwaar beschouwt, kan worden afgeleid uit het gebruik van het woord “bovenal” (“above all”) onder punt 62 van het arrest.

3.12. Een en ander leidt tot de conclusie dat de Wbt in de huidige vorm een inbreuk maakt op de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde rechten die niet is beperkt tot het strikt noodzakelijke en dus als ontoelaatbaar dient te worden gekwalificeerd. Gelet hierop is de Wbt onmiskenbaar onverbindend. De voorzieningenrechter is zich ervan bewust dat buitenwerkingstelling van de Wbt ingrijpende gevolgen kan hebben voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Dat rechtvaardigt evenwel niet dat voornoemde inbreuk blijft voortbestaan. Dat de gevolgen van een buitenwerkingstelling mogelijk onomkeerbaar zijn, staat op zichzelf evenmin in de weg aan het geven van de gevraagde voorziening. De primaire vordering van Privacy First cs, als geformuleerd onder I, zal dan ook worden toegewezen. Gelet hierop hebben Privacy First cs geen belang meer bij toewijzing van het onder II gevorderde. Buitenwerkingstelling van de Wbt leidt er immers toe dat de grondslag voor het opvragen van de bedoelde gegevens komt te vervallen.

IT 1712

HvJ EU: Geen verlaagd btw-tarief op levering digitale of e-books

HvJ EU 5 maart 2015, IT 1712; ECLI:EU:C:2015:141/ECLI:EU:C:2015:143; zaken C-479/13 en C-502/13 (Commissie tegen Frankrijk en Luxemburg) - persbericht
Toepassing van een verlaagd tarief op de levering van digitale of elektronische boeken. Het hof verklaart voor recht: Door een verlaagd tarief van belasting over de toegevoegde waarde toe te passen op de levering van digitale of elektronische boeken, is de Franse Republiek/Groothertogdom Luxemburg de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 96 en 98 van richtlijn 2006/112/EG (...).

54      Evenmin kan worden ingestemd met het argument van het Groothertogdom Luxemburg dat punt 6 van bijlage III bij de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het mede de levering van elektronische boeken omvat, omdat anders zou worden voorbijgegaan aan de doelstelling van deze bepaling, aangezien er geen digitale boeken meer bestaan die materialiter aan de klant worden overhandigd. In dit verband behoeft immers slechts te worden opgemerkt dat dit argument op een onjuiste premisse steunt, zoals wordt aangetoond door de omstandigheden van de zaak die heeft geleid tot het arrest K (EU:C:2014:2207).
IT 1711

HvJ EU: Voor telefoongeheugenkaarten afhankelijk van functie geen billijke thuiskopiecompensatie verschuldigd

HvJ EU 5 maart 2015, IT 1711; ECLI:EU:C:2015:144; zaak C-463/12 (Copydan Bandkopi)
Auteursrecht. Naburige rechten. Thuiskopieheffing. Compensatie. Billijke compensatie. Geheugenkaarten, voor mobiele telefoons, die door een mobieletelefonie-operator worden ingevoerd en verkocht in een lidstaat. Hof verklaart voor recht:

1) Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, verzet zich niet tegen een nationale regeling die voorziet in een billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor kopieën voor privégebruik voor multifunctionele dragers zoals geheugenkaarten voor mobiele telefoons, ongeacht of het vervaardigen van deze kopieën de voornaamste functie van deze dragers is, mits een van de functies van deze dragers, eventueel secundair, de houders ervan in staat stelt deze dragers voor dit doel te gebruiken. Niettemin kan het van invloed zijn op het bedrag van de verschuldigde billijke compensatie of het vermogen om met de drager reproducties te vervaardigen, de voornaamste of een secundaire functie ervan is en wat het relatieve belang ervan is. In situaties waarin de schade voor de rechthebbenden als minimaal wordt beschouwd, is het mogelijk dat door de terbeschikkingstelling van deze functie geen verplichting ontstaat om deze compensatie te betalen.

2) Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 verzet zich niet tegen een nationale regeling die een vergoeding ter financiering van de billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor kopieën voor privégebruik oplegt voor de levering van dragers die kunnen worden benut voor het vervaardigen van kopieën voor privégebruik, zoals geheugenkaarten voor mobiele telefoons, maar niet voor de levering van bestanddelen die hoofdzakelijk zijn bestemd om kopieën voor privégebruik op te slaan, zoals de interne geheugens van mp3-spelers, mits deze verschillende categorieën (dragers en bestanddelen) niet vergelijkbaar zijn of het verschil in behandeling gerechtvaardigd is. Het staat aan de verwijzende rechter dit na te gaan.

3) Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling die producenten en importeurs die geheugenkaarten voor mobiele telefoons aan handelaren verkopen en ervan op de hoogte zijn dat deze kaarten bestemd zijn om te worden doorverkocht, maar niet weten of de eindverwervers particulieren of handelaren zijn, verplicht de vergoeding ter financiering van de billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor kopieën voor privégebruik te betalen, mits

– een dergelijk stelsel gerechtvaardigd wordt door praktische moeilijkheden;

– betalingsplichtigen zijn vrijgesteld van de betaling van deze vergoeding als zij aantonen dat zij de geheugenkaarten voor mobiele telefoons hebben geleverd aan andere dan natuurlijke personen die deze installaties, apparaten en dragers duidelijk voor andere doelen dan het kopiëren voor privégebruik aanschaffen, met dien verstande dat deze vrijstelling niet kan worden beperkt tot de levering aan enkel handelaren die zijn geregistreerd bij de organisatie die de vergoedingen beheert;

– dit stelsel voorziet in een recht op terugbetaling van de vergoeding dat doeltreffend is en de teruggave van de betaalde vergoeding niet uiterst moeilijk maakt, waarbij de vergoeding enkel kan worden terugbetaald aan de eindverwerver van een geheugenkaart die daartoe een verzoek bij de organisatie indient.

4) Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29, gelezen in het licht van overweging 35 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten de mogelijkheid biedt om betalingsplichtigen in bepaalde gevallen die binnen de werkingssfeer van de uitzondering op het reproductierecht voor het kopiëren voor privégebruik vallen, vrij te stellen van de betaling van de billijke compensatie uit hoofde van die uitzondering, op voorwaarde dat de schade voor de rechthebbenden in die gevallen minimaal is. Deze staten zijn bevoegd de drempelwaarde voor die schade vast te stellen, met dien verstande dat deze drempelwaarde met name in overeenstemming met het beginsel van gelijke behandeling moet worden toegepast.

5) Richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat, indien een lidstaat krachtens artikel 5, lid 2, van deze richtlijn heeft besloten om binnen de materiële werkingssfeer van deze bepaling elk recht van de rechthebbenden om reproducties van hun werken voor privégebruik toe te staan, uit te sluiten, de toestemming van een rechthebbende voor het gebruik van de bestanden met zijn werken geen impact kan hebben op de verplichting van een billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor de reproducties die overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder b), van deze richtlijn met behulp van deze bestanden zijn vervaardigd en op zichzelf geen verplichting voor de gebruiker van de betrokken bestanden kan scheppen om de rechthebbende een vergoeding te betalen.

6) De tenuitvoerlegging van technische voorzieningen als bedoeld in artikel 6 van richtlijn 2001/29 voor inrichtingen gebruikt om beschermde werken te reproduceren, zoals dvd’s, cd’s, mp3-spelers of computers, is niet van invloed op de verplichting van een billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor kopieën voor privégebruik vervaardigd met behulp van die inrichtingen. Niettemin kan de tenuitvoerlegging van invloed zijn op het concrete niveau van de compensatie.

7) Richtlijn 2001/29 verzet zich tegen een nationale regeling die voorziet in een billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor reproducties vervaardigd vanaf onrechtmatige bronnen, namelijk van beschermde werken die zonder toestemming van de rechthebbenden ter beschikking van het publiek zijn gesteld.

