Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
4.663 artikelen gevonden
IT 2596

Uitspraak ingezonden door Douwe Linders, Deikwijs.

Bieden op internet-kavel is niet gelijk aan het doen van een bestelling

Overige instanties 4 apr 2018, IT 2596; ECLI:NL:RVS:2018:1134 (Vereniging Slijtersunie tegen burgemeester van Assen, inzake Catawiki), https://itenrecht.nl/artikelen/bieden-op-internet-kavel-is-niet-gelijk-aan-het-doen-van-een-bestelling-1

ABRvS 4 april 2018, IT 2596; ECLI:NL:RVS:2018:1134 (Vereniging Slijtersunie tegen burgemeester van Assen, inzake Catawiki) Zie eerder IT 2254. Catawiki exploiteert een veilingwebsite, waarop zij de mogelijkheid biedt sterke drank te verkopen en te kopen. De verkopers kunnen sterke drank in de vorm van zogenoemde kavels ter veiling aanbieden en zorgen voor de levering en bezorging van de kavels. Catawiki heeft geen vergunning om het slijtersbedrijf uit te kunnen oefenen. SlijtersUnie stelt dat Catawiki artikel 19 lid 1 Dhw overtreedt, omdat zij gelegenheid biedt tot het doen van bestellingen voor sterke drank. In de Dhw is geen definitie opgenomen van het begrip “bestelling”. Er wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik. Het doen van een bieding op een aangeboden kavel leidt niet rechtstreeks tot koop en levering of bezorging van die kavel en kan daarom niet gelijk worden gesteld aan het doen van een bestelling. Het hoger beroep van de SlijtersUnie is ongegrond.

IT 2594

Groepsaansprakelijkheid bij auteurs- en merkrechtinbreuk op fronts van slotmachines

Rechtbank 27 jun 2018, IT 2594; ECLI:NL:RBDHA:2018:7746 (Novomatic c.s. tegen Betsoft en Carmando), https://itenrecht.nl/artikelen/groepsaansprakelijkheid-bij-auteurs-en-merkrechtinbreuk-op-fronts-van-slotmachines

Rechtbank Den Haag 27 juni 2018, IEF 17802; IT 2594; ECLI:NL:RBDHA:2018:7746 (Novomatic c.s. tegen Betsoft en Carmanco) Auteursrecht. Merkenrecht. Novomatic houdt zich bezig met ontwikkelen van (online) kansspelen en exploitatie van landbased slotmachines (gokspel/fruitautomaat). Eiseressen zijn (deels) auteursrechthebbenden door op 'landbased slotmachines' aangebrachte merktekens en naamswijziging/fusie. Speelfronten van de spellen zijn auteursrechtelijk beschermd. De online aangeboden spellen maken daarop inbreuk. Tevens inbreuk op geldige Benelex- en Uniemerken. Toerekening van deze inbreuken aan licentiehouder; licentieovereenkomst niet overgelegd. Betrokkene bij licentiehouder aansprakelijk 'als ware hij bestuurder'; persoonlijk ernstig verwijt. Roulerend eigenaarschap/exploitatie schap websites leidt tot groepsaansprakelijkheid. Bestuurder van licentiehouder (trustmaatschappij) niet aansprakelijk. De rechtbank beveelt Betsoft c.s. auteursrechtinbreuk op de spellen ‘Hot Shot’ en ‘Random Runner’, ‘Revolution’ en ‘Hell Raiser’ in Nederland te staken en gestaakt te houden en staking gebruik merk RANDOM RUNNER.

IT 2595

Prejudicieel gestelde vragen over criteria van 'voorbereidend materiaal' voor de bescherming van computerprogramma's

HvJ EU 3 apr 2018, IT 2595; (Dacom tegen IPM), https://itenrecht.nl/artikelen/prejudicieel-gestelde-vragen-over-criteria-van-voorbereidend-materiaal-voor-de-bescherming-van-compu

Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 3 april 2018, IEF 17804; IEFbe 2632; IT 2595; C-313/18 (Dacom tegen IPM) Auteursrecht. Dacom Limited is een Cypriotische vennootschap, waarvan persoon Y in de periode 2007-2011 de enige eigenaar was. IPM Informed Portfolio Management AB (hierna: IPM) is een Zweedse vennootschap die activiteiten uitoefent inzake vermogensbeheer. In 2003 sloten Y en IPM een overeenkomst volgens welke Y een werknemer van IPM zou worden en in de moedermaatschappij van IPM zou investeren. De tewerkstelling ging datzelfde jaar van start en Y werd vervolgens ook een aandeelhouder van de moedermaatschappij. Volgens Dacom eindigde de tewerkstelling van Y in 2004 en leverde Dacom Y’s diensten vanaf dan aan IPM als consultant. IPM betoogde echter dat Y’s tewerkstelling bij IPM ongewijzigd voortging. In de periode waarin Y actief was bij IPM werd een computerprogramma voor vermogensbeheer ontwikkeld. Het geschil betreft de vraag wie aanspraken heeft op (een deel van) de auteursrechten op dat computerprogramma en het voorbereidende ontwerpmateriaal. Dacom is van mening dat zij gedeeld auteursrecht bezit op het computerprogramma, nu Y als consultant betrokken was bij het maken en ontwikkelen van het voorbereidende ontwerpmateriaal voor de software. Dacom vordert daarom een verbod voor IPM om kopieën van de software te maken. Volgens IPM was Y in loondienst en ontwikkelde Y geen voorbereidend materiaal voor de software, waardoor alleen IPM het auteursrecht bezit op het computerprogramma.

Volgens artikel 1, lid 1, van richtlijn 2009/24/EG omvatten door het auteursrecht  beschermde computerprogramma’s ook het voorbereidende materiaal. De bepaling bevat geen definitie van de term voorbereidend materiaal, maar in overweging 7 van de richtlijn wordt uitgelegd dat de term computerprogramma eveneens het desbetreffende voorbereidende ontwerp-materiaal omvat dat tot het vervaardigen van een programma leidt, op voorwaarde dat dit voorbereidende ontwerpmateriaal van dien aard is dat het later tot zulk een programma kan leiden. In een aantal prejudiciële beslissingen heeft het Hof naar de term voorbereidend ontwerpmateriaal verwezen, maar de niet verduidelijkt. De vraag rijst daarom wanneer sprake is van voorbereidend materiaal. Ook rijst de vraag wanneer iemand als een werknemer kan worden beschouwd, nu artikel 2 lid 3 van richtlijn 2009/24/EG bepaalt dat indien een computerprogramma gemaakt is door een werknemer bij de uitoefening van zijn taken of in opdracht van zijn werkgever, de werkgever bij uitsluiting bevoegd is de economische rechten met betrekking tot het programma uit te oefenen. De verwijzende rechter twijfelt of aansluiting kan worden gezocht bij de in de rechtspraak van het Hof bestaande uitlegging van de term werknemer. Daarbij is het de vraag of, wanneer partijen samen houders van een intellectueel-eigendomsrecht zijn, een van de partijen een bevel tot staking in de zin van richtlijn 2004/48/EG aan de andere partij kan richten. De verwijzende rechter gaat daarom over tot het stellen van prejudiciële vragen.

Prejudiciële vragen:

1.1 Aan de hand van welke criteria moet worden vastgesteld of materiaal “voorbereidend materiaal” is in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s? Kunnen documenten waarin de vereisten worden vastgesteld betreffende de functies die een computerprogramma moet uitvoeren en de resultaten die het programma moet bereiken, bijvoorbeeld de gedetailleerde beschrijving van beleggingsprincipes of risicomodellen voor vermogensbeheer, met inbegrip van wiskundige formules die in het computerprogramma moeten worden toegepast, als dergelijk voorbereidend materiaal worden beschouwd?

1.2 Moet materiaal, om als “voorbereidend materiaal” in de zin van de richtlijn te kunnen worden aangemerkt, zo volledig en gedetailleerd zijn dat de persoon die de eigenlijke code van een computerprogramma schrijft in de praktijk geen eigen keuzes meer hoeft te maken?

1.3 Brengt het exclusieve recht op voorbereidend ontwerpmateriaal in de zin van de richtlijn met zich mee dat het computerprogramma dat het uiteindelijke resultaat van dat voorbereidend materiaal wordt, als een bewerking van het voorbereidende ontwerpmateriaal (artikel 4, lid 1, onder b), van richtlijn

2009/24/EG) en dus met betrekking tot het auteursrecht als een afhankelijk werk moet worden beschouwd, of dat het voorbereidende ontwerpmateriaal en de software als twee verschillende uitdrukkingswijzen van een en hetzelfde werk moeten worden aangemerkt, dan wel dat ze twee onafhankelijke werken vormen?

