Gebruiker vindt arbitragebeding oneerlijk
Rechtbank 's-Hertogenbosch 18 april 2012, LJN BW2456 (partij A & B)
Als randvermelding. Arbitrage overeenkomst. Incident onbevoegdheid i.v.m. arbitragebeding in algemene voorwaarden, opgeworpen door wederpartij van gebruiker van deze voorwaarden. De gebruiker (!) van de voorwaarden doet een beroep op het zijn van een oneerlijk beding in de zin van artikel 3 van Richtlijn 93/13 EEG. Dit beroep wordt verworpen: rechtbank is onbevoegd.
2.5. [Partij A] beroept zich nog op artikel 17 van de Grondwet, waarin is bepaald dat niemand tegen zijn wil kan worden afgehouden van de rechter, die de wet hem toekent, te weten de rechterlijke macht, zoals omschreven in de Wet op de Rechterlijke Organisatie. [Partij A] verliest echter uit het oog dat hij door de AVA 1992 te gebruiken als zijn standaardvoorwaarden tevens de keuze heeft gemaakt voor het gebruiken van artikel 21 van deze voorwaarden en dus afstand heeft gedaan van zijn recht geschillen aan de gewone rechter voor te leggen.
2.6. [Partij A] beroept zich er voorts nog op dat [Partij B] misbruik maakt van zijn recht door zich te beroepen op artikel 21 van de AVA 1992. Volgens [Partij A] beoogt [Partij B] met de incidentele vordering slechts om de afwikkeling van het geschil en daardoor haar betalingsverplichting te traineren. [Partij B] heeft reeds tijdens de bouw en bij de discussie omtrent zijn betalingsachterstand veelvuldig zijn methode van traineren toegepast. Volgens [Partij A] is een procedure bij de RvA een zeer langdurige kwestie. Ook dient [Partij A] op voorhand een waarborgsom van € 10.000,-- te storten.
[Partij B] voert gemotiveerd aan waarom hij er behoefte aan heeft om de handelwijze van [Partij A] voorafgaand, tijdens en na de bouw te laten toetsen door een deskundig college met ervaring in de bouw en het bouwproces en dat daarom de specifieke deskundigheid van de RvA in deze zaak noodzakelijk is.
De rechtbank verwerpt het beroep van [Partij A] op misbruik van recht door [Partij B], nu [Partij B] voldoende gemotiveerd aangeeft waarom zij behoefte heeft aan arbitrage. Bovendien zou de rechtbank voor het nemen van een juiste beslissing zijn aangewezen op door haar te benoemen deskundigen, hetgeen over het algemeen ook tijdrovend is en ook met aanzienlijke kosten gepaard gaat.
Penny for your thoughts...
Vz (afwijzing) 28 maart 2012, dossiernr. 2012/00243 (ING App)
Als randvermelding: Is het voldoende duidelijk dat er sprake is van beperking van de functionaliteiten van de app uit de reclame?
Het betreft de televisiecommercial waarin de Mobiel Bankieren App van ING wordt aangeprezen. Te zien is hoe een jongen, in de bergen, en een meisje, thuis, op de gezongen tekst “A penny for your thoughts, a nickel for a kiss, a dime if you tell me that you love me” door middel van de ING App respectievelijk 1 cent, 5 cent en 10 cent naar de rekening van de ander overboeken. Bij de ING App blijkt het minimale bedrag dat kan worden overgeschreven €1,00 te zijn.
Het verweer: overschrijvingen van betaal-naar-betaalrekening is mogelijk vanaf 1 cent. Klager doelt op de overschrijving van een betaal-naar een spaarrekening (of andersom), in dat geval is het minimumbedrag inderdaad 1 euro. Nu de getoonde personen naar elkaars rekening geld overmaken is het voldoende aannemelijk geworden dat overschrijving van de getoonde bedragen mogelijk is. De klacht wordt afgewezen.
