Open Source aanbesteden op zijn Frans
Met dank aan Walter van Holst, Mitopics.
Medio 2009 heeft er in de Nederlandse IT-vakpers een controverse gespeeld over de (vermeende) aanbestedingsverplichtingen bij het rechtstreeks verwerven van open source software. Tot op heden is deze vraag in Nederland nog niet aan een rechter voorgelegd. Interessant is echter dat de Franse Conseil d’État, het hoogste bestuursrechtelijke orgaan in Frankrijk, hier onlangs een uitspraak over heeft gedaan.
Een korte samenvatting van de controverse uit 2009: het Ministerie van Algemene Zaken had voor het open source CMS Hippo gekozen en pas in een later stadium hieraan gerelateerde dienstverlening aanbesteed. Met name ICT~Office was van mening dat deze keuze vooraf voor een open source softwarepakket in strijd met de Europese aanbestedingsregels was en uitte hier dan ook forse kritiek op (Computable). Uit de reacties op ICT~Office bleek dat niet iedereen de visie van ICT~Office deelde. Zoals het in een controverse in Computable betaamt, werden grote woorden zoals ‘krokodillentranen’, ‘open source maffia’, ‘wakker worden ICT~Office’ en ‘wonderlijke actie' niet geschuwd. De hamvraag is of er alleen gekeken moet worden naar de vraag of er onder een bezwarende titel verworven wordt (wat bij open source licenties niet het geval is), of dat er ook in ogenschouw genomen moet worden dat een keuze voor één bepaald verdienmodel een onterechte uitsluiting van andere verdienmodellen is.
Er lag al een uitspraak van de Europese Ombudsman (Computable), later ook hier op IT en Recht behandeld door Marianne Korpershoek (IT 187) die er op wees dat open source software niet aanbestedingsplichtig is. In de Franse zaak ging het om de regionale overheid van Picardië die in een openbare Europese aanbesteding om implementatie-, onderhouds- en ondersteuningsdienstverlening voor de open source software elektronische leeromgeving Lilie had gevraagd. De aanbesteding werd door Atos Origin gewonnen. Twee andere leveranciers, Kosmos en Itop, leveranciers van educatieve software, kwamen hier tegen op, op grond van de Franse implementatie van artikel 23 lid 8 van richtlijn 2004/18/EC (het verbod op het noemen van merknamen).
In eerste instantie werd dit beroep gegrond verklaard door de administratieve rechter in Amiens, maar in hoger beroep zag de Counseil d’État dit toch beduidend anders. In essentie werd de voorafgaande keuze door de regio Picardië voor Lilie niet als discriminatoir gezien omdat het om open source software ging. Uit de vrijheden die open source licenties verschaffen vloeit namelijk voort dat iedere partij diensten aan kan bieden gerelateerd aan dit specifieke pakket. De Conseil d’État gaat daarbij zelfs zover om te stellen dat een keuze voor een open source pakket zelfs geen voorsprong oplevert voor de oorspronkelijke makers van dat pakket:
“… ne peut être regardée ni comme ayant pour effet de favoriser la société Logica qui a participé à sa conception et en est copropriétaire ni comme ayant pour effet d'éliminer des entreprises telles que les sociétés requérantes qui, tout en ayant entrepris de développer leurs propres solutions logicielles, sont spécialisées dans l'installation d'espaces numériques de travail à destination des établissements d'enseignement et disposent des compétences requises pour adapter le logiciel libre Lilie …”
Een conclusie die uit praktisch oogpunt misschien wat ver gaat. Feit blijft dat we nu binnen Europa twee uitspraken hebben van rechtsprekende organen, die binnen hun respectievelijke jurisdicties als organen met gezag worden gezien, die geen probleem zien in het niet aanbesteden van open source software. De lijn van ICT~Office in dit debat heeft tot op heden nog geen weerklank gevonden in de rechtspraak in het buitenland.
