Vrijspraak voor embedden van een zonder toestemming op YouTube geplaatste kortfilm
Hof van Beroep Brussel 19 maart 2013, 2012 CO 674 (EBVBA Another Dimension of an Idea tegen X)
Uitspraak ingezonden door Willem De Vos en Bart Van Den Brande, Sirius Legal.
Strafrecht. Misdrijf van namaking hetzij door kwaadwillig of bedrieglijk inbreuk plegen op het auteursrecht en de naburige rechten door de Oscar-genomineerde kortfilm 'Fait D'Hiver' zonder toestemming geplaatst te hebben op garagetv.be. Embedden. Vrijspraak.
De kortfilm is integraal te bekijken op YouTube en was geplaatst via een IP-adres dat tot een provider in Rusland behoorde. Google (eigenaar van YouTube) heeft aangegeven geen gegevens mede te delen van buiten Europa aan een Europees aanvrager. Beklaagde heeft Google AdSense-banners geplaatst om reclame-inkomsten te genereren.
De vraag die zich eigenlijk stelt is of beklaagde als "embedder" wist of redelijkerwijs kon weten dat hij een filmpje aan het embedden was dat zonder toestemming van de rechthebbende op YouTube stond (antwoord op prejudiciële vragen in HvJ EU Svensson IEF 12057 wordt niet afgewacht). Het moreel element van beklaagde was wel aanwezig nu van "bedrieglijk opzet" sprake is (art. 80 (Belgische) Auteurswet) als er een commercieel doel of winstoogmerk was, zelfs als er geen winst of verlies wordt gerealiseerd, aldus de burgerlijke partij.
Uit het enkel feit dat de beklaagde twee eurocent per aanklikken van de banner geplaatst bij de kortfilm verdiende, kan op zich niet besloten worden dat de beklaagde met bedrieglijk inzicht handelde bij het embedden van het kwestieuze filmpje op de link garagatv.be en dat hij wist of redelijkerwijs kon weten dat hij een filmpje aan het embedden was dat zonder toestemming van de rechthebbende op YouTube stond.
De algemene voorwaarden van YouTube waarin de gebruiker waarborgt dat de uploader over de nodige toestemming beschikt en dat iedereen melding van auteursrechtinbreuk kan maken. De lange periode tussen plaatsing op YouTube en het embedden maakt dat er geen sprake is van auteursrechtinbreuk. Er volgt vrijspraak.
(...) samengenomen met het feit dat in de algemene voorwaarden van YouTube de gebruiker van de site bij publicatie op het internet waarborgt dat hij over de nodige toestemming beschikt (art. 6 van stuk 7 van de beklaagde) en met het feit dat er voor ieder een mogelijkheid bestaat van inbreuk op het auteursrecht, dit te melden via YouTube, doet het hof besluiten dat de beklaagde, op het ogenblik dat hij dit filmpje op zijn link plaatste via embedding, ervan mocht uitgaan dat dit filmpje met toestemming van de rechthebbende op het internet stond en dit vooral gelet op de verlopen periode tussen de plaatsing ervan op YouTube op 15 april 2007 en het embedden door beklaagde ervan op 18 augustus 2008.
BGH over de aansprakelijkheid van ouders voor illegale Filesharing door een minderjarig kind
BGH 15 november 2012, I ZR 74/12 (Morpheus)
[Tip van de redactie: vergelijk IEF 8164.] Het BGH oordeelt dat ouders voor het illegaal delen van bestanden door een 13-jarig kind niet verantwoordelijk zijn als zij hun kind hebben geleerd dat het verboden en onrechtmatig is om deel te nemen aan internetuitwisseldiensten en er geen aanknopingspunten zijn dat het kind tegen dit verbod handelt.
Bij een doorzoeking van de woning gedaagden wordt in 2007 de PC van de zoon in beslaggenomen. Op de computer waren de uitwisselingprogramma's "Morpheus" en "Bearshare" geïnstalleerd. Eisers zijn muziekproducenten en zijn rechthebbende van auteursrechtelijke exploitatierechten van tal van muziekopnamen. Zij vorderen een schadevergoeding voor het openbaar maken van 15 muziekstukken tegen betaling van €200 per titel, €3.000 in totaal en daarnaast de dagvaardingskosten.