Piratenpartij mag uitgaan van letterlijke lezing ex parte
Beschikking Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 17 april 2012, KG RK 12-815 (de vereniging Piratenpartij tegen Stichting BREIN)
Uitspraak mede ingezonden door Mark Krul, WiseMen Advocaten.
In navolging van de ex parte beschikking van 13 april j.l., zie IEF 11191. Een bijzonder snelle procedure, zoals de feiten dat illustreren binnen één dag afgerond: Om 10:00 is het verzoek door de Piratenpartij gedaan, om 15:00 heeft stichting BREIN gereageerd en om 19:00 is de uitspraak per email toegezonden.
Dit executiegeschil ziet kort gezegd op de reikwijdte van het hierboven weergegeven verbod. Volgens Brein heeft dit de strekking ieder verwijzing naar de website van The Pirate Bay onmogelijk te maken ook indien de verwijzing geschiedt via een ander domein dan het subdomein tpb.piratenpartij.nl. Piratenpartij betwist deze uitleg. Zij stelt aan het verbod te hebben voldaan doordat zij haar reverse proxy dienst heeft gestaakt.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de Piratenpartij, omdat zij niet aan enig debat heeft kunnen deelnemen om de reikwijdte van het verbod helder te hebben, uit mag gaan van een letterlijke lezing van het ex parte verbod. Bij die stand van zaken dient Brein de executie van het gegeven verbod te staken voor zover dat verder gaat dan het doen staken van de reverse proxydienst.
In citaten:
4.2. Bij de beoordeling is in aanmerking te nemen dat het verbod is gegeven na een ex parte behandeling. Met ander woorden Piratenpartij is niet gehoord en heeft niet aan enig debat kunnen deelnemen welke de reikwijdte van het verbod zou kunnen verduidelijken.
4.3. Naar voorlopig oordeel brengt dat mee dat Piratenpartij mag uitgaan van een letterlijke lezing van het verbod. Dit brengt mee dat zij mocht begrijpen aan het verbod te hebben voldaan door de verwijzing naar de site van The Pirate Bay, via haar reverse proxy dienst, dat wil zeggen via het subdomein tpb.piratenpartij.nl, te hebben gestaakt.
4.4. Bij die stand van zaken dient Brein de executie van het gegeven verbod te staken voor zover dat verder gaat dan het doen staken van de reverse proxydienst.
De voorzieningenrechter:
Beveelt gerekwestreerde (Brein) de executie van het gegeven verbod met onmiddellijke ingang te staken voor zover dat verder gaat dan het doen staken van de reverse proxydienst; Verklaart dit gebod uitvoerbaar bij voorraad;
Verwijst de zaak naar de zitting van 24 april 2012, 14.00 voor verdere behandeling; Bepaalt dat deze beslissing vervalt nadat uitspraak zal zijn gedaan in het aanhangige executiegeschil;
Houdt elke verdere beslissing aan.
Op andere blogs:
3voor12 (Rechter fluit BREIN terug in zaak tegen Piratenpartij)
Fok.nl (Rechter fluit BREIN terug)
Stichting BREIN (updates onderaan)
vereniging Piratenpartij (Piratenpartij wint voorlopige voorziening)
Verslag Kern van ITenRecht II
Een verslag van Rik Bouman, student Juridische Hogeschool Avans-Fontys.
Op 12 april jl. vond de actualiteitenbijeenkomst ‘Kern van het ITenRecht II’ plaats in De Balie te Amsterdam welke werd georganiseerd door uitgever deLex. Tijdens deze bijeenkomst lag de nadruk op de onderwerpen ‘Capita Selecta ICT-Office en ARBIT voorwaarden’, ‘Games: markt, praktijk en levende onderwerpen’ en ‘Opzegging en best practices rondom algemene voorwaarden’.
Capita Selecta ICT-Office en ARBIT voorwaarden
De presentatie werd verzorgd door mr. dr. Tycho de Graaf die als advocaat is verbonden aan NautaDutilh te Amsterdam en tevens doceert aan de Universiteit Leiden.
