Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
4.665 artikelen gevonden
IT 1914

Statement of the Article 29 Working Party on safe harbor ruling

Statement
Following the landmark ruling of the Court of Justice of the European Union (CJEU) of 6 October 2015 in the Maximilian Schrems v Data Protection Commissioner case (C-362-14), the EU data protection authorities assembled in the Article 29 Working Party have discussed the first consequences to be drawn at European and national level. EU data protection authorities consider that it is absolutely essential to have a robust, collective and common position on the implementation of the judgment. Moreover, the Working Party will observe closely the developments of the pending procedures before the Irish High Court.

First, the Working Party underlines that the question of massive and indiscriminate surveillance is a key element of the Court’s analysis.
Lees verder >

IT 1913

Tappen advocaten alleen als er onafhankelijk toezicht wordt uitgeoefend

Hof Den Haag 27 oktober 2015, IT 1913; ECLI:NL:GHDHA:2015:2881 (Staat der Nederlanden tegen NVSA)
Privacy. Uit het persbericht: Het gerechtshof Den Haag heeft in hoger beroep bepaald dat de AIVD en de MIVD geen telefoongesprekken mogen afluisteren waaraan een advocaat deelneemt. Dit tappen mag alleen indien op deze vorm van tappen onafhankelijk toezicht wordt uitgeoefend, maar dit toezicht ontbreekt op dit moment. Het hof bekrachtigt hiermee de uitspraak van de voorzieningenrechter, die eerder in gelijke zin besliste.

Dit kort geding is aanhangig gemaakt door de advocaten van het Amsterdamse advocatenkantoor Prakken d’Oliveira en de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten tegen de Staat. Zij willen dat de AIVD (de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst) en de MIVD (de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst), samen: ‘de diensten’, ophouden met het afluisteren van advocaten.
 
Op grond van de wet (de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten) mogen de diensten telefoongesprekken afluisteren. Aan die gesprekken kunnen ook advocaten deelnemen, hetzij omdat de advocaat zelf een ‘target’ van de diensten is (‘direct tappen’) of omdat een ‘target’ die wordt afgeluisterd een telefoongesprek voert met zijn advocaat (‘indirect tappen’). Het probleem is dat gesprekken tussen een advocaat en zijn cliënt vertrouwelijk zijn en dat daarop slechts in bijzondere gevallen inbreuk mag worden gemaakt. De huidige wet regelt echter niets over de bijzondere positie van advocaten.
 
Volgens het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is het afluisteren van advocaten alleen toegestaan als bijzondere waarborgen zijn getroffen. Met name moet sprake zijn van onafhankelijk toezicht op dat afluisteren. Dat onafhankelijk toezicht ontbreekt op dit moment. De Commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD) heeft weliswaar een toezichthoudende functie, maar heeft geen rechtstreekse bemoeienis met de afluisterpraktijk. Nu de vereiste waarborgen ontbreken, mogen gesprekken met advocaten niet door de AIVD en de MIVD worden afgeluisterd.
 
De voorzieningenrechter had in zijn vonnis van 1 juli 2015 de Staat bevolen het afluisteren te staken indien niet binnen zes maanden geregeld is dat een onafhankelijk orgaan toezicht houdt op het afluisteren. Het hof verwerpt het argument van de Staat dat deze termijn te kort is om de noodzakelijke wetgeving tot stand te brengen. Volgens het hof had de Staat de uitspraak van de voorzieningenrechter al geruime tijd kunnen zien aankomen. Ook is het hof er niet van overtuigd dat het noodzakelijk is de wet te wijzigen. Een wijziging van beleid kan in beginsel ook voldoende zijn.
 
De voorzieningenrechter had de diensten ook verboden om informatie, die afkomstig is van afgeluisterde gesprekken waaraan een advocaat deelneemt, met het openbaar ministerie te delen. Dit verbod heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk in werking laten treden. Ook hierin is het hof het met de voorzieningenrechter eens. Het is in strijd met het recht van de verdachte op een eerlijk proces dat de inhoud van vertrouwelijke gesprekken met zijn advocaat bij het openbaar ministerie bekend zouden kunnen worden.

Op andere blogs:
Wieringa advocaten

IT 1912

Deurwaarder mag executie databank met gegevens voortzetten

Vzr. Rechtbank Amsterdam 22 oktober 2015, IT 1912; ECLI:NL:RBAMS:2015:7501 (deurwaarder tegen Women Capital)
Databankenrecht. Privacy. Woman Capital is een Head Hunters bureau met een ‘Executive Search’ karakter. Het (in beslaggenomen) databestand bestaat uit informatie van circa 10.000 zogenaamde topvrouwen uit het bedrijfsleven verdeeld over circa 6.000 organisaties. De deurwaarder wordt geconfronteerd met ongeveer 40 bezwaren van in de databank opgenomen personen. Volgens Woman Capital dient het databestand te worden vernietigd vanwege de privacy van de daarin opgenomen personen en om misbruik van vertrouwelijke gegevens te voorkomen. De deurwaarder heeft in veilingvoorwaarden opgenomen dat alleen organisaties in dezelfde branche mogen bieden. Ondanks de bezwaren tegen overdracht van gegevens aan derden, staat dit de executieverkoop van het databestand niet in de weg.

3.2. De deurwaarder is onlangs geconfronteerd met (ongeveer veertig) bezwaren van personen die in het databestand zijn opgenomen. De bezwaren werden geuit tegenover Woman Capital, die zeheeft doorgezonden naar de deurwaarder. De bezwaren hadden wat betreft de inhoud een grote gelijkenis met elkaar en luidden als volgt :

“In de krant las ik dat er sprake is van een verkoop van de database van Woman Capital. Mochten er gegevens over en van mij in enige database van Woman Capital zijn opgenomen dan wil ik niet dat Woman Capital deze gegevens aan derden verstrekt, om niet of anderszins.
Kunt u mij de ontvangst van deze email bevestigen en bevestigen dat aan mijn verzoek wordt voldaan?”
Naar aanleiding van deze bezwaren heeft de deurwaarder in de veilingvoorwaarden opgenomen dat alleen organisaties die aantoonbaar in dezelfde branche als Woman Capital opereren een bod mogen uitbrengen tijdens de executieverkoop. Andere partijen zoals “sensatiebladen” en “roddeljournalistiek” zullen worden uitgesloten. Verder is het op dit moment niet mogelijk om de database te raadplegen en gegevens te verwijderen, aldus de deurwaarder.

Woman Capital heeft het databestand gemaakt met als doel een goede match te vinden tussen werkgevers en werknemers. De personen die zich bij Woman Capital hebben aangemeld, hebben zich vrijwillig in het databestand laten opnemen. Volgens Woman Capital dient het databestand thans te worden vernietigd in verband met de privacy van de daarin opgenomen personen en om misbruik van vertrouwelijke gegevens te voorkomen. De deurwaarder heeft echter naar aanleiding van de bezwaren in de veilingvoorwaarden opgenomen dat alleen organisaties die aantoonbaar in dezelfde branche als Woman Capital opereren (arbeidsbemiddeling tussen werkgevers en werknemers) een bod mogen uitbrengen tijdens de executieverkoop op het databestand. Hieruit vloeit voort dat degenen die mogen bieden op het databestand gebonden zullen zijn aan dezelfde regelgeving met betrekking tot persoonsgegevens en privacy als Woman Capital en dezelfde discretie in acht dienen te nemen. Voldoende aannemelijk is dan ook dat de koper van het databestand dit voor hetzelfde doel als Woman Capital zal gebruiken. Hiermee zijn de gegevens van de personen die zijn opgenomen in het databestand en hun privacy vooralsnog voldoende gewaarborgd.

4.4. Op dit moment is de toegang tot het databestand geblokkeerd en kunnen er geen gegevens worden verwijderd. Indien er personen zijn die niet langer in het databestand opgenomen willen zijn wanneer de eigendom van het databestand wordt overgedragen, kunnen zij aan de koper van het databestand een verzoek doen om daaruit te worden verwijderd. De koper zal hierbij uiteindelijk ook gebaat zijn, omdat er dan een databestand zal overblijven met gegevens van personen die daadwerkelijk willen worden benaderd.

4.5. De slotsom is dat de bezwaren van Woman Capital en van de personen die in het databestand zijn opgenomen tegen overdracht van hun gegevens aan derden niet in de weg staan aan de executie van het databestand, mede gelet op het belang van Tuls Beheer.
Het is de deurwaarder dan ook toegestaan om de executie van het databestand voort te zetten.
IT 1909

Apple en Google bieden spellen niet langer als ‘gratis’ aan

ACM bericht: Door aanpassingen in de app-stores van Apple en Google is het risico afgenomen dat kinderen bij het spelen van games ongewenste betalingen doen. Dit is het resultaat van acties van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) samen met andere Europese toezichthouders en de Europese Commissie. Allereerst bieden Apple en Google de games die zij als apps in hun app-stores verkopen niet langer als ‘gratis’ aan. Voordat kinderen en hun ouders een app kopen, kunnen zij nu zien of in deze app aankopen mogelijk zijn. Bijvoorbeeld voor extra ‘levens’, wapens of munten. Zij weten zo of zij extra kosten kunnen verwachten. Ook wordt de gebruiker nu expliciet gevraagd welke betaalinstelling hij wenst. Als gebruiker wordt je gevraagd of je je wachtwoord bij elke aankoop wilt invoeren of eens per 15 minuten. Dit laatste was voorheen de standaardinstelling, hetgeen een risico op ongewenste betalingen inhield.
Lees verder>

IT 1908

CBP: Niet-gebruikers WhatsApp beter beschermd

CBP bericht: WhatsApp biedt aanvullende bescherming aan niet-WhatsApp-gebruikers na onderzoek door het College bescherming persoonsgegevens (CBP). WhatsApp verwerkt de telefoonnummers van niet-gebruikers nu op een andere manier en heeft ook de bewaarmethode veranderd. Naar het oordeel van het CBP heeft het bedrijf hierdoor nu een wettelijke basis om deze gegevens te verwerken.
Lees verder>

IT 1907

OM mag opnamen van geweldsincidenten tonen om daders te vinden

HR 13 oktober 2015, IT 1907; ECLI:NL:HR:2015:3024 (Kopschopperzaak Eindhoven)
Uit het persbericht: Het Openbaar Ministerie mag in de openbare ruimte opgenomen camerabeelden van ernstige publieke geweldincidenten in het openbaar tonen om zo dader(s) van dit geweld te kunnen opsporen. In het algemeen vormt dat geen ontoelaatbare inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Dat kan anders liggen als ook voor een lichter opsporingsmiddel had kunnen worden gekozen om het doel te bereiken. In zo’n geval kan dat gevolgen hebben voor de op te leggen straf. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld in de zaak van een minderjarige verdachte die samen met anderen in Eindhoven in 2013 meermalen tegen het hoofd van een weerloos slachtoffer schopte.

In deze zaak had het OM bewegende beelden van het ernstige geweldsincident op de lokale televisie laten uitzenden om achter de identiteit van de daders te komen. Door deze uitzending en de daarop volgende landelijke verspreiding daarvan ontstond veel negatieve (media-) aandacht, werd verdachte belaagd door media, werd hij op straat herkend en heeft hij zich zeer bedreigd gevoeld door reacties via de sociale media. Het hof had geoordeeld dat met het uitzenden van de bewegende beelden van de opname inbreuk was gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Dit omdat het OM de identiteit van de daders ook had kunnen achterhalen met minder vergaande middelen, zoals de openbaarmaking van zogenoemde ‘stills’ i.p.v. bewegende beelden. Tijdens het geding heeft het OM zich ook zelf in die zin uitgelaten. Het hof kon en mocht daarmee rekening houden door een lagere straf op te leggen dan het anders zou hebben gedaan.

Bij de strafoplegging kan altijd rekening worden gehouden met de negatieve gevolgen van media-aandacht, maar een verdachte heeft geen recht op zo’n matiging van de straf, aldus de Hoge Raad.