Proefpakket met abonnement
Koop op afstand. Proefpakket tot wederopzegging met een daaraan gekoppeld abonnement telefonisch afgesloten. Natuals is een detailhandel in gezondheids- en schoonheidsproducten welke haar producten aanbiedt via internet (homeshopping). Het abonnement betreft (telkens?) een vervolgzending, zijnde een pakket van 90 capsules, goed voor een periode van 3 maanden, welke zending achteraf maandelijks (telkens € 15,90) wordt gefactureerd door middel van een door [gedaagde] mondeling afgegeven automatische incasso. Het abonnement is niet vrijblijvend, aldus Direct Pay, daartoe verwijzend naar een voicelog op CD-rom van een deel van het telefoongesprek zoals dat op 6 november 2009 met [gedaagde] is gevoerd. Uit dat gesprek blijkt namelijk dat geen sprake is van een vrijblijvend proefpakket maar dat [gedaagde] het abonnement zelf diende op te zeggen.
In de gegeven omstandigheden is het aan eiseres om te stellen en zo nodig te bewijzen, niet alleen dat het bedoelde proefpakket is verzonden, maar vooral dat gedaagde dat pakket, inclusief de welkomstbrief waarin de informatie over de concrete wijze van opzegging is vermeld, heeft ontvangen. Nu eiseres zich bedient van deze wijze van uitvoering is het ook redelijk dat daarin gelegen risico’s in de eerste plaats op haar drukken. Aangezien ontvangst niet vast staat wordt de vordering afgewezen.
3.8 Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het te ver te concluderen dat geen enkele overeenkomst tot stand is gekomen. Overeenstemming bestond immers in ieder geval over het feit dat een proefpakket met vitaminepillen zou worden geleverd waarvoor de verzendkosten door [gedaagde] zouden worden betaald en trouwens zijn betaald. Voor de conclusie dat een verder reikende overeenkomst tot stand is gekomen is echter mede van belang of [gedaagde] het proefpakket, inclusief welkomstbrief met relevante informatie over de wijze van opzegging en de vervolgzending daadwerkelijk heeft ontvangen. Direct Pay stelt immers dat daaruit de betalingsverplichting van [gedaagde] voortvloeit. Het is bovendien van belang omdat de niet-ontvangst van de goederen en van die bij wet voorgeschreven informatie de bedenktijd en de bevoegdheid/mogelijkheid voor de consument om de koop alsnog te ontbinden of om af te zien van de vervolgzending en de daaraan verbonden betalingsverplichting verlengt, zoals voortvloeit uit artikel 7:46c lid 2 juncto 46d lid 1 BW. Overigens ligt, behoudens andersluidende afspraken, voor de hand dat geen betalingsverplichting bestaat of ontstaat zolang goederen die zijn besteld niet zijn ontvangen.
3.9 Aangezien [gedaagde] dat heeft betwist is het aan Direct Pay om te stellen en zo nodig te bewijzen, niet alleen dat het bedoelde proefpakket is verzonden, maar vooral dat [gedaagde] wel dat pakket, inclusief de welkomstbrief waarin de informatie over de concrete wijze van opzegging is vermeld, en de vervolgzending heeft ontvangen. Dat geldt te meer waar Natuals zich bedient van deze wijze van uitvoering van de koop op afstand. Dan is ook redelijk dat daarin gelegen risico’s toch in de eerste plaats op haar dienen te drukken.
3.10 Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Direct Pay met betrekking tot de bedoelde ontvangst onvoldoende gesteld en heeft zij die ook overigens niet genoegzaam aannemelijk kunnen maken. Getekende afleveringsbewijzen, en pakbonnen evenals verzendlijsten ontbreken. Een verklaring van het verzendhuis, waarvan Direct Pay stelt dat daarvan gebruik is gemaakt, is niet in het geding gebracht. Hetzelfde geldt voor onderliggende stukken ter staving van de door Direct Pay genoemde verzendcodes. Uit het feit dat goederen niet retour zijn gekomen kan evenmin de conclusie worden getrokken dat [gedaagde] dus de goederen heeft ontvangen. Facturen zijn er verder niet, aangezien Natuals volgens Direct Pay werkt met abonnementen en betaling geschiedt via automatische incasso. Ten slotte is geen afschrift van de welkomstbrief inclusief code, overgelegd. Onder deze omstandigheden ziet de kantonrechter geen aanleiding Direct Pay (nog) tot bewijslevering toe te laten.
