IT 4838
18 april 2025
Uitspraak

Vorderingen in kort geding over RTL Nieuws-uitzending en artikel over bemiddelingsbureau in de zorg afgewezen wegens voldoende feitelijke basis en toegepast wederhoor

 
IT 4837
18 april 2025
Uitspraak

Beoordeling van contractuele verplichtingen en betalingsgeschillen tussen IT dienstverlener en afnemer binnen drie samenhangende overeenkomsten

 
IT 4836
15 april 2025
Uitspraak

Rechtsgeldige vernietiging van telecomcontract wegens dwaling door misleidende informatie Digihero

 
IT 206

Noot over auteursrechten op software

Hendrik Struik (CMS Derks Star Busmann): Rechtbank Dordrecht, 11 augustus 2010, ITenRecht.nl, IT 40 (Eerder verschenen in AMI 2010/6, pp. 208 - 209).

"Dit vonnis van de Rechtbank Dordrecht biedt een heldere weergave en juiste toepassing van de speciale - en niet eenvoudige - auteursrechtelijke regels rondom uitputting en gebruikersbescherming met betrekking tot computerprogrammatuur. Dat dit geen makkelijke materie is, bleek eerder uit een vonnis uit 2002 van (nog wel) de rechtbank Den Haag. Die rechtbank, met een zeker aplomb maar ten onrechte, overwoog over een inbreukvordering tegen een partij die door koop (op een veiling uit het faillissement-Fokker) ‘stellig eigenaar’ was geworden van eerder aan Fokker krachtens licentie geleverde diskettes met flight simulator programmatuur: ‘…doch dat brengt nog niet met zich dat hij tevens enig recht heeft verkregen de daarop voorkomende software op welke wijze dan ook te gebruiken.’

Dat uit art. 45j Auteurswet juist het tegendeel voortvloeit, wordt in het hier besproken vonnis (r.o. 4.11) wèl duidelijk voor ogen gehouden: als inbreuk op auteursrecht op een computerprogramma wordt niet beschouwd de verveelvoudiging door de rechtmatige verkrijger van een exemplaar van een computerprogramma welke noodzakelijk is voor het met dat programma beoogde gebruik. Het is dus de wet die aan het (enkele) feit van de rechtmatige verkrijging van een exemplaar de bevoegdheid verbindt het programma te gebruiken; het al of niet instemmen van de rechthebbende met dat gebruik is dan voor zo’n verkrijger niet meer relevant.

Lees de volledige noot hier.

Update: Zie ook de column van Menno Weij in Automatiserings Gids, ITenRecht.nl IT 99 en het commentaar van Hans Jansen "Het einde van vooraf geïnstalleerde software?", ITenRecht.nl IT 148.

IT 205

Art. 29 WG over toepasselijk recht

Artikel 29 Werkgroep, WP 179, Opinie 8/2010 inzake toepasselijk recht. De praktijk worstelt met de vraag welk recht van toepassing is op verwerking van persoonsgegevens in internationale context. De Werkgroep heeft de volgende mening (p. 2):

"With regard to Article 4(1)a, the reference to "an" establishment means that the applicability of a Member State's law will be triggered by the location of an establishment of the controller in that Member State, and other Member States’ laws could be triggered by the location of other establishments of that controller in those Member States. To trigger the application of the national law, the notion of the "context of activities" of the establishment is decisive. It implies that the establishment of the controller is involved in activities implying the processing of personal data, taking into consideration its degree of involvement in the processing activities, the nature of the activities and the need to guarantee effective data protection."

Dit kan als volgt uitwerken (p. 13):

"In the third scenario, the controller is established in Austria and outsources the processing to a processor in Germany. The processing in Germany is in the context of the activities of the controller in Austria. That is to say, the processing is carried out for the business purposes of, and on instructions from the Austrian establishment. Austrian law will be applicable to the processing carried out by the processor in Germany. In addition, the processor will be subject to the requirements of German law in relation to the security measures it is obliged to put in place in connection with the processing. Such arrangements would require coordinated supervision by the German and Austrian DPAs."