Het Landgericht Köln heeft geoordeeld dat naar § 832 Abs. 1 BGB ouders verantwoordelijk zijn voor de schade ontstaan door het illegaal filesharen door de minderjarige zoon, omdat zij de ouderlijke toezichtsplicht hebben geschonden. Ze hebben geen controle uitgevoerd op het internetgebruik. Had de zoon een firewall en een beveiligingsprogramma op zijn computer, dan hadden de bovengenoemde filesharingprogramma's nooit geïnstalleerd kunnen worden. Had de gedaagde de PC maandelijks bekeken, dan had hij met één blik in de softwarelijst of op de desktop kunnen ontdekken dat dit programma was geïnstalleerd.
Het BGH vernietigt deze beslissing en wijst de klacht af. Ouders voldoen aan hun toezichtsplicht door hun kind, een normaal ontwikkelde 13-jarige die hun geboden en verboden opvolgt, regelmatig te leren over het verbod om onrechtmatig deel te nemen aan internetuitwisseldiensten. Een plicht van de auteurs om het internetgebruik en de computer van hun kind te controleren of (een deel van) de internettoegang te blokkeren bestaat in principe niet. Zulke maatregelen zijn ouders pas verplicht te nemen als er voor de ouders concrete aanknopingspunten zijn dat er door hun kind onrechtmatig gebruik wordt gemaakt van de internettoegang.
Uit de inhoudsindicatie:
Eltern genügen ihrer Aufsichtspflicht über ein normal entwickeltes 13-jähriges Kind, das ihre grundlegenden Gebote und Verbote befolgt, regelmäßig bereits dadurch, dass sie das Kind über die Rechtswidrigkeit einer Teilnahme an Internettauschbörsen belehren und ihm eine Teilnahme daran verbieten. Eine Verpflichtung der Eltern, die Nutzung des Internets durch das Kind zu überwachen, den Computer des Kindes zu überprüfen oder dem Kind den Zugang zum Internet (teilweise) zu versperren, besteht grundsätzlich nicht. Zu derartigen Maßnahmen sind Eltern erst verpflichtet, wenn sie konkrete Anhaltspunkte dafür haben, dass das Kind dem Verbot zuwiderhandelt.
Rnr. 29. cc) Nach diesen Maßstäben haben die Beklagten ihrer Aufsichtspflicht dadurch genügt, dass sie ihrem Sohn die rechtswidrige Teilnahme an Internettauschbörsen nach einer entsprechenden Belehrung verboten haben. Die Beklagten haben vorgetragen, sie hätten mit ihren Kindern immer wieder über das Thema des illegalen Downloads von Musik und Filmen aus dem Internet diskutiert und ihnen dies ausdrücklich untersagt. Damit sind die Beklagten, wie auch das Berufungsgericht insoweit mit Recht angenommen hat, den an die Vorgabe von Verhaltensregeln zu stellenden Anforderungen nachgekommen. Die Revisionserwiderung macht ohne Erfolg geltend, die Aufklärung des Sohnes über die Gefahren des illegalen Filesharing könne nicht so intensiv gewesen sein, wie die Beklagten behaupten; denn dieser habe bei seiner polizeilichen Vernehmung bekundet, er habe gar nicht gewusst, dass er die Lieder nicht nur herunterlade, sondern sie auch über eine Tauschbörse zur Verfügung stelle. Eine besonders intensive Belehrung war indessen im Blick darauf nichterforderlich, dass es sich beim Sohn der Beklagten um ein normal entwickeltes, einsichtsfähiges und erhaltensunauffälliges 13-jähriges Kind handelte. Zu Überwachungsmaßnahmen waren die Beklagten dagegen nicht verpflichtet. Für die Beklagten beststanden keine Anhaltspunkte, dass sich ihr Sohn nicht an das ihm auferlegte Verbot hält. Sie waren daher entgegen der Auffassung des Berufungsgerichts weder verpflichtet, ihren 13-jährigen Sohn etwa durch Installation einer Firewall oder eines Sicherheitsprogramms daran zu hindern, auf seinem Computer weitere Programme zu installieren, noch verpflichtet, ihn dadurch zu überwachen, dass sie seinen Computer beispielsweise durch eine monatliche Kontrolle der Softwareliste und des Computerdesktop nach bereits installierten Tauschbörsenprogrammen durchsuchen.
LG Köln - Urteil vom 30. März 2011 - 28 O 716/10
OLG Köln - Urteil vom 23. März 2012 - 6 U 67/11
Kaderwet ZBO verslag: verhouding CBP en ACM
Verslag aanpassing wetten en kaderwet ZBO kamerstukken II, 2012/13, 33 554, nr. 5.
College Bescherming Persoonsgegevens De leden van de VVD-fractie merken op dat artikel 21 van de Kaderwet niet van toepassing wordt verklaard op het CBP. Dit betekent dat de minister de bevoegdheid verliest om beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de taakuitoefening van het CBP. Indien de regering wenst dat de bescherming van persoonsgegevens zich vooral op één bepaald terrein richt, wat zijn dan de mogelijkheden voor de minister om ervoor te zorgen dat het CBP diezelfde focus aanhoudt?
(...) Hoe beschouwt de regering de taak van de minister tot het CBP mede in het licht van de wetsgeschiedenis van de Wbp? Deelt de regering de opvatting dat het van wezenlijk belang is dat een dergelijke regeling alsnog wordt opgenomen?
Deze leden vragen hoe de juridische positie van het CBP en van het College van toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten (CvTA) zich verhoudt tot de positie van toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Waarom zijn hier wel of niet andere keuzes gemaakt?
College van toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten De leden van de PVV-fractie vragen de regering nader te motiveren waarom de bevoegdheid van artikel 21 van de Kaderwet niet van toepassing is verklaard op het CvTA. Kan de regering dit motiveren met in achtneming van de misstanden die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan bij de collectieve beheersorganisaties?
Minister: NPO voldoet niet aan Telecommunicatiewet
Minister Kamp: Ik heb andere woorden gekozen en had iets meer woorden nodig, maar wat mij betreft kunnen we het hier inderdaad bij laten.
Voorzitter. Op de websites van de Nederlandse Publieke Omroep worden zowel functionele als analytische als tracking cookies geplaatst. Het plaatsen van tracking cookies leidt tot hogere reclame-inkomsten. Op de tracking cookies is de gewijzigde Telecommunicatiewet van toepassing. Als er een rechtsvermoeden is dat er tracking cookies worden geplaatst waarmee je persoonsgegevens bewerkt, is de wet daarop van toepassing en is het College bescherming persoonsgegevens in beeld. Het CBP heeft een opvatting over deze materie geformuleerd en gesteld dat de NPO uit publieke middelen wordt gefinancierd omdat de opgeleverde diensten kennelijk essentieel voor de samenleving zijn. Wie geen tracking cookies wil, moet alle cookies weigeren, maar krijgt geen toegang tot de diensten die wij als overheid kennelijk essentieel vinden voor de samenleving. Er is geen alternatieve manier om deze informatie van de NPO te krijgen. De conclusie van het CBP is dat de NPO niet voldoet aan de Telecommunicatiewet.
Dat standpunt ligt er. Wij zijn nu bezig om hieraan consequenties te verbinden. Dat is in de eerste plaats aan de Nederlandse Publieke Omroep zelf. Zij bekijken nu wat zij hieraan kunnen doen. Zij moeten dus toch toestemming gaan vragen. Daarmee komen wij bij de problematiek waarover wij het zojuist hadden. Moet je alleen toestemming vragen voor tracking cookies of ook voor andere cookies? Kun je het doen met het impliciete toestemming? Op dit moment wordt dat door de NPO bekeken. Wij kunnen het erover eens zijn dat dit een reëel probleem is. De uitleg van de toezichthouders is duidelijk; ik heb die van het CBP zojuist voorgelezen. Het is nu aan de NPO om hierop adequaat te reageren. De toezichthouders zullen ook beoordelen of de reactie adequaat is. Als dit niet zo is, zal de NPO hierop worden aangesproken. Dit is een reëel probleem: iets wat met mijn belastinggeld betaald wordt, is alleen toegankelijk als ik toesta dat mijn informatie gebruikt wordt. Ik heb begrip voor het standpunt van het College bescherming persoonsgegevens. Laten wij eens zien waar dit uiteindelijk toe gaat leiden.
Een mondelinge ingebrekestelling reeds daarom niet volstaat
Levering software, tekortkoming, reconventionele vordering tot ontbinding. Zoorobotics houdt zich bezig met de ontwikkeling en verkoop van software. Dokterswacht verleent diensten op het gebied van het organiseren van spoedeisende huisartsenzorg in de avonden en nachten en tijdens weekenden en feestdagen. Dokterswacht maakt bij haar werkzaamheden gebruik van de software applicatie CallManager van producent Labelsoft.