3.11 Aangezien aldus niet vast staat dat [gedaagde] het proefpakket c.a. en de vervolgzending heeft ontvangen, moet de slotsom zijn dat op haar geen betalingsverplichting rust en dat de vordering dient te worden afgewezen. In die zin zal worden beslist, met verwijzing van Direct Pay in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen. Aangezien [gedaagde] in persoon procedeert en is gesteld noch gebleken van door haar gemaakte kosten als bedoeld in artikel 238 Rv., zullen die worden gesteld op nihil.
Data in Publiek-Private Projecten
Met dank aan Roeland de Bruin, CIER.
Op 12 oktober publiceerde Surffoundation het Rapport 'Data in Publiek-Private Projecten: Juridische aspecten' op hun website. Auteurs: M. de Cock Buning, A. Ringnalda en R.W. de Bruin.
Dit rapport is uitgevoerd in het kader van het project 'Data in Publiek-Private Projecten (DiPPP)'. SURF en STW hebben in dit kader het Centrum voor Intellectueel Eigendomsrecht (CIER) van de Faculteit Rechtsgeleerdheid, Economie en Bestuurskunde van de Universiteit Utrecht opdracht gegeven onderzoek te doen naar de juridische aspecten rondom het in Open Access beschikbaar stellen van onderzoeksdata die voortkomt uit publiek-privaat gefinancieerd onderzoek. Er kan een spanningsveld bestaan tussen het Open Access-beleid van publieke subsidieverstrekkers als NWO en STW en mogelijke belangen van private cofinanciers die aanspraak willen maken op rechten op onderzoeksdata teneinde resultaten te exploiteren en hun investering terug te verdienen.
Onderzoeksdata kunnen echter beschermd zijn door intellectuele eigendomsrechten, te weten het auteursrecht, databankenrecht en/of de onpersoonlijke geschriftenbescherming.
Evenwichtige regeling
In situaties waarbij een private partij is betrokken als cofinancier of als leverancier van (een deel van de) voor het onderzoek noodzakelijke informatie moet een evenwichtige regeling worden getroffen, waarbij enerzijds de belangen van de private partij worden meegewogen en waarbij voor NWO en STW anderzijds het uitgangspunt van het Open Access-beleid vooropstaat. Voor het afwegen van deze belangen komt het CIER met de volgende aanbevelingen:
- Voorkom dat IE-rechten een obstakel voor het delen en hergebruiken van onderzoeksdata kunnen vormen
- Gebruik gedragscodes in plaats van beschikbare standaardlicenties
- Voorkom feitelijke monopolies op informatie met een eenduidig beleid
- Regel de positie van private partijen
- Regel de positie van derde partijen
- Spoor de wetgever aan om de potentiële IE-obstakels bij het delen en hergebruiken van onderzoeksdata te voorkomen.