Tot slot doet de Artikel 29 Werkgroep de suggestie om de wetgeving als volgt aan te passen (p. 31):

"[...] The Working Party considers that Article 4(1)a as it stands now leads to a workable but sometimes complex solution, which seems to argue in favour of a more centralised and harmonised approach.

c. The change envisaged in order to simplify the rules for determining applicable law would consist of a shift back to the country of origin principle: all establishments of a controller within the EU would then apply the same law regardless of the territory in which they are located. In this perspective, the location of the main establishment of the controller would be the first criterion to be applied. The fact that several establishments exist within the EU would not trigger a distributed application of national laws."

De (Engelstalige) opinie vindt u hier als pdf of via deze link.

Voor een interessante discussie over toepasselijk recht tussen Lokke Moerel en het Cbp, zie Computerrecht 2008, 61, 168 en 169.

Update 10/1/2010: Zie ook dit interessante artikel van Lokke Moerel d.d. 23 december 2010 (pdf of link), met de makkelijke titel: "The long arm of EU data protection law: Does the Data Protection Directive apply to processing of personal data of EU citizens by websites worldwide?", International Data Privacy Law, 2011.

 

IT 204

Toepasselijkheid voorwaarden na contractsovername

Twee partijen (A en B) hebben een contract met elkaar gesloten, waarop algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard. De voorwaarden van A zijn destijds niet aan B ter hand gesteld. B draagt vervolgens het contract over aan C, met instemming van A. Gevolg: het contract geldt alsdan tussen A en C. Er ontstaat een geschil over betalingen die C niet voldoet en A spant een procedure aan bij de rechtbank Rotterdam. C verweert zich en stelt zich daarbij op het standpunt dat de algemene voorwaarden van A niet van toepassing zijn, omdat deze niet terhand zijn gesteld. Waar ligt nu het beoordelingsmoment? Een blog van Menno Weij,SOLV advocaten.

Vandaag een uitspraak over een interessante casus, met een uitvoerige motivering van de rechtbank Rotterdam. Leesvoer voor liefhebbers van uitspraken over algemene voorwaarden. Wat is er aan de hand?

Twee partijen (A en B) hebben een contract met elkaar gesloten, waarop algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard. De voorwaarden van A zijn, naar ik begrijp,  destijds niet aan B ter hand gesteld. B draagt vervolgens het contract aan C over, met instemming van A. Gevolg: het contract geldt alsdan tussen A en C. A en C doen vervolgens zaken, waarbij C steeds bestellingen doet bij A voor leveringen. Er ontstaat een geschil over betalingen die C niet voldoet en A spant een procedure aan bij de rechtbank Rotterdam. C verweert zich en stelt zich daarbij op het standpunt dat de algemene voorwaarden van A niet van toepassing zijn, omdat deze niet terhand zijn gesteld.

A stelt allereerst dat C zich niet op de niet-toepasselijkheid kan beroepen, omdat C een zogenaamde "grote" wederpartij is. Indien je te maken hebt met een 'grote' wederpartij, geldt de terhandstellingsplicht dus niet. (je bent - kort gezegd - groot als je een jaarrekening openbaar maakt, of indien er 50 of meer personen werkzaam zijn. Zie daarover trouwens ook een eerdere blog van mijn hand.) De rechter echter stelt dat de toets omtrent een "grote wederpartij"  dient plaats te vinden op het moment van het sluiten van de overeenkomst. De rechter toetst daarom aan het moment waarop A en B destijds het contract sloten. Omdat A in deze procedure niet heeft betwist dat B destijds niet "groot"  is, is er geen sprake van een "grote"  wederpartij en kan C zich volgens de rechter dus wel op de niet-toepasselijkheid beroepen omdat er niet terhand is gesteld. De rechter gaat overigens niet in op de vraag of het beoordelingsmoment (ook) zou kunnen/moeten liggen bij de contractsovername, dus het moment dat C in de plaats van B is getreden in het contract met A.  Wellicht een leuke kijkersvraag.

Vervolgens komt aan de orde of er nu wel/niet terhand is gesteld. Als ik de uitspraak goed begrijp, heeft er destijds tussen A en B geen terhandstelling plaatsgevonden. A stelt echter dat C bij de bestellingen voor leveringen steeds de mogelijkheid heeft gehad om kennis te nemen van de algemene voorwaarden, en die bestellingen steeds als aparte overeenkomsten gelden. De rechter gaat hier echter niet in mee, omdat de rechter de onderbouwing door A onvoldoende vindt. Dat is, denk ik jammer, omdat ik de rechter op dit punt graag wel een juridisch-inhoudelijke overweging had zien doen. Het hangt sterk af van de gekozen contractuele constructie, maar ik acht op voorhand zeker niet uitgesloten dat de bestellingen als aparte overeenkomsten gekwalificeerd kunnen worden. En de Hoge Raad heeft ooit geoordeeld dat een partij zich niet op de niet-toepasselijkheid kan beroepen indien hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met de voorwaarden bekend was of kan worden geacht daarmee bekend te zijn. 

Al met al een interessante uitspraak met een uitvoerige overweging. En wie weet een hoger beroep. Lees de uitspraak hier.  

IT 203

Oproep voor content

IT en Recht heeft een succesvolle start gehad in 2010 en dat belooft veel voor 2011. Het motto blijft: "met ons allen, voor ons allen." Als iedereen een beetje brengt, valt er veel te halen. Content blijft welkom.

Waarom artikelen (alleen) publiceren in een besloten tijdschrift met beperkte lezersgroep? Via IT en Recht zijn artikelen voor iedereen makkelijk en gratis toegankelijk. Content op IT en Recht is ook nog eens prima vindbaar via bijvoorbeeld Google en Legal Intelligence. Er is geen lange duur tussen afsluiting van de kopij en publicatie, waardoor actualiteit beter is geborgd. Wat wil je als auteur nog meer?

Onder de Contact-knop vindt u een webformulier waarmee inzenden nog gemakkelijker is.

Wij hopen ook in 2011 weer veel inzendingen te mogen ontvangen.

 

IT 202

Geen gelegenheid tot reageren: onzorgvuldig

Rechtbank Rotterdam, 3 november 2010 (C3Group/Gem. Rotterdam), LJN BO8134. Automatiseringsgeschil. Pilotproject gericht op "het ontwikkelen en implementeren van een registratiesysteem voor het Rotterdamse jongerenwerk; de Jongerenwerkapplicatie". Project loopt niet geheel soepel en Gemeente vraagt extern onderzoeksbureau onderzoek te doen naar ontstane situatie. C3Groep wordt niet in de gelegenheid gesteld op dat rapport te reageren.

Enkele overwegingen:

"4.6.8. Met het oog op de mogelijkheid voor C3Group om opmerkingen te maken bij het rapport en/of kenbaar te maken dat zij het er niet mee eens was, had het dan ook op de weg van de gemeente gelegen C3Group op zijn minst tevoren met de inhoud hiervan te confronteren en haar in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. Het gaat er hierbij niet om of de gemeente verantwoordelijk is voor de inhoud van het in haar opdracht opgemaakte rapport, maar om de vraag of zij - gelet op de mogelijk beschadigende inhoud van het rapport - bevindingen hieruit ter kennis van derden heeft kunnen brengen zonder C3Group vooraf genoemde gelegenheid te bieden.
4.6.9.  Door dit niet te doen, heeft de gemeente onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens C3Group gehandeld. De gemeente dient dan ook de dientengevolge door C3Group geleden en nog te lijden schade te vergoeden. Hetzelfde geldt voor de hierbij aansluitende passages uit de e-mail zijdens de gemeente van 19 oktober 2007 (productie 6), verstuurd aan een aantal derden (zie hiervoor, onder 4.6.4).