2.1 Kan een consultant die in dienst is van een andere onderneming maar al een aantal jaren voor dezelfde cliënt werkt en – bij de uitoefening van zijn taken of in opdracht van de cliënt – een computerprogramma heeft gemaakt, als een werknemer [van de cliënt-onderneming] worden beschouwd voor de toepassing van artikel 2, lid 3, van richtlijn 2009/24/EG?

2.2 Op basis van welke criteria moet worden beoordeeld of iemand een werknemer is in de zin van die bepaling?

3.1 Moet artikel 11 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten aldus worden uitgelegd dat het ook mogelijk moet zijn om een rechterlijk bevel tot staking te verkrijgen in een situatie waarin de eiser en de partij tegen wie dat bevel is gericht, samen houders van het desbetreffende intellectuele-eigendomsrecht zijn?

3.2 Indien vraag 3.1 bevestigend wordt beantwoord, dient die situatie anders te worden beoordeeld ingeval het exclusieve recht een computerprogramma betreft dat niet wordt gedistribueerd of openbaar gemaakt maar enkel wordt gebruikt in de eigen onderneming van een van de mede-eigenaren?

IT 2593

IViR Sci-Fi & Information Law Essay Competition

IViR Sci-Fi & Information Law Essay Competition, before december 15th 2018. Science fiction and information law have more in common than meets the eye. Both are fascinated by new and emerging technologies, and both feel a strong urge to write about them. Authors in both ‘genres’ dedicate a considerable share of their time speculating about how these technologies may evolve. Most importantly, science fiction authors, as well as information law scholars, ponder what the implications will be for society, markets and the values that we cherish and seek to protect.

IT 2592

HR: The Pirate Bay-blokkeringszaak moet over bij Hof Amsterdam

29 jun 2018, IT 2592; ECLI:NL:HR:2018:1046 (Stichting Brein tegen Ziggo c.s.), https://itenrecht.nl/artikelen/hr-the-pirate-bay-blokkeringszaak-moet-over-bij-hof-amsterdam

HR 29 juni 2018, IEF 17798; IT 2592; ECLI:NL:HR:2018:1046 (Stichting Brein tegen Ziggo c.s.) De Hoge Raad bevestigt de conclusie van de AG [IEF 17565] dat de zaak van Stichting BREIN over het blokkeren over moet. Een indexeringssite met zoekmotor The Pirate Bay doet een mededeling aan het publiek, aldus het antwoord van het HvJ EU [IEF 16859] op de gestelde prejudiciële vragen aan het HvJ EU. Vordering ex artikel 26d Aw. Er is geen grond om een andere regel te hanteren dat uit artikel 150 Rv voortvloeit: indien een tussenpersoon de effectiviteit of evenredigheid van een gevorderd bevel betwist, dat de bewijslast van de effectiviteit of evenredigheid bij de eisende partij rust. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de proceskosten tot en met het tussenarrest van €60.000 dat aan BREIN toekomst. De kosten daarna zijn begroot volgens Indicatietarieven IE 2017: €15.000 voor de zaak bij het HvJ EU, €3.000 voor de repliek en €2.000 voor de Borgersbrief. Het hof Amsterdam gaat zich over de zaak buigen.

IT 2591

AP waarschuwt voor oplichters

De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) krijgt signalen dat organisaties worden gebeld dat zij een boete moeten betalen omdat hun website niet voldoet aan de AVG. Deze persoon doet zich voor als iemand die namens de Autoriteit Persoongegevens (voorheen CBP) belt. Dit is niet het geval. Dit is geen actie vanuit de AP. Een boete van de AP komt nooit uit de lucht vallen. Er zal altijd een onderzoek aan voorafgaan. Eerder waarschuwde de AP al voor een misleidend AVG-keurmerk

IT 2590

Uitspraak ingezonden door Léon Dijkman en Geert Theuws, HOYNG ROKH MONEGIER.

