Inschrijven op aanbesteding met gekopieerde handtekeningen niet toegestaan
Rechtbank Den Haag 5 september 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:15879 (PFMA tegen Staat der Nederlanden)Aanbesteding. Inschrijven met, zoals eiseres heeft gedaan, enkel exemplaren met een gekopieerde handtekening is niet toegestaan. Een stuk waaronder een gekopieerde handtekening staat vermeld, kan immers hoe dan ook niet als origineel stuk worden beschouwd en vereist is dat één origineel, dat wil zeggen een oorspronkelijk stuk, wordt ingediend. Een dergelijk vereiste is niet in strijd met het proportionaliteitsbeginsel. Gedaagde had eiseres niet in de gelegenheid hoeven stellen haar inschrijving te herstellen.
Ook op inhoudelijke gronden had de inschrijving van eiseres niet voor gunning in aanmerking kunnen komen. De wijze waarop eiseres haar inschrijving heeft ingericht is immers in strijd met de eis dat de prijs per onderdeel realistisch en marktconform moet zijn.
4.2. [A] stelt op zichzelf terecht dat nergens in het Beschrijvend Document expliciet staat vermeld dat het inschrijven met een gekopieerde handtekening niet is toegestaan, noch dat een natte handtekening op de inschrijving is vereist. Het Beschrijvend Document bepaalt weliswaar dat inschrijvingen voorzien van een gescande handtekening niet zijn toegestaan, maar uit die bepaling kan op zichzelf geen verbod op een gekopieerde handtekening, noch een gebod tot het inschrijven met een natte handtekening worden afgeleid. De begrippen “gescand” en “gekopieerd” kunnen immers niet als synoniemen worden beschouwd, aangezien scannen het digitaliseren van papieren gegevens is en kopiëren het maken van een (papieren) afschrift van papieren gegevens. Een en ander laat onverlet dat uit de combinatie van de bepalingen zoals vermeld onder 4.3 en 4.7 in het Beschrijvend Document voorvloeit dat inschrijving met enkel exemplaren met een gekopieerde handtekening niet is toegestaan. Vereist is immers dat één origineel, dat wil zeggen een oorspronkelijk stuk, wordt ingediend. Niet in geschil tussen partijen is dat de inschrijving dient te zijn ondertekend door een vertegenwoordigingsbevoegd persoon, zodat de handtekening van die persoon onderdeel is van het vereiste oorspronkelijke stuk. Een stuk waaronder een gekopieerde handtekening staat vermeld, kan hoe dan ook niet als origineel stuk worden beschouwd. Daar komt nog bij dat het onderscheid tussen enerzijds een gescande en vervolgens geprinte handtekening en anderzijds een gekopieerde handtekening in veel gevallen niet valt te zien. Inschrijvers kunnen dan ook niet volstaan met het indienen van exemplaren van hun inschrijving waaronder de handtekening is (mee)gekopieerd.
4.3. Vaststaat dat [A] haar inschrijving in drievoud heeft ingediend; één kleurenkopie inclusief tabbladen, één zwart-witkopie zonder tabbladen en een op een CD‑rom geplaatste (digitale) kopie. [A] heeft verklaard dat zij het – door haar als “moederdocument” aangeduide – document heeft behouden dat door haar directeur is ondertekend. Zij miskent evenwel dat een kopie van het document waarop met de pen een handtekening is geplaatst geen origineel document is, ook niet nadat daaraan tabbladen zijn toegevoegd. Anders dan [A] heeft betoogd, kan voorts niet worden aangenomen dat de DJI heeft erkend dat [A] een originele inschrijving heeft ingediend. De zinsnede in de brief van de DJI van 18 juni 2013 “Alle formulieren en verklaringen van de twee door u ingediende ingediende versies van uw inschrijving (‘origineel’ en kopie) zijn voorzien van gescande handtekeningen” houdt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen erkenning in dat een origineel exemplaar is ingediend. Het gebruik van aanhalingstekens bij het woord origineel duidt er veeleer op dat hiermee het document is bedoeld dat door [A] is aangemerkt als het origineel, zonder dat daarmee op grond van eigen waarneming wordt bevestigd dat het desbetreffende document werkelijk een oorspronkelijk stuk is.
4.4. Het standpunt van [A] dat – ingeval het standpunt van de Staat ten aanzien van de ongeldigheid van haar inschrijving wordt gevolgd – geen van de inschrijvers rechtsgeldig kan hebben ingeschreven met het oog op de in te leveren exemplaren in kopie en op CD-rom, wordt gepasseerd. Dat standpunt gaat er immers aan voorbij dat de hiervoor besproken vereisten logischerwijs enkel gelden ten aanzien van het in te dienen originele exemplaar.
4.5. De Staat heeft onweersproken aangevoerd dat het hem vrijstaat te kiezen voor vereisten die de hoogste betrouwbaarheidsgraad van de ondertekening van de inschrijvingen meebrengen. In de visie van de Staat wordt die hoogste betrouwbaarheidsgraad bereikt door het voorschrijven van een originele inschrijving en het verbieden van een gescande handtekening. Met de genoemde vereisten wordt geen objectieve beoordeling beoogd van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de persoon van wie de handtekening staat vermeld, maar de vereisten bieden de Staat de mogelijkheid te controleren of de inschrijving werkelijk door de onder de inschrijving genoemde persoon is ondertekend. Gelet op deze toelichting op de vereisten kan niet worden geconcludeerd dat het verbod op een gescande handtekening in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel.
