Onderhoudstermijn van 48 uur niet fataal
Rechtbank Alkmaar 3 augustus 2011 LJN BR4997 (Fleetlogic/OTS)
Onderhoud van hardware en software. Fatale termijn, inspannings- vs resultaatsverplichting. De overeenkomst bepaalt: "Opdrachtnemer zal binnen 48 uur na melding van de storing ter plekke service verlenen, tenzij schriftelijk een later tijdstip wordt afgesproken." Is dit te beschouwen als een fatale termijn? Nee, volgens de rechtbank. Redelijkerwijs is een ingebrekstelling vereist, "aangezien het gaat om een voortdurende onderhoudsverplichting van Fleetlogic voor meerdere systemen bij verschillende klanten." Met dank aan Polo van der Putt, Vondst Advocaten.
In reconventie wordt gedicussieerd over de vraag of bovengenoemde contractsbepaling een inspannings- of een resultaatsverplichting behelst. In dat kader kom aan de orde of de contractsbepaling inhoudt dat Fleetlogic (de leverancier) gebreken binnen 48 uur verholpen dient te hebben. Mijn inziens terecht oordeelt de rechtbank dat dit niet het geval is:
"De rechtbank overweegt dat de tekst van artikel 3.3.6 geen aanwijzing biedt voor de uitleg die OTS daaraan geeft, nu deze spreekt over service verlenen en niet over een termijn waarbinnen problemen dienen te worden opgelost. OTS heeft geen feiten aangevoerd die tot een andere uitleg van deze bepaling uit de overeenkomst moeten leiden."
Maar als Fleetlogic niet binnen 48 uur na melding begint met serviceverlening, is zij dan van rechtswege in verzuim, of is er nog een ingebrekestelling nodig? De rechtbank is van mening dat zelfs als sprake is van een fatale termijn, een schriftelijke aanmaning c.q. ingebrekestelling noodzakelijk is:
"Bovendien geldt dat ook indien, zoals OTS betoogt, sprake zou zijn van een resultaatverplichting en Fleetlogic ten aanzien van een specifieke storingsmelding in verzuim zou kunnen raken zonder dat een ingebrekestelling vereist is, in het kader van de onderhavige overeenkomst een schriftelijke aanmaning dan wel ingebrekestelling redelijkerwijs vereist is aangezien het gaat om een voortdurende onderhoudsverplichting van Fleetlogic voor meerdere systemen bij verschillende klanten."
Een opmerkelijke uitspraak. Allereerst lijken partijen en de rechtbank er vanuit te gaan dat een verplichting om binnen 48 te beginnen met repareren een inspanningsverplichting is. Dat lijkt mij niet zonder meer het geval te zijn. De verplichting om binnen 48 uur ter plaatse te zijn en met de reparatie te beginnen, kan mijn inziens ook een resultaatsverplichting zijn. Het toegezegde resultaat is dan de tijdige komst en aanvang van reparatie. Dat staat los van de vraag of de leverancier ook daadwerkelijk binnen een bepaalde termijn in de reparatie moet zijn geslaagd.
Ten tweede neemt de wet naar de letter als uitgangspunt dat termijnen in beginsel fataal zijn (art. 6:83 BW). Ik zelf heb wel betoogd dat zeker voor de IT-branche het tegenovergestelde zou gelden, termijnen zijn in beginsel niet fataal, tenzij (zie mijn artikel hier). De rechtbank overweegt dat de overeengekomen termijn niet fataal is, "aangezien het gaat om een voortdurende onderhoudsverplichting van Fleetlogic voor meerdere systemen bij verschillende klanten." Deze redenering ben ik eerder nog niet tegengekomen. Zij lijkt mij ook niet steekhoudend. De vraag hoe een contractsbepaling dient te worden uitgelegd zal immers in eerste instantie uitgelegd moeten worden aan de hand van feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan tussen partijen. Dat een van de partijen ook verplichtingen naar derden heeft staat daar in beginsel buiten, tenzij daar tussen partijen afspraken of voorbehouden over zijn gemaakt. Van dat laatste is mij na bestudering van de uitspraak niet gebleken. Daarnaast spreekt de rechtbank van een "schriftelijke aanmaning of ingebrekestelling". Mogelijk doelt de rechtbank met "schriftelijke aanmaning" op de schriftelijke mededeling als bedoeld in art. 6:82 BW. Een andere interpretatie lijkt mij in strijd met het wettelijke systeem, waarbinnen aan de ingebrekestelling strenge eisen worden gesteld (zie ook mijn artikel).
Wat te doen tegen patenttrollen?
Veel nieuws over patenttrollen vorige week. Een patenttrol is een bedrijf dat patenten (octrooien) bezit maar die niet zelf exploiteert. Men zoekt potentiële inbreukmakers, bedreigt die met een dure rechtszaak en biedt dan een schikkingsvoorstel aan dat lager is dan de kosten van een octrooiadvocaat. Wanneer een trol genoeg bedrijven op die manier lastigvalt, kan de praktijk aardig lucratief zijn.
Blog van Anoud Engelfriet, ICTRecht.
Patenttrollen zijn veel in het nieuws, omdat ze vaak opzienbarende claims leggen op algemeen bekende technieken. Een beruchte trol is bijvoorbeeld Lodsys, dat claimt patent te hebben op in-app aankopen, en daarvoor appmakes Rovio, Electronic Arts, Atari, Square Enix en Take-Two Interactive voor de rechter sleepte. Intelligente zoekmachine Wolfram Alpha voegde zich vorige week. Trollen zijn niet alleen een Amerikaanse fenomeen: begin deze maand startte PacketVideo een Nederlandse rechtszaak tegen muziekstreamingbedrijf Spotify.
Nu zijn patentenoorlogen niets nieuws, maar een belangrijk punt bij trollen is dat zij geen eigen bedrijfsactiviteiten hebben waar een gedaagde partij een tegenclaim op kan leggen. De gebruikelijke strategieën voor octrooien werken hier dus niet. Vaak zit er weinig anders op dan betalen of een héle dure rechtszaak voeren. Dat laatste is zelden commercieel zinvol. Nieuwssite Fark wist recent met een trol te schikken voor nul dollar nadat duidelijk werd dat de claim van de trol nergens op was gebaseerd. Maar dat is een uitzondering.