8) Richtlijn 2001/29 verzet zich niet tegen een nationale regeling die voorziet in een billijke compensatie uit hoofde van de uitzondering op het reproductierecht voor reproducties van beschermde werken vervaardigd door een natuurlijke persoon vanaf of met behulp van een inrichting die aan een derde toebehoort.

Gestelde vragen IEF 12086:

1)      Is het verenigbaar met richtlijn [2001/29] dat een nationale wet voorziet in compensatie van de rechthebbenden in geval van reproducties die zijn gemaakt vanaf een van de volgende bronnen:
[a)]      bestanden waarvan het gebruik is toegestaan door de rechthebbenden en waarvoor de klant een vergoeding heeft betaald (gelicentieerde inhoud van bijvoorbeeld internetwinkels);
[b)]      bestanden waarvan het gebruik is toegestaan door de rechthebbenden en waarvoor de klant geen vergoeding heeft betaald (gelicentieerde inhoud bijvoorbeeld in het kader van een marketingactie);
[c)]      een dvd, cd-rom, mp3-speler, computer enz. van de gebruiker, waar geen doeltreffende technische voorzieningen worden aangewend;
[d)]      een dvd, cd-rom, mp3-speler, computer enz. van de gebruiker, waar doeltreffende technische voorzieningen worden aangewend;
[e)]      een dvd, cd-rom, mp3-speler, computer of een ander apparaat van een derde;
[f)]      onrechtmatig gekopieerde werken, van het internet of van andere bronnen;
[g)]      bestanden die op een andere wijze rechtmatig zijn gekopieerd van bijvoorbeeld het internet (uit rechtmatige bronnen, waarbij geen licentie is verleend)?
2)      Hoe moet rekening worden gehouden met doeltreffende technische voorzieningen (zie artikel 6 van [richtlijn 2001/29]) in de regelgeving van de lidstaten inzake billijke compensatie (zie artikel 5, lid 2, sub b, van [genoemde] richtlijn)?
3)      Wanneer is bij de berekening van de compensatie voor kopieën voor privégebruik (zie artikel 5, lid 2, sub b, van [richtlijn 2001/29]) sprake van ‚situaties waar de schade voor de rechthebbende minimaal zou zijn’ als bedoeld in [punt 35 van] de considerans van de richtlijn, waardoor het niet verenigbaar zou zijn met de richtlijn dat een regeling van een lidstaat voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor dergelijke kopieën voor privégebruik (zie in dit verband het onderzoek waarnaar in punt 2 [van de verwijzingsbeslissing] wordt verwezen)?
4)      a)      Indien ervan wordt uitgegaan dat het kopiëren voor privégebruik niet de hoofdfunctie of belangrijkste functie is van geheugenkaarten in mobiele telefoons, is het dan verenigbaar met de richtlijn dat een regeling van een lidstaat voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor kopieën op geheugenkaarten van mobiele telefoons?
b)      Indien ervan wordt uitgegaan dat het kopiëren voor privégebruik een van de verscheidene hoofdfuncties of wezenlijke functies van geheugenkaarten in mobiele telefoons is, is het dan verenigbaar met richtlijn [2001/29] dat een regeling van een lidstaat voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor kopieën op geheugenkaarten van mobiele telefoons?