4.6.10.  Hieraan doet niet af de stelling van de gemeente dat het rapport achteraf ter beschikking is gesteld aan C3Group en dat er nog een gesprek heeft plaatsgevonden waarin ruimte was voor hoor en wederhoor, hetgeen de gemeente evenwel er niet toe heeft gebracht zich een ander oordeel te vormen zodat C3Group niet is benadeeld. Het achteraf horen van C3Group kan immers niet op één lijn worden gesteld met horen voorafgaand aan het nemen van een (negatieve) beslissing en moet als "mosterd na de maaltijd" worden bestempeld.
Bovendien gaat het hier niet om de waardering van de applicatie maar met name om de "bevindingen" ten aanzien van C3Group zelf die haar in een kwaad daglicht (konden) zetten. Een reactie zijdens C3Group op het rapport had de gemeente er van kunnen weerhouden die bevindingen (onverkort) kenbaar te maken aan derden (in een presentatie en/of een e-mail). Die kans heeft de gemeente C3Group ontnomen. Eventuele onzekerheid over het antwoord op de vraag of een reactie zijdens C3Group in dit opzicht verschil zou hebben gemaakt, dient om die reden voor risico van de gemeente te komen.
Dit klemt te meer omdat de gemeente in deze procedure niets heeft aangevoerd ter ondersteuning of verdediging van de gewraakte bevindingen van Brighthouse aangaande C3Group zelf, hetgeen evenzeer op haar weg heeft gelegen, gelet op de desbetreffende stellingen van C3Group bij dagvaarding."

U vindt het vonnis ook hier.

IT 201

over afspraken die een programmeur maakt, maar zijn werkgever binden

Sector kanton Rechtbank Breda 17 januari 2010 (LJN: BO9904).
Wikion laat twee modules ontwikkelen door Stichting Open Progress (“SOP”). Uiteindelijk wordt er één module opgeleverd en wordt het gefactureerde bedrag betaald. Nadat de overeenkomst met SOP is beëindigd, huurt Wikion de programmeur van SOP rechtstreeks (als free lancer) in. Eerst betaalt Wikion de facturen van de free lance programmeur, maar later vordert zij ruim tweeduizend euro van hem terug, omdat zij vindt dat zij “dubbel” heeft betaald, en de programmeur gehouden is aan de voorheen met SOP gemaakte (vaste) prijsafspraak. Met dank aan Wouter Seinen, CMS Derks Star Busmann

De kantonrechter maakt hier korte metten mee. Niet is komen vast te staan dat gedaagde zich, nadat de overeenkomst van opdracht tussen eiser en opdrachtnemer was geëindigd, op eigen titel jegens eiser heeft gebonden om de module statistiek (af) te bouwen.

R.o. 56: (…) “Uit de niet weersproken e-mail van 24 februari 2009 blijkt dat de afspraak dat de volgende opdracht, zijnde de bouw van de module statistiek, zonder kosten uitgevoerd zou worden, is gemaakt op of vóór 24 februari 2009. Dat is derhalve ruim vóór het moment waarop de samenwerking tussen eiser en SOP werd beëindigd. Die afspraak, ook al is die door gedaagde met eiser gemaakt, heeft te gelden als een afspraak tussen eiser en SOP en niet als een afspraak tussen eiser en gedaagde. Immers gedaagde trad op dat moment op als medewerker van SOP, met wie eiser een overeenkomst had.”

Lees het vonnis hier.

IT 200

E-mail voldoende waar contract aangetekende brief eist?

Een overeenkomst voorziet in een ontbindende voorwaarde en in de volgende formaliteit om deze in te kunnen roepen:

"Deze mededeling dient goed gedocumenteerd te geschieden “bij aangetekende brief met bericht met handtekening retour” of “telefaxbericht met verzendbevestiging”."

De voorwaarde wordt ingeroepen per e-mail, ontvangst daarvan staat vast. Is de voorwaarde geldig ingeroepen?  Rechtbank Dordrecht oordeelt dat dit inderdaad het geval is. Deze en andere uitspraken zijn beschreven in het proefschrift De betere byte in de strijd om het gelijk van Maarten van Stekelenburg. Arnoud Engelfriet blogde erover.