Het arrest van de US Supreme Court in de i4i/Microsoft-zaak maakte het nog wat moeilijker. Daarin oordeelde het Hooggerechtshof dat een gedaagde in een octrooizaak met héél overtuigend bewijs moet komen dat een octrooi ten onrechte is verleend. De octrooihouder hoeft daarentegen alleen maar “redelijk bewijs” te leveren dat sprake is van inbreuk. Deze ongelijkheid is gebaseerd op de aanname dat het USPTO (de Amerikaanse patentverlenende instantie) een octrooiaanvraag zorgvuldig onderzoekt, zodat de rechtbank mag uitgaan van een terecht verleend octrooi. In de praktijk moet je die aanname met een flinke korrel zout nemen.
Wel bleek uit een eerder arrest in eBay/MercExchange dat het verkrijgen van een injunction oftewel handelsverbod in de VS niet zo eenvoudig is als vaak werd gedacht. Een bedrijf moet echt bewijzen dat zij concreet geschaad wordt als de gedaagde blijft verkopen totdat de definitieve uitspraak binnen is. Dit staat in scherp contrast met Europa, waar een bedrijf zonder wederhoor een handelsverbod kan laten opleggen door de rechtbank, mits de inbreuk voldoende aannemelijk is. Recent nam Apple deze opmerkelijke stap tegen Samsung over de Galaxy Tab handhelds.
Een gevoelige dreun werd recent uitgedeeld aan patenttrol Eon-Net. Het Amerikaanse Hof van Beroep oordeelde dat de rechtszaak
had “indicia of extortion” because it was part of Eon-Net’s history of filing nearly identical patent infringement complaints against a plethora of diverse defendants, where Eon-Net followed each filing with a demand for a quick settlement at a price far lower than the cost to defend the litigation.
Ook had het bedrijf haar claims nauwelijks onderbouwd, werd niet inhoudelijk ingegaan op verweren van het aangeklaagde bedrijf en had men actief bewijsmateriaal vernietigd (“our document retention policy is to not retain any documents”), wat in de VS een zeer gevoelig punt is. Het gedaagde bedrijf kreeg een kleine 600.000 dollar aan schadevergoeding toegewezen.
Je mag hopen dat een dergelijke uitspraak door veel bedrijven wordt aangegrepen om zich te verweren tegen trollen. Het biedt namelijk een mooie stok: uw claim is dermate vergezocht dat wij ook bij de rechtbank een schadeclaim gaan indienen wegens het starten van onterechte en frauduleuze rechtszaken.
Eigenlijk zou een gehele branche die last heeft van zo’n patent gezamenlijk een rechtszaak moeten beginnen, omdat men dan de kosten kan delen. Dat is echter een ongebruikelijke stap, ook omdat die bedrijven natuurlijk elkaars concurrenten zijn, en met je concurrent samenwerken tegen een trol is geen voor de hand liggende stap bij veel bedrijven.
Een meer fundamentele stap zou een wetswijziging zijn die het voor patenttrollen moeilijker maakt hun octrooien uit te oefenen. Mogelijk kunnen we inspiratie krijgen uit het merkenrecht. Daar geldt de regel “use it or lose it”: wie niet binnen 5 jaar na registratie zijn merkrecht op producten of diensten plakt, raakt het kwijt. Een vergelijkbare regel in het octrooirecht zou dan worden dat men binnen 5 jaar na octrooiverlening een product op de markt moet brengen dat door het octrooi wordt beschermd. Zo niet, dan vervalt het octrooi of (iets minder radicaal) zou er een mogelijkheid moeten ontstaan een licentie op te eisen tegen een redelijk tarief (eventueel door de rechter vast te stellen).
Dat vereist alleen wel een duidelijke definitie van ‘trol’. Het grote probleem is namelijk dat veel ‘kleine’ uitvinders geen geld hebben hun uitvinding in productie te nemen, en dus weinig anders kunnen dan bedrijven licenties op hun octrooi te verkopen. Met bovengenoemde regel zou zo’n bedrijf de onderhandelingen vijf jaar kunnen rekken en dan aanspraak maken op de wettelijke licentie. Hoe trek je de grens tussen zo’n uitvinder en een trol?
Het orgineel van de blog vindt u hier (vanaf vanmiddag).
Transparantie beoordelingssystematiek geschonden - heraanbesteding
Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 15 juli 2011 LJN BR4958 (Educus / HAN)
Met dank aan Anke Stellingwerff Beintema, advocaat aanbestedingsrecht, Loyens & Loeff
Stichting Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) heeft een Europese aanbesteding uitgeschreven voor de aanschaf, implementatie en exploitatie van een ‘StudieInformatieSysteem’ (SIS). HAN hanteerde het gunningscriterium ‘economisch meest voordelige inschrijving’. Educus is niet als beste uit de bus gekomen en vorderde herbeoordeling.
Beoordelingssystematiek gunningscriterium PvE in strijd met transparantiebeginsel
De voorzieningenrechter oordeelde dat de beoordelingssystematiek van het gunningcriterium PvE in strijd is met de beginselen van gelijkheid en transparantie:
• Bij de vragen in het Programma van Eisen (PvE) is wel de maximaal te behalen score vermeld, maar niet hoe de weging van het antwoord plaatsvindt. Niet concreet is vermeld hoe de puntentoekenning geschiedt, dus voor welke concrete aspecten in het te geven antwoord op een vraag punten kunnen worden gescoord en hoeveel. Een inschrijver weet dus niet hoe hij het maximale aantal of minder punten kan scoren.
• De beoordelingsvrijheid van de aanbestedende dienst mag er niet toe leiden dat inschrijvers zo weinig inzicht hebben in de puntentoekenning, dat zij hun kansen op gunning onvoldoende kunnen inschatten en er ook niet een goede controle achteraf kan plaatsvinden.
• Bij gebreke van duidelijke criteria op basis waarvan punten worden toegekend voor de beantwoording van de vragen is niet in te zien hoe een objectieve en transparante vergelijking van de diverse inschrijvingen mogelijk is. De beoordeling heeft dan iets willekeurigs.
Vragen in het PvE zijn voor merelei uitleg vatbaar
De voorzieningenrechter oordeelde vervolgens dat de vragen uit het PvE door een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver anders kunnen zijn opgevat dan dat door HAN is bedoeld. Dit is eveneens in strijd met het transparantiebeginsel.
Verweer dat inschrijvers weten wat HAN verlangt faalt
Het verweer van HAN dat de inschrijvers een ‘inner circle’ vormen die wel weet wat HAN verlangt van een SIS en dus wat geoffreerd moet worden faalt:
• De beginselen van transparantie en gelijke behandeling brengen met zich dat alleen de aanbestedingsdocumenten relevant zijn.
• Daaruit moet kunnen worden opgemaakt wat er van de inschrijvers wordt verlangd.
Grossmann-verweer faalt
Het verweer van HAN, dat Educus haar recht heeft verwerkt om de onduidelijkheden in de gunningcriteria, gunningssystematiek en vraagstelling alsnog aan de orde te stellen, faalt:
• Educus de vragen uit het PvE had mogen interpreteren zoals zij blijkens haar inschrijving heeft gedaan.
• Educus mocht veronderstellen dat zij wist wat zij moest aanbieden om maximaal punten te kunnen scoren.
• Van Educus had dan ook niet verwacht mogen worden dat zij de beoordelingssystematiek eerder aan de orde stelde.
Heraanbesteding
De voorzieningenrechter concludeerde dat herbeoordeling geen zinvolle maatregel is, omdat een goede beoordeling bij gebreke van duidelijke beoordelingscriteria en duidelijkheid in de vraagstelling niet mogelijk is. De voorzieningenrechter gebood daarom tot heraanbesteding.
Commentaar
Uit deze uitspraak volgt dat aanbestedende diensten op voorhand in de aanbestedingsstukken duidelijk moeten aangeven voor welke concrete aspecten in het te geven antwoord op een vraag punten kunnen worden gescoord en hoeveel. Gelet op het transparantiebeginsel is hier wat voor te zeggen.
Echter, niet alle voorzieningenrechters gaan zover, getuige twee eveneens recente uitspraken:
• Vznr. Rb. Rotterdam, 7 juni 2011, LJN: BR2793 (Van Dijk Educatie / Landstede)
4.3.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn deze (sub)gunningscriteria voldoende helder en transparant. In elke vraag heeft Landstede beschreven wat haar wensen zijn, waarbij zij waar nodig heeft aangegeven wat haar voorkeur verdient dan wel waar zij grote waarde aan hecht. Landstede geeft daarmee afdoende inzicht in wat beter door haar zal worden gewaardeerd en wat niet. (…) , behoeft van Landstede niet te worden verwacht dat zij de criteria nader inkleurt, in die zin dat zij op alle punten exact en zeer gedetailleerd aangeeft wat nodig is om een maximale score te behalen. Aldus zou – zoals Landstede, Noordhoff en Malmberg terecht aanvoeren – iedere innovatie, creativiteit of zelfstandig denkproces bij de inschrijvers worden geëcarteerd. Aan een gunningsystematiek op basis van de economisch meest voordelige inschrijving, zoals hier aan de orde, is inherent dat een inschrijvende partij een zekere ruimte wordt geboden om criteria op eigen wijze in te vullen. Daardoor wordt hij immers optimaal gestimuleerd om inventief in te schrijven en kenbaar te maken welke aspecten van de opdracht volgens hem relevant zijn voor de aanbestedende dienst.
• Vznr. Rb. Leeuwarden, 6 juli 2011, LJN: BR2162 (De Vier Gewesten / Dantumadiel)
4.15 De voorzieningenrechter overweegt dat van een aanbesteder niet kan worden verwacht dat hij exact omschrijft hoe hij wenst dat de inschrijver een bepaald kwaliteitcriterium invult om een maximale score te halen. Daarmee zou elke concurrentie in inventiviteit uit de markt worden gehaald. Het bij aanbestedingen in acht te nemen transparantiebeginsel strekt niet zo ver dat – voorafgaande aan de beoordeling – de inschrijvers op de hoogte moeten worden gesteld van de wijze waarop per (sub)gunningcriterium de verschillende mogelijke antwoorden zullen worden gewaardeerd. Uit art. 54 lid 2 Bao volgt dat voldoende is om inschrijvers op de hoogte te brengen van de minimaal en maximaal toe te kennen punten per (sub)gunningcriterium. Het bestek voldoet daar aan en ook de wijze waarop de gemeente Dantumadiel uiteindelijk heeft beoordeeld vodloet daar aan.
Oordeel beëindiging overeenkomst en 'verveelvuldiging'
Met dank aan Wouter Dammers, SOLV advocaten.
In navolging van IT 456. Begin deze maand is een interessant vonnis van de Rechtbank Middelburg gepubliceerd op rechtspraak.nl in een typisch IT-geschil waar – even kort gezegd – twee problemen spelen: i) de beëindiging van de overeenkomst, en ii) de verveelvoudiging van de software.
WAT WAS ER AAN DE HAND?
Partijen, LVP Reserveringssystemen B.V. (“LVP”) en Stichting Theater Exploitatie Zeeland (“TEZ”), hadden een overeenkomst gesloten naar aanleiding van een offerte ten behoeve van de verkoop en levering van hardware en software voor het theaterreserveringssysteem Theares. In de offerte werd verwezen naar de FENIT-voorwaarden. Ook werd een onderhoudscontract gesloten. TEZ zegt deze onderhoudsovereenkomst op een gegeven moment op. Volgens LVP moest echter een bepaalde opzegtermijn in acht worden genomen, op grond van de overeenkomst. TEZ zou dit volgens LVP niet goed hebben gedaan, en zou daarom de onderhoudsbijdrage over 2010 nog verschuldigd zijn.
Daarnaast had TEZ besloten om haar werkplekken te virtualiseren. LVP had daarvoor een offerte uitgebracht, maar TEZ is daar niet op in gegaan. Vervolgens heeft ze de virtualisatie zelf uitgevoerd. Door de virtualisatie van de werkplekken kon het personeel van TEZ op elk gewenst moment vanaf elke gewenste locatie gebruik maken van de programmatuur, zonder het aantal werkplekken te vermeerderen. Echter, daardoor werd wel een veelheid van kassanummers op de server geregistreerd, hetgeen neer komt om een verveelvoudiging van de software.
LVP vordert onder meer dat TEZ wordt veroordeeld tot betaling van de onderhoudsbijdrage en vergoeding van de extra licenties dan wel schadevergoeding.
WAT OORDEELT DE RECHTBANK?
Allereerst bekijkt de rechter wat het juridisch uitgangspunt is: is de offerte geaccepteerd en zijn de FENIT-voorwaarden van toepassing? Daarna oordeelt de rechter over de beëindiging van de onderhoudsovereenkomst. Ten slotte wordt de vermeende verveelvoudiging van de software behandeld.
A. OFFERTE EN FENIT-VOORWAARDEN
De rechtbank overweegt dat in de offerte is opgenomen dat de levering geschiedt volgens de meegestuurde FENIT-voorwaarden. Omdat TEZ de bestelling op basis van de offerte heeft geplaatst, moet zij geacht worden die voorwaarden te hebben geaccepteerd. TEZ stelt dat de voorwaarden vernietigd zijn, omdat haar geen redelijke mogelijkheid zou zijn geboden om van de voorwaarden kennis te nemen. De rechtbank gaat daar niet in mee:
“Blijkens de offerte heeft LVP de voorwaarden met de offerte meegestuurd. Gesteld noch gebleken is dat TEZ op enig moment daarna bij LVP aan de bel heeft getrokken dat zij de voorwaarden niet had ontvangen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de voorwaarden met de offerte aan TEZ zijn toegestuurd en dat zij dus redelijkerwijze van de inhoud daarvan kennis heeft kunnen nemen. De rechtbank vindt hiervan een bevestiging in de e-mail (…) van de systeembeheerder van TEZ (…) waarin hij bevestigt over de Fenit voorwaarden te beschikken.” (r.o. 4.1.) (onderstrepingen WFD)
Hoewel het uiteindelijke oordeel – dat de voorwaarden van toepassing zijn – mijns inziens juist is, vind ik voornoemde onderstreepte redenering juridisch onzuiver. Op grond van art. 6:233 sub b BW is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar indien de wederpartij geen redelijke mogelijkheid is geboden om van de voorwaarden kennis te nemen. Art. 6:234 BW geeft aan in welke gevallen die redelijke mogelijkheid wel is geboden en dus vernietiging op grond van art. 6:233 sub b BW niet mogelijk is.
Tot zover klopt het oordeel van de rechtbank. Echter, de rechtbank legt de bewijslast dat de voorwaarden niet ter hand zijn gesteld bij TEZ. Dat is onjuist. Op de gebruiker van de algemene voorwaarden rust namelijk de bewijslast omtrent de betwiste terhandstelling van de algemene voorwaarden (HR 11 juli 2008, LJN BD 1394, NJ 2008, 416; Lommerse-Uitendaal/Atria). TEZ heeft in deze zaak de terhandstelling betwist, dus is het aan LVP om te bewijzen dat de voorwaarden wel ter hand zijn gesteld. De acceptatie van de offerte waarin staat opgenomen dat levering geschiedt volgens “bijgaande” FENIT-voorwaarden, voldoet daar mijns inziens aan. Ook de bevestiging in de e‑mail van de systeembeheerder van TEZ is mijns inziens voldoende om aan deze bewijslast te voldoen (art. 157 lid 2 Rv, HR 21 september 2007 BA9610; Amerlaan/Enthoven). Daarbij geldt bovendien dat TEZ hier tegen geen tegenbewijs heeft gesteld (art. 151 lid 2 Rv; HR 11 juli 2008, LJN BD1394, NJ 2008, 416; Lommerse-Uitendaal/Atria).
Kortom, hoewel de rechtbank een verkeerde benadering neemt, is het juist dat de FENIT-voorwaarden van toepassing zijn.
B. ONDERHOUDSOVEREENKOMST
TEZ heeft de onderhoudsovereenkomst per brief van 29 september 2009 opgezegd tegen 30 juni 2010. LVP gaf aan dat het contract niet per half jaar kon worden opgezegd. Vervolgens heeft TEZ de overeenkomst daarom per brief van 5 november 2009 tegen 1 januari 2010 opgezegd. LVP stelt echter dat deze opzegging in strijd is met de onderhoudsovereenkomst, waarin zou zijn opgenomen dat deze overeenkomst na een minimumperiode van drie jaar behoudens opzegging per kalenderjaar met een jaar kan worden verlengd. Opzegging zou slechts kunnen geschieden met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden vóór de ingang van de nieuwe termijn.
Door de rechtbank wordt niet ingegaan op de minimumperiode, maar deze lijkt voorbij te zijn. Immers, de rechtbank oordeelt dat de eerste opzegging van TEZ (dus van 29 september 2009) tegen 30 juni 2010 al tijdig was. Hoewel TEZ de overeenkomst (alsnog) per 1 januari zou hebben opgezegd – maar pas per 5 november 2009 (dus zonder inachtneming van de opzegtermijn) – moet volgens de rechtbank worden geoordeeld dat:
“De intentie van TEZ duidelijk [was]” en dat “Onder deze omstandigheden het in strijd met de redelijkheid en billijkheid [is] dat LVP met een beroep op artikel 2 van de onderhoudsovereenkomst van TEZ verlangt dat zij de onderhoudsbijdrage over 2010 voldoet. De initiële opzegging van TEZ was immers tijdig, terwijl daarbij een langere opzegtermijn in acht werd genomen dan waartoe zij op grond van het onderhoudscontract verplicht was.”
Een typisch voorbeeld van het principe dat twee professionele partijen vrij zijn om af te spreken wat ze willen – maar dat de redelijkheid en billijkheid anders kan verlangen. Art. 6:248 BW stelt namelijk dat een overeenkomst niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen heeft, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien. Ook kan een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing zijn, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Zie ook het arrest Kakkenberg waarin is geoordeeld dat bij de beoordeling van de vraag of een redelijke opzegtermijn in acht is genomen de wederzijdse belangen van partijen moeten worden afgewogen. Daarbij zijn ook de aard en het gewicht van de redenen voor opzegging van belang (HR 21 april 1995, NJ 1995, 437). Mijns inziens heeft de rechtbank in deze zaak juist geoordeeld door de omstandigheid mee te wegen dat TEZ al eerder heeft aangegeven de overeenkomst op te willen zeggen – maar daarbij volgens LVP een verkeerde opzegdatum zou hebben aangegeven. De overeenkomst is dus - mede in het licht van de redelijkheid en billijkheid - per 1 januari 2010 beëindigd , althans is het redelijk om geen vergoeding voor het (overigens ook niet verrichte) onderhoud in 2010 te rekenen.
