Kosten reparatie defecte producten niet altijd voor consument
CBb 8 juli 2015, IT 1804; ECLI:NL:CBB:2015:194 (BCC reparatie defecte producten)
Misleidende handelspraktijk. Bijkoopgaranties. Het College acht bewezen dat winkelketen BCC een bestendige praktijk had om bij consumenten de indruk te wekken dat na het verstrijken van de fabrieksgarantietermijn altijd kosten moeten worden betaald in verband met de reparatie van een defect product. Die informatie is niet in alle gevallen juist, aangezien uit de bepalingen in het BW omtrent de consumentenkoop voortvloeit dat de koper recht heeft op kosteloos herstel of vervanging ingeval van non-conformiteit van het product. Het sanctiebesluit [bezwaaradviescommissie ACM, besluit op bezwaar ACM, Rechtbank Rotterdam] is niet in strijd met beginselen van behoorlijk bestuur. Boete €90.000 passend.
14.2. Het College is met ACM van oordeel dat de overtreding geheel aan [onderneming] te verwijten valt, nu van haar als professionele onderneming en gelet op de aard van de door haar verhandelde producten mag worden verwacht dat zij in voldoende mate kennis heeft van consumentenrecht, in het bijzonder de bepalingen over garantie en non-conformiteit, teneinde haar verplichting na te komen de consument niet onjuist en niet (potentieel) misleidend te informeren omtrent diens rechten. Het College is eveneens met ACM van oordeel dat de overtreding ernstig is, omdat, mede gelet op de duur ervan, een substantieel aantal consumenten op het verkeerde been is gezet over hun wettelijke rechten en zij daardoor nadelige gevolgen ondervonden of konden ondervinden. Voorts heeft ACM voldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat [onderneming] per 1 november 2009 is gestopt met het verkopen van bijkoopgaranties, door het boetebedrag van € 100.000,- dat zij in beginsel voor overtreding van artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193, eerste lid, onder g, van het BW passend acht, met 10% te matigen. Voorts valt niet in te zien dat ACM blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door als uitgangspunt te nemen dat de hoogte van de boete zodanig moet zijn dat deze de overtreder weerhoudt van nieuwe overtredingen (speciale preventie) en ook in algemene termen ten aanzien van andere potentiële overtreders een afschrikkende werking heeft (generale preventie).
Gelet op het voorgaande onderschrijft het College het oordeel van de rechtbank dat de hoogte van de boete ad € 90.000,- passend en geboden is.
15. Het College komt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat bestreden besluit 1 stand kan houden.
Volledige naam melden na interview geen inbreuk
Vzr. Rechtbank Rotterdam 7 juli 2015, IT 1803; ECLI:NL:RBROT:2015:4812 (Rotterdamse Penoze)
Privacy. Gedaagde is auteur van het boek met de titel “Rotterdamse Penoze” met als subtitel “over kruimeldieven en keiharde killers”. Just Publishers is de uitgever van dit boek. Eiseres heeft over de schietpartij een interview gegeven aan een journalist van de Nieuwe Revu. In de nieuwspublicatie wordt zij met haar voor- en achternaam vermeld. Gestelde inbreuk op persoonlijke levenssfeer (uitsluitend) door vermelding van volledige naam is niet aannemelijk en de gestelde onrechtmatigheid van de publicatie is daardoor evenmin aannemelijk.
4.3. Niet in geschil is dat [gedaagden] voorafgaand aan de publicatie van het boek [eiseres] geen toestemming hebben gevraagd voor de vermelding van haar (voor- en achter)naam in dat boek. Zoals [gedaagden] terecht hebben aangevoerd is een dergelijke toestemming niet vereist. Het ontbreken van die toestemming brengt echter wel mee dat [eiseres] zich tegen het gebruik van haar naam in het boek kan verzetten indien daardoor inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt. Aangezien de juistheid van het feitelijk relaas over de schietpartij in het boek niet ter discussie staat, kan de door [eiseres] gestelde schending van de onderzoeksplicht van [gedaagden] verder onbesproken blijven.