4.6. [A] heeft voorts betoogd dat de Staat haar de mogelijkheid had moeten bieden haar inschrijving te herstellen. Ook dat betoog slaagt niet. Het bieden van een herstelmogelijkheid aan een van de inschrijvers staat immers op gespannen voet met het in het aanbestedingsrecht leidende gelijkheidsbeginsel. Op grond van vaste rechtspraak kunnen (kleine) gebreken in een inschrijving enkel worden hersteld indien sprake is van een kennelijke omissie of een fout van geringe betekenis die zich leent voor eenvoudig herstel. De hiervoor beschreven ratio van de bepalingen ten aanzien van indiening en ondertekening rechtvaardigt de conclusie dat de indiening door [A] van enkel gekopieerde exemplaren van haar inschrijving een wezenlijk gebrek is dat zich niet voor herstel leent. Bovendien geldt dat de bepalingen als zogenoemde knock-outbepalingen zijn geformuleerd, waardoor geen ruimte wordt geboden voor herstel. Door het bieden van een herstelmogelijkheid aan een van de inschrijvers ten aanzien van een knock-outbepaling zou de knock-outbepaling feitelijk inhoudsloos zijn en zou de Staat in strijd handelen met het gelijkheidsbeginsel.
4.7. Gelet op dit een en ander wordt geoordeeld dat de inschrijving van [A] terecht terzijde is gelegd.
Op andere blogs:
SOLV (Aanbesteding: inschrijving met gekopieerde handtekening niet toegestaan, volgens rechter)
Opvraging parkeergegevens SMSParking door Belastingdienst in strijd met bescherming privacy
Rechtbank Oost-Brabant 26 november 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:6553 (Belastingdienst tegen SMSparking B.V.)
Belastingdienst vraagt met een beroep op artikel 53 AWR parkeergegevens op bij dienstverlener voor betaald parkeren. Vordering afgewezen in verband met bescherming priveleven in artikel 8 EVRM.
Het voornemen van de Belastingdienst is om alle van SMS Parking te verkrijgen parkeergegevens op basis van kentekeninformatie te filteren op fiscale relevantie. De parkeergegevens zijn niet prima vista herleidbaar tot een bepaald persoon. De Belastingdienst gaat dan ook niet over tot identificatie van alle parkeergegevens. Alleen bij “hits” zet de Belastingdienst het onderzoek voort en worden de bij het kenteken behorende belastingplichtigen zo nodig geïdentificeerd. Alle niet-relevante gegevens worden direct na filtering vernietigd.
Indien SMSParking de door de Belastingdienst gevraagde informatie aan de Belastingdienst zou verstrekken zou zij onrechtmatig handelen jegens haar klanten. SMSParking handelt dan in strijd met artikel 33 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). SMSParking kan hiervoor aansprakelijk gesteld worden door haar klanten en tevens worden beboet door het CBP.
4.23 In deze zaak van SMSParking staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het hiervoor genoemde ongelimiteerde karakter van de aan SMSParking gevraagde privacygevoelige volledige parkeerinformatie van haar klanten, in samenhang met het in algemene termen omschreven oogmerk van de Belastingdienst aan toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening in de weg. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat het door de Belastingdienst van SMSParking verlangde meewerken aan een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van alle klanten die in 2012 van haar diensten gebruik hebben gemaakt evenredig is aan het door de Belastingdienst nagestreefde doel en, in de termen van art. 8 EVRM, voldoet aan de noodzakelijkheidseis. Het is niet aan de rechter en zeker niet aan de rechter in kort geding om in algemene zin te bepalen waar de grens precies moet liggen, maar hier gaat het verzoek in deze vorm naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval te ver, beoordeeld binnen het spanningsveld tussen artikel 8 EVRM en de Wbp enerzijds en artikel 53 AWR anderzijds.
4.24. De Belastingdienst heeft nog aangevoerd dat zij in het geval zij informatie over specifieke kentekens bij SMSParking zou opvragen juist bedrijfs- c.q. privacygevoelige informatie naar buiten brengen, namelijk in welke kentekens en de daarbij behorende belastingplichtigen de Belastingdienst geïnteresseerd is. Dat moge op zichzelf zo zijn, maar het daartegenover staande voordeel kan onder omstandigheden wel zijn dat beter inzichtelijk wordt op welke wijze de Belastingdienst haar vergaande bevoegdheden uitoefent.
4.25. Gezien de afwijzing van de vordering behoeve de andere verweren van SMSParking geen bespreking meer.
4.26. De Belastingdienst zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
Op andere blogs:
SOLV (SMS Parking hoeft parkeergegevens niet aan belastingdienst te verstrekken)
Duijvenvoorde en Gijrath benoemd tot bijzonder hoogleraren telecommunicatierecht
Beiden gaan voor één dag in de week als hoogleraar bij het onderzoeksinstituut eLaw@Leiden aan de slag. Per 1 november zijn zij vanwege de Stichting Telecommunicatierecht benoemd aan de Universiteit Leiden.
Gera van Duijvenvoorde
Gera van Duijvenvoorde (1965) promoveerde in 1996 aan de Universiteit Leiden op een onderzoek naar de rol van het Europees mededingingsrecht in de telecommunicatie- en ICT sector. Zij werkte als bedrijfsjurist bij Philips International en als advocaat bij Houthoff Buruma. Sinds 2004 is zij advocaat-in-dienstbetrekking bij KPN. Zij combineerde deze functies met aanstellingen aan de Universiteit Leiden en de Universiteit Utrecht, en was al gastdocent bij eLaw@Leiden.
Serge Gijrath
Serge Gijrath (1964) is sinds 1990 advocaat te Amsterdam en gespecialiseerd in ICT- en telecommunicatierecht. In 2006 promoveerde hij aan de Universiteit van Tilburg op een onderzoek naar de interactie tussen het telecommunicatie- en het contractenrecht. Serge doceert tevens aan het Computer Law/Institute van de Vrije Universiteit en is arbiter vanwege de Stichting Geschillenoplossing Automatisering.