Van tussentijdse opzegging van de Overeenkomsten is geen sprake nu er geen inlichting aan Zoorobotics is verstrekt, noch dat uit gedraging van partijen blijkt. De tekortkoming aan Zoorobotics is niet schriftelijk maar mondeling gedaan. Krachtens de Algemene Voorwaarden van Zoorobotics is een (aangetekende) schriftelijke ingebrekestelling vereist, zodat een mondelinge ingebrekestelling reeds daarom niet volstaat. Dokterswacht wordt veroordeeld tot betaling van €73.513,44 en de rechtbank wijst de reconventionele vorderingen af.
4.4. De rechtbank overweegt allereerst dat het - voor een geslaagd beroep door Dokterswacht op een tussentijdse opzegging op grond van artikel 5 - op de weg van Dokterswacht ligt om feiten en omstandigheden te stellen waaruit voortvloeit dat Dokterswacht tijdig de in dat artikel vermelde benodigde inlichting aan Zoorobotics heeft verstrekt dat zij de Overeenkomsten tussentijds wenste te beëindigen. Dokterswacht heeft erkend dat zij geen mededeling van opzegging aan Zoorobotics heeft gedaan. Zo'n inlichting kan dus alleen worden afgeleid uit de gedragingen van partijen over en weer. Daargelaten de vraag of het niet gebruiken van de software gezien kan worden als een gedraging waaruit (stilzwijgend) een beëindiging voort vloeit, heeft Dokterswacht - in reactie op de onderbouwde stelling van Zoorobotics dat zij niet op de hoogte was van het feit dat Dokterswacht de software niet gebruikte - onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit voortvloeit dat Zoorobotics hiervan op de hoogte was. [A] heeft ter comparitie weliswaar verklaard dat Dokterswacht in januari 2008 aan Zoorobotics heeft medegedeeld dat zij geen gebruik maakte van de software - hetgeen door Zoorobotics is bestreden - maar Dokterswacht heeft tevens erkend dat het door Zoorobotics in april/mei 2008 genomen definitieve besluit om met MediTra Pro te stoppen niet is gecommuniceerd met Zoorobotics. Zoorobotics heeft verder onbetwist gesteld dat versie 2.6. de laatste versie van de software was die gebruik maakte van het NGH protocol, terwijl Dokterswacht ter comparitie heeft bevestigd dat zij steeds gebruik is blijven maken van de protocollen van NHG, zodat het niet aanleveren van op NTS gebaseerde updates, of het niet aanleveren van op het NHG protocol gebaseerde updates na versie 2.6, evenmin een op tussentijdse beëindiging gerichte gedraging is. Hetzelfde geldt voor het uitblijven van vragen aan de helpdesk, nu Zoorobotics gemotiveerd heeft aangegeven waarom zij daaruit geen op beëindiging van de Overeenkomsten gerichte gedraging heeft afgeleid. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat Dokterswacht onvoldoende heeft onderbouwd dat de Overeenkomsten door haar na drie jaar tussentijds zijn beëindigd. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan niet toegekomen.
4.5. Daarmee staat vast dat de Overeenkomsten - behoudens rechtsgeldige tussentijdse buitengerechtelijke ontbinding - voor hun volledige looptijd van vijf jaar, tot 1 september 2012, van kracht zijn geweest tussen partijen.
Tekortkoming Zoorobotics4.6. Dokterswacht heeft aangevoerd dat sprake was van een tekortkoming van Zoorobotics in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen op grond van de Overeenkomsten, omdat de software gebreken vertoonde. Er was sprake van verwisseling van patiëntgegevens, er waren problemen met de triage en MediTra Pro werkte niet goed samen met het programma CallManager. (...)
4.7. Door het gebrek in MediTra Pro heeft Zoorobotics nimmer een deugdelijke prestatie geleverd, zodat Zoorobotics volgens Dokterswacht blijvend tekort is geschoten.Zoorobotics is daarmee volgens Dokterswacht zonder ingebrekestelling in verzuim geraakt. Voor zover een ingebrekestelling vereist was, dient het mondelinge contact tussen Dokterswacht en Zoorobotics volgens Dokterswacht als zodanig te worden gezien.