De onderwerpen garanties, exoneraties en de verhouding tussen deze twee werden belicht vanuit de ICT~Office en ARBIT-voorwaarden. Als eerste werden de arresten Hoog Catharijne (LJN ZC1930) en Mol/Meijer (LJN AA4728) aangehaald waarin is bepaald dat garanties geen vaste betekenis hebben en dat er bij de uitleg van garantiebepalingen het Haviltex-criterium moet worden toegepast. In beginsel kan er volgens de parlementaire geschiedenis geen beroep op overmacht gedaan bij normaaltype garanties, echter de Hoge Raad heeft in het arrest Brok/Huberts (LJN ZC2541) bepaald dat wanneer er sprake is van koop de leverancier wel een beroep kan doen op overmacht ondanks de wettelijke 'garantie' in artikel 7:17 van het Burgerlijk Wetboek.
Bij de korte bespreking van de exoneraties werd voornamelijk ingehaakt op de maximum te vorderen schadevergoeding die door de ICT~Office en ARBIT-voorwaarden worden bepaald. Er wordt er in beide voorwaarden onderscheid gemaakt tussen personen- en zaakschade en zuivere vermogensschade. Zo is in de ICT~Office-voorwaarden een global cap gesteld van 0,5 miljoen euro voor zuivere vermogensschade en een global cap van 1,25 miljoen euro voor personen- en zaakschade. In de ARBIT-voorwaarden is er voor personen- en zaakschade een cap per event van 1,25 miljoen euro gesteld en voor zuivere vermogensschade een cap per event van viermaal de vergoeding die de leverancier voor zijn diensten ontvangt.
Opgemerkt moet worden dat in tegenstelling tot de ARBIT-voorwaarden, die geen onderscheid maken tussen directe en indirecte of gevolgschade, de ICT~Office-voorwaarden indirecte en gevolgschade uitsluiten. Hiernaast ging De Graaf in op de exoneratie met betrekking tot IE-rechten van derden waar beide voorwaarden de afnemer vrijwaren van inbreuk op eventuele IE rechten.
Als laatste werd de verhouding tussen garanties en exoneraties behandeld. Volgens Brunner, Van Rossum en Janssen prevaleert de bijzondere garantie boven de algemene exoneratie. De Graaf droeg de arresten Hoog Catharijne, Mol/Meijer en Vos/Heipro (LJN AF5538) aan om deze stelling te weerleggen. Zo hebben garanties geen vaste betekenis en heeft de Hoge Raad in het arrest Vos/Heipro opgemerkt dat er geen rechtsregel is dat een bijzondere bepaling derogeert aan een algemene bepaling, maar dat dit enkel een gezichtspunt is dat bij uitleg van de overeenkomst met behulp van het Haviltex-criterium.
Games: markt, praktijk en levende onderwerpen
De presentatie werd verzorgd door mr. Olivier Oosterbaan die zich als advocaat met zijn onderneming Create Law te Amsterdam onder andere richt op de games sector. Oosterbaan benadrukte dat ‘games’ zeer zeker niet verward moet worden met ‘gaming’ of ‘gambling’.
Oosterbaan gaf een beknopt overzicht van enkele aspecten binnen de gaming sector waar juristen een rol in kunnen spelen. Zo werd er gesproken over de markt met als onderwerpen distributie, verdienmodellen en de veranderingen op deze markten. Ook de praktijk met onderwerpen zoals de ontwikkeling van games en de wijze waarop studio’s of distributeurs inkomsten ontvangen, werden besproken. Als laatste besprak Oosterbaan enkele levende onderwerpen zoals inbreuk op IE-rechten en verscheidene privacy issues.
Opzegging en best practices rondom algemene voorwaarden
De presentatie werd verzorgd door mr. Menno Weij die als advocaat is verbonden aan SOLV Advocaten te Amsterdam.