Gera: “Ik zie het als een groot voorrecht om vanuit deze Leerstoel verder invulling te mogen geven aan dit actuele en fascinerende vakgebied. Het is een uitdaging om studenten te laten kennismaken met de boeiende wereld achter de smartphone die zij op zak dragen. Mij fascineren vooral thema’s als regulering, maatschappelijke belangen en mededinging en hoe technologische en maatschappelijke ontwikkelingen het regelgevend kader continue uitdagen. Ik zie er naar uit om met Serge dit veelzijdige vakgebied met zijn internationale dimensie tot verdere verdieping te brengen. Dat ik dit mag doen in het centrum eLaw&Leiden is een groot genoegen, niet alleen omdat ik daar aan de wieg mocht staan van de introductie van het telecommunicatierecht in Leiden maar vooral ook vanwege deze inspirerende omgeving waarin de interactie tussen techniek en recht in brede zin wordt onderzocht”.
Serge: “Ik ben ontzettend verheugd om samen met Gera de eerste leerstoel op het gebied van het telecommunicatierecht in Leiden te bezetten. Ik sta te popelen om aan de slag te gaan, aangezien er op het gebied van telecomregelgeving een hoop gebeurt en nog staat te gebeuren. Mijn interesse binnen het telecommunicatierecht gaat vooral uit naar 5 i’s: infrastructuur, interoperabiliteit, innovatie, informatiebeveiliging en internationalisering. Ik kijk zeer uit naar de samenwerking met de overige collega’s van eLaw en zal me maximaal inspannen om een zinvolle en blijvende bijdrage aan het onderzoek en onderwijs te leveren.”
Vruchtbare samenwerking
Prof.dr. Simone van der Hof, directeur eLaw en voorzitter Stichting Telecommunicatierecht: “Het telecommunicatierecht is altijd al een belangrijk onderwerp geweest binnen eLaw. Het is fantastisch dat deze situatie nu wordt bekrachtigd met een leerstoel die wordt bezet door twee personen die enorm veel kennis ervaring hebben op dit thema en elkaar inhoudelijk prachtig aanvullen. Op deze manier kunnen we het onderwerp in de toekomst verder uitbouwen in ons onderwijs en onderzoek. Onze studenten zullen het enorm waarderen dat Gera en Serge de rechtswetenschappelijke uitdagingen waarmee zij aan de slag gaan, zullen weten te koppelen aan een uitgebreide praktijkkennis. Aan ons onderzoek zullen zij ieder hun geheel eigen dimensie toevoegen en daarmee het onderzoeksprogramma van eLaw verder verstevigen. We kijken uit naar de mooie en vruchtbare samenwerking met hen beide.”
Geen reflexwerking colportagewet ten behoeve van kleine ondernemer
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 29 oktober 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8111 (Proximedia tegen geïntimeerde)Zie eerder ECLI:NL:RBLEE:2011:BQ6203. Tussenarrest. Kleine ondernemer is, gelet op wetsgeschiedenis, niet aan te merken als particulier zoals bedoeld in de Colportagewet. Ook geen bescherming op grond van reflexwerking. [geïntimeerde] is eigenaresse van een Kapsalon in de vorm van een eenmanszaak onder de naam The Art of IE. Door de kantonrechter is in r.o. 5.2 van het bestreden vonnis van 25 mei 2011 overwogen dat aan art. 1, lid 1, sub c (bedoeld is d) van de Colportagewet reflexwerking toekomt ten behoeve van een kleine ondernemer als [geïntimeerde], die materieel niet van een consument is te onderscheiden.
Voor de regeling van de onredelijk bezwarende bedingen geldt dat deze via de open norm van artikel 6:233 onder a BW enige invloed kunnen uitoefenen bij de toetsing van een beding in algemene voorwaarden bij een niet-consument (de zogenoemde ‘reflexwerking’), met name in het geval de wederpartij een met een consument vergelijkbare positie inneemt. Een dergelijke, samenhangende bepaling met een open norm waarop ‘reflexwerking’ bij de Colportagewet gebaseerd zou kunnen worden, is er echter niet.
Het hof laat geïntimeerde toe om bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de medewerker van Proximedia, [A], voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst aan [geïntimeerde] heeft meegedeeld dat de maandelijkse aflossing € 5,61 zou bedragen, naast een eenmalige betaling van € 90,-;
Conclusie A-G: confiscatie van kansspelautomaten
Conclusie A-G HvJ EU 14 november 2013, zaak C-390/12 (Pfleger e.a.) - dossierZie eerder IT 902. Verzoek om een prejudiciële beslissing van Unabhängiger Verwaltungssenat des Landes Oberösterreich. Uitlegging van artikel 56 VWEU alsmede de artikelen 15 tot en met 17, 47 en 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Kansspel. Regeling van een lidstaat waarbij de exploitatie van kansspelautomaten met geringe prijzen („kleines Glücksspiel”) zonder vergunning van de bevoegde autoriteit strafbaar is gesteld. Evenredigheidsbeginsel
Conclusie A-G
1. Artikel 56 VWEU verzet zich tegen een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke slechts een beperkt aantal vergunninghouders kansspelen mag organiseren, tenzij die beperking gerechtvaardigd is op grond van een dwingende doelstelling van algemeen belang, zoals de consumentenbescherming en/of de misdaadbestrijding, die doelstelling gelet op het handelsbeleid van de bestaande vergunninghouders op een consequente en samenhangende wijze wordt nagestreefd, en ook evenredig is. Of aan deze criteria is voldaan, staat ter beoordeling van de nationale rechter. Wanneer een beperking aan deze criteria voldoet, is zij niet in strijd met de artikelen 15, 16 of 17 van het Handvest.
2. Artikel 56 VWEU en de artikelen 15, 16 en 17 van het Handvest verzetten zich niet tegen een bepaling die de strafrechtelijke aansprakelijkheid uitbreidt tot de personen die direct of indirect verantwoordelijk zijn voor de schending van een beperking van het aanbieden van gokdiensten, mits de personele werkingssfeer van de strafrechtelijke aansprakelijkheid zich beperkt tot de personen die wisten of hadden moeten weten dat zij met hun handelen een bijdrage aan de overtreding zouden leveren.
3. Noch artikel 56 VWEU, noch de artikelen 16, 47 of 50 van het Handvest verzetten zich tegen een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke in het geval van illegale gokdiensten met een inzet van 10 EUR en seriespelen met kleinere afzonderlijke inzetten die tezamen meer dan 10 EUR bedragen, strafrechtelijke sancties worden opgelegd, terwijl in het geval van illegale gokdiensten met een inzet van minder dan 10 EUR administratieve sancties van toepassing zijn.
4. Artikel 56 VWEU en de artikelen 15, 16 en 17 van het Handvest verzetten zich tegen een nationale regeling volgens welke automaten die bij illegale kansspelen worden gebruikt, automatisch worden verbeurdverklaard en vernietigd zonder dat daarbij rekening kan worden gehouden met de mate van schuld van de eigenaar van de automaat en/of de ernst van de overtreding. Artikel 56 VWEU en de artikelen 15, 16 en 17 van het Handvest verzetten zich echter niet tegen een nationale regeling volgens welke een lidstaat een discretionaire bevoegdheid heeft om een onderneming te sluiten in het geval dat illegale kansspelautomaten aan het publiek ter beschikking zijn gesteld.
De gestelde vragen:
Verzet het in artikel 56 VWEU en in de artikelen 15 tot en met 17 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie tot uitdrukking gebrachte evenredigheidsbeginsel zich tegen een nationale regeling zoals de in het hoofdgeding relevante bepalingen van §§ 3 tot en met 5 alsmede §§ 14 en 21 GSpG, die de exploitatie van kansspelen door middel van automaten afhankelijk stelt van de voorwaarde dat tevoren een vergunning is verleend (waarvan het aantal aan een maximum gebonden is), bij ontbreken waarvan zowel strafrechtelijke sancties kunnen worden opgelegd als rechtstreeks door dwangmiddelen op zaken kan worden opgetreden, hoewel tot nog toe - voor zover bekend - door de Staat in geen enkele gerechtelijke of bestuurlijke procedure is bewezen dat daarmee verbonden criminaliteit en/of gokverslaving daadwerkelijk een substantieel probleem vormt, dat niet door gecontroleerde expansie van geoorloofde kansspelactiviteiten naar een groot aantal afzonderlijke aanbieders, maar enkel door een gecontroleerde, door louter gematigde reclame gekanaliseerde expansie van een monopolist (dan wel zeer weinig oligopolisten) kan worden tegengegaan?
Voor het geval de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord: verzet het in artikel 56 VWEU en in de artikelen 15 tot en met 17 Handvest van de grondrechten tot uitdrukking gebrachte evenredigheidsbeginsel zich tegen een nationale regeling zoals in §§ 52 tot en met 54 GSpG, § 56a GSpG en § 168 StGB, die als gevolg van open wettelijke begrippen leidt tot bijna volledig sluitende strafbaarstelling van talrijke handelingen door (eventueel in andere lidstaten van de Europese Unie gevestigde) personen die slechts in ver verwijderd verband staan tot de exploitatie van kansspelautomaten (zoals distributeurs, verpachters of verhuurders)?
Voor het geval ook de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord: verzetten de vereisten van democratie en rechtsstaat, die kennelijk aan artikel 16 Handvest van de grondrechten ten grondslag liggen, en/of het in artikel 47 Handvest van de grondrechten neergelegde recht op een eerlijk proces en een doeltreffende voorziening in rechte en/of het in artikel 56 VWEU neergelegde transparantievereiste en/of het in artikel 50 Handvest van de grondrechten neergelegde verbod van dubbele vervolging en bestraffing zich tegen een nationale regeling zoals in §§ 52 tot en met 54 GSpG, § 56a GSpG en § 168 StGB, waarvan de onderlinge afbakening bij gebreke van een eenduidige wettelijke regeling voor een burger nauwelijks voorzienbaar en voorspelbaar is maar in een concreet geval pas na een omslachtige formele procedure duidelijk wordt, in weerwil van de verstrekkende verschillen op het vlak van de bevoegdheden (overheidsdienst of rechter), de interventiebevoegdheden, de daarmee verbonden stigmatisering en de procespositie (bijvoorbeeld omkering van de bewijslast) die deze afbakening meebrengt?
Voor het geval een van deze drie vragen bevestigend moet worden beantwoord: verzetten artikel 56 VWEU en/of de artikelen 15 tot en met 17 Handvest van de grondrechten en/of artikel 50 Handvest van de grondrechten zich tegen de bestraffing van personen die in een van de in § 2, lid 1, punt 1, en § 2, lid 2, GSpG genoemde nauwe betrekkingen tot een kansspelautomaat staan, en/of tegen inbeslagneming dan wel confiscatie van deze automaten en/of tegen sluiting van de gehele onderneming van deze personen?
EDPS Opinion on the proposal for a directive on electronic invoicing in public procurement
EDPS, Opinion of the European Data Protection Supervisor on the Commission Proposal for a Directive of the European Parliament and the Council on electronic invoicing in public procurement, 11 november 2013.While the main objective of the Proposal is not the processing of personal data, processing e-invoices under the Proposal may nevertheless require the processing of certain amount of personal data. Therefore, data protection is a relevant consideration for e-invoicing.
4. First, certain elements (data fields) of the e-invoices may contain personal data. The contracting entities can be either legal or natural persons. Where the contracting entities are natural persons, their data will be considered personal data. This will also be the case where the official title of the legal person identifies one or more natural persons.
5. Further, in cases where the contracting entities need to evidence that they have provided certain services (e.g. medical, social or educational services) to a number of defined individuals, the information that they may need to submit to the contracting authority will contain personal data regarding these individuals. This may sometimes also include sensitive data, for example, in the health and social sector the information may include the type of medical/psychological treatment or social services provided, which are linked (or can be linked), to the names of the individuals to whom these treatments/services were provided.
6. Finally, if and when the data contained in the e-invoices will be used for further purposes that ultimately aim linking the data to specific individuals (such as corporate officers, shareholders or employees of a company) - for example, to investigate a specific incident of tax fraud - the initially seemingly innocuous and non-personal data on the invoices will also be considered personal data.
7. In all these cases, personal data will require appropriate protection, and the national rules transposing Directive 95/46/EC become applicable.
Lees verder hier.
Hosting provider handelt onrechtmatig door IP-adres van steeds terugkerende ebooks inbreukmaker niet te blokkeren
Vzr. Rechtbank Den Haag 1 november 2013, KG ZA 13-925 (Eksmo Publishing House tegen Ecatel Ltd)
Zie eerder IEF 13200. Geen auteursrechtinbreuk e-books. Wel onrechtmatig door IP-adres niet te blokkeren. Tijdelijk veranderen van provider en terugkomen. Eksmo is een Russische uitgeverij die met een groot aantal auteurs (licentie-)overeenkomsten heeft gesloten met betrekking tot (de exploitatie van) de auteursrechten op werken van die auteurs.
[Y] exploiteert en is verantwoordelijk voor de websites waarop digitale kopieën van een groot aantal boeken worden aangeboden, waaronder werken van auteurs met wie Eksmo overeenkomsten heeft gesloten. Voor het hosten van de genoemde sites maakt [Y] gebruik van de diensten van de hostingprovider Ecatel.
Er is geen sprake van auteursrechtinbreuk. Ecatel maakt immers zelf geen auteursrechtelijk beschermde werken openbaar, noch verveelvoudigt zij die werken. Zij biedt uitsluitend diensten aan die door derden gebruikt worden om dit te doen Ecatel voert aan dat zij de websites eerder in de tussenliggende periode al eens ontoegankelijk heeft gemaakt. [Y] zou de websites vervolgens tijdelijk bij een andere provider hebben ondergebracht en enige tijd later opnieuw de diensten van Ecatel hebben ingeroepen. Er is bovendien gebruik gemaakt van hetzelfde IP-adres, dat is niet te rijmen met de toelichting van Ecatel dat de websites een ander IP-adres zouden krijgen als ze opnieuw door Ecatel zouden worden gehost. Ecatel heeft pas eerst in augustus 2013 gehoor heeft gegeven aan het verzoek van Eksmo.
Er kan niet gesproken worden van prompt handelen in de zin van artikel 6:196c lid 4 onder b BW. Ecatel wordt bevolen de websites “lib.rus.ec” en/of “coollib.net” en/of de website die door haar is gehost onder het genoemde IP-adres binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te blokkeren en geblokkeerd te houden.
4.4. Naar door Eksmo onweersproken is gesteld, zijn de auteurs van wie kopieën van werken op de desbetreffende websites zijn opgenomen hetzij onderdaan van de Russische Federatie dan wel zijn de desbetreffende werken voor het eerst in de Russische Federatie gepubliceerd, zodat de werken volgens de Berner Conventie (waar zowel de Russische Federatie als Nederland bij zijn aangesloten) in Nederland worden beschermd onder de Auteurswet (Aw). Dat op de websites waartegen de vorderingen zich richten inbreukmakend materiaal wordt aangeboden, is niet bestreden. Dat Eksmo rechthebbende is met betrekking tot dit materiaal, althans in rechte kan optreden ter handhaving van de ingeroepen auteursrechten, is evenmin bestreden. Ten slotte is geen verweer gevoerd tegen de stelling van Eksmo dat [Y] verantwoordelijk is voor de inhoud van de desbetreffende websites en deze exploiteert. Gelet hierop is voorshands sprake van inbreuk door [Y] op de auteursrechten van Eksmo door het via internet door de desbetreffende websites beschikbaar maken van e-books.
4.5. De vorderingen tegen Ecatel voor zover gericht op het geven van een verbod op auteursrechtinbreuk zullen echter worden afgewezen. De handelingen van Ecatel zijn naar voorlopig oordeel weliswaar onrechtmatig, zoals hierna zal worden toegelicht, ze zijn niet aan te merken als inbreuken op het auteursrecht. Ecatel maakt immers zelf geen auteursrechtelijk beschermde werken openbaar, noch verveelvoudigt zij die werken. Zij biedt uitsluitend diensten aan die door derden gebruikt worden om dit te doen.
4.7. Ecatel heeft er ter zitting op gewezen dat zij voldoende voortvarend heeft gehandeld voor een succesvol beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 6:196c lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Zij zou “zo spoedig als de jegens haar klant in acht te nemen zorgvuldigheid toestond” hebben gehandeld. Volgens Eksmo heeft Ecatel echter te lang gewacht met het ontoegankelijk maken van de websites, zodat zij niet heeft voldaan aan het conform sub b van het artikel vereiste “prompt” te handelen zodra zij door Eksmo op de hoogte was gesteld van het onrechtmatige karakter van de websites.
4.8. Ecatel voert in dit verband aan dat zij de websites eerder in de tussenliggende periode al eens ontoegankelijk heeft gemaakt. [Y] zou de websites vervolgens tijdelijk bij een andere provider hebben ondergebracht en enige tijd later opnieuw de diensten van Ecatel hebben ingeroepen. Ecatel heeft ter onderbouwing van deze stelling niets in het geding gebracht. Bovendien is sprake van een IP-adres dat zowel in januari als in augustus werd gebruikt, wat niet te rijmen is met de toelichting van Ecatel dat de websites een ander IP-adres zouden krijgen als ze – na enige tijd ergens anders te zijn ondergebracht – opnieuw door Ecatel zouden worden gehost. Gelet hierop neemt de voorzieningenrechter als uitgangspunt dat Ecatel eerst in augustus 2013 gehoor heeft gegeven aan het verzoek van Eksmo.