4.12. De (subsidiaire) stelling van Dokterswacht dat een ingebrekestelling geacht kan worden voort te vloeien uit de mondelinge contacten tussen partijen alsmede de geplande bespreking van 12 november 2008, nu tijdens deze bespreking de klachten van Dokterswacht zouden worden besproken, wordt door de rechtbank verworpen, waarbij het volgende wordt overwogen. Krachtens artikel 9.1. van de Algemene Voorwaarden van Zoorobotics is een (aangetekende) schriftelijke ingebrekestelling vereist, zodat een mondelinge ingebrekestelling reeds daarom niet volstaat. Het beroep van Dokterswacht op de vernietigbaarheid van artikel 9.1 van de Algemene Voorwaarden wordt verworpen. Mede gezien het in art. 6: 82 lid 1 BW vermelde vereiste dat ingebrekestelling schriftelijk dient te geschieden heeft Dokterswacht onvoldoende aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat dit beding onredelijk bezwarend zou zijn. Uit de door Dokterswacht aangevoerde feiten en omstandigheden vloeit evenmin voort dat verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden. Dokterswacht heeft ter comparitie verklaard dat zij zich niet meer herinnert waar de bespreking van 12 november 2008 over zou gaan. Ook Zoorobotics heeft ter comparitie - na de betwisting door Dokterswacht dat over de overstap naar NTS zou worden gesproken - verklaard dat zij zich niet meer herinnert waar die bespreking dan wel over zou gaan. Dokterswacht heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat de voorgenomen, maar geen doorgang gevonden hebbende, bespreking van 12 november 2008 over de problemen met de software zou gaan. Voorts heeft Dokterswacht ter comparitie erkend dat Zoorobotics door haar niet is geïnformeerd over het door haar in april/mei 2008 genomen besluit om definitief met MediTra Pro te stoppen.4.13. Tot slot heeft Dokterswacht aangevoerd dat Zoorobotics tekort is geschoten omdat Dokterswacht nooit feitelijk de beschikking heeft gekregen over de Management Module MediTra Pro. Zoorobotics heeft dit gemotiveerd bestreden door te verwijzen naar de e-mailberichten van 14 en 17 december 2007 waarin wordt bevestigd dat de module is geïnstalleerd maar dat het opslaan van data (nog) niet is aangezet. Dit houdt volgens Zoorobotics verband met de instellingen van de databaseserver. Zoorobotics heeft er verder op gewezen dat zij in de e-mails uiteen heeft gezet hoe een en ander verholpen kan worden. Tegenover deze gemotiveerde betwisting van Zoorobotics heeft Dokterswacht nagelaten om haar stelling dat Zoorobotics tekort zou zijn geschoten in de levering van de Management Module MediTra Pro nader te onderbouwen, zodat deze stelling wordt verworpen en aan nadere bewijslevering op dit punt niet wordt toegekomen.
Opzegging sportschool per email mag, aan de balie opzeggen is onredelijk
Ktr. Rechtbank Amsterdam 4 april 2013, LJN BZ6804 (eiser tegen Club Sportive)Eiser heeft jaarabonnement van sportschool per e-mail opgezegd. Beding in algemene voorwaarden dat opzegging schriftelijk aan te balie dient te geschieden wordt op grond van artikel 6:237 sub m BW vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Sportschool heeft onvoldoende omstandigheden aangevoerd om dat vermoeden te weerleggen. Beroep op vernietigbaarheid van beding slaagt. Sportschool moet twee maanden abonnementsgeld terugbetalen.
7.[eiser] heeft voorts, subsidiair, een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van artikel 1 van de algemene voorwaarden omdat het onredelijk bezwarend is. Dit betoog slaagt. Nu het beding vereist dat opzegging schriftelijk en aan de balie plaatsvindt, stelt het voor de geldigheid van een door de wederpartij te verrichten verklaring een strengere vorm dan het vereiste van een onderhandse akte. Op grond van artikel 6:237 sub m BW wordt het geding dan vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Dit vermoeden kan – en moet – vervolgens door Club Sportive worden weerlegd. Club Sportive heeft echter geen omstandigheden aangevoerd die maken dat het vereiste van een schriftelijk opzegging aan de balie niet onredelijk bezwarend is. De door haar aangevoerde omstandigheden dat [eiser] als jurist werkzaam is bij een kantoor in de buurt van Club Sportive, zijn daarvoor in ieder geval onvoldoende. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van [eiser] op de vernietigbaarheid van artikel 1 van de algemene voorwaarden.
