DOSSIERS
Alle dossiers

Overige onderwerpen  

IT 560

KPN niet schuldig

Antwoord kamervragen Thieme over onwettig gebruik van DPI, Aanhangsel van de Handelingen 1 november 2011, 2011-2012, AH 469

3 Hoe valt het staken van het onderzoek door CIS en politie te rijmen met het feit dat KPN heeft erkend gebruik te maken van de techniek en met het feit dat de OPTA constateert dat telecomproviders mogelijk de wet hebben overtreden en de providers zelf hebben aangegeven gebruik te blijven maken van DPI om het dataverkeer te analyseren?

 

Antwoord 3 en 4 Op 28 juli 2011 heeft het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie geconcludeerd dat een nader strafrechtelijk onderzoek niet in de rede ligt. Het OM heeft vastgesteld dat KPN zich niet schuldig heeft gemaakt aan overtreding van art. 139c Wetboek van Strafrecht (afluisteren/opnemen). Bij de inzet van het DPI-instrument heeft KPN gebruik gemaakt van een configuratie die de inhoudelijke communicatie van klanten versleutelde in een voor mensen niet herkenbare vorm. Hierdoor hebben medewerkers van (of werkend voor) KPN op geen enkele wijze kennis kunnen nemen van de inhoudelijke en vertrouwelijke communicatie van de klanten van KPN. Voor een uitgebreide uitleg over de bevindingen van het onderzoek van het OM verwijs ik naar mijn brief van 13 september 2011 aan uw Kamer heb gestuurd.

Het onderzoek van OPTA, waarnaar in de vraag wordt verwezen, is een voorlopig onderzoek naar het gebruik van DPI door telecomaanbieders. Op basis van deze ‘quick-scan’ concludeert OPTA dat er in dit stadium van het onderzoek op basis van de Telecommunicatiewet geen aanleiding is voor handhavend optreden tegen de onderzochte aanbieders van mobiele netwerken. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) voert op dit moment een nader onderzoek uit naar de vraag of zich overtredingen van de Wet bescherming persoonsgegevens voordoen of hebben voorgedaan.

4 Is inmiddels bekend wat het oriënterend onderzoek van het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie naar mogelijk strafbare toepassing van de DPI-techniek door telecomproviders heeft opgeleverd? Zo nee, waarom niet en op welke termijn zijn de resultaten te verwachten? Zo ja, zijn de resultaten daarvan van dien aard dat het Openbaar Ministerie (nader) strafrechtelijk onderzoek zal doen?

IT 555

Het blazoen van Rutte opgepoetst houden

F.J. van Eeckhoutte, noot onder Vzr. Rechtbank Haarlem 1 september 2011, LJN BR6505 (ministerpresidentrutte.nl) 
Zie IEF 10135 voor de onderliggende zaak, met dank aan Filip van Eeckhoutte, Van Eeckhoutte Advocaten

Inhoudsopgave
1. De casus
2. De belangenafweging
3. Zeer bijzondere omstandigheden
4. Noodzakellijkheidsvereiste
5. Toetsing in casu
6. Conclusie


1. De casus

's Nederlands onderdaan [A] had op 28 maart 2010, dus nog vóór het aantreden van het kabinet Rutte in oktober dat jaar de domeinnaam ministerpresidentrutte.nl geregistreerd bij het SIDN. [A] gebruikte www.ministerpresidentrutte.nl als doorway site naar www.klokkenluideronline.nl, op welke site gal gespuwd werd over politici en andere hoogwaardigheidsbekleders. Vijf dagen na het aantreden van het kabinet Rutte bood de RVD [A] aan om ministerpresidentrutte.nl tegen vergoeding van de registratiekosten aan de Staat over de dragen. [A] weigerde onder opgaaf van redenen. Na een sommatie van de landsadvocaat stelde [A] voor om tegen € 6.000,- en later € 2.500,- ministerpresidentrutte.nl over te dragen. Daarmee riep [A] de toorn van de Staat over zich heen.

 

Bij uitspraak van de Haarlemse voorzieningenrechter van 1 september 2011  werd [A] veroordeeld om onder verbeurte van een dwangsom de domeinnaam ministerpresidentrutte.nl aan de Staat over te dragen. De voorzieningenrechter hing het vonnis op aan misbruik van bevoegdheid ex artikel 3:13 lid 2 BW. Lid 2 (2e zinsdeel) van dat artikel bepaalt dat een bevoegdheid onder meer kan worden misbruikt in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.