(Proef-)abonnement Praktijkgebied IE
Praktijkgebied IE is een bron van informatie voor elke professional die zich met Intellectuele Eigendom bezighoudt. Met elke dag nieuws, commentaar, wetgeving, jurisprudentie en officiële publicaties en een wekelijkse nieuwsbrief. Praktijkgebied IE heeft een eenvoudige zoek- en navigatiestructuur die gebruik maakt van de technologie van Legal Intelligence. Alle informatie is integraal doorzoekbaar en via een boomstructuur eenvoudig toegankelijk. (pdf sheet)
Bronnen
De databank Praktijkgebied IE bevat wetgeving, jurisprudentie, tijdschriften en (achtergrond)artikelen op het rechtsgebied Intellectuele Eigendom. Praktijkgebied IE bevat nu:
Publieke bronnen
EHRM
EUR-Lex / curia
Overheid.nl
Rechtspraak.nl
Wetten.nl
Weblogs
Achtergrondartikelen en commentaren IE-Forum (voorheen Boek9) vanaf 1 januari 2006
Achtergrondartikelen en commentaren ITenRecht vanaf september 2010
Tijdschriften
Tijdschrift Auteurs-, Media- en Informatierecht (AMI), vanaf 2003
Tijdschrift Berichten IE (voorheen Bijblad IE) incl. het complete archief (1969 – 2010)
Tijdschrift BMM (binnenkort beschikbaar vanaf jaargang 2000)
Naslagwerken
Alle bij deLex verschenen IE boeken vanaf 2005 (zie hier)
Wekelijkse jurisprudentie nieuwsbrief
Kosten
Een betaald abonnement geeft u één jaar toegang tot Praktijkgebied IE voor € 480,00 per jaar per gebruiker (exclusief BTW). Bij meerdere gebruikers geldt een staffelkorting oplopend tot 75%.
Geïnteresseerd in een (proef)abonnement?
Neem nu een (proef)abonnement? Ga naar de website van deLex voor meer informatie en onze online shop. U kunt ook rechtstreeks contact opnemen voor meer informatie of een afspraak maken voor een demonstratie met Martin van Hemert via mvanhemert@delex.nl of T 020 – 3452212, uitgeverij deLex b.v..
Besluit continuïteit
Internetconsultatie: Dit besluit bevat nadere regels m.b.t technische en organisatorische maatregelen en eisen alsmede m.b.t. meldplicht, informatieplicht en aanwijzing ter warborging van de continuiteit van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten.
Publicatiedatum 17-10-2011
Einddatum consultatie14-11-2011
StatusActief
Type regeling AMvB
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Doel van de regeling het waarborgen van de continuiteit van de openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten, om de effecten van inbreuken op gebruikers en onderling verbonden netwerken zo gering mogelijk te houden. Concept regeling, Ontwerp toelichting
Privacy service
Domeinnaam. Merkenrecht. Domeinnaam <yourmediq.com> is verwarrend gelijkelijk aan de merken van MEDIQ. Geen recht of legitiem belang en domein wordt niet niet-commercieel of fair gebruikt.
Verweerder had click-through of pay-per-click business model ontwikkeld voor de site en bood dit aan pharmacie- en medicijnwebsites aan te adverteren. Dat is gebruik te kwader trouw. Domeinnaam overgedragen.
Betreft Identiteit van de verweerder: DomainsByProxy biedt een privacy service, zodat contactgegevens van daadwerkelijke registeerder verborgen blijven. Na start van de procedure werden contactgegevens overlegd aan WIPO en werd Janelle Fausette eveneens betrokken in deze procedure. Via emailadres en fysiek adres aan Janelle, postmaster en via DomainsByProxy en aan adres van laatste betekend. Dus voldoende pogingen gedaan om verweerders te contacteren.
Onder C (...)
According to the evidence, the disputed domain name resolves to a website managed by GoDaddy, a company that trades in domain names, website hosting and other Internet services. The GoDaddy website resolved to by the disputed domain name displays the line: “Want to buy this domain? Our Domain Buy Service can help you get it.” The Panel interprets that line as meaning that the disputed domain name is offered for sale to visitors who may have reached it in the process of searching for the Complainant’s trademark or accepting search results containing the Complainant’s trademark. In the absence of any explanation to the contrary, and on the balance of probabilities, it may reasonably be concluded that the Respondent intends to sell the disputed domain name for a price in excess of the costs of registration, and that the registration was made primarily for that purpose, constituting bad faith within the meaning of paragraph 4(b)(i) of the Policy.A screen capture made on August 22, 2011, produced in evidence, displays the website to which the disputed domain name resolved at that time. The Respondent’s website offered links to other websites generally related to pharmacies and medicines. It may reasonably be concluded that the Respondent has enabled the provision of these links in return for revenue through the business model known as click-through or pay-per-click. By this model the advertiser pays a commission, at least part of which would be received by the Respondent, in return for referrals received through links. Such an operation may be entirely legitimate and is routinely used to provide partial funding for public service or news websites, or as a legitimate stand-alone business.