8.Club Sportive kan zich er derhalve niet op beroepen dat de opzegging van 22 februari 2012 niet op de voorgeschreven wijze is gedaan. Voorts staat, gezien de reactie van Club Sportive op de opzegging, vast dat deze opzegging Club Sportive heeft bereikt en dat het haar duidelijk was dat [eiser] zijn abonnement wilde opzeggen. Club Sportive had deze opzegging moeten begrijpen als een opzegging tegen de eerstmogelijke datum, te weten 1 november 2012.
9.Dit alles leidt tot de conclusie dat Club Sportive ten onrechte nog abonnementsgelden voor november en december 2012 heeft geïncasseerd. Deze dient zij aan [eiser] terug te betalen. De hoofdsom zal dan ook worden toegewezen.
Op andere blogs:
ICTRecht (Opnieuw bepaalt rechter dat Wet-Van-Dam ook geldt voor reeds lopende contracten)
WOB-verzoeken om te 'zieken'
Vzr. Rechtbank Rotterdam 21 maart 2013, LJN BZ4905 (Gemeente Dordrecht tegen gedaagde)Gemeente Dordrecht treedt handhavend op tegen illegale kamerverhuurder. Illegale kamerverhuurder reageert met het indienen van honderden bezwaar- en beroepschriften en verzoeken op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur, met de erkenning dat hij dat doet om te "zieken." De gemeente Dordrecht vordert in een civiel kort geding een verbod om meer dan 10 verzoeken per maand (uitgezonderd bezwaren en beroepen) te doen. Eis toegewezen wegens misbruik van bevoegdheid.
4.12. Aan het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid dragen verder bij de statistische gegevens die de gemeente Dordrecht heeft overgelegd. In 2012 heeft [gedaagde] ingediend:
- 791 bezwaarschriften. Dat is 48% van het totaal van 1661 in 2012 (weliswaar vallen de bezwaarschriften niet onder het gevorderde verbod, maar zij tonen wel mede de werkbelasting aan).
- 467 Wob-verzoeken (Wet Openbaarheid van Bestuur). Dat is 61 % van het totaal van 760 in 2012.
- 41 handhavingsverzoeken. Dat is 59 % van het totaal van 69 in 2012.
In totaal lopen er volgens de gemeente Dordrecht nu 2247 procedures.
De voorzieningenrechter:
5.1. verbiedt het [gedaagde] om zich gedurende twee jaar vaker dan 10 keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de gemeente Dordrecht te richten, behalve voor zover deze brieven, faxen of e-mails betrekking hebben op vergunningaanvragen door of namens [gedaagde] ingediend, dan wel betrekking hebben op bezwaar- en beroepschriften van [gedaagde] tegen de gemeente Dordrecht tegen beschikkingen die de gemeente Dordrecht aan [gedaagde] heeft gericht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 300,- per overtreding, met een maximum van € 100.000,- en uitvoerbaar bij voorraad per overtreding;
NVJ (Verbod om meer dan 10x per maand een WOB-verzoek te doen)
Article 29 Data Protection Working Party Opinion on Purpose Limitation
SCL The IT Law Community bericht: The European data protection authorities have clarified the principle of ‘purpose limitation’
The principle of purpose limitation protects data subjects by setting limits to the collection and further processing of their data. When an individual provides his or her personal data to a company or another organisation, he or she usually has certain expectations about the purposes for which the data will be used. There is a value in honouring these expectations and preserving trust and legal certainty. The principle of purpose limitation is regarded by the Article 29 Working Party as an important cornerstone of data protection.
Financial lease is huurkoopovereenkomst waarover de kantonrechter gaat
ICT werkstations. Contractrecht. Procesrecht. Econocom vordert succesvol dat de rechtbank de zaak verwijst naar de kantonrechter. Zij voert daartoe aan dat het geschil tussen partijen draait om de vraag of er tussen hen een overeenkomst tot stand is gekomen. De betreffende overeenkomst wordt door Econocom gekwalificeerd als een financial lease overeenkomst. Deze overeenkomst moet worden aangemerkt als een huurkoopovereenkomst in de zin van artikel 7A: 1576h BW en behoort derhalve ingevolge artikel 93 sub c Rv tot de exclusieve competentie van de kantonrechter, aldus Econocom. ISL voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. Overal waar in deze offerteaanvraag lease staat wordt financial lease bedoeld. Aan het einde van de looptijd van de overeenkomst gaat het eigendom van de ICT werkstations van rechtswege over op [Naam] hogeschool.