C. VERVEELVOUDIGING VAN DE SOFTWARE
De Theares software is door LVP aan TEZ ter beschikking gesteld ten behoeve van negen kassa’s of werkplekken. Iedere kassa kreeg zijn eigen nummer. Door de virtualisatie van de software – waarvoor TEZ nota bene een offerte van LVP heeft gevraagd én afgewezen – heeft TEZ een veelheid aan kassanummers geregistreerd. Dat komt volgens de rechtbank overeen met evenveel zoveel kopieën van de software. Met in ieder geval negentien kassanummers zijn transacties gepleegd.
Volgens de rechtbank is daarmee vast komen te staan dat TEZ toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met LVP. Voor een vergoeding van de extra afgenomen licenties biedt de overeenkomst of de FENIT voorwaarden geen aanknopingspunten. Echter, voor vergoeding van de door de tekortkoming c.q. onrechtmatige gedraging geleden schade – de gemiste inkomsten – is wel plaats.
D. SCHADE
Qua schade begroot LVP “de door haar gemiste inkomsten terzake van de licentiekosten welke zij normaliter aan TEZ in rekening zou hebben gebracht, bij afname van nog eens tien licenties” (r.o. 4.3.2). Mijns inziens een volkomen terechte begroting: TEZ heeft tien extra licenties afgenomen, zonder daarvoor te betalen. Daardoor mist LVP gemiste inkomsten van tien extra licenties.
De rechtbank gaat daar echter niet in mee en stelt dat deze wijze van schadebegroting:
“naar het oordeel van de rechtbank geen recht [doet] aan de intenties die TEZ bij haar handelen (dat tot de tekortkoming c.q. de onrechtmatige inbreuk leidde) heeft gehad. Haar intenties waren immers niet gericht op het heimelijk verveelvuldigen (NB. ik neem toch echt aan dat er verveelvoudigen wordt bedoeld, WFD) van de programmatuur, maar op het virtualiseren van haar negen werkplekken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat voldoende aannemelijk is dat de kaarverkoop bij TEZ tekens vanaf maximaal negen fysieke werkplekken werd verricht en tegelijkertijd dus nooit meer dan negen licenties werden gebruikt en voorts dat TEZ voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij, nadat zij door LVP op de tekortkoming c.q. onrechtmatige inbreuk werd aangesproken, de gewraakte werkwijze heeft gestaakt. Het ligt daarom meer voor de hand bij de begroting van de schade aansluiting te zoeken bij de offerte van LVP van 4 november 2008, welke naar de rechtbank begrijpt bij acceptatie door TEZ tot een vergelijkbaar resultaat zou hebben geleid met de door TEZ zelf gerealiseerde virtualisatie.” (r.o. 4.3.2) (onderstrepingen WFD)
Allereerst merk ik op dat de rechtbank uitgaat van een tekortkoming om de schadevergoeding op te baseren. De wet stelt echter dat een tekortkoming alleen niet voldoende is voor schadevergoeding, maar dat er ook sprake moet zijn van toerekenbaarheid (art. 6:74 lid 1 BW). (Bovendien moet sprake zijn van een blijvende onmogelijkheid in de nakoming of verzuim (art. 6:74 lid 2 BW), dat is m.i. hier het geval.).
Daarnaast gaat de rechtbank uit van de onrechtmatigheid van de inbreuk. Ook daarbij stelt de wet dat onrechtmatigheid alleen niet voldoende is voor schadevergoeding, maar ook dat er sprake moet zijn van toerekenbaarheid (art. 6:162 lid 1 BW).
Van toerekenbaarheid is al gauw sprake: elke tekortkoming is namelijk toerekenbaar (levert wanprestatie op), tenzij de schuldenaar aantoont dat zij hem niet kan worden toegerekend. Er zal dan sprake moeten zijn van overmacht (art. 6:75 BW) – welke de schuldenaar zou moeten bewijzen. Mogelijk dat het ‘excuus’ van TEZ dat haar ‘intenties' niet waren gericht op het heimelijk verveelvoudigen kan worden aangemerkt als een beroep op overmacht. Immers, op grond van art. 6:75 BW kan een tekortkoming een schuldenaar niet worden toegerekend indien zij niet te wijten is aan zijn schuld (…).
Ook bij de onrechtmatige daad is van toerekenbaarheid al gauw sprake: een onrechtmatige daad kan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld, of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
Schuld is aanwezig wanneer de schuldenaar de tekortkoming had behoren te vermijden, maar andere wegen open stonden. Aangezien TEZ gebruik maakte van een eigen systeembeheerder, een offerte voor de virtualisatie van LVP afsloeg, en daarom mijns inziens weldegelijk zich bewust had moeten zijn van het feit dat ze dan niet zomaar zelf aan de slag kan gaan met de software van een ander, ben ik van mening dat TEZ geen beroep toe kan komen op overmacht, en dus dat de tekortkoming weldegelijk toerekenbaar is c.q. dat er sprake is van toerekenbaarheid en dus dat de schadevergoedingsplicht uit onrechtmatige daad wel op gaat. TEZ zal daarom wel verplicht zijn de schade te vergoeden van LVP - zowel op grond van wanprestatie als onrechtmatige daad.
Hoewel de rechter een zekere vrijheid heeft in de begroting van de schade (namelijk: op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is, art. 6:97 BW), vind ik het niet terecht dat de rechter TEZ hierin – eigenlijk – te hulp schiet door waarde te hechten aan haar intentie. Of er sprake is van opzet of niet is niet van belang bij de omvang van de schade. Mogelijk dat dit slechts ter sprake komt bij het vaststellen van de voornoemde toerekenbaarheid.
Dat de rechtbank bij de begroting van de schade aansluiting zoekt bij de offerte, omdat deze tot een vergelijkbaar resultaat zou hebben geleid met de door TEZ zelf gerealiseerde virtualisatie, kan ik overigens wel begrijpen – gezien voornoemde rechterlijke vrijheid. Het is echter de wijze van motivering die mijns inziens niet helemaal zuiver is.
Lees hier de volledige uitspraak (Rb. Middelburg 22 juni 2011, LJN BR3765, zaaknr/rolnr 74988 / HA ZA 10-438).
Elektronische marktplaatsen niet meer neutraal
M. Driessen 'Elektronische marktplaatsen niet meer neutraal', FD 11 augustus 2011
Met dank aan Marjolein Driessen, Legaltree.