Met het arrest Otto/Postwanorder (LJN BC2420) als voorbeeld leidde Weij de presentatie in om de geldigheid van een aanbod langs elektronische weg te belichten. Hierna werd ingegaan op de ingebrekestelling per e-mail en de verschillende aspecten van disclaimers.
Tijdens de presentatie was er interactie met deelnemers over de terhandstelling van de algemene voorwaarden bij digitale producten bestemd voor mobiele apparaten. Zo is het voor een rechtmatige terhandstelling van de algemene voorwaarden langs elektronische weg verplicht dat deze moeten kunnen worden opgeslagen dan wel te printen zijn. Mobiele software zoals iOS en Android bieden echter niet standaard de mogelijkheid om documenten op te slaan of te printen. Als meest werkbare oplossing werd aangenomen dat aanbieders de algemene voorwaarden als pdf per e-mail ter beschikking kunnen stellen.
De Wet van Dam werd kort besproken, waarna een korte interactie plaatsvond over algemene voorwaarden die op digitale wijze ter hand worden gesteld in een 'offline' situatie . In deze interactie kwam naar voren dat een gebruiker van algemene voorwaarden op grond van artikel 6:234 lid 2 Burgerlijk Wetboek aan zijn verplichting in de zin van artikel 6:233 sub b Burgerlijk Wetboek voldoet, indien hij de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst langs elektronische weg ter beschikking heeft gesteld op zodanige wijze dat deze door de wederpartij kunnen worden opgeslagen en voor haar toegankelijk zijn ten behoeve van latere kennisneming. Hiernaast is op grond van artikel 6:234 lid 3 Burgerlijk Wetboek vereist dat wanneer de overeenkomst zelf niet langs elektronische weg tot stand is gekomen, de wederpartij uitdrukkelijk instemt met het online ter beschikking stellen van de algemene voorwaarden.
Opgemerkt moet worden dat in het arrest First Data/KPN (LJN BO7108) de Hoge Raad heeft overwogen dat het enkele feit dat de algemene voorwaarden op internet kunnen worden gevonden, nog niet met zich meebrengt dat de gebruiker hiermee automatisch aan zijn informatieplicht heeft voldaan. Er zal sprake moeten zijn van een directe verwijzing naar de algemene voorwaarden door bijvoorbeeld het gebruik van een hyperlink.
Beperkt tot bepaalde transactiegegevens
Vzr. Rechtbank Amsterdam 7 februari 2012, LJN BW2576 (Staat tegen European Merchant Services)
Vzr. Rechtbank Amsterdam 8 november 2012, LJN BW2575 (Staat tegen European Merchant Services)
Geschil tussen EMS en de Belastingdienst inzake transactiegegevens van buitenlandse creditcards en debitcards. Na tussenvonnis en na overleg tussen partijen heeft de Belastingdienst de vordering beperkt tot bepaalde gegevens. EMS wordt veroordeeld om bepaalde gegevens te verstrekken onder last van een dwangsom.
EMS is aanbieder van een geldtransactiedienst waarbij cliënten betalingen met behulp van credit- en debitcards kunnen verrichten. De Belastingdienst vraagd gegevens op in het kader van een zogenoemd derdenonderzoek. Het verweer strekt zich tot afwijzing in kort geding, verder zou er strijd zijn met artikel 8 EVRM, 10 Gw en Wbp ook wordt het verzoek in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geacht. De voorzieningenrechter verwerpt de verweren, maar plaatst de zaak pro forma op de rol, waarna in het eindvonnis EMS alsnog wordt veroordeeld tot afgifte van bepaalde gegevens, na beperking van de vordering.
In citaten (uit tussenvonnis):
Artikel 6 EVRM
4.7. De voorzieningenrechter verwerpt dit verweer. Het verzoek van de Belastingdienst heeft betrekking op nakoming van verplichtingen ten dienste van de belastingheffing; niet om bewijsvergaring in een strafzaak of voor bestuurlijke boete-oplegging. De enkele mogelijkheid dat de gegevens vervolgens alsnog voor laatstgenoemde doeleinden zullen worden gebruikt staat niet aan nakoming van de verplichting tot medewerking aan de vaststelling van de juiste omvang van de belastingaanslag in de weg. Of de gegevens die EMS in dit kader op verzoek van de Belastingdienst zal verstrekken gebruikt mogen worden in een eventueel strafrechtelijk onderzoek staat niet hier maar in een eventuele latere strafzaak ter beoordeling.