2.2. ISL stelt dat het beroep op de exceptie van onbevoegdheid te laat, dat wil zeggen niet voor alle weren, is gedaan. In deze kwestie is tussen partijen al een kort geding gevoerd en een voorlopig getuigenverhoor gehouden. Beide bij de rechtbank. In beide procedures is de exceptie niet opgeworpen en daarom dient deze nu als tardief gepasseerd te worden. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op de exceptie van onbevoegdheid niet te laat is ingesteld. Voor een kort geding procedure gelden andere bevoegdheidsregels dan voor een bodemprocedure. Datzelfde geldt voor de verzoekschriftprocedure waarbij een voorlopig getuigenverhoor kan worden gelast. Artikel 93 Rv geldt alleen voor de dagvaardingsprocedure.
2.3. (...) Op pagina 5 van de offerteaanvraag van [Naam] Hogeschool staat: "Overal waar in deze offerteaanvraag lease staat wordt financial lease bedoeld. Aan het einde van de looptijd van de overeenkomst gaat het eigendom van de ICT werkstations van rechtswege over op [Naam] hogeschool." ISL heeft, in het licht van dit onderdeel van de offerteaanvraag, onvoldoende gemotiveerd dat het in deze zaak gaat om een lease overeenkomst met een koopoptie, zodat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van haar stelling dat dit type overeenkomst niet als huurkoop moet worden aangemerkt. ISL heeft haar stelling dat een Financial lease niet moet worden aangemerkt als huurkoop niet verder gemotiveerd. De rechtbank zal dus aan deze stellingen voorbijgaan
Succesvol impliciet Wet van Dam-verweer
Rechtbank Overijssel, locatie Almelo 2 april 2013, LJN BZ6588 (Health City tegen gedaagde)
Wet van Dam. Opzeggen abonnement sportschool. Verweer Wet Van Dam van toepassing vanaf 1 december 2011, ook voor lopende overeenkomsten. Health City heeft gesteld dat de Wet Van Dam niet van toepassing is op de onderhavige d.d. 25 februari 2010 tot stand gekomen overeenkomst. De Wet Van Dam ziet enkel en alleen op overeenkomsten die nà 1 december 2011 tot stand zijn gekomen. Gedaagde doet impliciet een beroep op de hiervoor genoemde Wet Van Dam, en dus geldt een wettelijke opzegtermijn van één maand. De algemene voorwaarde van een opzegtermijn van twee maanden is onredelijk en vernietigbaar.
Voorts dient beoordeeld te worden welke opzegtermijn tussen partijen geldt. Health City heeft de overeenkomst in mei 2012 opgezegd tegen 31 juli 2012, met inachtneming van de contractuele opzegtermijn van twee maanden. Volgens [gedaagde] geldt wettelijk een opzegtermijn van één maand.
De kantonrechter is het wat dat betreft met [gedaagde] eens. [Gedaagde] doet impliciet een beroep op de hiervoor genoemde Wet Van Dam. De Wet Van Dam heeft onder meer aan artikel 6:236 BW onderdeel j toegevoegd. Dat artikel luidt: Bij een overeenkomst tussen een gebruiker en een wederpartij, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, wordt als onredelijk bezwarend aangemerkt een in de algemene voorwaarden voorkomend beding j. dat in geval van een overeenkomst tot het geregeld afleveren van zaken, electriciteit daaronder begrepen en dag- nieuws, en weekbladen en tijdschriften niet daaronder begrepen, of tot het geregeld doen van verrichtingen, leidt tot stilzwijgende verlenging of vernieuwing in een overeenkomst voor bepaalde duur, dan wel tot een stilzwijgende voortzetting in een overeenkomst voor onbepaalde duur zonder dat de wederpartij de bevoegdheid heeft om de voortgezette overeenkomst te allen tijde op te zeggen met een opzegtermijn van ten hoogste een maand;
Health City heeft de overeenkomst in mei 2012 opgezegd na de overeengekomen duur van 24 maanden en met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden, volgens de algemene voorwaarden. De algemene voorwaarden van Health City zijn wat dit betreft in strijd met onderdeel j van artikel 6: 236 BW.
(...)
De kantonrechter komt tot de conclusie dat Health City na 1 december 2011 een beroep heeft gedaan op haar algemene voorwaarde dat een opzegtermijn van twee maanden in acht moet worden genomen, welke algemene voorwaarde gelet op het hiervoor overwogene onredelijk bezwarend is en derhalve vernietigbaar.