DOSSIERS
Alle dossiers

Telecomrecht  

IT 1461

Geen deugdelijke contractuele grondslag voor mobiel internet

Ktr. Rechtbank Oost-Brabant 25 juli 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:6453 (Consument/Direct Pay)
Met samenvatting van Martine Brons, LinkedIn. Consumentenovereenkomst. Roaming. Niet afgesloten internetbundel. Een consument heeft met Youfone een abonnement voor mobiele telefonie afgesloten. De consument meende Wifi te gebruiken voor mobiel internetten en wanneer hij een factuur voor mobiel internetgebruik krijgt, betaalt hij deze niet. Bij de overeenkomst is geen mobiele internetbundel afgesloten.  Een deugdelijke contractuele grondslag voor het in rekening brengen van kosten voor mobiel internet kan hieruit dan ook niet worden afgeleid.

2.8. [..] Noch uit de gebruikersovereenkomst noch uit de bevestigingsmail van Youfone blijkt dat [gedaagde] en Youfone afspraken hebben gemaakt over gebruik door [gedaagde] van het netwerk van Youfone voor mobiel internet of het in rekening brengen van kosten ter zake. Een deugdelijke contractuele grondslag voor het in rekening brengen van kosten voor mobiel internet kan hieruit dan ook niet worden afgeleid.
 
Voor zover Direct Pay op grond van haar algemene voorwaarden aanspraak wenst te maken op de gebruikskosten voor mobiel internet, heeft zij haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Nu [gedaagde] betwist dat er een overeenkomst met Youfone bestaat ter zake het gebruik van mobiel internet, had Direct Pay bijvoorbeeld moeten aangeven op welke artikelen van haar algemene voorwaarden zij een beroep doet. Ook de stelling van Direct Pay dat [gedaagde] bekend was met het tarief voor internetten zonder abonnement in Nederland, omdat dit stond vermeld op het met de bevestigingsmail meegestuurde tarievenoverzicht, oordeelt de kantonrechter onvoldoende om daaruit een betalingsverplichting van [gedaagde] af te leiden. De enkele bekendheid van [gedaagde] met het tarief voor de gebruikskosten voor mobiel internet, betekent nog niet dat Direct Pay op grond daarvan aanspraak kan maken op betaling van die kosten door [gedaagde]. Bovendien betreft de verschuldigdheid van de gebruikskosten voor mobiel internet de kern van de overeengekomen verplichtingen en kan daarom niet als overeengekomen beschouwd worden enkel op grond van een tarievenoverzicht in de algemene voorwaarden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] de gebruikskosten voor mobiel internet niet verschuldigd is op grond van de algemene voorwaarden en het tarievenoverzicht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de gebruikskosten voor mobiel internet al in een kort tijdsbestek behoorlijk kunnen oplopen en een veelvoud zijn van de kosten voor het abonnement Youfone 250 dat [gedaagde] met Youfone heeft afgesloten. Tevens wijst de kantonrechter er ten overvloede op dat het op het tarievenoverzicht vermelde tarief voor internetten zonder abonnement Nederland (€ 1,00 per MB) hoger ligt dan het tarief dat men krachtens de Verordening (EG) nr. 544/2009 verschuldigd is voor dataroaming in een ander EU-land dan het eigen land (€ 0,80 per MB). Roaming is het gebruikmaken van een ander telefonienetwerk dan het netwerk waarbij men een abonnement heeft afgesloten, hetgeen men ook vaak ongemerkt doet. Het verschijnsel roaming is enigszins te vergelijken met het ongemerkt gebruik maken van het mobiele netwerk van Youfone dat [gedaagde] heeft gedaan terwijl hij meende via Wifi te internetten. Ingevolge voornoemde verordening stopt de dataroaming indien men een plafond van rond de € 50,00 heeft bereikt – tenzij men voor een andere limiet heeft gekozen. Bovendien wordt men gewaarschuwd als men 80% van dat plafond heeft bereikt. Op het tarievenoverzicht wordt van dergelijke maatregelen om hoge kosten te voorkomen geen melding gemaakt en gesteld noch gebleken is dat Youfone daarvoor heeft zorg gedragen.
 
2.9. Gelet op het voorgaande biedt de overeenkomst van december 2011 naar het oordeel van de kantonrechter geen deugdelijke grondslag voor het in rekening brengen van de gebruikskosten voor mobiel internet aan [gedaagde].
IT 1448

Telefonieovereenkomst met KPN gesloten

Rechtbank Gelderland 26 februari 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:1612 (KPN tegen gedaagde)
Voldoende komen vast te staan dat gedaagde de in de dagvaarding genoemde telefonieovereenkomsten met KPN (eiseres) heeft gesloten. KPN mag hoofdsom aan de hand van specificaties opnieuw berekenen.