5)      Is het verenigbaar met het begrip ‚rechtvaardig evenwicht’ als bedoeld in punt 31 van de considerans van de richtlijn en met de uniforme uitlegging van het begrip ‚billijke compensatie’ in artikel 5, lid 2, sub b, daarvan, waarbij moet worden uitgegaan van de ‚schade’, dat een regeling van een lidstaat voorziet in een vergoeding voor geheugenkaarten, terwijl geen vergoeding wordt verlangd voor interne geheugens zoals van mp3-spelers of iPods, die zijn ontworpen en hoofdzakelijk worden gebruikt voor het opslaan van kopieën voor privégebruik?
6)      a)      Staat richtlijn [2001/29] in de weg aan een regeling van een lidstaat die bepaalt dat de producent en/of de importeur, die geheugenkaarten verkoopt aan handelaren, die de geheugenkaarten op hun beurt doorverkopen aan zowel particulieren als aan handelaren, zonder dat genoemde producent en/of importeur weet of de geheugenkaarten worden verkocht aan particulieren dan wel handelaren, verplicht is een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te betalen?
b)      Is het voor het antwoord op de zesde prejudiciële vraag, sub a, relevant of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeur geen vergoeding hoeven te betalen voor geheugenkaarten die voor professionele doeleinden worden gebruikt; dat de producent, de importeur en/of de distributeur, die de vergoeding toch heeft betaald, terugbetaling van de vergoeding voor geheugenkaarten kunnen verkrijgen voor zover deze kaarten voor professionele doeleinden worden gebruikt; en dat de producent, de importeur en/of de distributeur zonder vergoeding te betalen geheugenkaarten kunnen verkopen aan andere ondernemingen die zijn geregistreerd bij de organisatie die de vergoedingen beheert?
c)      Is het voor het antwoord op de zesde prejudiciële vraag, sub a of sub b, relevant
1)      of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeur geen vergoeding hoeven te betalen voor geheugenkaarten die voor professionele doeleinden worden gebruikt, maar waar het begrip ‚gebruik voor professionele doeleinden’ als een aftrekmogelijkheid wordt opgevat die enkel bestaat voor ondernemingen die zijn goedgekeurd door Copydan Båndkopi, terwijl de vergoeding moet worden betaald voor geheugenkaarten die voor professionele doeleinden worden gebruikt door andere zakelijke klanten die niet zijn goedgekeurd door Copydan Båndkopi;
2)      of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeur, wanneer de vergoeding (in theorie) toch is betaald, terugbetaling van de vergoeding voor geheugenkaarten kunnen verkrijgen voor zover deze kaarten voor professionele doeleinden worden gebruikt, maar waar:
a)      in de praktijk alleen de koper van de geheugenkaart de terugbetaling van de vergoeding kan verkrijgen, en
b)      de koper van de geheugenkaart een verzoek om terugbetaling van de vergoeding moet indienen bij Copydan Båndkopi;
3)      of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeurs zonder vergoeding te betalen geheugenkaarten kunnen verkopen aan andere ondernemingen die zijn geregistreerd bij de organisatie die de vergoedingen beheert, maar:
a)      Copydan Båndkopi de organisatie is die de vergoedingen beheert, en
b)      de geregistreerde ondernemingen niet weten of de geheugenkaarten zijn verkocht aan particulieren dan wel handelaren?
IT 1709

Negatieve uitlatingen in Whatsapp-privégesprekken niet onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Limburg 21 januari 2015, IT 1709; ECLI:NL:RBLIM:2015:492 (Sky-Access tegen ex-werknemer)
Ex-werknemer zou zich schuldig hebben gemaakt aan smaad en/of laster jegens ex-werkgever door negatieve uitlatingen te doen in gevoerde Whatsapp-gesprekken en in sociale media. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van onrechtmatige gedragingen, noch van handelingen die in strijd zijn met het geheimhoudingsbeding dan wel de arbeidsovereenkomst.

3.1. Sky-Access vordert na vermeerdering van eis om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[gedaagde] te verbieden negatieve uitlatingen over Sky-Access aan derden te doen, waaronder mede doch niet uitsluitend begrepen haar medewerkers, oud-werknemers, concurrenten, klanten en relaties. (...)

3.2. Sky-Access voert ter onderbouwing van haar vordering het navolgende aan. [gedaagde] heeft zich schuldig gemaakt aan smaad, laster en aantasting van de goede naam jegens haar. [gedaagde] heeft met zowel huidige als voormalige werknemers van Sky-Access contact opgenomen en zich jegens hen negatief over Sky-Access uitgelaten. Voorts heeft [gedaagde] een klacht ingediend bij IRATA, terwijl [gedaagde] IRATA niet op de hoogte had mogen stellen van vertrouwelijke onderwerpen die betrekking hebben op Sky-Access. Voorts heeft [gedaagde] zich negatief over Sky-Access uitgelaten op LinkedIn. Ook heeft [gedaagde] de overeengekomen geheimhoudingsplicht geschonden door overlegging van zijn logboek aan vier andere bedrijven. Ten slotte heeft hij ten onrechte beweerd dat namens Sky-Access een negatieve referentie is afgegeven in het kader van een sollicitatie van [gedaagde] bij het ministerie van defensie.

4.4. Volgens Sky-Access heeft [gedaagde] door het onder 2.6. weergegeven Whats App-gesprek met [naam werknemer] opzettelijk de eer en de goede naam van Sky-Access aangetast.

Voor het oordeel over het al dan niet onrechtmatig zijn van de gedane uitlatingen is onder meer relevant in welke bewoordingen de uitlatingen zijn gedaan en in welke context dat is geschied. Het gegeven dat [gedaagde] met een oud-medewerker via Whats App een privé-gesprek voert waarin hij zijn boosheid uit, maakt niet dat dit gedrag zonder meer onrechtmatig is. Op grond van hetgeen Sky-Access heeft aangevoerd, alsmede op grond van voormeld weergegeven gesprek, kan niet worden geconcludeerd dat Sky-Access er in is geslaagd zodanige feiten en omstandigheden te stellen, dat deze met zich brengen dat door toedoen van [gedaagde] een subjectief recht van Sky-Access is geschonden, althans dat door [gedaagde] is gehandeld in strijd met hetgeen hem in het maatschappelijke verkeer zou hebben betaamd. Zonder deze nadere toelichting, die ontbreekt, kan voorshands niet worden geoordeeld dat van onrechtmatig handelen sprake is.

4.5. Volgens Sky-Access had [gedaagde] IRATA niet op de hoogte mogen brengen van vertrouwelijke zaken die op haar betrekking hebben, zoals hij heeft gedaan met zijn klacht per e-mail. Hij had eerst met Sky-Access, in de persoon van [naam directeur], over deze kwestie contact dienen op te nemen, aldus Sky-Access.

Ook ten aanzien van deze klacht bij IRATA is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands niet aannemelijk dat sprake is van onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] jegens Sky-Access. Gebleken is dat [gedaagde] jegens IRATA naar waarheid heeft verklaard over zijn ervaringen bij Sky-Access. Los van de vraag of die ervaringen leiden tot de conclusie dat er al dan niet sprake was van een onveilige situatie - partijen verschillen daarover van mening - kan dat niet als onrechtmatig worden bestempeld. De mogelijkheid dat [gedaagde] zijn klachten niet eerder intern heeft geuit - wat Sky-Access stelt en [gedaagde] betwist - maakt dat niet anders.
4.6. Voorts heeft Sky-Access naar voren gebracht dat zij op 15 augustus 2014 op de hoogte is gesteld van het gegeven dat [gedaagde] zich negatief jegens haar heeft uitgelaten op LinkedIn. Sky-Access stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] ter zake het plaatsen van deze tekst heeft gehandeld in strijd met artikel 7:611 BW en het geheimhoudingsbeding in artikel 11.1 van de arbeidsovereenkomst.

Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] dit bericht, vrijwel meteen nadat Sky-Access hier contact over had opgenomen, heeft verwijderd en nadien geen voor Sky-Access negatief gekleurde berichten meer heeft geplaatst. De voorzieningenrechter overweegt dan ook dat ervan moet worden uitgegaan dat er aan de zijde van [gedaagde] thans geen sprake is van onrechtmatige gedragingen, noch van handelingen die in strijd zijn met het geheimhoudingsbeding dan wel de arbeidsovereenkomst. Daarenboven is er geen aanleiding te veronderstellen dat dit in de toekomst anders zal zijn, nu niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] sinds 15 augustus 2014 nog enig bericht met een soortgelijke strekking op LinkedIn heeft geplaatst en [gedaagde] daarenboven onweersproken heeft gesteld dat hij inmiddels een nieuwe baan heeft in een geheel andere branche. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding [gedaagde] een verbod op te leggen, nog los van de vraag of het plaatsen van het bericht onrechtmatig was.
IT 1708

EER-verbod na bepaalde aanwijzingen voor auteursinbreuk verfmengsoftware

Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 6 maart 2015, IT 1708 (AkzoNobel tegen Kirs)
Auteursrecht. Software verfmengmachines. AkzoNobel produceert en verkoopt mengverven die met behulp van software Mix2Win tot gewenste kleuren kunnen worden gemengd. Kirs revisereert, repareert en onderhoudt verfmachines, waarop AkzoNobel-software is of kan worden geïnstalleerd. Akzo Nobel vordert staking auteursrechtinbreuk op de Mix2Win-software voor verfmengmachines. Er zijn bepaalde aanwijzingen voor inbreuk, maar meer dan een zekere aannemelijkheid daarvan is er niet. De vereiste behoedzaamheid leidt ertoe dat een deel van de vorderingen wordt toegewezen; waaronder staking binnen de EER, een verklaring op eigen website en in beslagname.

3.12. Gelet op het vorenoverwogene is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat allerminst vaststaat dat Kirs (stelselmatig) handelt in strijd met het auteursrecht van AkzoNobel. Het door AkzoNobel aangedragen bewijs is niet sluitend en in belangrijke mate gebaseerd op schriftelijke onbeëdigde verklaringen van aan AkzoNobel verbonden personen. Een kort geding biedt geen gelegenheid om uitgebreide bewijslevering te doen plaatsvinden.
Bovendien is – anders dan AkzoNobel stelt – voorshands niet aannemelijk geworden dat de vervaardiging van backups – gemaakt voor het geval er iets mis zou gaan bij de revisie van machines – reeds een schending van het auteursrecht van AkzoNobel met zich brengt. Het had – mede in het licht van de stelling van Kirs dat zij de gemaakte backups na revisie verwijdert – op de weg van AkzoNobel gelegen van haar stelling nader bewijs voor te brengen. Nu zij dat heeft nagelaten kan aan deze stelling geen verdere betekenis worden toegekend.

3.13. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat er anderzijds wel degelijk aanwijzingen zijn voor de juistheid van de stellingen van AkzoNobel.
Een belangrijke aanwijzing ligt daarin dat de Mix2Win-software die mogelijk met gedragingen van Kirs in verband te brengen is (de software in de mengmachines te Sneek, Elst en Vianen), dezelfde - kennelijk uit 2008 stammende - code “versie 2.3, build 108, ADO version 2.3” vermeldt, terwijl voor de hand liggend is dat bij verschillende afnemers van Mix2Win-software ook verschillende codes aan de orde zijn, omdat software nu eenmaal veroudert en nieuwe versies elkaar snel plegen op te volgen.
Een andere belangrijke aanwijzing ligt daarin dat genoemde Mix2Win-software die mogelijk aan Kirs te linken is, overduidelijk bestemd lijkt voor heel verschillende groepen van afnemers (bouwmarkten, schildersbedrijven, winkels van Decokay, winkels van Decorette, enzovoorts). Het is niet goed voorstelbaar dat AkzoNobel aan licentiehouders die per definitie ieder slechts een deelmarkt bestrijken, deze volledige (brede) software aanbiedt; het is juist voor de hand liggend dat deze ‘brede’ software alleen in handen is van Akzo zelf (waarmee elk gebruik door een ander daarvan strijdig is met de rechten van Akzo).
De hiervoor omschreven aanwijzingen laten onverlet dat het allerminst is uitgesloten dat het verweer van Kirs terecht wordt gevoerd; alleen in een bodemprocedure kan de waarheid in juridische zin worden vastgesteld.