 

(Blog Arnoud Engelfriet)

De waarde van elektronisch bewijs
4 januari 2011, 8:03

Ja, je moet wat tijdens de kerstdagen: ik heb het proefschrift De betere byte in de strijd om het gelijk van Maarten van Stekelenburg gelezen. Hij snijdt een zeer lastige kwestie aan:

De toename in gebruik van elektronische gegevens, leidt ertoe dat deze steeds vaker ingezet worden als bewijsmiddel in rechtzaken. Elektronische gegevens staan aan andere gevaren bloot dan traditionele media, temeer omdat deze gegevens veelal worder verstuurd over het internet. Het is niet altijd duidelijk of degene die de gegevens heeft verzonden ook daadwerkelijk de persoon is die zich als afzender identificeert. Daarnaast is het mogelijk dat derden vertrouwelijke gegevens onderscheppen en eventueel zelfs wijzigingen aanbrengen. Dit roept de vraag op hoe betrouwbaar deze gegevens zijn om rechten en feiten aan te kunnen tonen. dat deze slechts in een enkel geval houvast biedt in het geven van een betrouwbaarheidsoordeel van elektronische bewijsmiddelen.
Van Stekelenburg onderzocht een stapel Nederlandse, Duitse en Amerikaanse jurisprudentie om te bepalen hoe deze landen omgaan met elektronisch bewijs.

Een eerste opvallend aspect is wat Van Stekelenburg de “toelatingsfase” noemt: mag dit materiaal überhaupt de rechtszaal binnen? In Nederland wordt niet op voorhand bewijs uitgesloten omdat het elektronisch is, of om welke reden dan ook. De rechter bekijkt en beoordeeld wat hem wordt voorgelegd, en of het nu op een bierviltje staat of op een CD-ROM zal hem in principe worst wezen. In de VS is dat anders: we kennen allemaal de televisieseries waar dat prachtige stukje bewijs ineens van tafel moet omdat het onjuist verkregen zou zijn.

Ik zie in vaktijdschriften en met name bij dure congressen over bewijzen en bewaren veel aanstelleritis dat je alleen na de zwaarste technische en organisatorische waarborgen rechtsgeldig bewijs zou kunnen verkrijgen. De Nederlandse jurisprudentie die Van Stekelenburg vond, laat mooi zien hoe de praktijk omgaat met elektronisch bewijs.

In een contract met een profvoetballer:

De stelling van Appellant dat de e-mail van 3 augustus 2006 hem niet heeft bereikt is in het licht van de door Nike overgelegde producties niet aannemelijk. … Deze is niet alleen verzonden vanaf hetzelfde e-mailadres als dat waarnaar de e-mail van Nike is verzonden (xxx@post.cz), doch vermeldt dezelfde referentie (“Re:Nike smiouva”) en valt ook qua inhoud moeilijk anders te begrijpen dan als een reactie op de e-mail van Nike.

Natuurlijk kun je een heel verhaal ophangen over mailheadervervalsende hackers of raar routerende mailservers, maar als alles bij elkaar er echt genoeg uitziet en er ook geen reden is waarom het nu net deze keer fout zou gaan, dan kan de rechter gewoon aannemen dat die mail echt is.

Een leuke uit een andere zaak:

Op grond van hetgeen daaromtrent door de getuigen is verklaard, acht het hof het aannemelijk dat de e-mail van 16 maart 2006 is verzonden, en dat [betrokkene 1] de gemaakte afspraken daarmee heeft willen bevestigen. De inhoud van de mail stemt overeen met de verklaring van [betrokkene 1] en draagt om die reden bij aan de geloofwaardigheid daarvan. Het betoog dat de ontvangst van deze e-mail ook vast moet staan (wat niet het geval is), treft geen doel.

Die laatste zin verrast misschien: hoofdregel uit het recht is immers dat een verklaring pas effect heeft als deze de ontvanger daadwerkelijk heeft bereikt. Maar daar geeft het Hof een leuke draai aan: het gaat hier niet om een afspraak per e-mail maar om een bevestiging per e-mail van een afspraak. Bewijs mag je op elke manier leveren, en bewijs hoeft niet ontvangen te zijn door de wederpartij. Zolang de mail dus geloofwaardig overkomt, kan deze als bewijs dienen. (Je dagboek met daarin een verslag van een gesprek kan dus óók bewijs zijn van dat gesprek, als de rechter maar gelooft dat je eerlijk bent in je dagboek.)

In deze zaak speelde niet de vraag of de mails echt waren, maar of ze mochten worden gelezen als concreet aanbod en concrete aanvaarding, of dat er alleen maar werd dooronderhandeld. Omdat de afspraken duidelijk genoeg waren, vond de rechter dat een overeenkomst was gesloten.

In een zaak waarin de rechter “in het duister tastte” over de vraag welke motieven een partij had om zich in zowel Nederland als Duitsland in te schrijven, werd een uitdrukkelijk betwiste mail naar de advocaat van de wederpartij als niet relevant beschouwd.

Lichte hoofdpijn kreeg ik van een zaak waarin de gedaagde getuigen had laten opdraven die verklaarden dat hij toch echt een bepaalde mail had gezonden:

nu de getuigen (zijn vrouw en Francois van Gijzen) wél kunnen verklaren dat [gedaagde] de e-mail heeft verzonden, maar niet kunnen bewijzen dat Lis de e-mail heeft ontvangen, kan aan deze e-mail niet het beoogde effect van opzegging van het proefabonnement worden toegekend.

Hoe groot is nou werkelijk de kans dat die mail nooit is aangekomen?

En dan ter afsluiting nog twee zaken waarin korte metten wordt gemaakt met het m.i. belachelijke vereiste dat je een stuk papier aangetekend moet versturen en dat een daadwerkelijk ontvangen e-mail niet geldig kan zijn.

De eerste:

De strekking van de e-mail van 3 december 2007 laat aan duidelijkheid niet te wensen over. [eisers] hebben niet gesteld dat zij niet hebben begrepen dat [gedaagden] zich wilden beroepen op de ontbindende voorwaarde omdat zij de financiering niet rond konden krijgen. Vast staat dat het bericht de verkopers heeft bereikt en dat de inhoud hen duidelijk was. Daarom wordt geoordeeld dat [eisers] in redelijkheid geen beroep kunnen doen op het voornoemde formele vereiste.

De rechter haalt hier artikel 6:248 BW van stal, waarin staat dat je redelijk & billijk tegenover elkaar moet zijn. En eisen dat iemand een bericht nogmaals verstuurt (maar dan aangetekend) nadat je het daadwerkelijk al hebt gehad, is niet redelijk.

De tweede:

Dat [gedaagden] een beroep op de ontbindende voorwaarde hebben gedaan door middel van een e-mailbericht en niet op de in artikel 6.1 van de koopovereenkomst voorgeschreven wijze (namelijk schriftelijk, gericht aan de verkoper en diens makelaar, per aangetekende brief met bericht van ontvangst of per deurwaardersexploot), maakt niet dat het beroep op de ontbindende voorwaarde rechtsgevolg mist. Het gaat er om dat [ eiser] binnen de overeengekomen termijn op de hoogte is gebracht van het inroepen van de ontbindende voorwaarde. Dat is gebeurd met de e-mail van 9 april 2008, waarvan de ontvangst niet is betwist.

En wederom een rechter met clue: u bent op tijd ingelicht, dus dan kunt u zich niet achter een formaliteit verschuilen.

Afgezien van die ene hoofdpijnzaak een mooi setje jurisprudentie. Het gaat er niet om welke Received: header er in de mail staat of dat een systeembeheerder onderweg je mailbox zou kunnen manipuleren, maar om wat er daadwerkelijk is gebeurd en hoe de mail past binnen de rest van het plaatje van het geschil. En zo hoort het ook: niet focussen op één technisch aspect maar beoordeel wie er gelijk heeft op basis van al het bewijs, bekeken binnen de context.

Arnoud

Lees de originele blog hier.

IT 199

(Dreigende) tekortkoming en verzuim van IT-dienstverleners

Artikel van Polo van der Putt over (dreigende) tekortkoming en verzuim van IT-dienstverleners. 

IT-projecten nemen al snel enkele maanden in beslag en soms zelfs jaren, voordat er een werkend eindproduct is. Veel projecten lopen uit, kosten meer dan begroot of leveren niet de gevraagde functionaliteit. Vaak vertoont een project al tijdens de rit de eerste tekenen van mislukking. De wet biedt de afnemer dan soms de mogelijkheid om er tussentijds uit te stappen. Uiteraard zijn daar wel voorwaarden aan verbonden. Niet iedere twijfel over de goede afloop is voldoende om ontbinding te rechtvaardigen. Aan voortijdige ontbinding zitten dan ook de nodige haken en ogen en zorgvuldigheid is geboden. 

Ook een afnemer die een opleverdatum wel afwacht en pas na een gebrekkige oplevering wil ontbinden, dient zorgvuldig te werk te gaan. Opleverdata blijken door rechters toch niet altijd fataal te worden gevonden en het ontbreken van een ingebrekestelling kan een zaak onderuit halen.

In het artikel wordt stil gestaan bij de vraag wanneer er sprake is van een (dreigende) tekortkoming en verzuim van een IT-dienstverlener. Onderzocht wordt ook welke acties de afnemer kan instellen. Over deze onderwerpen zijn handboeken vol te schrijven. Het artikel beoogt dan ook niet alle aspecten volledig te doorgronden, maar om een handzaam overzicht te geven van de belangrijkste leerstukken, waar mogelijk aan de hand van jurisprudentie in IT-zaken.

Lees het artikel hier.

IT 198

Opdracht voor aanpassen systeem t.b.v. bredere toepassing is geen opdracht tot levering nieuw systeem

Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage 17 december 2010 (Oracle/Staat), 378304 / KG ZA 10-1295 (LJN: BO9287). Kort geding. Aanbesteding inhuur ICT-personeel en levering softwarelicenties e.d. ten behoeve van meerdere ministeries. Anders dan eiseres kennelijk meent betreft de aanbesteding niet een "nieuw" ICT-systeem. De Staat moet als één worden aangemerkt. Dus geen onderscheid tussen de diverse ministeries, ook al opereren zij in de (aanbestedings)praktijk veelal als zelfstandige onderdelen van de Staat. Uitvraag van personeel met expertise ten aanzien van een bepaald merk is gerechtvaardigd in de zin van artikel 23 lid 11 Bao.

Enkele overwegingen:

"2.2. Naast de hiervoor vermelde feiten voert Oracle daartoe - samengevat - het volgende aan.
De ministeries willen in de toekomst gebruik gaan maken van één financieel administratief systeem. Op zichzelf is dat toelaatbaar, maar de door hen gekozen weg daartoe deugt niet. De ministeries hebben namelijk besloten tot hergebruik en uitbreiding van het systeem dat SZW in 2003 (na een aanbesteding) in gebruik heeft genomen en dat is gebaseerd op SAP-software. Daarmee maken zij op voorhand een keuze voor SAP. Op verschillende plaatsen in het Beschrijvend Document wordt SAP-technologie en SAP-expertise ook dwingend voorgeschreven. Als gevolg van een en ander is iedere andere producent van software bij voorbaat uitgesloten van mededinging en staat de inschrijving alleen open voor dienstverleners die SAP-software kunnen leveren en beschikken over SAP-expertise. Bij deze stand van zaken heeft Oracle dan ook moeten constateren dat zij op voorhand kansloos is, en heeft zij van inschrijving afgezien. Door het stellen van al die "SAP-vereisten" wordt het, in het aanbestedingsrecht geldende, fundamentele beginsel van gelijke behandeling geschonden. Daar komt bij dat zowel Richtlijn 2004/18/EG als het Bao zich ertegen verzetten dat een bepaald fabrikaat c.q. merk wordt voorgeschreven, zoals in de onderhavige aanbesteding het geval is. Bovendien is - anders dan het voorwerp van de aanbesteding doet vermoeden - geen sprake is van "verbouwing", maar van (volledige) "nieuwbouw", hetgeen met name het geval is voor wat betreft FIN en VWS, die tot nu toe met een niet op SAP-software gebaseerd systeem werken. De aanbesteding had functioneel moeten worden omschreven, zodat ook Oracle had kunnen inschrijven. Oracle heeft al in een vroeg stadium geprotesteerd tegen de gang van zaken, maar de ministeries weigeren de aanbesteding te staken. [...]

3.3. De ministeries hebben na ampel onderzoek besloten op financieel administratief gebied hun krachten te bundelen en met het oog daarop gebruik te gaan maken van één ICT-systeem. Om hen moverende redenen hebben zij ervoor gekozen om daarbij gebruik te gaan maken van het systeem dat SZW sedert 2003 toepast. Dat systeem is gebaseerd op SAP-software, ten aanzien waarvan SZW over de vereiste gebruiks- en licentierechten beschikt. Alvorens over te kunnen gaan tot de gezamenlijke ingebruikneming van dat systeem moeten daaraan nog wel de nodige aanpassingen worden verricht ("generiek maken"), zoals het voorzien van een update en het 'multi-company' inrichten ervan.

3.4. Met het oog daarop hebben de ministeries door middel van de onderhavige aanbesteding in perceel 1 uitgevraagd de "Inhuur van ICT-personeel voor het generiek maken, inrichten en applicatiebeheer van een gezamenlijk financieel administratief systeem". Daarmee betreft het voorwerp van die aanbesteding - anders dan die van SZW in 2003 en anders dan waarvan Oracle lijkt uit te gaan - uitdrukkelijk niet een nieuw ICT-systeem, maar slechts het inhuren van ICT-personeel dat nodig is voor het "verbouwen" (aanpassen) van het SZW-systeem, opdat het door de ministeries in gebruik kan worden genomen."

Lees de uitspraak hier.

IT 197

Geen auteursrecht op gebruikersinterface?

Op 22 december 2010 bepaalde het HvJ EU dat een grafische gebruikersinterface als werk auteursrechtelijke bescherming kan genieten indien hij een eigen intellectuele schepping van zijn auteur is (zie hier en de eerdere conclusie van de AG hier). De Amsterdamse rechter dacht daar in het verleden anders over. 

Op 18 november 1993 oordeelde de president van de Rb Amsterdam (Slasoft/ Digi Nederland, Computerrecht 1994/3) als volgt:

"5 Het computerprogramma Slafak komt in zijn totaliteit voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking aangezien het voldoet aan het vereiste van oorspronkelijkheid daar het een eigen, oorspronkelijk karakter bezit en het oorspronkelijke karakter van de maker draagt. [...]

6. De gebruikersinterface als zodanig geniet, naar voorshands wordt aangenomen, geen auteursrechtelijke bescherming omdat zij een onzelfstandig onderdeel van de programmatuur vorm en dus niet is te kwalificeren als een afzonderlijk werk."

Vergelijk ook de noot van Jaap Spoor bij HR 22 maart 2002 (NVM/Telegraaf), NJ 2003/149:  

"Men kan niet zo maar naar believen min of meer willekeurige onderdelen van of selecties uit gegevensverzamelingen verheffen tot rechtsobjecten al naar gelang dat toevallig zo uitkomt."

De vraag is of de leer van het "onzelfstandige onderdeel" nog gehanteerd kan worden na de uitspraak van het HvJ EU. Overigens heeft Alfred Meijboom een lezenswaardige noot geschreven in Computerecht 1994/3 bij de uitspraak van de Amsterdamse rechter. Daarin betoogt Meijboom met kracht van argument dat een gebruikersinterface weldegelijk als zelfstandig werk kan worden beschouwd, zij het in de sleutel van het door het HvJ EU voor interfaces afgeschoten softwareauteursrecht.

Voor meer achtergrond over de bescherming van interfaces zie ook de nieuwe Softwarerecht van Struik, Van Schelven en Hoorneman, met name paragraaf 2.9.