2. De belangenafweging

Sinds Gaos/Passie  kan een loutere afweging van belangen van partijen, zonder dat overigens een normschending kan worden aangewezen, geen grondslag (meer) bieden voor toewijzing van de vordering tot overdracht van de domeinnaam. Dus, eerst bijv. een onrechtmatige daad vaststellen gevolgd door een afweging van belangen, en dus niet belangen afwegen om op grond daarvan tot onrechtmatigheid te concluderen. Dat juridisch obstakel kan verklaren waarom sinds 2001 enkele malen art. 3:13 lid 2 BW van stal werd gehaald om domeinnaamkwesties beoordelen . De tekst van 3:13 lid 2 BW, die zo op het eerste gezicht voor een jurist zo klaar als een klontje lijkt , bood de Haarlemse voorzieningenrechter de grondslag om de belangen van partijen i.c. af te wegen. Het vaststellen van misbruik van bevoegdheid ingevolge 3:13 lid 2 BW door slechts wederzijdse belangen af te wegen, is echter een onjuiste rechtsopvatting  .

De figuur van misbruik van bevoegdheid strekt ertoe de rechter mogelijk te maken correcties aan te brengen op veelal uit de wet voortvloeiende, rechtmatige bevoegdheden die worden gehanteerd op een wijze die niet aanvaardbaar is.  Artikel 3:13 lid 2 BW wil uiting geven aan het besef dat een rechthebbende ook bij de uitoefening van zijn burgerrechtelijke bevoegdheden het belang van zijn naasten en van de maatschappij niet geheel uit het oog mag verliezen.

3. Zeer bijzondere omstandigheden

De onevenredigheidsmaatstaf uit art. 3:13 lid 2 (2e zinsdeel) BW vond zijn beslag in een arrest van de Hoge Raad uit 1970  en werd gecodificeerd om duidelijk tot uitdrukking te brengen dat de belangen van de bevoegde niet "op voet van gelijkheid" moeten worden afgewogen tegen die van degenen waarmede hij bij de uitoefening van zijn recht in conflict zou komen.   De nadruk moet liggen op het belang van degene die zijn recht uitoefent, zij het dat die grens kan worden getrokken daar waar voor hem geen redelijk belang meer aanwezig is. Een juiste toepassing van 3:13 lid 2 (2e zinsdeel) vergt dat wordt onderzocht wat het belang van de bevoegde is bij de uitoefening van zijn bevoegdheid en of dát belang in wanverhouding staat ten opzichte van het belang van de gelaedeerde. De uitoefening van deze bevoegdheid kan onder zeer bijzondere omstandigheden onevenredig zijn, maar dergelijke omstandigheden zullen zich niet spoedig voordoen, aldus Langemeijer .

Dergelijke bijzondere omstandigheden kunnen gelegen zijn in het feit dat er voor de bevoegde een redelijk alternatief bestaat – lees: an offer you can’t refuse -  of een zwaarwegend belang zijdens de gelaedeerde , waardoor aan de uitoefening van de bevoegdheid de rechtmatigheid ontvalt. De aard en kwaliteit van het alternatief voor de bevoegde geven aan wanneer het verbod tot bevoegdheidsuitoefening geacht moet worden met voldoende waarborgen te zijn omkleed en wanneer zijn belang in verhouding tot alle overige belangen geacht kan worden slechts een gering gewicht in de schaal te leggen .

4. Noodzakellijkheidsvereiste

Om de uitoefening van een bevoegheid te kunnen verbieden, is bovendien noodzaak tot respectering van het belang van de gelaedeerde vereist . Dit noodzakelijkheidvereiste betekent zoveel als dat voor de gelaedeerde geen enkele redelijke oplossing bestaat ter bescherming van zijn belang dan het wijken van de bevoegdheid van diegene die zijn bevoegdheid wenst uit te oefenen.

5. Toetsing in casu

Door 3:13 BW van stal te halen, staat a priori vast dat [A] rechtmatig houder van ministerpresidentrutte.nl is en [A] er dus in principe mee kan doen en laten wat hem goeddunkt. Dat ligt ook in lijn met het 'first come, first served'-principe  dat aan de basis ligt bij de verdeling van domeinnamen.

Door te overwegen dat [A] wil meeliften op de naamsbekendheid en positie van premier Rutte, er voor [A] geen noodzaak is om voor het aan de kaak stellen van die misstanden juist ministerpresidentrutte.nl te gebruiken en dat als [A] zijn gedachtegoed aan de man wil brengen, hij dat dient te doen op eigen kracht en niet d.m.v. ministerpresidentrutte.nl, lijkt de rechter de rechtmatigheid van de bevoegheid van [A] te miskennen. Eigenlijk vindt de rechter dat [A] door het registreren en in stand houden van de domeinnaam onrechtmatig handelt. Ten onrechte. In het kader van artikel 3:13 lid 2 BW had de rechter behoren te overwegen dat [A] in beginsel ministerpresidentrutte.nl rechtmatig had geregistreerd en in stand hield, en slechts onder zeer bijzondere omstandigheden én bij gebleken noodzaak aan de zijde van de Staat, die rechtmatigheid kon ontvallen.

