HR: verpanding software vereist wilsovereenstemming en bepaalbaarheid
HR 3 april 2020, IT 3097; ECLI:NL:HR:2020:590 (ING tegen Curator) Het gaat in deze zaak om sprongcassatie tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 september 2018, waarin de rechtbank oordeelde dat ING geen geldig pandrecht had op de door CompLions ontwikkelde software. ING stelde dat het auteursrecht op de software ook een goed is dat tot het vermogen van de pandgever behoort en dus onder het pandrecht valt. De curator stelde dat het pandrecht niet tot stand was gekomen omdat de omschrijving in de pandakte onvoldoende bepaald althans onvoldoende bepaalbaar was. De rechtbank stelde dat de omschrijving van het pandrecht niet voldeed aan de vereiste bepaalbaarheid nu de categorie “goederen” te algemeen is. In de pandakte was opgenomen dat het pandrecht is gevestigd op “alle huidige en toekomstige bedrijfsactiva”. Onder deze bedrijfsactiva vallen zoals omschreven in de pandakte alle tot het bedrijf van de pandgever behorende goederen.
De Hoge Raad casseert, omdat een onjuiste maatstaf is aangelegd. De vraag of ten aanzien van een auteursrecht is voldaan aan het bepaaldheidsvereiste van art. 3:84 lid 2 BW jo. art. 3:98 BW, moet worden beantwoord door te onderzoeken of de pandakte zodanige gegevens bevat dat aan de hand daarvan kan worden vastgesteld dat het auteursrecht tot de verpande goederen behoort. Daartoe is niet vereist dat bestaan en omvang van het auteursrecht uit de administratie kan worden afgeleid, of op de balans is vermeld. Het vonnis wordt vernietigd, de zaak wordt terug verwezen naar de rechtbank.