Artt. 8 EVRM, 10 Gw:
4.11. Artikel 53 AWR is een bij wet voorziene beperking van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. (...)
4.12. De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 53 AWR bepaalt dat derden verplicht kunnen worden gegevens te verstrekken die belastingplichtigen op basis van de artikelen 47 en 48 tot en met 50 AWR zelf dienen te verschaffen. Daarmee is de omvang van de in artikel 53 neergelegde bevoegdheid, anders dan het EHRM kennelijk heeft aangenomen in het door EMS aangehaalde arrest, wettelijk geclausuleerd. Ook bevat de AWR bepalingen over de wijze waarop de betreffende bevoegdheid wordt uitgeoefend. Dat de Belastingdienst een discretionaire bevoegdheid heeft om artikel 53 AWR te gebruiken brengt niet met zich dat de bepaling daarmee onvoldoende bescherming biedt tegen willekeur. De Belastingdienst is immers gebonden aan het in artikel 47 AWR gebonden doelvoorschrift dat het moet gaan om gegevens die voor de belastingheffing ten aanzien van de betreffende belastingplichtige van belang kunnen zijn. Een en ander leidt tot de conclusie dat de in artikel 53 AWR aan de Belastingdienst toegekende bevoegdheid niet buiten de in artikel 8 EVRM aangegeven grenzen gaat.
A.b.b.b.
4.25. Verder acht EMS het verzoek van de Belastingdienst in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel. Daartoe voert EMS aan dat er in Nederland meerdere bedrijven actief zijn die gelijksoortige geldtransactiediensten aanbieden. Door het onderzoek te beperken tot EMS zal zij, indien bekend wordt dat EMS gegevens aan de Belastingdienst verstrekt, een minder aantrekkelijke partner kunnen worden voor haar huidige opdrachtgevers. Dit leidt tot een concurrentienadeel.
4.26. De voorzieningenrechter verwerpt dit verweer. Het gaat in onderhavig geval om naleving van een wettelijke verplichting, welke in voorkomend geval ook aan anderen kan worden opgelegd en waarover de Belastingdienst heeft gesteld dat deze ook daadwerkelijk aan met EMS vergelijkbare ondernemingen is opgelegd. Een beperking van het opleggen van deze verplichting tot uitsluitend EMS kan dan ook niet als vaststaand worden aangenomen.
4.33. Uit het voorgaande volgt dat het door EMS gevoerde verweer tegen de vordering niet kan slagen. De Belastingdienst heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang bij haar vordering heeft in verband met het tijdig kunnen opleggen van een (zogenaamde) primitieve aanslag. Dat toewijzing van de vordering een onomkeerbaar gevolg met zich brengt, leidt volgens vaste jurisprudentie niet tot de conclusie dat deze in kort geding niet toewijsbaar is. De vordering is derhalve toewijsbaar. Nu partijen zijn overeengekomen dat ingeval van toewijzing van de vordering nader overleg zal plaatsvinden omtrent de exacte omvang van de te verstrekken informatie en over een regeling omtrent vernietiging van niet voor het beoogde doel te gebruiken gegevens zal de zaak pro forma worden aangehouden tot 1 december 2011. Op deze datum kunnen partijen de voorzieningenrechter berichten of zij in onderling overleg tot een regeling zijn gekomen en zo ja, of en zo ja op welke wijze zij die regeling in een vonnis willen zien vastgelegd dan wel een nadere behandeling noodzakelijk is.
5. De beslissingDe voorzieningenrechter
5.1. verwijst de zaak pro forma naar 1 december 2011;
De voorzieningenrechter (eindvonnis)
3.1. beveelt EMS om uiterlijk 15 februari 2012 de gegevens zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte bijlage “Overzicht door EMS te verstrekken velden”, voor zover betrekking hebbend op in Nederland verrichte transacties met buitenlandse betaalkaarten in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011, waaronder in ieder geval alle transacties met buitenlandse betaalkaarten verricht bij in Nederland gevestigde merchants waar EMS een (betaaldienstverlenings)overeenkomst mee heeft gesloten;
3.2. veroordeelt EMS aan de Belastingdienst een dwangsom te betalen van EUR 5.000,00 voor iedere dag waarop zij niet aan de in 3.1 uitgesproken veroordeling heeft voldaan, tot een maximum van EUR 150.000,00 is bereikt;
Gelijkwaardige, wettelijke spelersbescherming
Conclusie AG HvJ EU 17 april 2012, zaak C-176/11 (HIT tegen Bundesminister für Finanzen)
Kansspelen en reclame maken in het buitenland. Vraag: „Is een regeling van een lidstaat, die reclame in deze lidstaat voor in het buitenland gelegen casino’s slechts toestaat wanneer de voor deze casino’s geldende wettelijke bepalingen ter bescherming van de speler overeenkomen met de nationale bepalingen ter zake, verenigbaar met de vrijheid van dienstverrichting?”
Conclusie AG: „Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de regeling van een lidstaat die voor de afgifte van een vergunning voor reclame voor buitenlandse casino’s vereist dat de casino-exploitant aantoont dat de wettelijke spelersbescherming in de lidstaat van vestiging van het betrokken casino gelijkwaardig is aan die in de lidstaat op het grondgebied waarvan reclame zou moeten worden gemaakt.”
Extraterritoriaal geldende wetgeving
Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over telecommunicatie, Niet-dossierstuk, nr. 2012D16114.
Slechts in citaten: De leden van de PvdA-fractie vragen naar aanleiding van de brief over de Stop Online Piracy Act (SOPA) of in internationale verdragen over auteursrecht het land-van-oorsprong-beginsel van toepassing is? Kunt u aangeven of, indien dit niet het geval is, u hier voorstander van bent? Deze leden verwijzen bijvoorbeeld naar privacyregels waarbij de privacy van Nederlandse burgers veel minder goed beschermd wordt door internetbedrijven die opereren vanuit de VS dan door Europese internetbedrijven. Als het mogelijk zou zijn om ten behoeve van de bescherming van het auteursrecht het land-van-oorsprong-beginsel terzijde te schuiven en extraterritoriaal geldende wetgeving te maken, dan kan de Nederlandse overheid toch ook Amerikaanse bedrijven aanspreken op het naleven van Nederlandse privacyregels voor de bescherming van Nederlandse burgers?
Bent u het met de leden van de PvdA-fractie eens dat het niet zo kan zijn dat de Verenigde Staten wel extraterritoriale regels kunnen maken voor internetbedrijven en Nederland of de EU niet? Of het kan beide, dan moeten Amerikaanse bedrijven de privacy van Nederlandse gebruikers beter respecteren en zich houden aan Nederlandse privacyregels, of het kan beide niet.
Focus CBP 2012
De voorzitter van het CBP, Jacob Kohnstamm, presenteerde vandaag het Jaarverslag 2011. Kohnstamm kondigde daarbij aan dat de privacytoezichthouder zich in 2012 zal richten op de ondoorzichtigheid van de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van profilering. Burgers moeten meer inzicht hebben in het gebruik van profielen door bedrijven en overheden stelt de CBP-voorzitter.
Internetconsultatie Wijziging regeling universele dienstverlening
Internetconsultatie Wijziging regeling universele dienstverlening eindgebruikersbelangen
Deze regeling wijzigt de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen en strekt ter implementatie van de herziene Europese richtlijnen op het gebied van elektronische communicatie en ziet vooral op het recht op kostloze blokkade van Premium SMS– en MMS–diensten, controle van de abonnee over de hoogte van de telefoonrekening, de omzetgrenzen met betrekking tot een bijdrage aan de universele dienst en de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van locatiegegevens.