2.4. Ten aanzien van de gevorderde hoofdsom (abonnementskosten, eenmalige kosten en belkosten) ad € 11.331,46 wordt het volgende overwogen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij niets is verschuldigd omdat er geen specificaties van de verbruikskosten zijn overgelegd.
De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat het op de weg van KPN ligt om haar vordering voor wat betreft de belkosten (gebruikskosten) te specificeren.
KPN heeft wel specificaties heeft overgelegd, maar die zijn niet volledig. Het betreft vier 06-nummers. Verder is een overzicht van gesprekskosten per telefonieovereenkomst overgelegd.
KPN heeft aangevoerd dat zij niet meer over alle belspecificaties beschikt. [gedaagde] heeft, aldus KPN, voor het eerst op of omstreeks 28 maart 2012 over de hoogte van de gesprekskosten geklaagd, terwijl de onderhavige overeenkomsten reeds in de periode van december 2010 tot begin oktober 2011 waren geëindigd. KPN heeft voorts aangevoerd dat zij de belspecificaties in verband met privacywetgeving niet langer dan 6 maanden mag bewaren.
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande niet afdoet aan de verplichting van KPN om specificaties van de berekende belkosten in het geding te brengen. Voor zover KPN niet reeds gehouden was deze met de facturen mee te zenden geldt dat zij, toen de abonnementen na korte tijd wegens geconstateerd ‘misbruik’ werden beëindigd, een uitdraai van de desbetreffende belkosten aan [gedaagde] had kunnen zenden en dus ook een kopie daarvan in het geding had kunnen brengen.
KPN zal in de gelegenheid worden gesteld om de te vorderen hoofdsom aan de hand van de wel beschikbare specificaties opnieuw te berekenen, waarna [gedaagde] bij akte kan reageren.
2.5. Ten aanzien van de hoogte van de verbruikskosten overweegt de rechtbank als volgt. Uit de door KPN overgelegde verklaring van Telepay B.V. blijkt dat met vier telefoonnummers van [gedaagde] ([telefoonnummer], [telefoonnummer], [telefoonnummer] en [telefoonnummer]) is gebeld naar [telefoonnummer]. Dit blijkt ook uit de door KPN overgelegde specificaties. Hieruit blijkt voorts dat met telefoonnummers van [gedaagde] zeer langdurig het [telefoonnummer] nummer is gebeld. Doordat deze nummers aan hem waren toebedeeld kon [gedaagde] daarvan profiteren. Blijkens de overgelegde creditfacturen (van Target Media, producties 11-14) heeft [gedaagde] daarvan ook geprofiteerd. Een en ander bevestigt de door KPN geregistreerde hoge verbruiks- of belkosten.

2.6. KPN vordert primair wettelijke handelsrente over de hoofdsom. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat alle met [gedaagde] gesloten, in dit geding betrokken overeenkomsten als handelsovereenkomst in de zin van art. 6:119a BW kunnen worden aangemerkt. Daarom zal de ‘gewone’ wettelijke vertragingsrente worden toegewezen.
IT 1439

Vraag aan HvJ EU: geldt sociale tarief voor de universele diensten ook voor mobiele abonnementen

Prejudiciële vraag aan HvJ EU 19 december 2013, arrestnr. 172/2013 (KPN Group tegen Mobistar)
Gesteld door het Hof van Cassatie, België. Verzoeksters stellen beroep in tot vernietiging van artikelen van de Wet van 10 juli 2012 houdende diverse bepalingen inzake elektronische communicatie. Partijen stellen schending van diverse artikelen van de Belgische Gw in samenhang met de universele dienstrichtlijn 2002/22. Het gaat hier om een fonds dat wordt opgericht voor de verstrekking van het sociale element van de universeledienstrichtlijn en waar verzoekende partijen verplicht worden aan bij te dragen.

Voornaamste klacht van verzoeksters is dat de door de Wet opgelegde betalingen neerkomen op belastingheffing, hetgeen in strijd is met Richtlijn 2002/22. Partijen voelen zich daardoor gediscrimineerd.

Verweerder (Belgische Staat) is echter van mening dat de maatregel niet in strijd is met het Unierecht, maar dat artikel 9 van de Richtlijn het mogelijk maakt consumenten bij te staan voor andere diensten, waaronder mobiele diensten en internetabonnementen. Maar verzoeksters menen dat de hulp in artikel 9 van de Richtlijn niet over sociale tarieven gaat maar bijvoorbeeld over afbetalingstermijnen. Zij verwijten ook onduidelijkheid van het te betalen bedrag aangezien in de Wet gesproken wordt over ‘omzet’ waarover de bijdrage geheven wordt maar niet verduidelijkt wordt welke omzet bedoeld wordt.

De verwijzende Belgische rechter (Grondwettelijk Hof) ziet de noodzaak om de volgende vragen aan het HvJ EU voor te leggen:

1. Dient de richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn), en inzonderheid de artikelen 9 en 32 ervan, zo te worden geïnterpreteerd dat het sociale tarief voor de universele diensten alsook het compensatiemechanisme waarin artikel 13, lid 1, onder b), van de Universeledienstrichtlijn voorziet, niet alleen van toepassing zijn op elektronische communicatie door middel van een telefoonaansluiting op een vaste locatie op een openbaar communicatienetwerk, maar ook op elektronische communicatie door middel van mobiele communicatiediensten en/of intemetabonnementen ?