4.5. Van onjuistheid van de feiten die in het boek van [gedaagde1] over [eiseres] zijn vermeld is geen sprake. Voorts is niet gesteld dat hetgeen daarin is vermeld iets toevoegt aan de informatie over [eiseres] die het boek met de titel “Levenslang” en de nieuwspublicatie van de Nieuwe Revu bevatten. Dat de vermelding van de volledige naam van [eiseres] in het boek van [gedaagde1], zoals zij stelt, schadelijk is voor haar maatschappelijk leven, waaronder haar terugkeer op de arbeidsmarkt, is derhalve evenmin aannemelijk. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat, zoals ter zitting met partijen besproken, een eenvoudige zoektocht op internet naar [eiseres]’s naam een reeks van hits, die nagenoeg allen zien op de schietpartij en veelal haar voor- en achternaam vermelden, oplevert. Een causaal verband tussen de publicatie van het boek en schade voor haar maatschappelijke positie is, ervan uitgaande dat een potentiële werkgever een dergelijke zoekopdracht ook eenvoudig kan en zal uitvoeren, daarom voorshands niet aannemelijk.
Met standaardsoftware gemaakt fruitverhandelplatform
Vzr. Rechtbank Gelderland 28 april 2015, IT 1802; ECLI:NL:RBGEL:2015:4405 (eiser tegen Service2fruit)
Auteursrecht. Computerprogramma. Eiser heeft het idee om een online handelsplatform voor fruithandel op te richten en is directeur van Service2Fruit geweest. Service2Fruit exloiteert een online handelsplatform, waar per kilogram product een vaststaande commissie wordt afgedragen. Eiser zegt maker te zijn; het platform is echter met standaardsoftware gemaakt en heeft geen eigen broncode; ook is eiser niet als maker van het platform vermeld bij de openbaarmaking ex artikel 8 Aw. Verondersteld dat het auteursrecht bij eiser ligt, heeft hij aan Service2fruit kennelijk een niet aan enige voorwaarde verbonden stilzwijgende licentie verleend voor het gebruik van het platform. Nu het hele business model van Service2fruit c.s. op het platform steunt en zonder dit platform haar inkomstenbron verdwijnt, zal [eiser] een redelijke opzegtermijn in acht moeten nemen om Service2fruit in staat te stellen de continuïteit van haar activiteiten te waarborgen. De voorzieningen worden afgewezen.
4.4. Partijen twisten onder andere over de vraag wie de maker van het platform is. [eiser] stelt dat hij de programmeerwerkzaamheden heeft uitgevoerd, terwijl de heer Olthof die per 1 juni 2011 in dienst was getreden van Service2Fruit Nederland B.V. als directeur ICT de infrastructuur, zoals de bekabeling in de kantoorruimte, verzorgde. Volgens Service2fruit c.s. was dit precies andersom. Het was de heer Olthof die aangesteld was om te programmeren en [eiser] die voor de infrastructuur zorgde. Ook zou volgens Service2fruit c.s. de ICT-afdeling van Service2Trade Holding B.V. een grote bijdrage hebben geleverd. De standpunten van partijen staan op dit punt dus diametraal tegenover elkaar. Omdat een kort geding procedure zich niet leent voor een uitgebreid onderzoek naar de feiten, zou in een bodemprocedure, eventueel aan de hand van een deskundigenonderzoek en/of getuigenbewijs, onderzocht moeten worden wie de programmeerwerkzaamheden ten behoeve van het platform heeft uitgevoerd. Zonder nader onderzoek kan thans aan de hand van het beschikbare bewijsmateriaal niet worden vastgesteld wie de maker van het online handelsplatform is. Uit de overgelegde stukken kan wel worden afgeleid dat [eiser] bij het bedenken en het voorbereiden van het platform betrokken is geweest en demo’s ervan heeft gepresenteerd. Maar op grond daarvan is niet zonder meer aannemelijk dat [eiser] de (uiteindelijke) maker in de zin van de Auteurswet is van de software die per 1 oktober 2011 operationeel was.