Op andere blogs:
Ius Mentis

IT 1906

Wens dat de BizBook-app in de huisstijl werd uitgevoerd was reëel

Gerechtshof Amsterdam 7 juli 2015, IT 1906; ECLI:NL:GHAMS:2015:2854 (Proximedia Nederland tegen de vennootschap en geïntimeerde)
Software. Geïntimeerden is benaderd over het bouwen van een website die beter vindbaar zou zijn door zoekrobots. Na het verkoopgesprek is een schriftelijke overeenkomst getekend betrekking hebbend op een website met een Google-AdWords-campagne en een tablet met een app voor klanttevredenheid (BizBook). Volgens het Hof was het duidelijk voor de appellante dat de ondertekening van de overeenkomst door geïtimeerden geschiedde in de verwachting dat aan de wens met betrekking tot de huisstijl zou kunnen worden voldaan. Een goede reden waarom een BizBook in een andere dan de huisstijl voor geïntimeerden zinvol zou kunnen zijn, is niet aangevoerd. Er is sprake van een toerekenbare tekortkoming. De gehele overeenkomst kan worden ontbonden omdat ten aanzien van andere onderdelen sprake was van min of meer ernstige gebreken in de nakoming van appellante. De kantonrechter heeft de vordering van appellante terecht afgewezen.

3.7.2. (...) Voor de vertegenwoordiger van [appellante] moet duidelijk zijn geweest dat de ondertekening van de overeenkomst door [geïntimeerden] geschiedde in de verwachting dat aan de wens met betrekking tot de huisstijl zou kunnen worden voldaan. Een goede reden waarom een BizBook in een andere dan de huisstijl van [geïntimeerden] voor [geïntimeerden] zinvol zou kunnen zijn, is door [appellante] niet aangevoerd.

3.8. Volgens [appellante] is de onder 3.7 besproken tekortkoming onvoldoende om de ontbinding van de gehele overeenkomst te rechtvaardigen. Het hof zou dit met [appellante] eens kunnen zijn, ware het niet dat, zoals uit het overwogen onder 3.5 en 3.6 blijkt, ook ten aanzien van de andere onderdelen van de overeenkomst sprake was van min of meer ernstige gebreken in de nakoming aan de zijde van [appellante] . In dit licht bezien kan niet worden gezegd dat de door [geïntimeerden] ingeroepen ontbinding de ontbinding van de gehele overeenkomst niet rechtvaardigt.

3.9. De kantonrechter heeft de vordering van [appellante] daarom terecht afgewezen. Grief 1 treft geen doel. Bij verdere bespreking van de grief heeft [appellante] geen belang. Aan het bewijsaanbod van [appellante] moet worden voorbijgegaan nu dat geen betrekking heeft op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden.
IT 1905

Alternatief voor de paardenchip mogelijk mits het dezelfde garantie geeft

CvB 5 oktober 2015, IT 1904; ECLI:NL:CBB:2015:347 (appellant tegen de staatssecretaris van Economische zaken)
Appellant is paardenhouder. Verweerder heeft geconstateerd dat de paarden niet zijn geïdentificeerd en geregisteerd overeenkomstig de regeling I&R, omdat bij de paarden geen transporter is ingebracht. Appellant heeft hier bezwaar tegen omdat chippen geen garantie is tegen fraude. Appellant heeft samen met andere een alternatief uitgewerkt. Volgens het College mogen de lidstaten geschikte alternatieve methoden voor de verificatie van de identiteit toestaan, mits alle toegelaten alternatieve methoden ten minste dezelfde garanties bieden. De regelgever heeft niet in strijd gehandeld met het verbod van willekeur. Geen inbreuk op het recht op vrijheid van geweten (art. 9 EVRM) omdat de inperking van het recht is gerechtvaardigd. De identificatieplicht is een bij wet voorziene beperking en deze verplichting is noodzakelijk in het belang van de bescherming van de gezondheid van mens en dier. De voorschreven methode is niet in strijd met het verbod op lichamelijke ingrepen bij dieren. Het beroep is ongegrond.