2. Dient artikel 9, lid 3, van de Universeledienstrichtlijn zo te worden geïnterpreteerd dat het de lidstaten toestaat om bijzondere tariefopties voor andere diensten dan die omschreven in artikel 9, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn, toe te voegen aan de universele dienst?

3. Indien het antwoord op de eerste en de tweede vraag ontkennend is, zijn de desbetreffende bepalingen van de Universeledienstrichtlijn verenigbaar met het gelijkheidsbeginsel, zoals dat onder meer is vervat in artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

IT 1426

The proof of the pudding is in the eating

Nico van Eijk, 'The proof of the pudding is in the eating', Internet Policy Review 10 februari 2014.
The Netherlands is among the few countries that have put specific net neutrality standards in place. It was the first country to do so in the European Union. It remains to be seen if these rules are working or if they are just another example of symbolic regulation: the proof of the pudding is in the eating.

(...Lees het gehele artikel hier...)
THE DEVIL IS IN THE PUDDING

It is my impression that the regulator either did not think about these issues or did not want to deal with them. However, this is what net neutrality — more specifically network neutrality — is about. What do we mean with vague notions such as ‘congestion’ or giving dedicated space to specific services (the ‘managed’ versus the ‘unmanaged’ internet, the debate about allowed forms of discrimination)? A decision like this raises more questions than it answers.

In a study, we concluded that the future of the net neutrality debate will be dominated by video. Today, it is video that requires substantial amounts of capacity and therefore creates the most interesting challenges (also from a commercial perspective, as the video consumption/exploitation model seems to change). This T-Mobile case is a typical example.

On fixed networks, we will see the same kind of problems. Netflix and YouTube together make up 50% of peak-time internet traffic in the United States. In The Netherlands, Netflix was introduced in December 2013. Cable operator UPC reported that already 5-10% of its traffic consists of Netflix binge viewers. New ‘congestion’ issues will be on the table soon.

Of course, it is not about congestion exclusively. This is why I prefer to use the broader term ‘net neutrality’. ‘Network’ neutrality is only one element in a complex value chain that regulators have to deal with. We will have to wait and see what the future brings: the proof of the pudding is in the eating.

Nico van Eijk

IT 1428

Dwangsom is bedoeld als prikkel tot nakoming, geen doel op zich

Vzr. Rechtbank Amsterdam 3 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:568 (Belfabriek tegen MTTM en ZakelijkeNummers)

Misleidende mededelingen. Executie dwangsommen. Doel en strekking dwangsommen. Bij vonnis in kort geding [RB 2020] (hierna: het vonnis) is Belfabriek verboden onjuiste/en of misleidende mededelingen te doen over MTTM c.s. en hun bedrijfsactiviteiten. Daartoe is haar geboden de webpagina's www.belfabriek.nl/mttm-problemen en www.belfabriek.nl/klachten-mttm offline te houden. De voorliggende vraag is of het plaatsen van afbeeldingen die gedurende een korte periode zichtbaar zijn geweest op Flickr, onder het doel en strekking vallen van hetgeen waartoe Belfabriek is veroordeeld. Belfabriek vordert succesvol MTTM te verbieden verdere executiemaatregelen te treffen op basis van het vonnis en de executoriale beslagen op te heffen.

Niet kan worden uitgegaan van schade aan de zijde van MTTM, terwijl het voorkomen van schade het doel was van het bij vonnis gegeven verbod. Zij heeft niet, zoals te verwachten was geweest indien het haar te doen zou zijn geweest schade te beperken, direct na de ontdekking van het Flickr-account een verzoek tot verwijderen gedaan. Zij heeft wel opdracht verstrekt tot het opmaken van 25 processen-verbaal. De voorzieningenrechter kan uit het voorgaande niet anders concluderen dan dat het voorkomen van reputatieschade voor MTTM kennelijk ondergeschikt was aan het innen van een zo hoog mogelijk bedrag aan dwangsommen. Een dwangsom is echter bedoeld als een prikkel tot nakoming, geen doel op zich.

5.4. [..] de partner van [bestuurder Belfabriek], heeft de account geopend met als doel het delen van kinderfoto’s. Zij heeft als experiment op 17 juli 2011 een aantal ‘zakelijke’ foto’s geüpload (de Afbeeldingen), om [bestuurder Belfabriek] te laten zien hoe hij de Flickr-website voor zijn bedrijf zou kunnen gebruiken. De reden dat er afbeeldingen over MTTM (dan wel ZakelijkeTelefonie.nl) te zien waren is dat dat nieuws speelde begin 2011. [partner] heeft de account zo ingesteld dat haar foto’s, en dus ook de Afbeeldingen, alleen te zien waren voor haar ‘vrienden’, de mensen die zij daarvoor heeft uitgenodigd, en dat deze niet voor iedereen toegankelijk waren. [partner] en [bestuurder Belfabriek] zijn de aanwezigheid van de Afbeeldingen in de Flickr-account vervolgens vergeten. In december 2013 heeft [partner] opnieuw foto’s geüpload van het Sinterklaasfeest, en waarschijnlijk is er daarbij technisch iets mis gegaan. Hoewel Belfabriek heeft gesteld dat niet is gebleken dat de pagina’s voor iedereen zichtbaar waren heeft in ieder geval de deurwaarder op de onder 2.5 vermelde data de Afbeeldingen waargenomen op internet. Dit was niet de intentie van [partner], noch van [bestuurder Belfabriek] of Belfabriek, en [partner] heeft haar gehele account direct verwijderd na de brief van 2 januari 2014 van MTTM. Belfabriek heeft bovendien Google aangeschreven met het verzoek de hit in de zoekmachine bij de zoekterm ‘mttm belfabriek’ te verwijderen. Dat dat nog niet overal is gebeurd heeft te maken met het grote aantal servers waarvan Google wereldwijd gebruik maakt, aldus steeds Belfabriek.