Einddatum: 4 mei 2012
Consultatieversie: hier.
Hof negeert ten onrechte gebruiksvoorwaarden website
Een bijdrage van Hendrik Struik, CMS Derks Star Busmann.
Wie zijn landgoed openstelt voor het publiek kan daarbij een aantal gebruiksvoorwaarden bedingen, en aan wandelaars die zich daar niet aan houden kan de toegang worden ontzegd, zonodig met behulp van de rechter. Dat het met het eigendomsrecht van onroerend goed zo werkt vinden we normaal.
Dat het met ‘Opengesteld Intellectueel Eigendom’ in beginsel net zo werkt wordt echter niet altijd als vanzelfsprekend ervaren. Zo hoeft volgens het Hof Arnhem de firma PR Aviation, die graag wil rondwandelen in de gegevensverzameling van Ryanair, zich niets aan te trekken van de aldaar geldende gebruiksvoorwaarden. Het gaat om Hof Arnhem 13 maart 2012, LJN BW0096 (PR Aviation / Ryanair Ltd.), zie ook IT 711.
De zaak gaat niet over het zg. sui generis databankenrecht maar over de auteursrechtelijke bescherming van gegevensverzamelingen. De vraag of de databank van Ryanair wel auteursrechtelijk beschermd is laat het hof trouwens liggen (r.o. 4.16) omdat het oordeelt dat, ook al zou er auteursrechtelijke bescherming zijn, de werkwijze van PR dan geoorloofd is op grond van art. 24a Auteurswet, dat de implementatie vormt van (deels) art. 6 en art. 15 van de Databanken Richtlijn (‘Db.Rl.’). Art. 24a lid 1 bepaalt dat niet als inbreuk wordt beschouwd de verveelvoudiging door de rechtmatige gebruiker van de databank welke “noodzakelijk is om toegang te verkrijgen tot en normaal gebruik te maken van” de databank.
Het hof geeft een uitvoerige onderbouwing van zijn oordeel dat PR inderdaad als rechtmatige gebruiker van de Ryanair-databank kan worden beschouwd (r.o. 4.19), en kwalificeert vervolgens in een paar korte overwegingen PR’s werkwijze als noodzakelijk voor toegang (r.o. 4.21) en als een normaal gebruik van Ryanair’s databank (r.o. 4.22). Bij deze drie beoordelingen wil het hof uitdrukkelijk geen gewicht toekennen aan de Gebruiksvoorwaarden die Ryanair voor haar website hanteert (en waarmee de websitegebruiker telkens middels een muisklik moet instemmen voordat hij een zoekvraag kan stellen), waarin uitdrukkelijk vermeld staat dat de website uitsluitend mag worden gebruikt voor particuliere en niet-commerciële doeleinden en dat het middels een geautomatiseerd systeem gegevens onttrekken voor commerciële doeleinden verboden is tenzij men daartoe een schriftelijke licentieovereenkomst met Ryanair heeft afgesloten (zie r.o. 3.3 en 3.4).
Bij deze beoordelingen valt op dat het hof bij zijn toepassing van art. 24a Aw niet doet aan richtlijnconforme interpretatie; men leest in het arrest althans niet dat het hof zich de vraag stelt of zijn interpretatie van art. 24a lid 1 Aw strookt met de bedoeling en strekking van de eraan ten grondslag liggende richtlijnbepaling art. 6 lid 1 Db.Rl.