Uitspraak van Europese Hof van Justitie is verrassend en heeft verstrekkende consequenties, misschien zelfs voor Google
Elektronische marktplaatsen zoals eBay kunnen vanaf nu aansprakelijk worden gesteld als op hun platforms inbreuk makende artikelen door derden worden aangeboden en verkocht. Ze zijn dus naast de commerciële aanbieders zelf ook aansprakelijk. Dat heeft de hoogste rechter, het Europese Hof van Justitie, onlangs geoordeeld in een procedure die door cosmeticaproducent L’Oréal werd aangespannen tegen veilingsite eBay. Een verrassende uitspraak [IEF 9932 en 9961].
De talloze elektronische marktplaatsen— zoals de bekende eBay, Marktplaats en Speurders.nl, maar ook minder bekende als Woonwinkelplaats.nl, Kindermarkt. nu en Marktkrantje.nl — werden tot voor kort slechts gezien als neutrale tussenpersonen. In deze functie slaan ze — op verzoek van afnemers—content zoals advertenties op en geven die weer op hun site en kunnen ze een beroep doen op uitsluiting van aansprakelijkheid op basis van de Europese ‘E-commerce Richtlijn’.
Alleen in sommige gevallen is aansprakelijkheid niet uitgesloten. Namelijk als (1) de tussenpersoon weet dat de opgeslagen content onwettig is en bijvoorbeeld merkinbreuk oplevert en hij die content niet prompt verwijdert of de toegang daartoe onmogelijk maakt, en/of (2) als die tussenpersoon een actievere rol vervult dan het slechts automatisch en ongewijzigd plaatsen van de opgeslagen content op de site.
Van elektronische marktplaatsen werd daarom altijd aangenomen dat ze neutraal waren en dus uitgesloten van aansprakelijkheid.
Op 12 juli oordeelde het Europese Hof van Justitie echter anders: elektronische marktplaatsen kúnnen aansprakelijk zijn voor de verkoop van inbreuk makende producten via hun website. Een elektronische marktplaats neemt volgens het hof géén neutrale positie in tussen de verkopers en (potentiële) kopers als hij de verkoopaanbiedingen die worden gedaan via de website optimaliseert of bevordert. EBay lijkt dat te doen.
Zo heeft eBay AdWords bij Google ingekocht, zoals ‘L’Oréal’, die zij koppelt aan advertenties voor L’Oréal-producten die via haar site worden aangeboden, om zodoende meer bezoekers op zijn websites te genereren. EBay helpt verkopers bovendien desgewenst hun aanbod te optimaliseren, de verkoop te bevorderen en online winkels op te zetten. Daardoor heeft zij kennis van of controle gekregen over de gegevens betreffende die aanbiedingen en lijkt zij een actieve rol in het verkoopproces te vervullen. Of dat inderdaad zo is, is nu aan de Engelse rechter, die de kwestie heeft voorgelegd aan het Europese Hof, om te beoordelen. Ook in het licht van de vorig jaar verschenen arresten van het Europese Hof inzake Google’s Ad- Words is deze uitspraak opmerkelijk.
Google biedt adverteerders tegen betaling AdWords aan, die bijvoorbeeld bestaan uit het merk van een concurrent. Google doet daarbij — op eigen initiatief — suggesties bij de selectie van die AdWords. Meerdere partijen, waaronder het Franse modehuis Louis Vuitton, startten een procedure tegen Google. Als een internetgebruiker op bijvoorbeeld Louis Vuitton zocht, kwam hij onder meer terecht bij gesponsorde links van aanbieders van namaakartikelen. Volgens het hof maakt Google zelf geen merkinbreuk en kan zij niet aansprakelijk worden gesteld. Google zou namelijk wel een neutrale rol spelen. Dat Google suggesties doet die kunnen bestaan uit het merk van de concurrent, en helpt bijde selectie van Ad- Words, verandert daar niets aan. Het is echter de vraag of de rol van Google zo veel neutraler is dan die van eBay.
Hoe kunnen elektronische marktplaatsen trachten te voorkomen dat ze aansprakelijk worden gesteld? Door in de eerste plaats de advertenties van inbreukmakende producten zo snel mogelijk te verwijderen wanneer bekend is geworden dat het om inbreuk gaat. Daarnaast is het raadzaam vooral geen al te actieve rol in te nemen bij het opstellen van de advertenties en het vestigen van de aandacht op deze advertenties, bijvoorbeeld door gebruik te maken van AdWords die bestaan uit —andermans — merknamen.
Bovendien is het opstellen van een protocol voor de handelwijze als er inbreuk wordt gemeld of vermoed, geen overbodige luxe. De grote, bekende marktplaatsen hebben een dergelijk protocol al, maar voor het merendeel van de kleinere spelers is hier nog wel een rol weggelegd.
De consequenties van deze uitspraak van het hof kunnen verstrekkend zijn. Als elektronische marktplaats is het verstandig hierop te anticiperen en maatregelen te nemen die de kans op aansprakelijkheid verminderen.
Op het voorblad
Rechtbank Arnhem 29 juli 2011, LJN BR4539 (Proximedia Nederland B.V. tegen huurder)
Overeenkomst van verhuur van computerapparatuur en ICT-dienstverlening, zoals ook domeinnaamregistratie en ontwerp van een website. [Huurder] houdt zich bezig met de verkoop, het leggen, onderhoud en restauratie van kurk-, parket-, planken-, (klik)laminaat- en marmoleumvloeren, en is niet tevreden over de geleverde website en stopt betalingen. Doet in rechte beroep op vernietigbaarheid van een bepaling in de algemene voorwaarden en onredelijkheid van hetzelfde beding.
De twee rechtsvragen worden ontkenndend beantwoord: is er sprake van een kernbeding inzake vervroegde contractbreuk en de daarbij behorende ontbindingsvergoeding? Is de forfaitaire vergoeding bij vroegtijdige beëindiging van de overeenkomst onredelijk bezwarend?
4.8. [huurder] doet voorts een beroep op de vernietigbaarheid van artikel 7.1 van de algemene voorwaarden. Proximedia is van mening dat dit beroep niet opgaat, omdat het gaat om een kernbeding, zodat het niet op nietigheid kan worden getoetst. De kantonrechter volgt Proximedia niet in haar betoog. Ongetwijfeld is het beding voor Proximedia van groot belang voor de overeenkomst. Het gaat echter om een bepaling die niet het wezen van de overeenkomst betreft. Verder is deze bepaling voor de wederpartij van Proximedia niet onderhandelbaar en kan deze voor meerdere overeenkomsten en een diversiteit aan door Proximedia te leveren prestaties gebruikt worden. Bovendien had het voor de hand gelegen dat Proximedia het beding, als zij dat als een kernbeding beschouwde, op het voorblad van de overeenkomst had vermeld of een meer prominente plaats had gegeven. Dat heeft zij niet gedaan, waardoor haar wederpartij, in dit geval [huurder], er niet op bedacht hoefde te zijn dat deze bepaling een kernbeding zou kunnen zijn. Het voorgaande betekent dat artikel 7.1 van de overeenkomst als een algemene voorwaarde moet worden aangemerkt.
4.9. Op grond van artikel 6:233 onder a BW is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar wanneer het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is.
4.10. Nu uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat sprake is van een tekortkoming van [huurder], is alleen het tweede deel van artikel 7.1 relevant. Daarin staat, geparafraseerd, dat [huurder] een forfaitaire vergoeding ter grootte van 60% van de resterende termijnen moet betalen als de overeenkomst eindigt door zijn tekortkoming. Een dergelijk beding kan op grond van de zogenaamde blauwe lijst, behorend bij de Richtlijn oneerlijke contractbedingen (Richtlijn 93/13/EEG), als oneerlijk worden aangemerkt, wanneer dat zou leiden tot een onevenredig hoge schadevergoeding. Het toepassingsgebied van deze blauwe lijst is, evenals de zwarte en grijze lijsten van artikel 6:236 en 6:237 BW, beperkt tot overeenkomsten tussen een gebruiker en een consument. De vraag of [huurder], die als kleine zelfstandige beroepsmatig met Proximedia heeft gecontracteerd, een beroep kan doen op de reflexwerking van consumentenbescherming, kan echter onbesproken blijven gelet op het volgende.
4.11. Proximedia heeft erop gewezen dat zij juist aan het begin van de looptijd van de overeenkomst zaken en diensten levert en dus investeringen doet. Daarmee is ongeveer 60% van de totale kosten gemoeid. De vergoeding hiervoor alsmede de vergoeding voor overige, terugkerende kosten ontvangt zij door de termijnbetalingen gedurende de looptijd. Wanneer de termijnbetalingen voortijdig ophouden, krijgt Proximedia haar kosten niet, althans niet afdoende vergoed. Om die reden heeft zij in geval van voortijdige beëindiging van de overeenkomst een vergoeding bedongen van 60% van de resterende termijnbedragen. In het onderhavige geval resteerde nog een looptijd van 32 maanden. Dat is twee jaar en acht maanden, dus ruimschoots meer dan de helft van de totale looptijd. [huurder] heeft dit niet gemotiveerd weersproken. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het beroep van Proximedia op artikel 7.1 niet onredelijk bezwarend is, zodat het beroep van [huurder] op vernietigbaarheid van dat artikel niet slaagt. Dat betekent dat [huurder] ook de verbruiksvergoeding van € 3.244,80 aan Proximedia moet betalen.
Sanctie van uitsluiting toegestaan
Image courtesy of officeclipart.com |
Pas 5 augustus 2011 gepubliceerd. Aanbesteding die geheel elektronisch verloopt. Aanbesteder schrijft toch schriftelijk in. Is er sprake van een ongeldige inschrijving? De voorzieningenrechter oordeelt dat de documenten dusdanig duidelijk, precies en ondubbelzinnig zijn geformuleerd, dat alle normaal oplettende en zorgvuldig handelende potentïele inschrijvers daar uit op konden maken dat louter elektronisch kon worden ingeschreven. Het 1 minuut voor sluitingstijd alsnog elektronisch proberen in te schrijven, wat niet lukt, betreft een omstandigheid die voor rekening en risico voor de aanbesteder komt, mede omdat niet is gebleken van falen in het betreffende systeem. De sanctie van uitsluiting acht de voorzieningenrechter toegestaan, omdat dat nodig, adequaat en proportioneel is, om de normen te handhaven die ingevolge het aanbestedingsrecht door de aanbestedende dienst moeten worden nageleefd. Daar verdraagt zich niet mee de door de aanbesteder bepleite keuze om de verzuimen door de vingers te zien en uit te gaan van de laagste inschrijving.
5.3. Uit de tekst van de aankondiging zelf (artikel VI.3), het bijbehorende (gewijzigde) bestek ( artikel 0.02 en 0.06 ) en de bijlagen (onder andere artikel 5 van het protocol ), is voor dergelijke personen zonder meer op te maken dat de inschrijving moest worden ingediend op de daarin vermelde wijze: stap voor stap met gebruikmaking van computer en internet (zie verder onder 5.6.).
Inherent aan de keuze voor deze elektronische aanbesteding, die bovendien nog is aangeduid als exclusief ("uitsluitend"), is dat een schriftelijke inschrijving niet mogelijk was.
Ter zitting is gebleken dat Reimert wist dat ook wel wist, maar dat dit door de interne organisatie en door een gebrek aan ervaring met deze manier van inschrijven, dit niet overal in haar bedrijf is doorgedrongen.5.4. De omstandigheid dat in het bestek in artikel 0.02 zoveel mogelijk in plaats van uitsluitend elektronisch staat opgenomen maakt dit niet anders, omdat bepaalde onderdelen van de aanbestedingsprocedure nu eenmaal niet elektronisch kunnen geschieden, waaronder met name het verstrekken van mondelinge informatie tijdens een inlichtingenbijeenkomst.
5.5. Reimert stelt dat zij -ook- nog elektronisch heeft ingeschreven op 1 december 2010 om 10.59 uur.
5.6. In de aanbestedingsdocumenten staat uitvoerig en gedetailleerd hoe moet worden ingeschreven op de opdracht. Onder meer staat beschreven op welke wijze men een account voor het betreffende platform kan verkrijgen, hoe men zich vervolgens kan aanmelden en op welke wijze vervolgens een inschrijving gedaan kan worden. Dit is stap voor stap uiteengezet (rubriek Feiten onder 2.2) en daarbij kan de hulp van een helpdesk worden ingeroepen.
Uit het overzicht van Negometrix van de aanbesteding blijkt dat 31 bedrijven een account hebben geopend. Reimert heeft dat gedaan als tweede potentiële inschrijver, op 19 oktober 2010 om 6.59 uur. Van die 31 bedrijven, hebben er volgens dit overzicht 12 daadwerkelijk ingevulde en bijgevoegde documenten naar het systeem/de server van Negometrix geupload en doorgezonden aan de Provincie, Reimert echter niet. Eén bedrijf, Jansma Wegen en Milieu B.V. is blijven steken in het systeem van Negometrix.5.7. Uit dit overzicht volgt niet dat Reimert op 1 december 2010 niet is ingelogd bij Negometrix maar wel dat de vereiste stukken niet zijn meegezonden, althans niet allemaal. Daarbij is niet komen vast te staan dat dit een gevolg is van een falen van het systeem van Negometrix. Het moet er veeleer voor worden gehouden dat het niet is gelukt omdat de tijd daarvoor te kort was.
In artikel 5 van het protocol is dit uitdrukkelijk gesanctioneerd met uitsluiting. Dat is toegestaan nu dit nodig, adequaat en proportioneel is, om de normen te handhaven die ingevolge het aanbestedingsrecht door de aanbestedende dienst moeten worden nageleefd. Een keuze als door Reimert bepleit, namelijk door de vingers zien en het laagste bedrag nemen, verdraagt zich hier niet mee. De Provincie kon niet anders.
Het één minuut voor sluitingstijd nog proberen documenten te uploaden, wat vervolgens niet meer lukt, is een omstandigheid die dus voor rekening van Reimert moet komen.5.9. Het voorgaande leidt er toe dat de vorderingen worden afgewezen.
Social media, marketing en privacy
Hoe breng je controversiële wijzigingen in je Privacy Policy zo positief mogelijk? Zet er een marketingdeskundige op en breng het alsof de gebruiker nooit anders heeft gewild. Sterker: hoe heeft de gebruiker ooit zonder gekund? LinkedIn heeft dit marketing-aspect in ieder geval begrepen, getuige onderstaande tekst die op 23 juni jongstleden op haar weblog verscheen:
"How many times have you asked a peer or a colleague for a product or service recommendation? Imagine if we can make the advertising that you see on LinkedIn as relevant, timely, and useful by surfacing the wisdom of your network at the appropriate times. That’s why we recently announced changes to our privacy policy around how member actions may be shared with others.
We’re excited to announce today that we plan to roll out changes to the advertising platform across LinkedIn which will surface actions from your network, like recommendations and company follows. The focus is to deliver ads that are more useful and relevant to you.”
Hoe verantwoord je als commercieel bedrijf vervolgens deze aanpassingen? Een blik op de LinkedIn Privacy Policy leert ons dat een en ander als volgt in een meer juridische vorm is gegoten:
"In order to deliver relevant and valuable ads to you and your network, LinkedIn may use your name and profile photo in connection with social advertising based on content shared on LinkedIn. This advertising may include the fact that you have recommended or endorsed a product or service on LinkedIn, followed a company, joined Groups or conversations, established or added content to your profile, etc., and will only be displayed to your LinkedIn network. You can opt-out of allowing your name and/or profile photo to be used in social ads here."
Bent u akkoord gegaan met een dergelijke wijziging? In de visie van LinkedIn wel, zo blijkt even verderop in de Privacy Policy:
“We may update this Privacy Policy at any time, with or without advance notice. In the event there are significant changes in the way we treat your personally identifiable information, or in the Privacy Policy document itself, we will display a notice on the LinkedIn website or send you an email, so that you may review the changed terms prior to continuing to use the site. As always, if you object to any of the changes to our terms, and you no longer wish to use LinkedIn, you may close your account. Unless stated otherwise, our current Privacy Policy applies to all information that LinkedIn has about you and your account.
Using the LinkedIn Services after a notice of changes has been sent to you or published on our site shall constitute consent to the changed terms or practices.”
Kennelijk waren de wijzigingen in de Privacy Policy niet ‘significant’ genoeg om hier melding van te maken op de LinkedIn-website zelf – de weblog niet meegerekend - , althans niet op een zodanige wijze dat het geen (onaangename) verrassing zou zijn voor de vele gebruikers van LinkedIn
Voor diegenen die zichzelf niet graag terugzien in een ‘picture yourself with this new job’ advertentie of onder advertenties van zeer gewaardeerde cliënten, een korte handleiding voor de genoemde opt-out voor deze wijze van social advertising:
1. Klik op de startpagina op uw gebruikersnaam rechts bovenin en kies “Settings”
2. Klik op de pagina die nu verschijnt (eventueel na het opnieuw ingeven van uw wachtwoord) op “Account” en vervolgens op “Social Advertising”
3. Verwijder het vinkje voor “LinkedIn may use my name, photo in social advertising” en klik op “Save”
OM: KPN overtreedt wet niet met DPI
Het onderzoek wat het Openbaar Ministerie (OM) heeft gedaan bij KPN over het gebruik van Deep Packet Inspection (DPI) heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat de wet wordt overtreden. KPN heeft geen inzicht in de inhoudelijke communicatie van haar klanten omdat de pakketten niet integraal worden opgeslagen. De OPTA concludeerde eerder dat KPN mogelijk de wet overtrad en het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) is nog bezig met haar onderzoek. Naast KPN maken ook Vodafone en T-mobile gebruik van DPI. Hiermee kunnen zij monitoren welke klanten veel data gebruiken en die eventueel extra belasten.
Lees ook het bericht op Webwereld.
CBP gaat regionale medische databases onderzoeken
Webwereld bericht dat het CBP onderzoek gaat doen naar de naleving van de privacywetgeving door aanbieders vaan regionale elektronische patiëntendossiers. De reden hiervoor is dat er op dit moment een wettelijke basis ontbreekt voor de opslag van persoonsgegevens in medische databases. Het is nog onduidelijk hoe het onderzoek eruit komt te zien, maar het gaat zeker dit jaar nog van start. De uitkomsten worden dan waarschijnlijk in 2012 verwacht.
Voorts wordt op 22 augustus meer bekend over de toekomst van het landelijke EPD. Dan komt Nictiz (Nederland ict-instituut) met haar definitieve advies aan de minister. Waarschijnlijk zal het LSP (landelijke schakelpunt) worden overgedragen aan de zorgsector. Het CBP is bij deze gesprekken betrokken.
Lees het oorspronkelijke bericht hier