5.5. [..] Gelet op het voorgaande kan voorshands dan ook niet worden uitgegaan van schade aan de zijde van MTTM c.s., terwijl het voorkomen van schade het doel was van het in het Vonnis gegeven gebod en verbod. Bij dit oordeel speelt mede een rol dat MTTM c.s. niet, zoals te verwachten was geweest indien het haar te doen zou zijn geweest om schade te beperken, direct na de ontdekking van de Flickr-account Belfabriek heeft verzocht om de Afbeeldingen van het internet te (doen) verwijderen. Zij heeft daarmee gewacht tot 2 januari 2014, ondertussen wel opdracht verstrekkend aan een deurwaarder tot het opmaken van 25 processen-verbaal. De voorzieningenrechter kan uit het voorgaande niet anders dan concluderen dat het voorkomen van reputatieschade voor MTTM c.s. kennelijk ondergeschikt was aan het innen van een zo hoog mogelijk bedrag aan dwangsommen. Een dwangsom is echter bedoeld als een prikkel tot nakoming, en geen doel op zich.

5.6. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het plaatsen dan wel niet verwijderen van de Afbeeldingen die gedurende een korte periode zichtbaar zijn geweest op het medium Flickr niet vallen onder het doel en de strekking van hetgeen waartoe Belfabriek is veroordeeld. De in het Vonnis bedoelde uitingen zijn immers gericht tot klanten van MTTM c.s. dan wel andere servicenummergebruikers, met als doel paniek te zaaien onder die klanten en te trachten hen over te laten stappen naar Belfabriek. De Afbeeldingen zijn – voor zover ze al voor het publiek zichtbaar zijn geweest – niet gericht aan een bepaalde groep mensen, noch wordt daarin getracht klanten over te laten stappen naar Belfabriek. Er wordt op de website van Belfabriek geen verwijzing gemaakt naar de Flickr-account, noch heeft Belfabriek op een andere manier actief de aandacht gevestigd op de Afbeeldingen.

Lees hier de uitspraak:
ECLI:NL:RBAMS:2014:568 (link)

IT 1419

Regional Roaming uitbreiden naar dataverkeer onwenselijk

Nader onderzoek Regional Roamingafspraken, Kamerstukken II, 2013-2014, 24 095, nr. 360
Bij de Regional Roamingafspraken zijn geen afspraken gemaakt over het dataverkeer omdat bij het moeten overzetten van deze (omvangrijke) verkeersvolumes, capaciteitsproblemen worden voorzien. De vraag is echter of het, in geval van een grootschalige storing, voor sommige datastromen niet van belang is de continuïteit te borgen door uitbreiding van de Regional Roamingafspraken. Gelet op de maatschappelijke ontwrichting die door uitval van vitale diensten kan ontstaan, is de onderzoeksvraag toegespitst op deze sectoren. Dit onderzoek [Nut en noodzaak Regional Roaming voor vitale sectoren] is in januari 2014 door Stratix opgeleverd. Ten aanzien van Regional Roaming wijzen de onderzoekers op de kwetsbaarheid dat een deel van het netwerk van de door storing getroffen operator moet blijven functioneren om Reginal Roaming mogelijk te maken. Daarnaast wordt gewezen op de hoge investeringskosten in uitbreiding van netwerkcapaciteit. Prioritering van dataverkeer van vitale sectoren is mogelijk bij Regional Roaming, maar leidt tot omvangrijke kosten door complexe administratieve processen bij zowel de operators als bij de vitale sectoren.

Brief van de minister van Economische Zaken
In mijn brief van 7 mei 20131 heb ik u geïnformeerd over een aantal consumentenzaken op het gebied van telecommunicatie, waaronder de afspraken over Regional Roaming van februari 2013 tussen de drie mobiele netwerkbeheerders (KPN, Vodafone, T-Mobile). Directe aanleiding hiervan was een grote storing van telecommunicatie als gevolg van de brand bij Vodafone in april 2012. De gemaakte afspraken gaan ervan uit dat bij grootschalige uitval van het spraak- of sms-verkeer bij één van deze partijen, dit verkeer tijdelijk door de overige partijen wordt overgenomen. In de brief is nader onderzoek aangekondigd naar de mogelijkheid om ook voor dataverkeer te bezien of Regional Roamingafspraken gewenst zijn. Mede in verband met het geplande Algemeen Overleg van 30 januari 2014 informeer ik u over de laatste stand van zaken rond Regional Roaming.

Resultaten onderzoek
Bij de Regional Roamingafspraken zijn geen afspraken gemaakt over het dataverkeer omdat bij het moeten overzetten van deze (omvangrijke) verkeersvolumes, capaciteitsproblemen worden voorzien. De vraag is echter of het, in geval van een grootschalige storing, voor sommige datastromen niet van belang is de continuïteit te borgen door uitbreiding van de Regional Roamingafspraken. Gelet op de maatschappelijke ontwrichting die door uitval van vitale diensten kan ontstaan, is de onderzoeksvraag toegespitst op deze sectoren.

Dit onderzoek «Nut en noodzaak Regional Roaming voor vitale sectoren» is in januari 2014 door Stratix opgeleverd. Ten aanzien van Regional Roaming wijzen de onderzoekers op de kwetsbaarheid dat een deel van het netwerk van de door storing getroffen operator moet blijven functioneren om Reginal Roaming mogelijk te maken. Daarnaast wordt gewezen op de hoge investeringskosten in uitbreiding van netwerkcapaciteit («enkele tientallen miljoenen euro’s») bij een generieke uitbreiding.

Prioritering van dataverkeer van vitale sectoren is mogelijk bij Regional Roaming, maar leidt tot omvangrijke kosten door complexe administratieve processen bij zowel de operators als bij de vitale sectoren.

De onderzoekers concluderen tevens dat in de markt voldoende mogelijkheden worden aangeboden, waarbij per sector of toepassing beoordeeld kan worden welke oplossing het meest adequaat is. Bij deze alternatieven is te denken aan radicale oplossingen, zoals een apart netwerk (bijvoorbeeld C2000, Entropia) tot het zelf zorgen om van verschillende netwerken gebruik te kunnen maken (bijvoorbeeld dual SIM kaarten).

Stratix meent dan ook dat Regional Roaming voor dataverkeer niet de meest efficiënte en effectieve oplossing is voor het opvangen van uitval van mobiele netwerken ten behoeve van vitale toepassingen.

Recent onderzoek uit de EU (Enisa, «National Roaming for Resilience» november 2013) ondersteunt de conclusies van Stratix. Het Enisa onderzoek besteedt meer in algemene zin aandacht aan de mogelijkheid en wenselijkheid van roamingafspraken bij verstoringen. Enisa beveelt lidstaten aan Roamingafspraken te maken over spraak- en sms-verkeer en wijst hier op het voorbeeld in ons land. Voor dataverkeer wordt gewezen op het alternatief van wifi-spots, waar vooral consumenten op terug kunnen vallen, en wordt gewezen op het gevaar van overbelasting van de overige netwerken als ook extra dataverkeer moet worden verwerkt. Deze beide elementen, het alternatief van wifi en het gevaar van overbelasting, zijn in de Kamerbrief van 7 mei 2013 aan bod gekomen. Het onderzoek van Enisa laat zien dat Nederland internationaal voorop loopt met de Regional Roamingafspraken.

Conclusie
De hoofdconclusie die ik uit deze studie trek is dat de bestaande Regional Roamingafspraken adequaat zijn en dat een uitbreiding naar afspraken over dataverkeer niet wenselijk is. Belangrijke overweging daarbij is dat eventuele oplossingen langs de weg van Regional Roaming veel investeringen zullen vergen, waarbij de efficiëntie en effectiviteit veelal te wensen overlaat of waar juist (bestaande) commerciële oplossingen tot beter resultaat kunnen leiden.  De mobiele netwerkbeheerders onderschrijven deze conclusie.

Het rapport van Stratix zal ik onder de aandacht brengen van de vitale sectoren zodat de verschillende sectoren kennis kunnen nemen van de analyses en genoemde voorbeelden bij de verschillende partijen.

De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp

IT 1399

Rechtbank verklaart artikel 6.14a Mediawet en 6a.21a Telecommunicatiewet onverbindend

Rechtbank Den Haag 29 januari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:1004, (UPC Nederland B.V. & Zeelandnet B.V. tegen De Staat der Nederlanden en Tele2 Nederland B.V.)
Richard Bartz - Een radiotelescoop op het Grondstation Raisting, het grootste grondstation voor satellietcommunicatie ter wereld, gelegen bij de gelijknamige Duitse plaats in BeierenDe Nederlandse wet mag kabelexploitanten niet dwingen om hun zenderpakket door te verkopen aan derden, omdat Europese regels dit niet toestaan. Dat heeft de rechtbank Den Haag bepaald in twee zaken die Ziggo en UPC hadden aangespannen tegen de Staat.

De Europese regels voor elektronische-communicatiediensten staan volgens de rechtbank niet toe dat lidstaten op deze wijze de markt beïnvloeden. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de gedwongen doorverkoop niet zorgt voor meer concurrentie op de Nederlandse kabelmarkt. Zo geeft de doorverkoop consumenten inhoudelijk niet meer keuzevrijheid bij het kiezen van een zenderpakket, aangezien dit qua samenstelling niet verandert door de doorverkoop.

De rechtbank heeft met deze uitspraak artikel 6.14a Mediawet onverbindend verklaard, dat de doorverkoop toestaat. Hetzelfde geldt voor artikel 6a.21a Telecommunicatiewet, dat de Autoriteit Consument en Markt toestaat om ondernemingen met een groot marktaandeel te verplichten bepaalde dienstverlening te bieden aan kleinere ondernemingen. Deze regels hadden als doel om de kabelmarkt open te breken, maar zijn door de uitspraak van de rechtbank buiten werking gesteld.

De rechtbank oordeelt als volgt:

4.6 De rechtbank is van oordeel dat de thans bestreden bepalingen niet kunnen worden gezien als audiovisueel beleid, nu deze bepalingen slechts beogen dat een standaardpakket gedwongen voor wederverkoop wordt aangeboden. Deze gedwongen wederverkoop (WLR-C) zal er niet toe leiden dat er inhoudelijk meer te kiezen valt voor de consument. Hooguit zullen consumenten dezelfde standaardpakketten bij een concurrent kunnen aanschaffen voor een lagere prijs. Weliswaar dienen de thans bestreden bepalingen in zoverre een algemeen belang, maar de Staat kan zich in dit verband niet beroepen op de uitzondering van artikel 1 lid 3 kaderrichtlijn. Immers, de Staat beoogt met deze bepalingen de concurrentie op de kabel te bevorderen, terwijl het juist aan het Europees mededingingsrechtelijk kader is om de concurrentie te bevorderen en het consumentenbelang te dienen. Voor een aparte rol van de nationale wetgever, naast de OPTA, thans ACM, is ingevolge het NRK geen plaats. Dit blijkt met name ook uit onderdeel 5 van de considerans van de Richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 (PB L 337, blz. 37), waarin is overwogen dat met het NRK wordt beoogd ex ante regulering in de telecommunicatiesector steeds meer terug te brengen, zodat de sector uiteindelijk volledig wordt geregeerd door het algemene mededingingsrecht. Tot slot is van belang dat de OPTA eerder geen aanleiding heeft gezien in te grijpen op de Nederlandse televisiemarkt en dat het CBb dit standpunt heeft bevestigd. Gelet op dit alles wordt het beroep op artikel 1 lid 3 van de kaderrichtlijn verworpen.

4.11 De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de thans bestreden bepalingen strijdig zijn met het NRK. Zoals de regering tijdens de behandeling in het parlement al betoogde, moeten de door de thans bestreden bepalingen opgelegde verplichtingen ingevolge het NRK worden opgelegd door de nationale regelgevende autoriteit als bedoeld in het NRK, zulks pas na een overeenkomstig de daarvoor geldende regelingen uitgevoerde analyse van de relevante markt (vergelijk het hiervóór onder 2.7 opgenomen, vereenvoudigde, schema), en niet door de nationale wetgever. Ingevolge de thans bestreden bepalingen kan de ACM voorts niet zelf beslissen of de op te leggen verplichting wel passend is; ook dit is in strijd met de bepalingen van het NRK (zie bijvoorbeeld de zaken HvJ EG 3 december 2009, Commissie/Duitsland, C-424/07, onderdeel 74; HvJ EU 11 maart 2010, Telekomunikacja Polska, C-522/08, met name de onderdelen 21-27, en HvJ EU 5 mei 2011, Deutsche Telekom, C‑543/09, onderdeel 46).

IT 1375

KPN moet verplichtingen met Vodafone nakomen

Vzr. Rechtbank Rotterdam 24 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10454 (Vodafone Libertel tegen KPN)
Telecom. Contractenrecht. KPN wordt veroordeeld tot nakoming van diverse met Vodafone aangegane verplichtingen.
Zie dictum hieronder: De voorzieningenrechter:

5.1. wijst de vorderingen jegens Koninklijke KPN af;
5.2. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoVISP en tot het moment dat Vodafone deze dienst heeft overgenomen, tot nakoming van de uit § 6.3 Annex 1 RoVISP voortvloeiende verplichting om 80% van de klachten die zien op Vodafone en die per e-mail bij KPN zijn binnengekomen binnen 48 uur te behandelen;
5.3. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoVISP en tot het moment dat Vodafone deze dienst heeft overgenomen, tot nakoming van de uit § 6.3 Annex 1 RoVISP voortvloeiende verplichting om 80% van de klachten die zien op Vodafone en die per brief bij KPN zijn binnengekomen binnen 7 dagen te beantwoorden;

5.4. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoVISP en tot het moment dat Vodafone deze dienst heeft overgenomen om binnen 1 dag na afsluiting van de elke kalendermaand waarin KPN deze dienst nog voor Vodafone (heeft) verricht, tot nakoming van de uit § 6.2, § 6.3 en § 6.4.1 Annex 1 RoVISP voortvloeiende verplichting om maandelijks te rapporteren over het percentage orders dat binnen 2 werkdagen wordt geaccepteerd en het percentage orders dat binnen 5 werkdagen wordt geaccepteerd;
5.5. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoVISP en tot het moment dat Vodafone deze dienst heeft overgenomen om binnen 1 dag na afsluiting van de elke kalendermaand waarin KPN deze dienst nog voor Vodafone verricht, tot nakoming van de uit § 6.2, § 6.3 en § 6.4.1 Annex 1 RoVISP voortvloeiende verplichting om maandelijks te rapporteren over het percentage xDSL klanten dat respectievelijk binnen 10, 15 en 20 werkdagen wordt aangesloten;
5.6. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoVISP en binnen 14 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 13.2 Annex 2 RoVISP voortvloeiende verplichting om maandelijks te rapporteren omtrent het door Vodafone klanten gegenereerde dataverkeer;
5.7. bepaalt dat KPN, indien zij niet aan voormelde onder 5.4 tot en met 5.6 genoemde veroordelingen voldoet, voor iedere overtreding een dwangsom verbeurt van
€ 5.000,= per overtreding, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van
€ 100.000,=;
5.8. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoWBA en binnen 6 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 5.4 Annex 3 RoWBA voortvloeiende verplichting over de beschikbaarheid en reactietijd van de informatiesystemen overeenkomstig § 3.3.7 Annex 3 RoWBA na te komen;
5.9. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoWBA en binnen 6 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 5.4 Annex 3 RoWBA over de oplostijd van storingen tijdens de levering overeenkomstig
§ 3.18 Annex 3 RoWBA na te komen;
5.10. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoWBA en binnen 6 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 5.4 Annex 3 RoWBA voortvloeiende verplichting over de serviceniveaus en support overeenkomst § 3.19 Annex 3 RoWBA na te komen;
5.11. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoWBA en binnen 6 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 5.4 Annex 3 RoWBA voortvloeiende verplichting over de beschikbaarheid van de WAP-poort overeenkomstig § 3.20 Annex 3 RoWBA na te komen;
5.12. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoWBA en binnen 6 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 5.4 Annex 3 RoWBA voortvloeiende verplichting over de service answer tijd overeenkomstig § 5.8 Annex 3 RoWBA na te komen;
5.13. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoWBA en binnen 6 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 5.4 Annex 3 RoWBA voortvloeiende verplichting over de standaard levertijden overeenkomstig § 5.9 Annex 3 RoWBA na te komen;
5.14. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoWBA en binnen 6 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 5.4 Annex 3 RoWBA voortvloeiende verplichting over de planning op wensdatum klant en herplanningen overeenkomstig § 5.10 Annex 3 RoWBA na te komen;
5.15. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoWBA en binnen 6 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 5.4 Annex 3 RoWBA voortvloeiende verplichting over de leverbetrouwbaarheid overeenkomstig § 5.11 Annex 3 RoWBA na te komen;
5.16. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoWBA en binnen 6 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 5.4 Annex 3 RoWBA voortvloeiende verplichting over de service answer tijden overeenkomstig § 6.2 Annex 3 RoWBA na te komen na te komen;
5.17. veroordeelt KPN, na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoVISP, haar uit § 5.2.1.2 Annex 2 RoVISP voortvloeiende verplichting om proactief alle uitgaande gesprekken na 120 minuten te beëindigen, na te komen;
5.18. bepaalt dat KPN, indien zij niet aan voormelde onder 5.8 tot en met 5.17 genoemde veroordelingen voldoet, voor iedere overtreding een dwangsom verbeurt van
€ 1.000,= per overtreding, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van
€ 250.000,=;
5.19.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
IT 1372

T-Mobile mag gratis internet in NS-treinen beperken

Uit het persbericht: De Autoriteit Consument & Markt (ACM) concludeert dat T-Mobile op het gratis wifi-netwerk in NS-treinen diensten zoals Youtube en Spotify mag blokkeren. T-Mobile verzorgt voor de NS gratis toegang tot internet. Het blokkeren van diensten op netwerken is verboden. Dit staat in de regels over netneutraliteit: diensten die hetzelfde zijn, moeten op dezelfde manier behandeld worden door de internetprovider. Maar als het blokkeren van diensten ‘filevorming’ op het netwerk voorkomt, geldt er een uitzondering.

Zoveel mogelijk reizigers internet
De gratis internetverbinding in de trein heeft een beperkte capaciteit die ook nog eens sterk wisselt. Als reizigers bijvoorbeeld filmpjes kijken op hun laptop, tablet of mobiele telefoon dan hebben andere reizigers daar last van omdat er minder capaciteit beschikbaar is voor hun verbinding. Door het blokkeren van dit soort ‘datavretende’ diensten kunnen zoveel mogelijk reizigers gebruik maken van de internetverbinding. Voorwaarde bij het blokkeren is wel dat dit niet selectief gedaan wordt, gelijke diensten moeten gelijk behandeld worden.

Netneutraliteit: open internet

In Nederland is netneutraliteit verplicht. Dit draagt bij aan een open internet. Een open internet is belangrijk voor de vrije verspreiding van informatie en de ontwikkeling van innovatieve diensten. Netneutraliteit betekent dat aanbieders van internet de toegang tot inhoud of applicaties niet mogen blokkeren. Dit verbod kent een aantal uitzonderingen. Aanbieders mogen bijvoorbeeld internetverkeer belemmeren om te voorkomen dat het netwerk vol loopt. Consumenten moeten daarover wel goed worden voorgelicht door hun internetaanbieder. Naast het verbod op blokkeren mogen aanbieders ook geen apart tarief rekenen voor diensten zoals WhatsApp of Skype. ACM controleert of aanbieders de toegang tot het internet niet onnodig afknijpen of blokkeren.

IT 1371

Aansprakelijk voor exorbitant hoog dataverbruik gestolen telefoon

Rechtbank Amsterdam 20 november 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:8994 (Intrum Justitia Nederland B.V. tegen gedaagde)
Gedaagde is jegens haar provider aansprakelijk voor de kosten die voortvloeien uit exorbitant dataverbruik met haar telefoon. Gedaagde heeft tot verweer tegen de vordering aangevoerd dat de gefactureerde kosten haar niet kunnen worden toegerekend, aangezien de telefoon in de zomer van 2009 bij een inbraak is gestolen, hetgeen een dag na de inbraak door haar zoon bij Vodafone is gemeld met het verzoek het abonnement stop te zetten. Nu Vodafone dat niet heeft gedaan, moeten de kosten voor rekening van Vodafone/Intrum Justitia blijven.

De dader van de inbraak zou een haar bekende man zijn die reeds door de strafrechter is veroordeeld voor het plegen van de diefstal, aldus - steeds - gedaagde. Gedaagde heeft gesteld dat zij thuis over een vrijwel volledig dossier beschikt waarmee zij dit een en ander zou kunnen aantonen. Echter heeft dit niet in deze procedure overlegt.

Het verweer van gedaagde dat de telefoon zou zijn gestolen wordt verworpen, nu gedaagde dit, ondanks dat haar daartoe gelegenheid is geboden, niet heeft weten te onderbouwen.

[gedaagde] heeft bij overeenkomst van 10 april 2009 een mobiele telefonie abonnement afgesloten bij Vodafone Libertel B.V.. Indien Vodafone de verschuldigde betaling niet binnen de termijn genoemd in artikel 10.5 heeft ontvangen, is Contractant (lees: [gedaagde], kantonrechter) zonder nadere ingebrekestelling in verzuim. Vanaf dat moment mag Vodafone wettelijke rente in rekening brengen. Indien ter verkrijging van voldoening van het verschuldigde bedrag een incassoprocedure noodzakelijk is, zijn alle daaraan verbonden kosten (volgens het algemeen erkende deurwaarderstarief) voor rekening van Contractant.

4. [gedaagde] heeft tot verweer tegen de vordering aangevoerd dat de gefactureerde kosten haar niet kunnen worden toegerekend, aangezien de telefoon in de zomer van 2009 bij een inbraak is gestolen, hetgeen een dag na de inbraak door haar zoon bij Vodafone is gemeld met het verzoek het abonnement stop te zetten. Nu Vodafone dat niet heeft gedaan, moeten de kosten voor rekening van Vodafone/Intrum Justitia blijven.


6. (...) De dader van de inbraak zou een haar bekende man zijn met de naam [naam]. Deze persoon zou ten tijde van de comparitiezitting reeds door de strafrechter zijn veroordeeld voor het plegen van de diefstal, aldus - steeds - [gedaagde]. [gedaagde] heeft gesteld dat zij thuis over een vrijwel volledig dossier beschikt waarmee zij dit een en ander zou kunnen aantonen.

7. Voorop staat dat [gedaagde] met het vorenstaande een bevrijdend verweer heeft gevoerd, waarvan zij in beginsel de stelplicht en (bij betwisting) de bewijslast draagt. Dit houdt mede in dat [gedaagde] bij betwisting, haar stellingen eerst in voldoende mate moet onderbouwen.

11.
Nu [gedaagde] aldus, ondanks dat zij daartoe aanbod heeft gedaan en ondanks dat haar daartoe de mogelijkheden zijn geboden, heeft nagelaten haar verweer met behulp van concrete bewijsstukken te onderbouwen, wordt dit als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd.

12.
Aangezien [gedaagde] verder geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de kosten voor het gebruik van de telefoon haar niet kunnen worden toegerekend, blijft zij daarvoor aansprakelijk. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de gevolgtrekking alsdan moet zijn dat [gedaagde] met die betaling in verzuim is en dat Vodafone het contract op grond van de algemene voorwaarden en de wet op 10 maart 2010 terecht heeft mogen ontbinden. De kantonrechter zal dan ook in dezelfde zin beslissen.

13.
De ontbinding van de overeenkomst heeft tot gevolg dat Vodafone (en thans na overname van de vorderingen Intrum Justitia) recht op vergoeding van de schade die aan de zijde van de provider is geleden doordat [gedaagde] haar verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. Die schade bestaat er in dit geval in dat de drie genoemde facturen voor geleverde diensten in de periode december 2009 - maart 2010 onbetaald zijn gebleven. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van het daaruit nog verschuldigde bedrag, alsmede tot betaling van de (gevorderde) wettelijke rente die over elk van de openstaande factuurbedragen verschuldigd is vanaf de 15e dag na de factuurdatum. Niet weersproken is dat de daarover verschuldigde rente tot 10 januari 2013 in totaal € 762,64 bedraagt.

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Intrum Justitia van een bedrag van € 8.459,51 (achtduizend vierhonderd negenenvijftig euro en eenenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 7.696,87 vanaf 10 januari 2013 tot aan de dag van algehele voldoening;