4.4. Het College oordeelt allereerst dat voor zover appellant betoogt dat de keuze om één methode van identificatie toe te staan in strijd is met Verordening (EG) 504/2008, waarbij om dit argument kracht bij te zetten is verwezen naar de nog in werking te treden Verordening (EG) 262/2015, dit betoog niet slaagt. Op grond van de hiervoor weergegeven Unierechtelijke regels op dit gebied mogen de lidstaten geschikte alternatieve methoden voor de verificatie van de identiteit van in de Unie geboren paardachtigen, met inbegrip van merken, toestaan, mits alle toegelaten alternatieve methoden voor de verificatie van de identiteit of alle combinaties van deze methoden ten minste dezelfde garanties bieden als de geïmplanteerde transponder én de alternatieve methoden niet worden toegepast als de enige methode om de identiteit van de meerderheid van de overeenkomstig deze verordening op hun grondgebied geïdentificeerde paardachtigen te verifiëren. Gelet op de term ‘mogen’ en de hierbij gestelde voorwaarden, waarvan ook sprake is in artikel 21 van de nog in werking te treden Verordening (EG) 262/2015, volgt duidelijk dat het toestaan van een alternatieve methode geen voorgeschreven verplichting is. Gelet op hetgeen in 4.3 is weergegeven, ziet het College geen grond voor het oordeel dat de regelgever door geen alternatieve identificatiemethode toe te staan heeft gehandeld in strijd met het verbod van willekeur zoals hiervoor omschreven.

4.5. Het recht op vrijheid van geweten, waar appellant zich op beroept, is neergelegd in artikel 9 EVRM. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat de vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen aan geen andere beperkingen kan worden onderworpen dan die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Anders dan door appellant betoogt, ziet het College geen grond voor het oordeel dat het handhaven van de in Nederland geldende methode van identificatie, op grond waarvan de last onder dwangsom is opgelegd, in het onderhavige geval in strijd is met het recht op vrijheid van geweten, reeds omdat de inperking van dat recht gerechtvaardigd is. De identificatieplicht is een bij de wet voorziene beperking en deze verplichting is naar het oordeel van het College noodzakelijk in het belang van de bescherming van de gezondheid van mens en dier, alsmede evenredig aan het nagestreefde doel. De wijze waarop invulling is gegeven aan de identificatieverplichting kan naar het oordeel van het College bovendien niet als disproportioneel worden aangemerkt. Uit het enkele bestaan van andere identificatiemiddelen volgt dit niet. Ook hetgeen appellant verder in dit kader heeft aangevoerd is, mede in het licht van hetgeen verweerder daar tegenover heeft gesteld, onvoldoende voor die conclusie.

4.7. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de voorgeschreven methode van identificatie in strijd is met een aantal bepalingen uit de Wet Dieren. In artikel 2.1, eerste lid, van de Wet Dieren is bepaald dat het verboden is om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen. Het ter identificatie inbrengen van een chip levert geen overtreding op van dit verbod, nu dit een redelijk doel dient en in artikel 2.8, tweede lid, sub b, van de Wet Dieren juncto artikel 2.6, sub b, van het Besluit diergeneeskundigen voor het inbrengen van een chip ter identificatie een uitzondering is gemaakt op het verbod lichamelijke ingrepen te verrichten bij dieren. Hieruit volgt dat ook het beroep op artikel 1.3 van de wet Dieren niet kan slagen, terwijl het beroep op artikel 1.4 van de Wet Dieren buiten beschouwing kan worden gelaten nu deze bepaling nog niet in werking is getreden.

5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
IT 1904

EU en VS dicht bij nieuw privacyverdrag na schrappen Safe Harbor

Via nu.nl: De Europese Unie en de Verenigde Staten zijn bijna klaar om een nieuwe versie van het dataverdrag Safe Harbor met elkaar te sluiten. Er wordt al twee jaar gediscussieerd over een nieuw Safe Harbor-verdrag, dat de opslag van Europese privégegevens in de Verenigde Staten regelt, maar nu zijn wetgevers in de twee regio's het bijna met elkaar eens.

"Er is in principe een akkoord over deze zaken, maar we bespreken nog hoe we ervoor kunnen zorgen dat deze verplichtingen bindend genoeg zijn om te voldoen aan de eisen van de rechtbank", zei eurocommissaris Věra Jourová (Justitie) maandagavond tegen een groep Europarlementariërs, meldt de Wall Street Journal.
Lees verder >