Gekraakte versie van software voor toegang tot een module, hoogte schadevergoeding is licentiebedrag voor die module

Rechtbank 20 jun 2018, IT 2590; ECLI:NL:RBZWB:2018:5378 (Siemens tegen Airopack), https://itenrecht.nl/artikelen/gekraakte-versie-van-software-voor-toegang-tot-een-module-hoogte-schadevergoeding-is-licentiebedrag

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 20 juni 2018, IEF17783; IT 2590 (Siemens tegen Airopack Technology Groep) Auteursrecht op software. Schadevergoeding. Een werknemer van ATG installeert een gekraakte versie van Siemens' NX-software op een computer. Siemens vordert in totaal €590.694 aan schadevergoeding. De rechtbank sluit aan bij wat partijen zouden zijn overeengekomen als een licentie was afgenomen en acht het voldoende aannemelijk dat dan enkel de CAD/CAM 3 module zou zijn afgenomen. De schade wordt begroot op €30.182; de rechtbank rekent geen premie voor inbreuk (geen "double damages"). Kosten voor vaststelling van inbreuk worden voor de helft toegewezen (€2.500). Er is geen sprake van onrechtmatig procederen, gelet op recht op toegang tot de rechter, past terughoudendheid bij aannemen van misbruik. Siemens' proces- en beslagkosten worden na matiging op de voet van art. 1019h Rv begroot en toegewezen.

IT 2589

ACM verzoekt AP om advies over codewijzigingsvoorstel Nedu en Netbeheer Nederland over dataveiligheid

ACM Adviesaanvraag codevoorstel Dataveiligheid, 23 oktober 2017. Naar aanleiding van het Actieplan Dataveiligheid van EnergieNederland, Netbeheer Nederland en de Vrijhandelsorganisatie Elektriciteit en Gas (VOEG) heeft de Autoriteit Consument & Markt op 29 mei 2017 een voorstel ontvangen van NEDU (Nederlandse EnergieData Uitwisseling) tot wijziging van de Informatiecode elektriciteit en gas (hierna: ICeg). De ACM moet de voorgestelde wijzigingen beoordelen en het is aan de ACM om de wijzigingen vast te stellen. Ter voorbereiding op haar besluitvorming verzoekt de ACM de Autoriteit persoonsgegevens een advies uit te brengen (Adviesaanvraag). De AP heeft bezwaar tegen het voorstel en adviseert u dit niet aldus vast te stellen.

IT 2588

Handleiding Checklist Data Privacy Impact Analyse

, IT 2588; https://itenrecht.nl/artikelen/handleiding-checklist-data-privacy-impact-analyse

Gemeenten zitten regelmatig met de vraag voor welke verwerkingen een data protection impact assessment (DPIA) uitgevoerd moet worden en wanneer. In artikel 35 (Gegevensbeschermingseffectbeoordeling) van de AVG staat beschreven wanneer een DPIA uitgevoerd moet worden. Om meer duiding aan de eisen uit artikel 35 te geven heeft de werkgroep van Europese privacytoezichthouders (WP29) aanvullende kaders opgesteld die ook op de site van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) gepubliceerd staan.

De Checklist Data Privacy Impact Analyse is van deze kaders afgeleid en dient als handreiking om te bepalen wanneer het verplicht is een DPIA uit te voeren.

IT 2587

Mogelijk ander belang bij verzoek tot inzage ex 35 Wbp is ontoereikend om misbruik van recht aan te nemen

Hof 31 okt 2017, IT 2587; ECLI:NL:GHDHA:2017:3011 (Appellant tegen Bankiers NV), https://itenrecht.nl/artikelen/mogelijk-ander-belang-bij-verzoek-tot-inzage-ex-35-wbp-is-ontoereikend-om-misbruik-van-recht-aan-te

Hof Den Haag 31 oktober 2017, IT 2587; ECLI:NL:GHDHA:2017:3011 (Appellant tegen Bankiers NV) Privacy. Appellant is in 2003 een effectenbemiddelingsovereenkomst aangegaan met de rechtsvoorgangster van Geïntimeerde. In 2008 is een conflict ontstaan over een door geïntimeerde opgezette beleggingsconstructie. Appellant dient in 2016 een verzoek in tot het verschaffen van onder andere een overzicht van op hem betrekking hebbende persoonsgegevens ex art. 35 Wbp. Geïntimeerde heeft geweigerd aan dit verzoek te voldoen. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. De rechtbank achtte dat Appellant misbruik had gemaakt van zijn inzagerecht. Het belang van Appellant bij zijn verzoek is echter gegeven, omdat het belang om te weten of zijn persoonsgegevens juist en rechtmatig worden verwerkt is voldoende. Dat hij daarbij mogelijk tevens een ander belang heeft (gehad), is ontoereikend om aan te nemen dat hij van dit recht misbruik maakt. Het belang van Geïntimeerde dat toewijzing van het verzoek een ‘buitengewone inspanning en administratieve last’ zou vergen weegt niet op tegen het belang van Appellant. De grief is gegrond. De overige verzoeken worden afgewezen. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd.