E-Communicatiedienst omvat voorwaardelijke toegang tot RTV-programma's via satelliet
HvJ EU 30 april 2014, zaak C-475/12 (UPC DTH) - dossier
Telecommunicatiesector – Elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten – Vrij verrichten van diensten – Artikel 56 VWEU – Richtlijn 2002/21/EG – Grensoverschrijdende aanbieding van pakket radio‑ en televisieprogramma’s – Voorwaardelijke toegang – Bevoegdheid van nationale regelgevende instanties – Registratie – Vestigingsverplichting. – Onderneming gevestigd in een lidstaat die per satelliet radio- en televisieprogrammapakketten aanbiedt en diensten verleent ten behoeve van in andere lidstaten van de Unie wonende klanten – Nationale regeling van de lidstaat van de ontvangers van de dienst op grond waarvan slechts op zijn grondgebied gevestigde ondernemingen deze diensten mogen verrichten – Bevoegdheid van de nationale regelgevende instanties van de lidstaat van de ontvangers van de dienst
Het Hof verklaart voor recht:
1) Artikel 2, sub c, van [kaderrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat een dienst die bestaat in het onder bezwarende titel voorwaardelijke toegang verlenen tot een via de satelliet overgebracht programmapakket dat radio‑ en televisieprogramma’s omvat, onder het begrip „elektronischecommunicatiedienst” in de zin van die bepaling valt.
Dat die dienst een systeem voor voorwaardelijke toegang inhoudt in de zin van artikel 2, sub e bis en f, van richtlijn 2002/21, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140, is in dit verband niet van belang.
De exploitant die een dienst aanbiedt als die in het hoofdgeding, moet worden aangemerkt als een aanbieder van elektronischecommunicatiediensten in de zin van richtlijn 2002/21, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140.
2) In omstandigheden als in het hoofdgeding is een dienst die bestaat in het onder bezwarende titel voorwaardelijke toegang verlenen tot een via de satelliet overgebracht programmapakket dat radio‑ en televisieprogramma’s omvat, een dienst in de zin van artikel 56 VWEU.
3) Procedures van toezicht op elektronischecommunicatiediensten als in het hoofdgeding vallen onder de bevoegdheid van de autoriteiten van de lidstaat waar de afnemers van die diensten wonen.
4) Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het:
– zich niet ertegen verzet dat lidstaten ondernemingen die op hun grondgebied elektronischecommunicatiediensten als in het hoofdgeding aanbieden, de verplichting opleggen om die diensten te registreren, mits zij voldoen aan de eisen van artikel 3 [machtigingsrichtlijn], maar
– zich ertegen verzet dat ondernemingen die in een andere lidstaat dan die waar zij zijn gevestigd elektronischecommunicatiediensten als in het hoofdgeding willen aanbieden, daar een filiaal of een juridische entiteit die onderscheiden is van die in de lidstaat van uitzending moeten oprichte
Gestelde vragen:
1) Kan artikel 2, sub c, van de kaderrichtlijn aldus worden uitgelegd dat diensten in het kader waarvan de aanbieder ervan onder bezwarende titel toegang verleent tot een via de satelliet overgebracht programmapakket dat radio‑ en televisieprogramma’s omvat, moeten worden aangemerkt als een elektronischecommunicatiedienst?
2) Kan het [VWEU] aldus worden uitgelegd dat het beginsel van vrij verrichten van diensten tussen de lidstaten op de in de eerste vraag beschreven diensten toepassing vindt wanneer het gaat om diensten die vanuit Luxemburg op het grondgebied van Hongarije worden verricht?
3) Kan het [VWEU] aldus worden uitgelegd dat in het geval van in de eerste vraag beschreven diensten, het land van bestemming, waarop de diensten zijn gericht, het recht heeft om de verlening van dergelijke diensten te beperken door te bepalen dat de [aanbieder van de] dienst verplicht is zich te registreren in de lidstaat en er een filiaal of een zelfstandige juridische entiteit op te richten, en door het aanbieden van dergelijke diensten slechts toe te staan na de oprichting van een filiaal of een zelfstandige juridische entiteit?
4) Kan het [VWEU] aldus worden uitgelegd dat de administratieve procedures betreffende de in de eerste vraag beschreven diensten, ongeacht de lidstaat waarin de dienstverlenende onderneming werkzaam is of is geregistreerd, zijn onderworpen aan het bestuurlijke gezag van de lidstaat die, gelet op de plaats waar de dienst wordt verricht, bevoegd is?
5) Kan artikel 2, sub c, van de kaderrichtlijn aldus worden uitgelegd dat de in de eerste vraag beschreven diensten moeten worden aangemerkt als elektronischecommunicatiediensten, of moeten deze diensten worden aangemerkt als diensten voor voorwaardelijke toegang die worden verricht door middel van een in artikel 2, sub f, van de kaderrichtlijn gedefinieerd systeem voor voorwaardelijke toegang?
6) Kunnen, gelet op het voorgaande, de relevante bepalingen aldus worden uitgelegd dat de aanbieder van de in de eerste vraag beschreven diensten overeenkomstig het [Unierecht] moet worden aangemerkt als een aanbieder van elektronischecommunicatiediensten?