Maar los daarvan, had [A] belang bij registratie van ministerpresidentrutte.nl en instandhouding van de daaraan gekoppelde website om zijn mening te uiten, welk belang de kern van het in de grondwet en EVRM neergelegde beginsel van vrijheid van meningsuiting raakt. Dat hij via www,ministerpresidentrutte.nl meeliftte op de naamsbekendheid en de positie van de minister-president valt in het licht van dat grondrecht goed te plaatsen. Ook het meeliften was een valide belang van [A].

Het belang van de Staat bij verkrijging van ministerpresidentrutte.nl was er volgens de voorzieningenrechter in gelegen informatievoorziening van het publiek aangaande de premier via ministerpresidentrutte.nl mogelijk te maken en het voorkomen van een verwarrende situatie. Volgens de rechter verwachten bezoekers van ministerpresidentrutte.nl informatie aan te treffen over de minister-president. Het is niet aanstonds duidelijk dat respectering van die belangen noodzakelijk is. Informatievoorziening kan ook plaatsvinden via andere domeinnamen, sterker nog: is gecentraliseerd via www.rijksoverheid.nl .Bovendien kon de internetgebruiker op ministerpresidentrutte.nl direct zien dat de daarop geboden informatie niet van de overheid afkomstig was. Niet de domeinnaam is doorslaggevend, maar de aard van de informatie op de website . Dat een domeinnaam associeert met de overheid betekent niet automatisch dat er mag worden vanuit gegaan dat de informatie op die website van de overheid afkomstig is. Wie daar anders tegenaan kijkt, onderschat het cognitief vermogen van de gemiddelde burger danig.
Voorts mogen we ons in het kader van de toetsing aan het noodzakelijkheidvereiste afvragen hoe serieus de Staat haar eigen belangen neemt. Eerst trekt de Staat onder aanvoering van verwarringsgevaar ten strijde tot en met appel om de domeinnamen 2ekamer.com en tweedekamer.com  binnen te halen, om die registraties vervolgens te laten verlopen; tweedekamer.com is geparkeerd  bij Sedo en 2ekamer.com is vrij.

6. Conclusie

Al met al kan men zich afvragen of de in het ministerpresidentrutte.nl-proces opgevoerde belangen van de Staat wel de belangen zijn waar het in werkelijkheid om heeft gedraaid. Net zoals door advocaten straatjes worden geruimd voor houders van intellectuele eigendomsrechten, zal het me niet verbazen als een spindoctor van het in oktober 2010 kersvers aangetreden kabinet de landsadvocaat heeft geïnstrueerd het blazoen van Rutte opgepoetst te houden. Wat daar ook van zij, het lijkt me dat in deze zaak niet zozeer misbruik van bevoegdheid, maar aantasting van eer en goede naam van Rutte versus de vrijheid van meningsuiting van [A]  centraal had moeten staan.

In de zaak van ministerpresidentrutte.nl komen alle oude grondslagen  van onrechtmatigheid terug , maar nu in het jasje van artikel 3:13 lid 2 BW. Een correcte toepassing van dit wetartikel had m.i. niet kunnen leiden tot verplichte overdracht van ministerpresidentrutte.nl aan de Staat. Het debacle heeft [A] echter niet de mond gesnoerd.

Zie pdf voor de volledige noot inclusief uitgebreide voetnoten; foto van Brand Me Up.

IT 550

Algemene Rijksinkoopvoorwaarden voortaan ARIV-2011

Besluit van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 7 juni 2011, nr. 3104147, houdende vaststelling van de herziene Algemene Rijksinkoopvoorwaarden (ARIV-2011), Stcrt. 2011, nr. 18716. - zie overigens ook ons overzicht Algemene Voorwaarden

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;
Besluit:

Artikel 1 Vastgesteld worden de bij dit besluit gevoegde herziene Algemene Rijksinkoopvoorwaarden, voortaan genaamd ARIV-2011.

Artikel 2 De besluiten van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 26 februari 2008, nr. 3313667, houdende vaststelling van de herziene Algemene Rijksinkoopvoorwaarden ((ARIV-2008); Stc. 2008, 52), en van 23 februari 2009, nr. 3075034, houdende wijziging daarvan (Stc. 2009, 45), worden ingetrokken.

Artikel 3 Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister-President,
Minister van Algemene Zaken,
M. Rutte.