Art 6 lid 1 Db.Rl. verwoordt in (voor zover hier van belang ) letterlijk dezelfde woorden als art. 24a lid 1 Aw de bevoegdheid voor de rechtmatige gebruiker tot het verrichten van de handelingen die noodzakelijk zijn om toegang te verkrijgen tot en normaal gebruik te maken van de databank. Wat onder dit ‘normaal gebruik’ moet worden verstaan, blijkt uit § 34 van de Considerans van de richtlijn. Daar wordt overwogen dat
…wanneer de rechthebbende erin heeft toegestemd een kopie van de databank aan een gebruiker ter beschikking te stellen, hetzij via een on line dienst, hetzij via een andere vorm van verspreiding, die rechtmatige gebruiker zich toegang moet kunnen verschaffen tot de databank en deze moet kunnen gebruiken in overeenstemming met de doeleinden en de gebruikswijzen die zijn vastgesteld in de licentieovereenkomst met de rechthebbende,...
Hieruit volgt dat de richtlijngever voor het bepalen van wat ‘normaal gebruik’ is, juist wèl van belang acht voor welke doeleinden en gebruikswijzen de rechthebbende toestemming (licentie) heeft willen geven.
Het hof verwerpt echter het beroep van Ryanair op haar beperkende gebruiksvoorwaarden (waarbij het hof er dus wel vanuitgaat dat die voorwaarden op zichzelf door de gebruiker zijn aanvaard).
Het hof schuift de relevantie van die voorwaarden drie keer terzijde:
- in r.o. 4.19, waar het hof overweegt dat, om een achttal redenen, het handelen van PR in strijd met de gebruiksvoorwaarden van Ryanair niet afdoet aan haar status als ‘rechtmatige gebruiker’,
- in r.o. 4.20, waar het hof oordeelt dat de beperkende gebruiksvoorwaarden op grond van art. 24a lid 3 Aw nietig zijn,
- en in r.o. 4.22, waar het hof oordeelt dat het gebruik van PR valt onder “het eigenlijke doel” van het beschikbaar maken van de gegevens door Ryanair via haar website, wat ook nog wordt onderbouwd met de wat zoetsappige overweging dat PR aan Ryanair door haar gebruik van de gegevens ook klanten bezorgt.
Het hof heeft niet onderkend dat volgens de richtlijn voor het antwoord op de vraag Wat is ‘normaal gebruik’ van een publiekelijk beschikbare gegevensverzameling, primair maatgevend is welke doeleinden en gebruikswijzen de rechthebbende blijkens zijn licentiecontracten voor ogen heeft gehad. In zoverre spoort het ‘normaal gebruik’ voor databanken overigens met het ‘gebruik voor beoogde doel’ voor computerprogrammatuur; vgl. Softwarerichtlijn art. 5.1 en Struik/Van Schelven/Hoorneman, Softwarerecht, Deventer 2010,ww § 7.11.
Wanneer nu de publieke beschikbaarstelling steeds gebeurt onder de voorwaarde dat, kort gezegd, elk gebruik van de website in orde is zolang het niet geschiedt voor commerciële doelen, valt niet in te zien - althans legt het hof niet uit - waarom zo’n voorwaarde nietig zou zijn in de zin van art. 24a lid 3. Zo’n voorwaarde belet immers voor bezoekers de toegang en het gebruik van de databank niet.
Uit de logische samenhang tussen art. 6.1 en art. 15 Db.Rl. volgt, dat de nietigheidssanctie van art. 24a lid 3 alleen maar in beeld komt wanneer de rechthebbende middels zijn contractuele voorwaarden de toegestane handelingen zó beperkt zou formuleren dat wat er overblijft geen normaal gebruik van een databank kan heten.
Dat de richtlijngever het aan de auteursrechthebbende overlaat om – mits boven het ‘wettelijk minimum’ - middels toegangsvoorwaarden te bepalen wat voor soort gebruik hij de gebruikers van zijn publiek toegankelijke databank toestaat en daarbij het meerdere voor te behouden aan zijn toestemming (waaraan hij - uiteraard ook financiële - voorwaarden kan verbinden), is een bevoegdheid die mijns inziens in overeenstemming is met de specific subject matter van het auteursrecht en de daarvoor gegeven exploitatierechten.
Hendrik Struik