IT 1903

Aanspraak op informatie toegewezen ondanks dat het openbaar is

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 oktober 2015, IT 1903; ECLI:NL:GHARL:2015:7773 (Sport Navigator.nl tegen Clafis Engineering Noord)
Sponsorovereenkomst. Tussen partijen bestaat een logo-overeenkomst. Er is onduidelijkheid over welke informatie Clafis aanspraak kan maken. Volgens het Hof kan Clafis aanspraak maken op de informatie om de exposurepercentage te berekenen evenals de overlegging van de startlijsten. Dat deze lijsten openbare informatie betreffen die Clafis zelf ook kan achterhalen doet daaraan niet af, omdat deze informatie in het domein ligt van Sport Navigator. Wat betreft de informatie om na te gaan of Sport Navigator haar contractuele verplichtingen al dan niet volledig is nagekomen, is de vordering niet toewijsbaar, ook niet op grond van art. 843a. Het gaat dan niet meer om gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst. Vordering tot afgifte van de stukken die in beslag zijn genomen is niet toewijsbaar. Hof bekrachtigt vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt Sports Navigator tot betaling van een dwangsom voor iedere dag dat zij in gebreke blijft.

4.19. De vraag is vervolgens op welke informatie Clafis tegen deze achtergrond aanspraak kan maken. In artikel 6 lid 1 van de overeenkomst is bepaald dat partijen elkaar alle informatie zullen verschaffen die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de overeenkomst. Naar het voorlopig oordeel van het hof valt daaronder de informatie die benodigd is om het in artikel 2 lid 1 en 2 bedoelde exposurepercentage tijdens EK’s Allround en WK’s Sprint te berekenen. Volgens artikel 3 lid 5 bepaalt dit immers de uiteindelijke betalingsverplichting van Clafis. Verstrekking van deze informatie is daarmee noodzakelijk voor de uitvoering van de overeenkomst. De in rov. 4.7 vermelde vorderingen onder 1 sub b en c - die op bepaalde punten afwijken van de onderdelen b en c van het dictum van het bestreden vonnis - zijn op deze grond dus toewijsbaar, voor zover het om gegevens over de EK’s Allround en WK’s Sprint tijdens de contractperiode gaat. De vordering tot overlegging van startlijsten van deze evenementen is eveneens toewijsbaar, omdat het daarbij om relevante informatie in dit kader gaat (ook deze informatie heeft Clafis nodig voor berekening van de exposurepercentages). Dat deze lijsten openbare informatie betreffen die Clafis zelf ook kan achterhalen, zoals Sport Navigator stelt, doet daaraan niet af, te meer nu deze informatie in elk geval in het domein van Sport Navigator ligt. Sport Navigator heeft tijdens het pleidooi overigens ook verklaard dat zij over deze gegevens beschikt.

4.20. Bij de andere door Clafis verlangde gegevens (voor zover niet toegewezen door de voorzieningenrechter) ligt dit anders. Clafis vraagt om die gegevens om na te kunnen gaan of Sport Navigator haar contractuele verplichtingen al dan niet volledig is nagekomen, met het oog op een eventuele vordering tot schadevergoeding. Het gaat dan niet meer om gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst in de zin van artikel 6 lid 1. Aan het bepaalde in artikel 6 lid 3, dat Sport Navigator Clafis inzicht zal verschaffen met welke schaatsbonden/schaatsers tot overeenstemming is gekomen, kan Clafis zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ook niet het recht ontlenen om kennis te nemen van de inhoud van de contracten die Sport Navigator met de bonden/schaatsers heeft gesloten.
De vordering is, wat dit betreft, op deze grondslag dus niet toewijsbaar. 

4.21 (...)Artikel 843aRv biedt, gelet op deze beperkingen, niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan Clafis slechts vermoedt dat zij steun zouden kunnen geven aan de stelling dat Sport Navigator één of meer verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. Naar het oordeel van het hof heeft Clafis, in het licht van de betwisting door Sport Navigator, onvoldoende gesteld om een rechtmatig belang bij verstrekking van deze gegevens aan te kunnen nemen. Ten aanzien van haar vordering tot overlegging van de overeenkomsten tussen Sport Navigator en de schaatsbonden/schaatsers, heeft Clafis gesteld te vermoeden dat Sport Navigator afspraken met bonden/schaatsers heeft gemaakt over plaatsing van logo’s van andere sponsoren op de aan Clafis toegezegde positie, wat uit de overeenkomsten zou kunnen blijken. Haar stellingen daarover heeft Clafis echter niet of nauwelijks onderbouwd. (...)