4.9. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet kan worden gesproken van prompt handelen in de zin van artikel 6:196c lid 4 onder b BW. De door Ecatel ingeroepen uitzonderingsgrond is niet aan de orde, nu naar voorlopig oordeel te veel tijd is verstreken tussen de eerste melding van Eksmo, in januari 2013, en de specificering van haar bezwaren in februari enerzijds, en het ontoegankelijk maken van de websites door Ecatel in augustus anderzijds. De verplichting zorgvuldig te handelen jegens haar klanten, waarop Ecatel in dit verband heeft gewezen, is voorshands geen rechtvaardiging voor de maanden die zijn verstreken alvorens zij heeft gehandeld. Ook het feit dat zij grote aantallen meldingen krijgt over onrechtmatige websites is – zonder meer – niet voldoende om de lange periode van stilzitten van Ecatel aanvaardbaar te maken.
4.12. Ecatel zal worden bevolen de websites “lib.rus.ec” en/of “coollib.net” en/of de website die door haar is gehost onder het IP-adres 93.174.88.192 binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te blokkeren voor zover zij deze niet reeds heeft geblokkeerd, en deze geblokkeerd te houden. De aan dit bevel te verbinden dwangsom zal worden gemaximeerd.
Op andere blogs:
BREIN (Hosting provider Ecatel door rechter op vingers getikt)
MediaReport (Hostingprovider haalt illegale ebookwebsites te laat offline)
CBP adviseert over aanpassing cookiebepaling
CBP. 'CBP adviseert over aanpassing cookiebepaling, CBPweb.nl 7 oktober 2013Uit de mededeling. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft op verzoek van de minister van Economische Zaken geadviseerd over aanpassing van de cookiebepaling (conceptwetsvoorstel tot aanpassing van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet). Websites die alleen cookies met geringe privacygevolgen gebruiken - bijvoorbeeld analytische cookies waarmee níet het surfgedrag van de internetgebruiker wordt gevolgd - hoeven hierover volgens dit wetsvoorstel niet te informeren en hiervoor ook geen toestemming te verkrijgen van de betrokken internetgebruiker. Deze uitzondering geldt nu al voor functionele (technisch noodzakelijke) cookies. Het CBP heeft geen inhoudelijke bezwaren tegen de voorgestelde extra uitzondering.
In aanvulling op zijn wetgevingsadvies heeft het CBP op zijn website een lijst met veelgestelde vragen geplaatst over cookies en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Lees het volledige wetgevingsadvies
Lees de veelgestelde vragen van verantwoordelijken over cookies en de Wbp
Lees het dossier Cookies op Mijnprivacy.nl, de publiekssite van het CBP
Hoofdpunten advies CBP
Het voornaamste punt uit het advies van het CBP betreft de hierboven beschreven uitzondering voor cookies met geringe privacygevolgen. Daarnaast heeft het CBP onder meer over de volgende punten geadviseerd:
Toestemming
Het tweede hoofdpunt uit het CBP-advies betreft het toestemmingsvereiste voor het gebruik van cookies. Het CBP onderschrijft de in de toelichting op het conceptwetsvoorstel gegeven uitleg van de term `toestemming'. In de toelichting wordt nader uitgelegd op welke wijze aan het toestemmingsvereiste kan worden voldaan. Onder omstandigheden kan ook uit het gedrag van de betrokken gebruiker diens toestemming worden afgeleid. Daarbij geldt dat toestemming altijd moet zijn gebaseerd op een voorafgaande, vrije, specifieke en geïnformeerde keuze van de gebruiker en dat de toestemming moet blijken uit een actieve handeling.
Tracking cookies
Het derde hoofdpunt betreft een redactionele wijziging van het rechtsvermoeden dat tracking cookies persoonsgegevens zijn. De formulering van het rechtsvermoeden is aangescherpt, zodat het niet langer van toepassing is op cookies met geringe privacygevolgen. Het CBP heeft geen bezwaren tegen de voorgestelde wijziging. Ook volgens de nieuwe formulering zijn tracking cookies persoonsgegevens.
Onduidelijkheid over beschikkingsbevoegdheid bij verkoop domeinnamen
Rechtbank Overijssel 29 oktober 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:2463 (Nederlandse Saunavereniging tegen Dutch Welness)
Domeinnaam. Goede trouw. Derdenbescherming 3:36, 86 en 88 BW. A, destijds bestuurder van NSV, heeft de domeinnamen sauna.nl en thermen.nl geregistreerd. Als houder stond vermeld "Vakorg. Sauna Bedrijven Nederland Nieuwe Deventerweg 46 8014AH Zwolle". De Vakorg. Sauna Bedrijven Nederland bestaat niet en op het genoemde adres is NSV gevestigd (geweest). NSV heeft de facturen betaald en de domeinnamen gebruikt. Er is in 2009 een wijziging van registratie van de domeinnamen geweest en A heeft daarna de domeinnamen verkocht aan Dutch Wellness.
Het NSV vordert de overdracht van de domeinnamen terug aan NSV. De vraag is of Dutch Wellness rechthebbende is geworden van de domeinnamen. De NSV stelt dat A niet beschikkingsbevoegd was de domeinnamen te verkopen, nu NSV houder was. Dutch Wellness stelt dat bij de wijziging van registratie A houder was geworden en dus beschikkingsbevoegd. De rechtbank geeft NSV de bewijsopdracht dat de domeinnamen ten tijde van de koopovereenkomst aan haar toebehoorden.
Bewijst NSV dat zij ten tijde van de koopovereenkomst rechthebbende was, dan doet Dutch Wellness een beroep op de goede trouw. Het beroep op artikel 3:36 BW faalt nu zij geen beroep heeft gedaan op verklaringen en gedragingen van NSV omtrent de koopovereenkomst. Artikel 3:86 biedt geen soelaas nu een domeinnaam niet te kwalificeren is als een roerende zaak, niet-registergoed of recht aan toonder of order. Ook artikel 3:88 BW is niet van toepassing, immers is daarvoor ongeldigheid van vroegere overdracht vereist, die niet het gevolg was van onbevoegdheid van NSV. De rechtbank plaatst de zaak weer op de rol.
Beoordeling
4.3 Het beroep op goede trouw / derdenbescherming
4.3.1. Voor het geval dat komt vast te staan dat NSV ten tijde van de koopovereenkomst rechthebbende was ten aanzien van de domeinnamen, heeft Dutch Wellness zich op het standpunt gesteld dat zij te goeder trouw is geweest bij de aankoop van de domeinnamen. Dutch Wellness heeft daarbij niet expliciet aangegeven op welke derdenbeschermingsbepaling zij een beroep doet. De rechtbank zal onderzoeken of Dutch Wellness een geslaagd beroep kan doen op de artikelen 3:36, 86 en 88 Burgerlijk Wetboek (BW).NSV heeft betwist dat Dutch Wellness te goeder trouw was bij de aankoop van de domeinnamen.4.3.2. Artikel 3:36 bepaalt, voor zover van belang:
“Tegen hem die als derde op grond van een verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, het ontstaan, bestaan of tenietgaan van een bepaalde rechtsbetrekking heeft aangenomen en in redelijk vertrouwen op de juistheid van die veronderstelling heeft gehandeld, kan door degene om wiens verklaring of gedraging het gaat, met betrekking tot deze handeling op de onjuistheid geen beroep worde gedaan.”
Dutch Wellness heeft aan haar beroep op derdenbescherming ten grondslag gelegd dat zij geen reden had te twijfelen aan - samengevat - de verklaringen en gedragingen van [A], waaronder de registratie bij het SIDN. Zij heeft geen beroep gedaan op verklaringen en gedragingen van NSV, zodat een beroep op artikel 3:36 BW faalt.4.4. Artikel 3:86 kent derdenbescherming toe aan degenen die bij de verkrijging, anders dan om niet, van “een roerende zaak, niet-registergoed of een recht aan toonder of order” te goeder trouw is geweest. Een recht op een domeinnaam valt niet als zodanig te kwalificeren, zodat een beroep op dit artikel eveneens faalt.
4.5.Voor een geslaagd beroep op artikel 3:88 BW, dat onder andere betrekking heeft op rechten op naam, zoals het recht op een domeinnaam, gelden twee vereisten:
de verkrijger dient te goeder trouw te zijn;
de onbevoegdheid moet voortvloeien uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht, die niet het gevolg is van onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder.
De ratio van het tweede vereiste is dat de wetgever bescherming van de verkrijger ten koste van de oorspronkelijk rechthebbende slechts gerechtvaardigd acht, indien deze rechthebbende zelf door een ongeldige overdracht de schijn van beschikkingsonbevoegdheid in het leven heeft geroepen (‘toedoen-beginsel’).
4.5.1.Ook indien veronderstellenderwijze ervan zou worden uitgegaan dat Dutch Wellness te goeder trouw is geweest bij de koop van de domeinnamen, faalt - in verband met het tweede vereiste - een beroep op dit artikel.
Door Dutch Wellness - op wie de stelplicht en bij gemotiveerde betwisting de bewijslast rust ter zake van de feiten en omstandigheden die een beroep op artikel 3:88 eerste lid BW rechtvaardigen - is niet het standpunt betrokken dat de onbevoegdheid van [A] voortvloeit uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht die niet het gevolg was van onbevoegdheid van NSV. Evenmin geven de door NSV betrokken stellingen of de door partijen in het geding gebrachte stukken aanleiding voor die conclusie.Indien NSV slaagt in het leveren van het haar opgedragen bewijs, dan leidt dat tot de conclusie dat, hoewel NSV rechthebbende op de domeinnamen was, [A] eigenmachtig en niet handelende namens NSV, zich als houder van de domeinnamen heeft laten registreren en vervolgens de domeinnamen heeft verkocht. In dergelijke gevallen faalt een beroep dit artikel.4.5.2. Het beroep van Dutch Wellness op voormelde derdenbeschermingsbepalingen faalt derhalve.
Stand van zaken Digitale Overheid 2017
Brief van de minister betreffende informatie- en communicatietechnologie (ICT), Kamerstukken II 2013/14, 26643 nr. 292.In de visiebrief Digitale Overheid 2017 die ik op 23 mei 2013 aan uw Kamer zond heb ik meegedeeld dat het kabinet streeft naar verdere digitalisering van het contact tussen de overheid en burgers en bedrijven. Dat dient te gebeuren op een zodanige wijze dat de dienstverlening van de overheid verbetert, de informatie-uitwisseling sneller en makkelijker verloopt en de kosten worden verlaagd. Kortom: burgers en bedrijven centraal, de overheid digitaal, de kosten minimaal. In deze brief informeer ik u over de stand van zaken.
Verder bouwen aan het fundament onder de i-overheid
Met het overheidsbrede implementatieprogramma i-Nup wordt het instrumentarium gerealiseerd waarmee de overheid in de toekomst steeds meer en beter digitaal kan werken. Het merendeel van de bouwstenen is inmiddels beschikbaar. 72% van de basisinfrastructuur is afgerond. Gemiddeld 66% van de gemeenten is aangesloten op de afgeronde onderdelen en gemiddeld 65% van de grote uitvoeringsorganisaties heeft de afgeronde onderdelen geïmplementeerd. Als bijlage stuur ik u de notitie «Tussenbalans i-NUP 2013» toe
Recht op digitaal berichtenverkeer met de overheid
Uiterlijk in 2017 krijgen burgers en bedrijven de mogelijkheid om digitaal met overheden in contact te treden, waarmee overheden worden verplicht om zich open te stellen voor digitaal contact, bijvoorbeeld email. Ik leg dit recht op elektronisch berichtenverkeer met de overheid vast in de Algemene Wet Bestuursrecht. Voor bedrijven wordt dit recht geregeld in de Wet op Elektronisch Zakendoen.
(Tussen-)resultaten visiebrief Digitale Overheid 2017
MijnOverheid (mijn.overheid.nl)
Via mijn.overheid.nl kunnen burgers persoonlijke gegevens inzien, de status van lopende zaken raadplegen en digitaal berichten van de overheid ontvangen. De mijlpaal van 500.000 gebruikers is onlangs gerealiseerd. Samen met uitvoeringsorganisaties als de Belastingdienst wordt hard gewerkt aan het intensief stimuleren van het gebruik van de MijnOverheid berichtenbox.
Inzage voor burgers in GBA-gegevens
Recent is een impactanalyse uitgevoerd naar verschillende mogelijkheden voor burgers om via mijn.overheid.nl inzage te krijgen in verstrekkingen uit de GBA en GBA-gegevens te laten corrigeren. Ik zet nu een eerste stap om de mogelijkheden tot digitale inzage in verstrekkingen uit de GBA te verbeteren middels een website die te bereiken is via mijn.overheid.nl. Burgers kunnen daar zien aan welke overheidsorganen en derden op systematische wijze gegevens over hen worden verstrekt.
Om burgers actief te wijzen op de mogelijkheid hun persoonsgegevens in de GBA ook digitaal in te zien, is vanaf half oktober 2013 de online campagne «Voorkom gedoe, kijk het na» gestart. Deze campagne heb ik u dit voorjaar per brief toegezegd. In de online campagne worden burgers geïnformeerd over het belang van het goed geregistreerd staan in de GBA. Als bijlage treft u een voorbeeld uit de campagne aan.
Wakend oog voor het gebruikersperspectief
Er is een klankbordgroep ingesteld die mij adviseert over hoe de i-overheid gebruiksvriendelijker kan worden ingericht, door ervaringen bij gebruikers van de i-overheid op te halen. De klankbordgroep bestaat uit vertegenwoordigers van organisaties die goed zicht hebben op het gebruik van digitale publieke diensten.
Informatieveiligheid
Er loopt een intensieve samenwerking tussen de door mij ingestelde Taskforce Bestuur en IDienstverlening en het openbaar bestuur, te weten het Rijk/ZBO’s, de VNG, de Informatie-beveiligingsdienst van gemeenten (IBD), de Unie van Waterschappen en het Interprovinciaal Overleg, en bestaande gremia zoals de Vereniging van Gemeentesecretarissen (VGS), het Nederlands Genootschap voor Burgemeesters (NGB), de Wethoudersvereniging, de Vereniging Directeuren Publieksdiensten (VDP), de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB), IMG 100.000+, G4 en G32. Deze samenwerking krijgt vorm door het organiseren van gezamenlijke activiteiten op het vlak van informatieveiligheid om bewustwording te vergroten en de sturing vanuit bestuur en management te helpen verbeteren door concrete handvatten te leveren. Uiterlijk eind 2014 komt de Taskforce, samen met betrokken actoren in het openbaar bestuur, tot een vorm van verplichtende zelfregulering: vanuit gestelde kaders (op landelijk- en koepelniveau) moet iedere overheidsorganisatie aan een bepaald minimum voldoen en een jaarlijkse cyclus borgen. Belangrijk is dat de zorgplicht voor informatieveiligheid een continu proces binnen en tussen organisaties wordt, en zo digitale incidenten in goede banen kunnen worden geleid.
Eén generieke kernwebsite voor gemeenten
Tijdens het Algemeen Overleg over het gebruik van ICT-mogelijkheden door de overheid op 3 april 2013 (Kamerstuk 26 643, nr. 276) heb ik aan mevrouw Oosenbrug toegezegd met de VNG te bespreken of we kunnen komen tot één generieke kernwebsite voor gemeenten, waarbij bijvoorbeeld mijnoverheid.nl als uitgangspunt kan dienen en waarbij gemeenten zich kunnen aansluiten. De VNG formeert een werkgroep om nader te concretiseren hoe een gemeenschappelijk gemeentelijk internetloket eruit kan zien en welk draagvlak hiervoor bestaat.
Digitale Overheid 2017
De Digitale Overheid 2017 is een missie van de hele overheid. Het doet me deugd te kunnen melden dat verschillende partijen voortvarend bezig zijn met de kabinetsdoelstelling. Op 4 juli 2013 is het Doorbraakakkoord gesloten waarin bestuurders van innovatieve organisaties uit Rijk, gemeenten en uitvoeringsorganisaties hebben afgesproken om de kansen die de digitalisering aan hun praktijk biedt te benutten en gezamenlijk initiatieven te ontplooien. Daarnaast werkt de VDP samen met gemeenten en een aantal grote uitvoeringsorganisaties aan een landelijke dienstverleningscoalitie, die gaat over organisatieoverstijgende innovatie van digitale overheidsdiensten.
Rob advies «Van wie is die hond?»
U heeft een advies van de Raad voor het Openbaar Bestuur ontvangen over de verdere ontwikkeling van de digitale overheid en de inzet van ICT (zie bijlage)5. Ik herken het advies van de Raad, met name waar het gaat om het belang van een (politieke) afweging van soms tegenstrijdige paradigma’s. De digitale overheid is niet een digitalisering van een analoge overheid. Er liggen vraagstukken die de kernwaarden van de overheid in de samenleving raken. Ook in het kader van de kabinetsdoelstelling Digitaal 2017, maar dat geldt in principe voor meer dossiers waar de inzet van ICT bijdraagt aan de effectiviteit van het functioneren van de overheid, is het van belang een juiste balans te vinden tussen deze waarden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk