Grafische gebruikersinterface geen software
HVJ EU, 22 december 2010, zaak C-393/09, Bezpečnostní softwarová asociace (de BSA) tegen Ministerstvo kultury (prejudiciële vragen Nejvyšší správní soud, Tsjechië). De grafische gebruikersinterface vormt volgens het Hof geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 en valt niet onder de auteursrechtelijke bescherming die deze richtlijn aan computerprogramma’s toekent. Het Hof volgt daarbij zijn AG (zie IT en Recht nr IT 125).
Enkele overwegingen uit het arrest:
"40 De grafische gebruikersinterface is met name een interactieve interface, die communicatie mogelijk maakt tussen het computerprogramma en de gebruiker ervan.
41 In die omstandigheden kan het computerprogramma niet worden gereproduceerd op basis van de grafische gebruikersinterface, maar vormt deze interface louter een element van het programma dat de gebruikers de mogelijkheid biedt om dit programma optimaal te gebruiken.
42 Hieruit volgt dat deze interface geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250, zodat hij niet onder de bijzondere auteursrechtelijke bescherming valt die deze richtlijn aan computerprogramma’s verleent. [...]44 In dit verband moet worden nagegaan of de grafische gebruikersinterface van een computerprogramma onder de bescherming van het gemeenrechtelijk auteursrecht valt op grond van richtlijn 2001/29. [...]
46 Bijgevolg kan de grafische gebruikersinterface als werk auteursrechtelijke bescherming genieten, indien hij een eigen intellectuele schepping van zijn auteur is. [...]
48 Bij zijn beoordeling dient de nationale rechter met name rekening te houden met de schikking en de specifieke configuratie van alle onderdelen van de grafische gebruikersinterface, teneinde vast te stellen welke daarvan het oorspronkelijkheidscriterium vervullen. In dit verband voldoen onderdelen van de grafische gebruikersinterface die louter worden gekenmerkt door hun technische functie, niet aan dit criterium.
49 Zoals de advocaat-generaal in de punten 75 en 76 van zijn conclusie aangeeft, is aan het oorspronkelijkheidscriterium immers niet voldaan wanneer de uitdrukking van deze onderdelen door hun technische functie wordt bepaald, aangezien de verschillende manieren om een idee uit te voeren dan zodanig beperkt zijn dat het idee samenvalt met de uitdrukking ervan.
50 In een dergelijk geval kan de auteur door middel van de onderdelen van de grafische gebruikersinterface onmogelijk uitdrukking geven aan zijn creatieve geest en tot een resultaat komen dat een eigen intellectuele schepping vormt.
51 In het licht van het bovenstaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord, dat de grafische gebruikersinterface geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 en dat hij niet onder de auteursrechtelijke bescherming valt die deze richtlijn aan computerprogramma’s toekent. Niettemin kan een dergelijke interface als werk wel onder de auteursrechtelijke bescherming vallen van richtlijn 2001/29, indien hij een eigen intellectuele schepping van zijn auteur vormt."
Lees het arrest hier.
Ook verschenen op IEForum.
Naar zijn aard bestemd voor een nieuwe server..
Uit de oude doos. Rechtbank Rotterdam, 5 december 2007, HA ZA 06-1550 (LJN: BC1152). Nietigheid ogv artikel 3:40 lid 1 BW; wanprestatie en ontbinding; ongedaanmakingsverbintenissen. RealNetwork levert aan Fairplay zogenaamde OEM-software (Original Equipment Manufacturer) en installeert deze op een door Fairport elders aangeschafte tweedehands server. Fairport stelt dat de onderliggende overeenkomst nietig is, nu RealNetwork gehandeld zou hebben in strijd met de regels van de computerfabrikant, die voorschrijven dat de software alleen bij nieuwe computers mag worden geleverd. Met dank aan Hans Jansen,Vondst Advocaten.
Ook stelt Fairport dat sprake is van wanprestatie, nu Fairport niet wist dat de software bestemd was voor een nieuwe server en zij niet op de hoogte was gesteld van het feit dat installatie op een tweedehands server mee zou brengen dat de fabrikant de licentieovereenkomst niet zou accepteren. Ook was Fairport niet door RealNetwork geïnformeerd over het gevolg daarvan, namelijk dat zij geen zou kunnen maken van updates van de software. De rechtbank overweegt dat RealNetwork een mededelingsplicht had. De gevorderde ontbinding wordt toegewezen.
Partijen worden uitgenodigd zich uit te laten over de gevolgen van de ontbinding en over de daaruit voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenissen.
De belangrijkste overwegingen:
"7.1 Tussen partijen staat vast dat [eiser] aan Fairport software heeft geleverd en deze software heeft geïnstalleerd op een door Fairport elders aangeschafte tweedehands server. Als door Fairport gesteld, en door [eiser] niet gemotiveerd weersproken, staat eveneens vast dat de geleverde software naar zijn aard bestemd was om geïnstalleerd te worden op een nieuwe server. Fairport heeft als meest vergaand verweer aangevoerd dat de tussen haar en [eiser] gesloten overeenkomst nietig is, omdat [eiser] illegale software heeft geleverd. Fairport heeft hiertoe aangevoerd dat de computerfabrikant voorschrijft dat de software alleen bij nieuwe computers mag worden geleverd en dat [eiser], door toch aan Fairport te leveren, de regels van de computerfabrikant overtreedt. [eiser] heeft hiertegenover betoogd dat hij naar de fabrikant in overtreding is als hij software bestemd voor een nieuwe server plaatst op een bestaande server, maar dat dit Fairport niet regardeert.
De rechtbank overweegt dat het verweer van Fairport, waarbij zij kennelijk een beroep doet op het gestelde in artikel 3:40 lid 1 BW, niet kan slagen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser] lag het op de weg van Fairport om desgevraagd ter gelegenheid van de comparitie van partijen terzake nadere feiten en omstandigheden te stellen ter onderbouwing van haar stelling, die mits bewezen de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat de met [eiser] gesloten overeenkomst nietig is. Nu Fairport dit heeft nagelaten, moet aan haar stelling voorbij worden gegaan.
7.2 Fairport heeft voorts tot haar verweer aangevoerd dat [eiser] is tekort gekomen in de nakoming van de verbintenis door buiten medeweten van Fairport software te leveren die bestemd was voor een nieuwe server. Hierdoor heeft acceptatie van de licentieovereenkomst door de fabrikant nooit plaatsgevonden, en heeft Fairport evenmin gebruik kunnen maken van updates van de software, aldus Fairport. [eiser] heeft hiertegenover betoogd dat partijen waren overeengekomen dat de software zou worden geïnstalleerd op een nieuwe server, maar dat Fairport in afwijking hiervan een tweedehands server heeft aangeschaft, en dat Fairport vervolgens met [eiser] heeft afgesproken dat [eiser] de software op deze tweedehands server diende te installeren en Fairport hiervoor de verantwoordelijkheid op zich zou nemen.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] de software heeft geïnstalleerd op een tweedehands server, terwijl de software bestemd was voor plaatsing op een nieuwe server. Door [eiser] is niet betwist dat acceptatie van de licentieovereenkomst nimmer heeft plaatsgevonden, en dat Fairport hierdoor geen gebruik kon maken van updates van de software, zodat dit tussen partijen eveneens vast staat. Naar het oordeel van de rechtbank bezit de geleverde software hierdoor niet de eigenschappen die Fairport op grond van de overeenkomst mocht verwachten, en beantwoordt de door [eiser] geleverde prestatie derhalve niet aan de tussen partijen gesloten overeenkomst. [eiser] heeft weliswaar aangevoerd dat hij Fairport heeft gewaarschuwd dat de software op een nieuwe server geïnstalleerd diende te worden, en dat Fairport zelf de verantwoordelijkheid op zich zou nemen voor installatie van de software op een tweedehands server, maar gesteld noch gebleken is dat [eiser] Fairport heeft gewaarschuwd dat bij installatie op een tweedehands server geen acceptatie van de licentieovereenkomst zou plaatsvinden en geen gebruik gemaakt kon worden van updates van de software. Als deskundig verkoper en installateur had zulks wel van [eiser] verwacht mogen worden. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] zijn verplichtingen uit de met Fairport gesloten overeenkomst niet behoorlijk is nagekomen. [...]7.4 Voor ontbinding is vereist dat de schuldenaar in verzuim is voor zover de nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is. Gesteld noch gebleken is dat nakoming door [eiser] blijvend of tijdelijk onmogelijk was, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat nakoming mogelijk was. Nu Fairport, naar [eiser] niet gemotiveerd heeft weersproken, [eiser] in de gelegenheid heeft gesteld de door hem geïnstalleerde software te vervangen en [eiser] dit heeft geweigerd, is [eiser] in verzuim. Dit brengt mee dat de tussen partijen gesloten overeenkomst vatbaar is voor ontbinding. De vordering tot ontbinding in rechte zal derhalve worden toegewezen.
7.5 Door ontbinding worden partijen bevrijd van hun verbintenissen en ontstaan ongedaanmakingsverbintenissen, voor zover er op het moment van ontbinding reeds prestaties zijn verricht. Voor zover ongedaanmaking naar de aard van de prestatie onmogelijk is, zoals in het geval van verrichte werkzaamheden, ontstaat een verbintenis tot vergoeding van de waarde, op grond van artikel 6:272 lid 2 BW eventueel beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor de ontvanger werkelijk heeft gehad. Nu partijen zich over de gevolgen van ontbinding van de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenissen nog niet nader hebben uitgelaten, zal de rechtbank hen daartoe alsnog in de gelegenheid stellen. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol, zodat eerst [eiser] bij akte, en vervolgens Fairport bij antwoordakte, zich hierover kan uitlaten. "
Lees het vonnis hier.
Schade wegens aanbieden inbreukmakende software
Rechtbank Utrecht 15 december 2010, 261339 / HA ZA 09-203 (LJN: BO7398). Eerst even voor jezelf lezen. In haar tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat Assistance t.o.v. SAS toerekenbaar tekort is geschoten door het aanbieden van een met WFV vergelijkbaar of concurrerend softwareproduct. Zij heeft geoordeeld dat de vorderingen jegens Qurius zullen worden afgewezen. Verder heeft de rechtbank SAS in de gelegenheid gesteld haar schade bij akte nader te onderbouwen.
Bij antwoordakte heeft Assistance gereageerd. De verweren van Assistance worden grotendeels gepasseerd. De rechtbank begroot de schade van SAS op EUR 157.761,50. Het beroep van Assistance op eigen schuld van SAS en op matiging wordt gepasseerd. De stelling van Qurius dat SAS in de proceskosten moet worden veroordeeld berekend conform tarief VI of V, wordt gepasseerd. Overwogen wordt dat - gelet op het gediende belang van een eenvoudige afwikkeling van proceskosten - alleen in bijzondere, zwaarwegende omstandigheden van het liquidatietarief wordt afgeweken. Het feit dat de rechtbank heeft geoordeeld dat de schade in deze procedure begroot kan worden en niet naar een schadestaatprocedure (tarief II) verwijst, is geen aanleiding van het liquidatietarief af te wijken.
Lees het vonnis hier.
Europese Commissie veroordeeld tot ruim € 12 miljoen schade voor inbreuk op software
Gerecht van de Europese Unie, 16 december 2010, inzake Systran tegen Europese Commissie. Eerste reactie. Commissie word veroordeeld tot betaling van € 12.001.000 schade aan Systran wegens inbreuk auteursrecht op vertaalsoftware. Met dank aan Benjamin Docquir, Simont Braun.
De uitspraak is op dit moment nog enkel in het Frans beschikbaar. De uitspraak is hier raadpleegbaar.
Systran of voorgangers ervan hadden opeenvolgende contracten met de Commissie gesloten, al sinds 1975. De Commissie was blijkbaar de mening toegedaan dat zij bepaalde IE rechten op de software had verkregen, en initieerde een openbare aanbesteding voor het verbeteren van de software.
De verzoekende partijen (Systran) beroepen zich op de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Commissie, omwille van schending van hun auteursrecht en know-how, en er is dus een interessante discussie rond de bevoegdheid/rechtsmacht van het Gerecht in contractuele/niet-contractuele aangelegenheden (par. 57-128).
Het Gerecht analyseert vervolgens de mate van gelijkenis of overname uit de Systran programma’s naar de software die door de Commissie wordt gebruikt (par. 137-157), en concludeert dat er inbreuk op het auteursrecht wordt gepleegd. De “historische” contracten tussen de partijen houden geen uitdrukkelijke overdracht van de auteursrechten, hoewel de Commissie in feite een deel van de ontwikkeling van de software heeft betaald.
De schadevordering van Systran wordt gedeeltelijk toegewezen op basis van voornamelijk een forfaitaire raming van (i) royalties die de Commissie had moeten betalen (7 miljoen euro), (ii) de bijkomende schade, i.e. de negatieve impact van het optreden van de Commissie op de omzet en de groei van Systran tussen 2004 en 2010.
Serge Gijrath counsel bij Stibbe
Serge Gijrath heads the IT/IP practice and works in the TMT group. He has been specialising in IT law for over 20 years. His practice focuses on IT & sourcing, telecommunications, electronic commerce, Internet, (new) media and privacy law.
Lees het persbericht hier.
Spammen in strijd met huisregels: boete
Rb Utrecht 8 december 2010, zaaknummer 676425 AC EXPL 10-934 LH 464. Eiser Gay Group exploiteert een website, Gay.nl genaamd, bedoeld als platform voor dienstverlening aan homoseksuelen. Van de website maken onder meer een forum en een chatdienst deel uit, waarmee gebruikers van de website met elkaar in contact kunnen komen. Gedaagde had op de site commerciële berichten verstuurd in strijd met de huisregels. Op grond van boetebeding wordt hij veroordeeld tot € 5.000. Met dank aan Arnoud Engelfriet, ICTRecht.
Het vonnis doet denken aan Netwise/NTS, waarin ook een spammer werd gehouden aan huisregels. Verschil is dat Gay Group een boetebeding had ingebouwd en dat de rechter dit van toepassing acht. Spammer moet € 5.000 betalen want boete was beperkt tot 10 overtredingen (van de 198 begane).
Meest relevante rechtsoverwegingen:
"4.3. Vervolgens bestaat geschil over de vraag of V M op 9 juli 2009 de door Gay Group opgestelde berichten aan 198 mede-gebruikers van de website heeft verzonden. Ook deze vraag beantwoordt de kantonrechter bevestigend. V M ontkent dat hij (zelf) de litigieuze berichten heeft verstuurd, maar hij laat zich wisselend uit over de mogelijkheid dat het een van zijn freelance medewerkers is geweest. V M bedient zich van een domeinnaam, genaamd ‘[][][].nl’. Enerzijds betwist V M dat de berichten door (een of meer van) zijn medewerkers zijn verstuurd, overigens zonder dit te motiveren (hij stelt zijn freelancers niet volledig te kunnen controleren). V M heeft niet verklaard waarom een ander bedrijf, dat ook van het betreffende IP-adres gebruik heeft gemaakt, er belang bij zou kunnen hebben om gebruikers van Gay.nl te attenderen op het 0906-nummer van V M. Anderzijds suggereert V M dat de verzending van de berichten het werk kan zijn geweest van een van zijn medewerkers. Redelijkerwijs kan alleen dit laatste verklaren dat de gebruikers van Gay.nl op 9 juli 2009 werd gevraagd via MSN contact te zoeken en daarop een automatisch bericht volgde met het verzoek te bellen met het 0906-telefoonnummer van het bedrijf van V M. Ingevolge artikel 3:70 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft V M in te staan voor de volmacht van degenen door wie hij zich in het kader van zijn bedrijfsactiviteiten doet vertegenwoordigen. Hierop stuit dit deel van het verweer van V M af. Of V M zelf op 9 juli 2009 in het buitenland was, is daarom in dit geding niet van belang.
4.4. Ook het verweer van V M dat geen sprake is van door artikel 7 van de algemene voorwaarden van Gay Group verboden spam, wordt verworpen, Met Gay Group is de kantonrechter van oordeel dat het aantal berichten dat op 9 juli 2009 in korte tijd werd verzonden erop wijst dat de website werd gebruikt voor een ander doel dan het leggen van privé contacten met andere homoseksuelen. Dat het hier een commercieel gebruik betrof, volgt tevens uit het feit dat de gebruikers van Gay.nl werden bewogen te bellen met de door V M zakelijk geëxploiteerde 0906-telefoonlijn. Dat de gebruikers van de website niet direct via de website van Gay Group, maar eerst door het automatisch gegenereerde MSN-bericht werd verzocht met dat 0906-telefoonnummer te bellen, doet er niet aan af dat van een door artikel 7 van de algemene voorwaarden van Gay Group verboden commercieel gebruik van de website sprake was. Daarop wijst ook het woord ‘initiëren’ in dat artikel. V M heeft zich dan ook aan overtreding van de uit de gebruiksrechtovereenkomst voortgevloeide verplichting schuldig gemaakt. De rechtsgeldigheid van het boetebeding van het tweede lid van genoemd artikel 7 heeft V M niet betwist. Zoals uit artikel 6:91 BW volgt kan een dergelijk beding strekken zowel tot vergoeding van schade als (enkel) tot aansporing tot nakoming. De kantonrechter begrijpt Gay Group aldus dat het haar om de preventieve werking van het boetebeding te doen is. Dat de boete bepaald op € 500,-- per gebeurtenis is hiermee niet onverenigbaar. Anders dan V M meent, is het aantal door Gay Group van gebruikers van haar website ontvangen klachten niet relevant. Een gebeurtenis die tot het verbeuren van de overeengekomen boete leidt, bestaat in de verzending van een verboden bericht. Voor zover V M matiging van de boete mocht hebben verlangd, valt niet in te zien dat de billijkheid matiging klaarblijkelijk zou eisen. Hierbij worden de wederzijdse belangen van partijen in aanmerking genomen, alsook de omstandigheid dat Gay Group de boete reeds heeft beperkt door slechts van tien overtredingen uit te gaan, terwijl vast staat dat op 9 juli 2009 een veelvoud aan berichten is verzonden, met het oogmerk om de geadresseerden te bewegen met het 0906-nummer van V M te bellen. De vordering tot betaling van € 5.000,-- aan boetes wordt daarom toegewezen. De wettelijke rente hierover is, als niet specifiek betwist, eveneens toewijsbaar."
Lees het vonnis hier.
Verkoop gebrekkige computer
Rb. Leeuwarden 24 mei 2007, CV EXPL 07-165 (LJN: BA5778) Uit de oude doos. Een consument ontbindt een koopovereenkomst met de leverancier van een computer. Dit op grond van non-conformiteit (de computer functioneert kort na aanschaf al niet naar behoren) en het tekortschieten van de leverancier om het gebrek te verhelpen. De kantonrechter oordeelt dat de leverancier van de computer zich niet kan verschuilen achter de garantie van de fabrikant van de computer.
Met dank aan Hans Jansen, Vondst Advocaten.
De belangrijkste overwegingen:
"3.2. Vast staat, dat de door [eiser] op 30 juli 2006 van [gedaagde] gekochte computer slechts korte tijd naar behoren, althans zonder voor [eiser] te grote problemen heeft gewerkt. [eiser] heeft daarom toen terecht mogen concluderen dat de computer niet de eigenschappen bezat die hij ervan mocht verwachten.
3.3. [eiser] heeft [gedaagde] op 19 september 2006 op de hoogte gesteld van de problemen met de computer. Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel, dat [gedaagde] [eiser] na het emailbericht van 19 september 2006 niet slechts heeft mogen doorverwijzen naar de fabrikant van de computer. [gedaagde] als uitoefenende een beroep of bedrijf houdt jegens [eiser] als consument de verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van garantiebepalingen en daarmee ook voor deugdelijke reparatie van de computer binnen een redelijke termijn. [gedaagde] heeft niet betwist, dat de computer na de eerste reparatie (nog) niet naar behoren werkte. Ook is door hem niet gemotiveerd betwist dat bestanden en software van de computer waren verwijderd.
3.4. Niet gebleken is, dat herstel en vervanging van de computer onmogelijk waren of van [gedaagde] niet konden worden gevergd. [gedaagde] is als verkoper tekortgeschoten in zijn verplichtingen jegens [eiser], in eerste instantie door [gedaagde] een computer te leveren die niet aan de overeenkomst beantwoordde en in tweede instantie door niet binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor [eiser] als koper voor (deugdelijk) herstel of vervanging van de computer te zorgen. Buiten kijf is immers, dat [eiser] in elk geval van 19 september 2006 tot 5 januari 2007, de datum waarop [eiser] de overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden, niet over een computer heeft kunnen beschikken die functioneerde zoals die had moeten functioneren. [gedaagde] is gedurende de genoemde, naar het oordeel van de kantonrechter ruime periode in voldoende mate in de gelegenheid geweest zijn (herstel- en/of vervangings-)verplichtingen jegens [eiser] na te komen.
3.5. De vordering tot afgifte van een verklaring voor recht, dat de koopovereenkomst door [eiser] rechtsgeldig is ontbonden, kan daarom worden toegewezen, zij het op de hieronder aan te geven wijze.
Ook de vordering tot terugbetaling door [gedaagde] van de koopprijs van de computer ad € 885,12 aan [eiser] kan daarom worden toegewezen."
Lees de uitspraak hier.
Open source aanbesteden? - Besluit Europese Ombudsman
438/2007/(TN)RT
Met dank aan: Marianne Korpershoek, Louwers IP/Technology Advocaten
De leverancier van softwaresysteem CIRCA grijpt mis als de Commissie bij een volgende aanbesteding voor softwaresysteem X kiest. De leverancier klaagt daarop bij de Europese Ombudsman dat de Commissie zonder aanbesteding kiest voor een nieuw softwaresysteem, waardoor hij buitenspel komt te staan. De Commissie stelt daarop dat het nieuwe systeem gebaseerd is op open source software, kosteloos is en dat aanbesteding nu eenmaal niet nodig is om een cost-free product te kopen.
De Ombudsman constateert dat:
“The procedure the Commission followed would appear to be satisfactory if the following two conditions were met. First, if X system was an OSS at the relevant time, and second, if the OSS the Commission chose was indeed cost-free.”
Lees het besluit van de Europese Ombudsman hier
De grenzen van het privacyrechtelijke inzagerecht
Blog van Mark Jansen. De rechtbank Utrecht heeft op 29 november drie interessante uitspraken gewezen waarin zij de grenzen aangeeft van het inzagerecht dat op grond van het privacyrecht bestaat.
Ruim inzagerecht
Op grond van artikel 35 Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) heeft iedereen van wie persoonsgegevens worden verwerkt het recht op inzage welke gegevens worden verwerkt. De Hoge Raad heeft enkele jaren geleden al uitgemaakt dat wie een dergelijk verzoek doet dit niet hoeft te motiveren maar kan “volstaan met een verwijzing naar art. 35 Wbp” en dat hij mag verwachten dat “de vervolgens aan te reiken informatie transparant en volledig zal zijn“. Dat sluit ook aan bij de opmerkingen uit de wetsgeschiedenis dat het inzagerecht samenhangt met het transparantiebeginsel: een ieder moet in beginsel in de gelegenheid zijn om na te kunnen gaan of zijn gegevens worden verwerkt.
Uitzonderingen
Er zijn echter ook grenzen aan het inzagerecht. Op grond van artikel 43 WBP mag een inzageverzoek worden geweigerd voor zover dit noodzakelijk is in het belang van “de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen“. In twee van de drie hierna te bespreken zaken doet deze uitzondering zich voor.
Verder is van belang te onthouden dat het inzagerecht alleen bestaat wanneer de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing is. Dat lijkt evident, maar zoals hierna zal blijken kan een verzoek op grond van artikel 35 WBP ook daarop stranden (zie de 3e kwestie).
Gegevens uit meldingsysteem ziekenhuis niet ter inzage voor betrokkene
De eerste uitspraak van de rechtbank Utrecht zag op een geschil tussen een (voormalig) patiënte en een ziekenhuis. De patiënte was in het verleden geopereerd en daarbij was – zo bleek later – een spons in de buik van de vrouw achtergebleven. Dit incident is intern in het ziekenhuis gemeld in haar meldingssysteem. Dat systeem is door het ziekenhuis opgesteld in het kader van haar kwaliteitsbeleid en met als bedoeling dat personeel zonder angst voor repercussies incidenten vertrouwelijk kan melden.
In het kader van het verhalen van de schade op het ziekenhuis, heeft de vrouw bij het ziekenhuis met een beroep op artikel 35 WBP zowel afschrift van haar medische dossier als van deze melding in het meldingssysteem opgevraagd. Afschrift van het dossier is door het ziekenhuis verschaft, maar afschrift van de melding is door het ziekenhuis geweigerd. De vrouw verzoekt nu aan de rechtbank het ziekenhuis te bevelen ook deze gegevens te verschaffen.
De rechtbank wijst dit verzoek echter af. De rechtbank volgt het verweer van het ziekenhuis dat “voor het goed functioneren van het meldingssysteem vertrouwelijkheid gegarandeerd moet zijn“. Dat rechtvaardigt volgens de rechtbank ook dat artikel 35 WBP buiten toepassing blijft. Ik kan mij goed vinden in deze overweging.
De rechtbank overweegt ook nog (ten overvloede) dat gegevens in het meldingsysteem niet bestaan uit “persoonsgegevens in de zin van de Wbp“. Gezien de ruime definitie van persoonsgegevens en de ruime uitleg die de gezamenlijke privacytoezichthouders aan dit begrip geven is maar de vraag of die constatering helemaal juist is.
Advies van medisch adviseur verzekraar niet ter inzage voor betrokkene
In de tweede uitspraak gaat het ook om een kwestie over medische aansprakelijkheid. Een vrouw was enkele jaren geleden foutief door een ziekenhuis behandeld. Zij stelt het ziekenhuis aansprakelijk voor deze fout en de dientengevolge geleden schade.
In het kader van deze aansprakelijkheidsstelling heeft zij bij de verzekeraar van het ziekenhuis een kopie opgevraagd van (1) de medische informatie die zij over haar heeft en (2) van het medisch advies dat deze verzekeraar over deze kwestie heeft ontvangen. De kopie van de medische gegevens is aan haar verschaft, het verschaffen van de kopie van het (voor intern gebruik bedoelde) medische advies is echter geweigerd. Tegen deze weigering komt de vrouw nu bij de rechtbank op.
De verzekeraar had (kort samengevat) betoogd dat zij vertrouwelijk met haar adviseur moet kunnen overleggen over lopende aansprakelijkheidskwesties. De rechtbank volgt haar daarin: ” Het zou de ongestoorde gedachtewisseling van de aangesproken persoon – in dit geval de verzekeraar – om te kunnen komen tot een standpunt naar aanleiding van de aansprakelijkstelling en zijn positie ten opzichte van de wederpartij in een eventuele procedure te zeer (kunnen) schaden als van de inhoud van de adviezen van de medisch adviseur aan de betrokkene/wederpartij mededeling zou moeten worden gedaan in de zin van artikel 35 Wbp.”.
Ook in deze uitspraak kan ik me vinden. Soortgelijke kwesties doen zich bijvoorbeeld ook bij advocaten voor. Het zou het beroepsgeheim van advocaten geweld aandoen wanneer betrokkenen met een beroep op de WBP inzage in vertrouwelijke correspondentie zouden kunnen opeisen. De zaak doet wat dat betreft denken aan een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen waarover ik geblogd heb en waarin uitdrukkelijk is bepaald dat inzage in de correspondentie met de advocaat niet onder het inzagerecht valt.
Klachtdossier seksuele intimidatie valt niet onder de WBP
De derde kwestie handelt over een klacht over seksuele intimidatie die was ingediend bij de klachtcommissie van de betreffende onderneming. Nadat de klachtcommissie uitspraak had gedaan, heeft de klagende vrouw een kopie van het klachtdossier verzocht. Deze kopie is haar geweigerd. Tegen deze weigering komt ze nu op bij de rechtbank.
De rechtbank weigert het verzoek echter, omdat volgens haar de WBP in dit geval niet van toepassing is. Het betreft hier een papieren dossier en voor toepasselijkheid van de wet is in dat geval vereist dat sprake is van een “bestand” in de zin van de WBP. Volgens de rechtbank is het “door de COO aangelegde klachtdossier is niet te kwalificeren als een dergelijk “bestand”. Het heeft immers uitsluitend betrekking op de door [verzoekster] ingediende klachten en bevat geen (vergelijkbare) persoonsgegevens van anderen.“.
Ik vraag me af of de rechtbank de wet hier niet te eng uitlegt. Er mag weliswaar in dit geval sprake zijn van slechts een enkel klachtdossier, ik kan me niet voorstellen dat een commissie die nota bene is aangesteld om klachten te behandelen die klachten niet op gestructureerde wijze bewaart. De redenering van de rechtbank zou bovendien tot de wat wonderlijke consequentie kunnen leiden dat de eerste klager bij een dergelijke commissie geen inzage in het dossier heeft, maar dat zodra de commissie meer klachten heeft behandeld alle individuele klagers opeens wel inzage in hun dossier zouden kunnen krijgen.
Vergelijk in dat kader ook de opinie van de gezamenlijke privacytoezichthouders over personeelsdossiers: “Not all manual records necessarily fall within the Directive’s scope. They only do so if they form part of a ‘personal data filing system’. This is defined as any structured set of personal data, which are accessible according to specific criteria, whether centralised, decentralised or dispersed on a functional or geographical basis. Most employment records are likely to fall within this definition. However, in some countries, the implementing measures may exclude some hand-written notes retained outside any form of filing system but given the necessarily structured nature of employment records will include most information kept about workers whether centrally or by line managers.”
Het zou wat mij betreft overtuigender zijn geweest wanneer de rechtbank ook deze kwestie met een beroep op de uitzondering van artikel 43 WBP zou hebben afgedaan. Klachtencommissies voor seksuele intimidatie kunnen vermoedelijk alleen goed functioneren wanneer zij in vertrouwen alle personen kunnen horen die (al dan niet zijdelings) bij de klacht betrokken zijn en/of die de commissie van informatie kunnen voorzien over de klager en/of de beklaagde. Er zijn waarschijnlijk niet veel mensen bereid mee te werken aan onderzoeken van de klachtencommissie wanneer de klagende partij de volledige inhoud van het betreffende klachtdossier – met daarin o.a. verklaringen van de personen die door de commissie gehoord zijn – eenvoudig met een beroep op artikel 35 WBP kan opvragen. Juist omdat transparantie het functioneren van dergelijke commissies ondergraaft, zou wat mij betreft ook hier een beroep op artikel 43 WBP gerechtvaardigd zijn.
Lees de originele blog hier.
Gerichtheid websites - vervolg
Op welk land richt een website zich? Blog van Arnoud Engelfriet sluit mooi aan bij IT 179, 162 en 161. Wanneer richt een website zich op een bepaald land? Een ontzettend lastige vraag, maar het Europese Hof van Justitie ontkwam er niet aan deze te beantwoorden. In twee arresten (C‑585/08 en C‑144/09) komt ze met een mooi genuanceerd antwoord: een website alleen is niet genoeg, maar geografisch getargete advertenties of taalkeuzes kunnen dat wel zijn.
In beide zaken ging het om een consument die een overeenkomst sloot met een bedrijf dat in een ander Europees land gevestigd was. (In de eerste zaak was het een pakketreis (vervoer en verblijf), in de tweede een geboekte hotelkamer.) Beide consumenten hadden ruzie met het bedrijf over de uitvoering van de overeenkomst, en in beide gevallen betwistte het bedrijf dat de rechtbank bevoegd was omdat zij in een ander land gevestigd was. Omdat het hier ging om bestellingen via internet, iets waar nog geen jurisprudentie over is, besloten de rechtbanken de vraag voor te leggen aan het Europese Hof van Justitie.
Europese regels, met name Verordening 593/2008 (toepasselijk recht) en Verordening 44/2001 (bevoegde rechtbank) zijn niet heel duidelijk, zoals ik in mei al besprak. Het criterium is grofweg of je je als bedrijf “richt op het land” waar de consument woont. In dat geval is de rechtbank van dat land bevoegd, ongeacht waar het bedrijf gevestigd is.
Het Hof worstelt met dat criterium, maar vindt dan aan aanknopingspunt bij de reclame-uitingen van de ondernemer. Bij traditionele reclame is dit immers doorslaggevend: wie in een Duitse krant adverteert, wil kennelijk in Duitsland zaken doen en valt dan onder Duits recht. Logisch.
Maar bij internetreclame is dat een heel stuk lastiger. Websites en banners verschijnen door de hele Europese Unie, maar om daar nu uit te concluderen dat je je dus op elk land in de EU wil richten, gaat het Hof te ver. In dat geval had de wetgever dat maar expliciet moeten opschrijven. Sterker nog, bij de totstandkoming van verordening 44/2001 is een tekst met die strekking geschrapt voordat deze van kracht werd.
Een website is dus niet genoeg, of in de woorden van het Hof:
De wetgever van de Unie wenst weliswaar de consument beter te beschermen, maar is niet zo ver gegaan te bepalen dat het loutere gebruik van een internetsite, dat een gebruikelijk middel is geworden om handel te drijven, ongeacht het geviseerde grondgebied, een activiteit is die „gericht is op” andere lidstaten en de toepassing meebrengt van de beschermende bevoegdheidsregel van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001.
Je moet dus op zoek naar méér: waaruit kun je halen dat de ondernemer van plan was om handel te drijven met consumenten uit bepaalde andere landen? Wat het Hof noemt “elke duidelijke uitdrukking van de wil om de consumenten in deze lidstaat als klanten te winnen”.
Een negatieve aanwijzing is een e-mailadres, postadres of telefoonnummer - in ieder geval zonder internationaal kengetal. Die gegevens moet iedere onderneming verplicht op zijn site hebben, dus daar kun je niet uit afleiden dat men internationaal bezig wil zijn.
Positieve aanwijzingen zijn daarentegen:
Met naam één of meerdere landen noemen waar je bereid bent zaken te doen. Ik denk dat die standaard dropdown met alle landen ter wereld niet genoeg is, maar een zelfgemaakte landenlijst bij je bestelformulier zou dus genoeg moeten zijn. (Waarom gebruiken mensen die giga-dropdown eigenlijk? Hoe veel klanten komen er uit Samoa of Antigua?)
Adverteren bij een zoekmachine en die advertentie geografisch targeten op dat land. Dat is dus in feite het traditionele criterium van reclame in een land. Hoe je dit bewijst, is me niet duidelijk.
Een combinatie van secundaire factoren als een telefoonnummer met internationaal kengetal, een niet-landgebonden topleveldomeinnaam, routebeschrijvingen die in dat andere land beginnen of testimonials van internationale klanten. Elk van die dingen is op zich misschien niet genoeg, maar bij elkaar waarschijnlijk wel.
Taal of munteenheid, mits die niet ook in je eigen land gebruikelijk zijn (Nederlandse ondernemers richten zich dus niet automatisch op België, maar met Noorse tekst en prijzen in kroner richt je je als Nederlander wel op Noorwegen)
Ook leuk kan het worden als je met tussenpersonen werkt: als die jou vertegenwoordigen, dan wordt de beoordeling van hun websites aan jou toegerekend. Denk je dus alleen aan Nederlanders te leveren maar gaan je agenten in het Duits reclame maken, dan vallen boekingen van Duitsers onder Duits recht.
Wat zouden nog meer handige criteria kunnen zijn? Wat zijn op internet “duidelijke uitdrukkingen van de wil” om klanten uit een bepaald land binnen te halen?
Lees de blog en reacties hier.