IT 537

Geen eigen internetaansluiting

Beschikking Vzr. Rechtbank Zutphen 7 oktober 2011, LJN BT7213 (Stichting E-Court)

E-Court verzoekt namens eiser verlof tot tenuitvoerlegging van door E-Court gewezen arbitraal verstekvonnis. Exequatur wordt geweigerd. Bij gebrek aan het arbitraal geding inleidend stuk, staat niet vast dat gedaagde in de gelegenheid is geweest om in de arbitrageprocedure verweer te voeren. Uit het arbitragereglement van E-Court blijkt niet op welke wijze een persoon die geen eigen internetaansluiting heeft in een arbitrageprocedure bij E-Court verweer kan voeren. Schending van fundamenteel beginsel van procesrecht: hoor en wederhoor. Wijze van totstandkoming arbitraal vonnis is kennelijk in strijd met de openbare orde. Bovendien is er geen geldige overeenkomst tot arbitrage.

1.6. E-Court heeft niet geprotesteerd tegen de in deze laatste e-mail gestelde termijn. E-Court heeft het verlangde stuk tot op heden niet over gelegd. Dit betekent dat er van uit gegaan moet worden dat [naam A] niet in de gelegenheid is gesteld om in het arbitraal geding tegen de vordering van T-Mobile verweer te voeren. De conclusie kan dan ook geen andere zijn dan dat de wijze waarop het arbitrale vonnis tot stand is gekomen kennelijk in strijd is met de openbare orde. Dit heeft tot gevolg dat de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis dient te worden geweigerd.

Ten overvloede
1.8. Op grond van artikel 1052 lid 1 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv), is het scheidsgerecht gerechtigd over zijn bevoegdheid te oordelen. In het arbitrale vonnis wordt overwogen dat de eisende partij met de gedaagde partij is overeengekomen hun geschil te beslechten via het Arbitragereglement van E-Court, van welke (schriftelijke) overeenkomst arbiter is gebleken. De overgelegde algemene voorwaarden van T-Mobile bevatten geen arbitrageclausule, zodat er van wordt uitgegaan dat de arbiter het oog heeft op een overeenkomst tot arbitrage die na het ontstaan van het geschil tussen T-Mobile en [naam A] is ontstaan. Dat zou dan een nieuwe overeenkomst zijn, die niet voortvloeit uit de bestaande contractuele relatie tussen T-Mobile en [naam A]. De voorzieningenrechter heeft niet de beschikking over de overeenkomst tot arbitrage. Indien echter sprake is van een aanbod van T-Mobile aan [naam A] om het geschil door middel van arbitrage te laten beslechten, tenzij [naam A] aangeeft dat hij het geschil door de overheidsrechter wil laten beslechten, is het enkele feit dat [naam A], een consument, in het geheel niet heeft gereageerd op dat aanbod onvoldoende om te kunnen oordelen dat [naam A] stilzwijgend arbitrage heeft aanvaard. Stilzitten is nu eenmaal niet gelijk te stellen aan stilzwijgende aanvaarding. Er is immers geen rechtsregel die dwingt om te reageren op een ongevraagd aanbod tot het sluiten van een overeenkomst, in dit geval een overeenkomst tot arbitrage. Dit alles klemt in dit geval temeer nu [naam A] door dit stilzitten zou worden afgehouden van de bevoegde overheidsrechter. Indien E-Court zou hebben geconcludeerd dat haar bevoegdheid is gegeven nu [naam A] niet heeft gereageerd op het aanbod van T-Mobile (dan wel dat [naam A] niet heeft gereageerd op een uitnodiging van E-Court om het geschil door E-Court te laten beslechten, tenzij [naam A] voor de overheidsrechter te kiest), is de wijze waarop het arbitrale vonnis is tot stand gekomen kennelijk in strijd met de openbare orde. Immers, in dat geval is er geen overeenkomst tot arbitrage tot stand gekomen en is [naam A] ten onrechte -in eerste instantie- de toegang tot de bevoegde overheidsrechter ontnomen.

1.9. Bij dit alle komt dat uit artikel 26 lid 1 van het arbitragereglement van E-Court kan worden afgeleid dat gedaagde (anders dan eiser) in de arbitrage niet de mogelijkheid heeft om te verzoeken om zijn standpunt mondeling op een zitting te mogen toelichten. Dit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel van artikel 1039 lid 1 Rv, dat voor dit geval zijn uitwerking heeft gekregen in lid 2 van dat artikel. Ook hier is sprake van strijd met een fundamenteel rechtsbeginsel en daarmee van kennelijke strijd met de openbare orde.

1.10. Tot slot wordt overwogen dat niet iedereen in Nederland over een eigen toegang tot internet beschikt. Uit het arbitragereglement van E-Court blijkt niet op welke wijze een persoon die geen eigen internetaansluiting heeft in een arbitrageprocedure bij E-Court verweer kan voeren. Indien die mogelijkheid er niet is, kan de conclusie geen andere zijn dan dat het beginsel van hoor en wederhoor wordt geschonden.