3.14. Er zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter bepaald aanwijzingen voor inbreuk door Kirs op het auteursrecht van AkzoNobel, maar meer dan een zekere aannemelijkheid daarvan is er nu niet.
Omtrent de toewijsbaarheid van de vordering overweegt de voorzieningenrechter, in het licht van het voorgaande, als volgt.
De door AkzoNobel gevorderde maatregelen zijn verregaand; toewijzing van de vorderingen legt aan Kirs een zeer zware last op. Integrale toewijzing is eigenlijk slechts denkbaar bij aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat Kirs onrechtmatig handelt. Bij de twijfels die de voorzieningenrechter nu nog heeft, past – gelet op de wederzijdse belangen – de voorzieningenrechter grote terughoudendheid
De vereiste behoedzaamheid leidt ertoe dat de voorzieningenrechter slechts toewijsbaar acht de volgende vorderingen: i, viii (zij het met een tekst als hierna aangegeven), x, xi en xii.
IT 1707

Het gebruik van drones - een verkennend onderzoek

WODC, Het gebruik van drones - Een verkennend onderzoek naar onbemande luchtvaartuigen.
Onbemande luchtvaartuigen, vaak kortweg aangeduid als drones, zijn eenvoudig en goedkoop verkrijgbaar en alom wordt verwacht dat het gebruik van drones door burgers, bedrijven en overheden de komende jaren enorm zal toenemen. Dit roept vragen op over wat er zoal technisch mogelijk is, wat juridisch toegestaan is en wat maatschappelijk wenselijk is

De centrale vraagstelling in dit onderzoek is: wat zijn de verwachte kansen en bedreigingen van het gebruik van drones, in hoeverre bieden de huidige wettelijke kaders ruimte voor deze kansen alsmede voor maatregelen tegen deze bedreigingen en, voor zover die ruimte er niet is, wat zijn de contouren van de wet- en regelgeving die daarvoor wel ruimte zou bieden? Voor de beantwoording van deze vraag zijn zes deelvragen geformuleerd:

1 Wat voor soorten drones bestaan er en wat is er technisch mogelijk?
2 Wat zijn de kansen en de bedreigingen van het gebruik van drones? Wat zijn, in het bijzonder, de kansen en bedreigingen van het gebruik van drones voor de nationale veiligheid en de criminaliteit?
3 Wat zijn de kaders van bestaande wet- en regelgeving in Nederland voor het gebruik van drones door de overheid (voor civiele doeleinden) en door particulieren en wat zijn daarbij knelpunten?
4 Wat zijn de mogelijke (negatieve) effecten van het gebruik van drones op het gebied van privacy en op welke manier kan de privacy het meest effectief worden gewaarborgd?
5 Welke wet- en regelgeving bestaat er in de ons omringende landen met betrekking tot het gebruik van drones?
6 Wat zijn de contouren van de benodigde wet- en regelgeving om voorbereid te zijn op het gebruik van drones?

Dit onderzoek is een verkennend onderzoek naar kansen en bedreigingen en naar juridische kaders, niet een onderzoek naar de wenselijkheid van verschillende toepassingen van het gebruik van drones. In dit onderzoek worden niet alleen de huidige kansen en bedreigingen van het gebruik van drones beschreven, maar ook toekomstige ontwikkelingen. Daarbij is de horizon in de meeste gevallen korte termijn (1-5 jaar), maar wordt soms ook een middellange termijn (10-15 jaar) verkend. De focus van dit onderzoek ligt op het gebruik van drones door de overheid voor civiele (niet-militaire) toepassingen en het gebruik van drones in de private sector. Militaire toepassingen vallen buiten de scope van dit onderzoek.