In order to succeed commercially, however, the operator of a pay-per-click website must attract visitors. The Respondent in the present case must expect to attract visitors seeking the Complainant’s trademark, to which the Respondent does not have rights, thus rendering the operation not bona fide. The Panel finds on the balance of probabilities that the Respondent, pending the primary purpose of selling the disputed domain name, has put it to use in order to attract visitors in the expectation of commercial gain resulting from their initial interest confusion, constituting bad faith within the contemplation of paragraph 4(b)(iv) of the Policy.
Alicia Schalkwijk wint internetscriptieprijs 2011
De vijfde editie van de Internet Scriptieprijs is gewonnen door Alicia Schalkwijk, voor haar scriptie Geneesmiddelenverkoop op internet: de gevaren voor de gezondheid van Europese burgers, de inbreuken op de intellectuele eigendomsrechten van de farmaceuten en schadevergoedingsmogelijkheden. De prijs werd op 13 oktober uitgereikt op het Symposium Internet en Recht in Amsterdam, waar drie finalisten hun scripties presenteerden.
De jury waardeerde de toegankelijkheid en leesbaarheid van de winnende scriptie en de manier waarop de scriptie een gecompliceerd onderwerp uit het geneesmiddelen- en intellectueel eigendomsrecht in de internetcontext plaatst. Juryvoorzitter Nico van Eijk roemde bovendien op het empirisch onderzoekje dat Alicia Schalkwijk voor haar scriptie uitvoerde: iets waar juristen over het algemeen niet zo goed in zijn, vond Van Eijk.
Affiliate marketing
Kantonrechter Lelystad, rechtbank Zwolle-Lelystad 12 oktober 2011, LJN BT7640 (Daisycon B.V. tegen Kantoorcentrum.nl B.V.) en 15 juni 2011, CV 10-12685 (Daisycon B.V. tegen Kantoorcentrum.nl, zie tweede helft)
Als randvermelding, parallel gepubliceerd RB 1154. Reclamerecht. Adverteren op internet. Affiliate marketing. Is de adverteerder ook een vergoeding verschuldigd voor de kliks op de banner (advertentie) van de adverteerder indien die banner door de affiliate is doorgeplaatst naar sub-affiliates (andere websites)?
In beginsel alleen als dat contractueel is geregeld. In dit geval had de adverteerder het redelijkerwijs duidelijk moeten zijn via welke affiliates (en sub-affiliates) de kliks werden gegeneerd. Dat had de adverteerder beter moeten bewaken en zij had haar toestemming voor plaatsing van de banner bij de affiliate eerder moeten intrekken indien zij geen doorplaatsing naar sub-affiliates wenste. Voor de maanden / kliks dat adverteerder een en ander op zijn beloop liet, is een vergoeding verschuldigd.
Alvorens verder te beslissen zal Daisycon daarom in de gelegenheid worden gesteld om haar stelling dat de betreffende “affiliates” bevoegd waren om de banner van Kantoorcentrum door te plaatsen naar “subaffiliates” nader te onderbouwen.
6.
Daisycon heeft niet weersproken dat in de “overeenkomst affiliatieprogramma” niet is bepaald dat een “affiliate” de mogelijkheid heeft om de banner van een adverteerder ook door te plaatsen naar “subaffiliates”.
Dat werkt ook door in de verhouding tussen de adverteerders en de “affiliates”.Uitgangspunt bij de beoordeling van deze zaak is daarmee dat een “affiliate” geen bevoegdheid heeft om een banner door te plaatsen en dat hij dus ook geen aanspraak heeft op een vergoeding voor kliks op een doorgeplaatste banner. Daisycon heeft dan ook geen aanspraak op betaling van facturen voor zover daarin vergoedingen voor dergelijke kliks (en commissie en trafficvergoedingen daarover ) zijn opgenomen.