IT 536

Bestandkoppeling tegen fraude

Vragen van de leden Spekman en Jadnanansing (beiden PvdA) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap over de roep van gemeenten om bestandskoppeling tegen fraude (ingezonden 8 september 2011) 2011Z17249

Vraag 1 Bent u bekend met het bericht “Gemeenten: bestanden koppelen tegen fraude” 1) waarin gemeenten pleiten voor de koppeling van bestanden om fraude met uitkeringen beter aan te kunnen pakken?

Antwoord 1 Ja.

Vraag 2 Deelt u de mening dat er grote stappen gemaakt kunnen worden met de fraudebestrijding door bepaalde beschikbare gegevensbestanden aan elkaar te koppelen?

Het kabinet geeft hoge prioriteit aan preventie en opsporing van fraude en gebruikt daarbij ook de mogelijkheden om met bestandskoppeling en gegevensuitwisseling fraude met uitkeringen tegen te gaan. In het Handhavingsprogramma 2011-2014 heb ik aangekondigd te onderzoeken op welke wijze de bepalingen voor gegevensuitwisseling tussen de Wet Structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI) en Wet werk en bijstand (WWB) kunnen worden geharmoniseerd1. Uiteraard moet gegevensuitwisseling zorgvuldig gebeuren en moet de Wet bescherming persoonsgegevens daarbij in acht worden genomen.

De afgelopen jaren is er veel gedaan op het gebied van gegevensuitwisseling. Zo kunnen medewerkers van gemeentelijke sociale diensten, het UWV en de SVB in het kader van de uitkeringsintake zien of iemand andere inkomsten of bepaalde vormen van eigen vermogen heeft. Het Inlichtingenbureau ondersteunt gemeenten bij de rechtmatigheidscontroles door bestandskoppelingen tussen verschillende bestanden uit te voeren, bijvoorbeeld de polisadministratie, de Belastingdienst en detentiegegevens. In combinatie met de informatie over de uitkering van cliënten leidt de bestandskoppeling soms tot nader onderzoek door de gemeente.

Aanvullend hierop ben ik gestart met een inventarisatie van de mogelijkheden van een bredere inzet van bestandskoppeling en gegevensuitwisseling om fraude te voorkomen en te bestrijden. Ik betrek hierbij ook de voorbeelden die wethouder Den Besten van de gemeente Utrecht mij, namens een aantal collega’s, heeft aangereikt en ik kijk ook naar de mogelijkheden voor het UWV en de SVB. Aan de hand van deze inventarisatie zal ik bezien of en in hoeverre aanpassing van regelgeving en ICT systemen nodig is en wat de kosten en de baten van de maatregelen zijn. Mijn beeld is dat er ook nog veel onbekendheid is bij gemeenten over de mogelijkheden inzake bestandskoppelingen en ik zal gemeenten informeren over deze mogelijkheden.

Vraag 6 Wat zijn de redenen dat bijvoorbeeld de bijstandsbestanden, woningadministratie en de gemeentelijke basisadministratie niet aan elkaar gekoppeld zijn? Overweegt u dergelijke stappen tot bestandskoppeling te zetten om de fraudeaanpak verder te verbeteren?

De WWB maakt gebruik van het GBA-adres en de bestanden zijn daarmee voor dat doel gekoppeld. De woningadministratie bestaat niet, zoals de bijstandsadministratie en de gemeentelijke basisadministratie, uit één enkele administratie. Veelal voeren woningbouwverenigingen hun eigen administratie en daarnaast worden woningen of kamers ook door privépersonen verhuurd. Op grond van de WWB moeten verhuurders van woningen of kamers gegevens verstrekken aan de gemeenten indien wordt getwijfeld aan de rechtmatigheid van een uitkering. Op deze wijze is uitwisseling van gegevens mogelijk tussen de WWB en de verschillende administraties van (particuliere) woningverhuurders.

Vraag 7 Deelt u de mening van de gemeenten dat een systeem waar alleen de verdachte adressen “uit rollen” de problemen omtrent privacy zou kunnen ondervangen?

Op diverse plaatsen wordt gebruik gemaakt van een dergelijk systeem. Zo gebruiken de interventieteams het Systeem Anonieme Risico Indicatie (SARI). Hiermee worden verschillende bestanden anoniem gekoppeld op basis van door SIOD aangeleverde risicoprofielen. Dit leidt tot een lijst met mogelijke fraudeurs en moet de pakkans verhogen.
Voorts werkt DUO thans in het kader van de aanpak misbruik uitwonendenbeurs reeds met een risicoprofiel. Op hiervan selecteert DUO studerenden met een uitwonendenbeurs bij wie het risico bestaat van onjuistheid van het woonadres. DUO zal vervolgens de gemeenten verzoeken een adrescontrole uit te voeren en zal daartoe persoonsgegevens met de gemeenten uitwisselen. Het gaat om een minimale set van persoonsgegevens. Nadat het onderzoek is uitgevoerd, zullen de resultaten van de adrescontroles worden teruggekoppeld aan DUO.