4.6. Daarnaast speelt nog de kwestie dat [eiser] bij de openbaarmaking van Service2fruit c.s. niet als maker van het platform is vermeld. De vraag is dan wie het werk als eerste in de openbaarheid heeft gebracht en of Service2fruit c.s. in dat verband op grond van artikel 8 Aw als maker van het werk moet worden aangemerkt. Deze vraag lijkt bevestigend te moeten worden beantwoord, tenzij de door [eiser] gepresenteerde demo’s reeds eerder als een werk met een eigen, oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker door [eiser] was openbaar gemaakt. Ook dat kan zonder nader onderzoek niet worden vastgesteld. Bij deze stand van zaken zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Op voorhand kan immers niet worden aangenomen dat [eiser] het auteursrecht op het platform heeft.
4.7. Ook een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Als er veronderstellende wijs van wordt uitgegaan dat [eiser] het auteursrecht op het platform heeft, dan heeft [eiser] aan Service2fruit c.s. kennelijk een niet aan enige voorwaarde verbonden stilzwijgende licentie verleend voor het gebruik van het platform. Een licentie voor onbepaalde duur is in beginsel opzegbaar, maar nu het hele business model van Service2fruit c.s. op het platform steunt en zonder dit platform haar inkomstenbron verdwijnt, zal [eiser] een redelijke opzegtermijn in acht moeten nemen om Service2fruit c.s. in staat te stellen de continuïteit van haar activiteiten te waarborgen. In deze omstandigheden moet aan het belang van Service2fruit c.s. bij het kunnen uitoefenen van hun bedrijf voorrang worden gegeven boven het belang van [eiser].
Geen reclame gericht op kind, ook niet wanneer is ingestemd
RCC 18 juni 2015, IT 1801; dossiernr. 2015/00542 (originele-kinderfeestjes.nl)
Aanbeveling. Strijd met artikel 1 KJC, dat klager heeft ingestemd met verstrekken van persoonsgegevens, maakt het oordeel niet anders. Het betreft een op het adres van klager ontvangen envelop, gericht ‘aan de (bijna) jarige’, met daarin een brochure (mailing) waarin suggesties worden gedaan voor diverse kinderfeestjes en waarin voorts staat: “Als je nu je kinderfeestje reserveert, krijg jij van ons je verjaardag cadeau!”(…) “Heb je al een keuze gemaakt? Je gratis verjaardag reserveren is zo gedaan: Ga snel naar www.originele-kinderfeestjes.nl (...) Klacht: De mailing is gericht aan de (bijna) jarige minderjarige zoon (9 jaar) van klager.
Krachtens artikel 1 KJC mag een reclame gericht op kinderen (t/m 12 jaar) niets in woord, geluid of beeld bevatten waardoor kinderen op enigerlei wijze worden misleid over de mogelijkheid en eigenschappen van het aangeboden product. In de toelichting op dit artikel staat dat daarbij rekening gehouden dient te worden met hun bevattingsvermogen en verwachtingspatroon.
De Commissie is van oordeel dat adverteerder in strijd heeft gehandeld met voornoemd artikel door in de – rechtstreeks tot kinderen gerichte – uiting te vermelden: “Als je nu je kinderfeestje reserveert, krijg je van ons je verjaardag cadeau!” (…) “Je gratis verjaardag reserveren is zo gedaan.” (…) “Jij viert je meest originele verjaardag ooit. gratis!” Gelet op het bevattingsvermogen en verwachtingspatroon van kinderen is de Commissie van oordeel dat het gemiddelde kind deze informatie gemakkelijk aldus kan opvatten dat indien hij een reservering maakt voor een kinderfeestje (waartoe hij in de uiting wordt aangezet), hij zijn kinderfeestje gratis met al zijn vriendjes en vriendinnetjes bij adverteerder kan komen vieren. Dat alleen het jarige kind ‘gratis’ naar binnen kan, zal de doelgroep van de uiting naar het oordeel van de Commissie gemakkelijk ontgaan.
Dat klager kennelijk heeft ingestemd met het verstrekken van de persoonsgegevens van zowel hem als zijn minderjarige zoon aan adverteerder maakt het oordeel van de Commissie niet anders.
Wijzen naar verschillende offertes, ontwerpen, gezamenlijke ontbinding overeenkomst
Rechtbank Midden-Nederland 25 maart 2015, IT 1799; ECLI:NL:RBMNE:2015:1983 (333Travel tegen Bookinn Software)
ICT-geschil. Vaststelling van hetgeen is overeengekomen omdat partijen wijzen naar verschillende offertes, ontwerpen en stukken. Enkele tekortkomingen rechtvaardigen gezamenlijk ontbinding overeenkomst. Bepaling waarde van geleverde prestaties op nihil.
Op andere blogs:
Dirkzwager
Overeenkomst tot levering internetpublicaties vernietigbaar
Hof Den Haag 11 november 2014, IT 1800; ECLI:NL:GHDHA:2014:4670 (Proximedia /BeUp tegen Patisserie)
Vernietigbaarheid overeenkomst tot levering van internetpublicaties met een publicitair karakter; art. 6:228 lid 1 BW; art. 3:49 juncto 3:50 BW. De kantonrechter heeft een beroep op oneigenlijke dwaling opgevat in die zin dat de in de overeenkomst vervatte verklaring van geïntimeerde niet overeenstemde met zijn wil. Ook het hof komt tot het oordeel dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen.
4. Bij de beoordeling van de grief dient allereerst de vraag te worden onderzocht of [geïntimeerde] aannemelijk heeft gemaakt dat zijn verklaring in de vorm van het zetten van zijn handtekening onder de overeenkomst niet op zijn wil berustte deze overeenkomst aan te gaan. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het bij deze overeenkomst ging om een overeenkomst voor internet publicaties met een publicitair karakter en in het geval van [geïntimeerde] meer concreet om het product Search Engine Advertising (SEA) waarbij [geïntimeerde] gekozen zou hebben voor de ontwikkeling van een website met CMS van maximaal zes pagina’s omdat [geïntimeerde] nog niet beschikte over een website. De overeenkomst had een duur van 48 maanden, was niet tussentijds opzegbaar en legde op [geïntimeerde] betalingsverplichtingen tot in totaal ruim € 13.000,=. Het betreft hier dus een overeenkomst die voor een eigenaar van een kleine patisserie allerminst doorsnee is en, naar aannemelijk is, voor hem een substantiële financiële belasting zou (kunnen) vormen. [geïntimeerde] heeft zijn handtekening gezet nadat hij, weliswaar na een - op initiatief van BeUp- gemaakte afspraak, maar verder onaangekondigd in zijn winkel is benaderd door twee vertegenwoordigers van BeUp, die vervolgens gedurende ongeveer twee uren een verkoopgesprek hebben gevoerd dat [geïntimeerde] (zoals onvoldoende betwist) tien keer heeft moeten onderbreken om klanten van dienst te zijn. Voorts heeft [geïntimeerde] zijn handtekening gezet nadat (ook onvoldoende betwist) hem was voorgehouden dat alleen nog die dag speciale, voor [geïntimeerde] gunstige voorwaarden golden. Ten slotte staat vast dat [geïntimeerde] voor de ondertekening van de overeenkomst geen bedenktijd is aangeboden. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] aannemelijk heeft gemaakt dat zijn verklaring (het zetten van zijn handtekening onder de overeenkomst) niet op een dienovereenkomstige wil berustte, zodat in beginsel geen overeenkomst tot stand gekomen is (artikel 3: 33 BW).
5. De eerste grief mist doel. Ook het hof komt tot het oordeel dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen. Dit betekent dat de tweede grief geen bespreking behoeft. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het bewijsaanbod van BeUp wordt gepasseerd omdat dit niet is betrokken op (concrete) stellingen die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Als de in het ongelijk gestelde partij zal BeUp de kosten van het hoger beroep hebben te dragen.
Staat krijgt zes maanden voor bijstellen afluisterbeleid advocaten door veiligheidsdiensten
Vzr. Rechbank Den Haag 1 juli 2015, IT 1797; ECLI:NL:RBDHA:2015:7436 (NL Vereniging van Strafrechtadvocaten tegen De Staat)
Uit het persbericht. Privacy. De Staat krijgt zes maanden tijd om het beleid voor het afluisteren van advocaten door veiligheidsdiensten bij te stellen. Doet de Staat dat niet, dan moet de Staat het afluisteren van advocaten staken. Dat is het oordeel van de Haagse kortgedingrechter in een kort geding tussen advocatenkantoor Prakken d’Oliviera tegen de Staat. De rechter verlangt dat een onafhankelijk orgaan de bevoegdheid krijgt om het afluisteren tegen te gaan of te stoppen. Ook mogen veiligheidsdiensten informatie verkregen uit het afluisteren van advocaten alleen doorspelen aan het Openbaar Ministerie (OM) als een onafhankelijk orgaan heeft gekeken of en onder welke voorwaarden deze informatie mag worden verstrekt.
Afluisteren advocaten onrechtmatig
Volgens het bestaande beleid kunnen veiligheidsdiensten ook (vertrouwelijke gesprekken van) advocaten afluisteren en eventueel de verkregen informatie aan het openbaar ministerie doorgeven. De Haagse kortgedingrechter vindt deze praktijk onrechtmatig. Deze vertrouwelijke gesprekken vallen onder het verschoningsrecht van advocaten. Inbreuk op het verschoningsrecht is volgens de rechter alleen onder strikte waarborgen toegestaan. Nu zijn deze waarborgen onvoldoende gezien de rechtspraak van Europese hof voor de rechten van de mens (EHRM). In zijn uitspraak geeft de rechter de Staat zes maanden de tijd om alsnog deze waarborgen in te vullen.
Onafhankelijk orgaan voor toetsing afluisteren
In zijn uitspraak verlangt de voorzieningenrechter dat een onafhankelijk orgaan de bevoegdheid krijgt om het afluisteren tegen te gaan of te stoppen. Zo kan voorkomen worden dat de veiligheidsdiensten te gemakkelijk overgaan tot afluisteren of daar te lang mee doorgaan.
Volgens het bestaande beleid moet alleen een minister voorafgaand aan het afluisteren toestemming geven en controleert een Commissie van Toezicht (de CTIVD) pas achteraf. Dit wordt door de rechter dus als ontoereikend beoordeeld.
Zonder onafhankelijke toetsing geen informatie naar het OM
In het strafrecht mag geen gebruik gemaakt worden van informatie die valt onder het verschoningsrecht van advocaten. Daarom mogen ook veiligheidsdiensten dergelijke informatie in principe niet aan het OM doorspelen. Als veiligheidsdiensten dergelijke informatie toch aan het OM willen verstrekken, moet naar het oordeel van de rechter een onafhankelijke toetsing plaatsvinden. Getoetst moet dan worden of en onder welke voorwaarden deze informatie mag worden verstrekt. Daarom verbiedt de rechter het verstrekken van deze informatie aan het openbaar ministerie als deze toetsing niet plaatsvindt.
Afluisteren op grote schaal niet gebleken
De advocaten van het Amsterdamse advocatenkantoor Prakken d’Oliveira hadden samen met de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten een kort geding aangespannen tegen de Staat, omdat zij vinden dat de Staat moet stoppen met het afluisteren van vertrouwelijke gesprekken tussen advocaten en hun cliënten. Hiertoe hebben de advocaten onder meer gesteld dat zij op grote schaal worden afgeluisterd. Dat afluisteren op grote schaal zou plaatsvinden is volgens de rechter overigens niet gebleken. Uit de rapporten van de Commissie van Toezicht valt af te leiden dat de veiligheidsdiensten bij de uitoefening van hun bevoegdheden ten aanzien van advocaten zich terughouden opstellen.
Grote bedrijven voldoen niet aan meldplicht persoonsgegevens
S. van Otterloo, Onderzoek meldplicht persoonsgegevens, 29 juni 2015.
Een bijdrage van Sieuwert van Otterloo, Softwarezaken.nl. Veel grote bedrijven voldoen niet aan de wettelijke verplichting om de verwerking van persoonsgegevens te melden. Dit blijkt uit een door SoftwareZaken uitgevoerd onderzoek. In het onderzoek zijn alle meldingen van de 25 bedrijven in de AEX-index geanalyseerd en bij meer dan driekwart van de bedrijven zijn er problemen: onjuiste bedrijfsgegevens, incomplete, vage en ook overbodige meldingen. De conclusie is dat bedrijven te weinig aandacht besteden aan het goed informeren van gebruikers over privacy, en het CBP blijkbaar niet de middelen heeft om de meldingen goed te kunnen controleren.
(...) In technische zin werkt het register eenvoudig: het is voor iedereen eenvoudig om het register te vinden, te zoeken op bedrijfsnaam en om vervolgens de meldingen te lezen. Inhoudelijk blijkt er echter veel mis met de meldingen die bedrijven hebben gedaan, waardoor consumenten nog steeds niet weten waar ze aan toe zijn. De volgende problemen zijn gevonden:
- Voor 4 van de 25 bedrijven zijn er helemaal geen meldingen
- Organisatienamen en plaatsen staan niet goed in register
- Er ontbreken veel meldingen
- Meldingen zijn vaag en incompleet
- Er worden overbodige meldingen gedaan
- Het is niet te zien of meldingen nog actueel zijn
- Het register is niet doorzoekbaar op thema of datum
Waarschijnlijk voldoen veel bedrijven, groot en klein, niet aan de regels voor gegevensverwerking. Het advies aan deze bedrijven is om zich beter te verdiepen in de regels en binnen het bedrijf mensen aan te stellen en op te leiden op het gebied van privacy en informatiebeveiliging. Waarschijnlijk speelt er ook een gebrek aan samenwerking tussen verschillende afdelingen: de IT-ers kennen de meldplicht niet, en de juristen weten niet goed welke gegevens worden verzameld. Het advies in dit geval is om de juridische afdeling, de marketing afdeling en de IT-afdeling meer samen te laten werken aan privacy en beveiliging. Het aanstellen van een speciale functionaris gegevensbescherming, vanaf volgend jaar verplicht voor grote bedrijven, kan hierbij helpen.
HvJ EU: Click wrapping voldoet aan voorwaarden elektronische mededeling
HvJ EU 21 mei 2015 IT 1795; ECLI:EU:C:2015:334; C-322/14 (El Majdoub tegen CarsOnTheWeb.Deutschland GmbH)
Zie eerder IT 1606. Vormvereisten – Elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam geregistreerd wordt – Begrip – Algemene verkoopvoorwaarden die kunnen worden geraadpleegd en afgedrukt via een link die deze in een nieuw venster toont – ,click wrapping’. Het Hof verklaart voor recht:
Artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat bij een elektronisch gesloten koopovereenkomst zoals die in het hoofdgeding, de door middel van „click wrapping” gedane acceptatie van de algemene voorwaarden, die een overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter bevatten, is aan te merken als een elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam geregistreerd wordt als bedoeld in die bepaling, wanneer de tekst van de algemene voorwaarden kan worden afgedrukt en opgeslagen vóór de sluiting van de overeenkomst.