1) Volkskrant, 07 september 2011

IT 533

Ingericht als één vonnis

Rechtbank Zutphen 3 oktober 2011, LJN BT6835 (stichting E-Court tegen Griffier Zutphen)

Procesrecht. Griffierecht inzake E-Court arbitrage. Verzet tegen griffierecht. E-Court verzoekt verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis, ingericht als één vonnis, waarin twee deelvonnissen zijn opgenomen. Voor de toepassing van de Wet griffierechten burgerlijke zaken geldt dit verzoek als twee afzonderlijke verzoeken om verlof tot tenuitvoerlegging en is dus twee maal griffierecht verschuldigd. Verzet wordt ongegrond verklaard.

Feiten (r.o. 2.1 en 2.2): E-Court, een scheidsgerecht als bedoeld in boek 4, titel 1, afdeling 2 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, heeft namens T-Mobile Netherlands B.V. bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend strekkende tot verkrijging van verlof tot tenuitvoerlegging van een door E-Court gegeven arbitraal vonnis alsmede een akte van depot van bedoeld vonnis. In het arbitraal vonnis is uitspraak gedaan in twee afzonderlijke zaken: één tussen T-Mobile Netherlands B.V. en [persoon 1] en één tussen T-Mobile Netherlands B.V. en [persoon 2]. De griffier heeft ter zake van het depotverzoek en het exequaturverzoek aan E-Court (aanvankelijk) een griffierecht van vier maal € 111,-- (€ 444,--) in rekening gebracht.

5.5. Immers, het mag zo zijn dat het arbitrale vonnis, waarin zowel in de zaak tussen T-Mobile Netherlands B.V. en [persoon 1] en in de zaak tussen T-Mobile Netherlands B.V. en [persoon 2] een beslissing wordt gegeven, is ingericht als één vonnis, dit neemt niet weg dat de facto van verschillende “deelvonnissen” sprake is. De “gedaagde” partijen zijn immers niet dezelfde. Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien van ieder “deelvonnis” afzonderlijk dient te beoordelen of verlof tot tenuitvoerlegging kan worden verleend. Er is in feite sprake van twee afzonderlijke verzoeken om verlof tot tenuitvoerlegging.

5.6. Dit brengt met zich dat de griffier zich met recht op het standpunt heeft gesteld dat hij het verzoekschrift van E-Court voor de toepassing van de Wgbz beschouwt als twee afzonderlijke verzoeken. Voor elk van die verzoeken is E-Court dan ook op grond van de met ingang van 1 juli 2011 geldende tarieven een griffierecht van € 111,-- verschuldigd. In zoverre is het verzet van E-Court dan ook ongegrond.

5.7. Bij de klacht van E-Court dat de griffier zowel voor het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging als het verzoek om een akte van depot afzonderlijk griffierecht in rekening heeft gebracht, heeft E-Court geen belang. Uit het verweerschrift van de griffier blijkt immers dat uiteindelijk voor beide verzoeken tezamen maar één maal een griffierecht van € 111,-- in rekening is gebracht.

5.8. Op grond van het vorenstaande is het verzet van E-Court ongegrond.

IT 531

Drie finalisten Internet Scriptieprijs bekend

Matthijs van Bergen, "Discriminatie op de digitale snelweg: een kink in de kabel? Een grondrechtelijk perspectief op de discussie over netneutraliteit", Universiteit van Amsterdam

Marieke Haan, "Are you really just a Social Network Site user? A study on Article 2(d) Directive 95/46/EC in relation to Social Network Sites", Rijksuniversiteit Groningen

Alicia Schalkwijk, "Geneesmiddelenverkoop op internet, de gevaren voor de gezondheid voor de Europese burgers, de inbreuken op de intellectuele eigendomsrechten van de farmaceuten en schadevergoedingsmogelijkheden", Universiteit Utrecht

Op 13 oktober de uitslag tijdens het symposium, zie meer hier (pdf), 1 PO-punt voor advocaten ad €50.

IT 521

Vermeldingen op internet

Hof Amsterdam 12 juli 2011, LJN BT2771 (Vermelding op internet)

Als randvermelding. Blijkens eigen vermeldingen op internet blijkt huurder niet meer woonachtig te zijn en wordt ontbinding van huurovereenkomst gevorderd. Tevens laat huurder anderen verblijven en bovendien heeft huurder een aanzienlijke huurachterstand laten ontstaan.

3.3 (...) Nadat [appellant] bij akte afdrukken had overgelegd van websites waarop [geïntimeerde] heeft vermeld dat hij woonachtig is aan de [adres], alsmede een afschrift uit de basisadministratie van de gemeente Amsterdam, waaruit blijkt dat [geïntimeerde] sinds 29 september 2010 is ingeschreven op een adres aan de [adres], heeft [geïntimeerde] ten slotte aangevoerd dat hij zijn inschrijving heeft gewijzigd naar het huis van zijn oom omdat het gehuurde op 4-hoog is gelegen en de oude inschrijving op 3-hoog mogelijk problemen zou kunnen opleveren bij de postbezorging, “te meer nadat [geïntimeerde] reeds eerder de toegang tot de woning ontzegd is geweest door [appellant]”.

IT 516

Tool om social media gedragscode op te stellen

Vanaf vandaag kan ieder bedrijf eenvoudig en kostenloos zijn eigen social media gedragscode opstellen met de Social Media Policy Generator op Policygenerator.nl. Na het beantwoorden van een aantal vragen ontvangt een bedrijf een gepersonaliseerde gedragscode voor het gebruik van social media door zijn medewerkers. Hiermee wordt gestimuleerd dat uitingen van medewerkers via social media bijdragen aan de positieve uitstraling van een bedrijf, terwijl tegelijkertijd het risico op imagoschade wordt vermeden. De tool is door MarketingMonday ontwikkeld omdat een dergelijke policy nog niet in alle bedrijven aanwezig is, maar wel noodzakelijk.

BRON: MarketingMonday en PolicyGenerator.nl

IT 513

Omgaan met boodschappers van slecht nieuws

 

Bundesarchiv, Bild 102-11145 / onbekend / CC-BY-SA

Met commentaar in't kort van Walter van Holst, Mitopics.

Onlangs liet parlementslid Pierre Heijnen zich ontvallen dat de tijd wellicht rijp is voor een vorm van klokkeluidersbescherming voor hackers die misstanden in informatiebeveiliging aan het licht brengen. Dat werd verwelkomd door een open brief vanuit die gemeenschap, maar ook met kritiek ontvangen door rechtswetenschappers (Oerlemans en praktijkadvocaten (SOLV). Daarbij slaagde men er niet in om een aantal voor de hand liggende drogredeneringen te vermijden. In dit blog wat nuance, zowel voor als tegen.

Als eerste valt een zekere angstreflex voor misbruik op. Terwijl de huidige situatie eveneens evident tot misbruik leidt, maar dan van misbruik van de wet computercriminaliteit tegen boodschappers van slecht nieuws. Zowel in binnen- als buitenland komt het (te vaak) voor dat exploitanten of uitgevers van slecht beveiligde systemen of software een strafvervolging initiëren om critici de mond te snoeren. Het recente voorbeeld in Nederland is uiteraard TransLink Systems (TLS) dat aangifte deed tegen Brenno de Winter. Minder bekend in Nederland is dat de het Duitse Magix een Zweedse hacker met strafvervolging bedreigde omdat deze een lek in de door Magix uitgegeven muzieksoftware wilde publiceren. Eveneens onbekend is de Duitse zaak van Thomas Roth die zelfs een huiszoeking te verduren kreeg omdat hij op het punt stond een kraakmethode voor een cryptografisch algoritme te publiceren.

Bron van dit ‘gemak’ om eigen incompetentie op beveiligingsvlak af te wentelen op boodschappers van het slechte nieuws is toch vooral het Cybercrimeverdrag. Dat heeft in Nederland er toe geleid dat zelfs het criterium van een doorbreken van een beveiliging is geschrapt uit ons wetboek van strafrecht. Het onbevoegd toegang hebben tot een geautomatiseerd werk is daarmee op zichzelf al een misdrijf geworden, ongeacht of er sprake is van wetenschap van dit gebrek aan bevoegdheid of dat er sprake is van een kwaad opzet of niet. En daarmee is de gevleugelde kreet ‘wat offline geldt moet ook online gelden’ een holle frase geworden. Immers, bij de huis- en erfvredebreuk, waar het delict computervredebreuk schijnbaar bij aan zou sluiten, is er nog sprake van een vereiste van een sommatie om zich uit de voeten te maken alvorens er sprake is van een strafbaar feit. Een dergelijk geobjectiveerd criterium ontbreekt bij de computervredebreuk, wat het tot een aantrekkelijke stok maakt om iedere hond die constateert dat men zijn beveiliging niet op orde heeft te slaan. En aan dit gemak mag, gezien het toenemend maatschappelijk belang bij informatiebeveiliging, best wat gedaan worden.

Wat critici van de gedachte van Heijne uit het oog lijken te verliezen is dat het strafvorderlijk optreden bij verdenkingen van computercriminaliteit een bepaald hoge impact kan hebben. Zeker in het geval van een journalist of een beveiligingsonderzoeker kan dit al snel resulteren in een situatie waarin er een de facto Berufsverbot voor de duur van het strafvorderlijk onderzoek wordt gegeven. Bij een vervolging wegens huisvredebreuk of zelfs diefstal zullen niet snel alle informatiedragers in een huishouden in het strafvorderlijk onderzoek betrokken worden. Een louter vertrouwen op het opportuniteitsbeginsel, ook al lijkt dit redelijk goed te functioneren, is niet voldoende. Hoewel het Openbaar Ministerie zichtbaar groeiende is in haar rol bij het bestrijden van computercriminaliteit is het risico van een disproportionele aanpak in de praktijk te groot gebleken. In de al veel aangehaalde zaak rond de e-mail van Jack de Vries had de telastelegging nog wel een paar onsjes meer gekund, men had immers computervirussen verspreid om een ‘botnet’ op te bouwen. In het geval TLS had het sepot in een veel eerder stadium plaats kunnen vinden, de door Brenno de Winter zelf gepubliceerde verslagen van zijn onderzoeksmethoden hadden het OM al van voldoende aanknopingspunten kunnen voorzien om een afweging te maken.

Waar met name Oerlemans aan voorbijgaat is dat invoering van een expliciete strafuitsluitingsgrond helemaal geen vrijbrief biedt, het is uiteindelijk aan de rechter om een beroep op een dergelijke strafuitsluitingsgrond te honoreren. Daarbij is een proportionaliteitstoets nog steeds heel wel denkbaar, en de strafrechtklassiekers van de Huizense veearts (HR 27-06-1932 NJ 1933, 60 enHR 20-02-1933, NJ 1933, 918) indachtig hebben we het in de kern over een concrete uitwerking van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Hoe in een geval als dat van Nieuwe Revu een beroep op een (geconcretiseerde) materiële wederrechtelijkheid zou kunnen slagen is mij een raadsel.

Ook de door SOLV geuite vrees dat de door de rechtbank Utrecht veroordeelde vervalser van OV-chipkaarten niet vervolgd had kunnen worden lijkt mij onterecht. Om te beginnen was het inzetten van de wet computercriminaliteit in dit geval al het gebruik van een kanon om een mug te beschieten (zie ook IT 183) die voorbij ging aan de kern van het misdrijf: het vervalsen van waardekaarten (art. 232 Sr). Daarnaast is het heel wel mogelijk een aantal critieria te formuleren om een dergelijk beroep kans van slagen te geven. Men kan denken aan cumulatieve eisen als:

  • Dat de geconstateerde beveiligingsproblemen onder de aandacht van de betrokken systeemeigenaar zijn gebracht, of beoogde te brengen
  • De betrokken systeemeigenaar of –eigenaren een redelijke termijn is gegund om schadebeperkende maatregelen te treffen (responsible disclosure)
  • Men zich niet meer toegang heeft verschaft dan nodig was om het beveiligingsprobleem te constateren en te documenteren
  • Men zichzelf of anderen geen profijt heeft verschaft als gevolg van de wetenschap van het beveiligingsprobleem (anders dan bijvoorbeeld publiciteit).

En hoewel een dergelijke strafuitsluitingsgrond een stap in de goede richting zou zijn, zijn andere manieren om een dergelijke ‘klokkeluidersbescherming’ in te voeren denkbaar. Mijn voorkeur zou uitgaan naar een grondige herziening van het wetboek van strafrecht en de delictsomschrijving van de computervredebreuk meer in lijn te brengen met die van de huisvredebreuk. Een minder optimale weg is het door de Minister van Justitie uitvaardigen van richtlijnen voor het Openbaar Ministerie die hetzelfde zouden behelzen als de hierbovengenoemde criteria.

Oerlemans en SOLV vinden dat de afweging van algemeen belang tegenover het al dan niet ongeautoriseerd toegang hebben tot een computersysteem per definitie in handen van de rechter moet blijven. Voor mij is de gedachte dat degenen die de kwaliteit van de informatiebeveiliging in de praktijk beter blijken te kunnen beoordelen dan de systeemeigenaar daarbij ook enige ruimte krijgen om een meer ethische afweging temaken bepaald minder vreeswekkend dan de gedachte dat omwille van het rechtsmonopolie van de rechter beveiligingslekken vooral geconstateerd zullen worden door beveiligingsbedrijven en de echte kwaadwillenden. Waarbij ik de beveiligingsbedrijven zeker geen kwaad hart toedraag, het zijn er alleen zo weinig in verhouding tot de echte kwaadwillenden.

Walter van Holst