Gestelde vraag:
„Voldoet het zogeheten ,click wrapping’ aan de voorwaarden van een elektronische mededeling in de zin van artikel 23, lid 2, van [de Brussel I-verordening]?”
Op andere blogs:
Ius Mentis
Facebook moet gegevens wraakporno afgeven of onderzoeken
Vzr. Rechtbank Amsterdam 25 juni 2015, IT 1794; ECLI:NL:RBAMS:2015:3984 (Facebook wraakporno)
Als randvermelding. Veroordeling Facebook tot verstrekken van gegevens aan slachtoffer ‘wraakporno’ en tot het laten verrichten van onderzoek voor het geval deze gegevens niet worden verstrekt, omdat ze definitief verwijderd zouden zijn. Rechtsplicht voor provider verstrekken NAW gegevens bij onrechtmatig handelen gebruiker. Onrechtmatige daad.
3.2. (...) Bovendien kan het volgens Facebook 90 dagen duren voordat verwijdering definitief is. Als Facebook in dergelijke gevallen de gegevens niet bewaart, geeft zij een vrijbrief aan iedereen die zich schuldig maakt aan zogenoemde ‘wraakporno’ (het zonder toestemming plaatsen van intiem beeldmateriaal van (voormalige) relaties op openbaar toegankelijke websites), om daarmee zonder gevolgen weg te komen. Mocht Facebook in dat standpunt echter volharden, dan dient in ieder geval de subsidiaire vordering te worden toegewezen. Facebook handelt onrechtmatig door te weigeren om de gegevens te verstrekken, dan wel om mee te werken aan een onafhankelijk onderzoek door een ict-deskundige naar de vraag of deze echt permanent en onherstelbaar verwijderd zijn. Niet valt uit te sluiten dat de gegevens van de aanmaker van de account (eventueel via andere personen die ‘vrienden’ zijn geworden met ‘[profielnaam]’, op de servers van Facebook nog wel te traceren zijn.
4.5.
Verder heeft Facebook niet betwist dat het openbaar maken van de gewraakte opname waarbij eiseres herkenbaar in beeld seksuele handelingen verricht, jegens haar onrechtmatig is, noch dat eiseres ten tijde van het maken van het filmpje minderjarig was. Evenmin heeft Facebook betwist dat eiseres thans niet op andere wijze dan via het benaderen van Facebook de gegevens kan achterhalen van degene die op deze wijze onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
Onder deze omstandigheden kan daarom worden aangenomen dat op Facebook in beginsel de rechtsplicht rust om aan eiseres de gevraagde gegevens te verstrekken en dat zij jegens eiseres onrechtmatig handelt door daartoe niet over te gaan. Facebook heeft, behoudens het navolgende, waarop in r.o. 4.6 en volgende nader wordt ingegaan, geen (juridische) weren, feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zich een dergelijke rechtsplicht in dit concrete geval niet zou voordoen.
4.6.
Het inhoudelijke verweer van Facebook dat volgens haar zou moeten leiden tot afwijzing van de vorderingen, is beperkt tot haar stelling dat zij niet aan de vorderingen kan voldoen, omdat de gevraagde gegevens al volledig en permanent gewist zouden zijn.
De voorzieningenrechter
5.1. beveelt Facebook om aan eiseres binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis alle bij Facebook bekende gegevens met betrekking tot de houder c.q. maker van de Facebook account met gebruikersnaam [profielnaam] en met kenmerk: [naam digitaal adres] te verstrekken, waaronder in ieder geval:
a. de (opgegeven) voor- en achternaam
b. het e-mailadres en het mobiele nummer
c. de geboortedatum
d. het IP-adres van de computer die is gebruikt om de account aan te maken
e. de datum en tijd (en andere log-gegevens waarover Facebook mocht beschikken) ten aanzien van het aanmaken, gebruik en het verwijderen van de account;