7.
Dat ligt anders indien de adverteerder heeft ingestemd met (de mogelijkheid van) doorplaatsing door een “affiliate”. In dat geval is de adverteerder in beginsel wél gehouden tot betaling aan de “affiliate” van een vergoeding voor de kliks op doorgeplaatste banners.
Van een dergelijke instemming zal in het algemeen eerst kunnen worden gesproken indien de “affiliate” in zijn aanbieding op de website van Daisycon zodanig duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij zich de mogelijkheid van doorplaatsing voorbehoudt, dat acceptatie van zijn aanbieding bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen mocht wekken dat de adverteerder daar ook mee instemde.
Een dergelijke toestemming kan in beginsel dus niet geacht worden te zijn gegeven, indien de mogelijkheid van doorplaatsing weliswaar in de aanbieding was opgenomen, maar de informatie daaromtrent onduidelijk en/of niet (voldoende) opvallend was.8.
Of zich hier de situatie heeft voorgedaan dat de onderhavige “affiliates” uit de aanvaarding door Kantoorcentrum van hun aanbod om de banner van Kantoorcentrum op hun site te plaatsen, er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat Kantoorcentrum ook instemde met de mogelijkheid om die banner door te plaatsen naar “subaffiliates”, is voor de kantonrechter vooralsnog (volstrekt) onduidelijk. Het ligt op de weg van Daisycon om dit te onderbouwen en aan te tonen.
Hierbij wordt opgemerkt dat de kantonrechter uit de stellingen van Daisycon in dit verband niet meer afleidt dan dat de “affiliates” zich in hun informatie de mogelijkheid van doorplaatsing hadden voorbehouden en dat dit aan Kantoorcentrum kenbaar had kunnen zijn.
Dat is, in het licht van de stellingen van Kantoorcentrum –zij lijkt niet te weerspreken dat de mogelijkheid van doorplaatsing kenbaar was uit de informatie, maar is van opvatting dat die mogelijkheid in de informatie “verstopt” zat- echter niet toereikend om te oordelen dat Kantoorcentrum geacht moet worden te hebben ingestemd met de mogelijkheid van doorplaatsing.
Jurisprudentiedag ICT & Recht 2011
De eerste jurisprudentielunch Kern van ITenRecht (sprekers prof. Eric Tjong Tjin Tai, Polo van der Putt en Wouter Seinen) was een succes, deelnemers beoordeelden het inhoudelijke gedeelte met een ruime 7,9. Kortom: "wij zien u graag terug volgend jaar op dit evenement".
Omdat er tal van andere congressen donderdag 13 oktober waren gepland, NVVIR-datalekkenbijkomst (IT 520) of de Internetscriptieprijscongres (IT 531), kon niet iedereen bij de Kern van ITenRecht zijn. Daarom heeft uitgeverij deLex ervoor gekozen om het evenement van IIR (waar o.a. Tycho de Graaf en Hendrik Struik spreken) extra onder de aandacht te brengen.
De cursus, voor 5 PO-punten, is donderdaag 24 november 12u30 – 19u00 (incl. borrel). Meer info/ inschrijven: https://www.iir.nl/legal/event/jurisprudentiedag-ict-recht/?b=valid
Contractgoederen op internet
Parallelle publicatie van RB 1152. Prejudiciële vragen van Cour d´appel de Paris
„[L]evert het algemene en absolute verbod om de contractgoederen op internet aan de eindgebruikers te verkopen, dat in het kader van een selectief distributienetwerk aan de erkende distributeurs wordt opgelegd, inderdaad naar zijn strekking een hardekernbeperking van de mededinging in de zin van artikel 81, lid 1, EG [artikel 101, lid 1, VWEU] op die niet onder de groepsvrijstelling voorzien in verordening nr. 2790/1999 valt, maar eventueel wel voor een individuele vrijstelling krachtens artikel 81, lid 3, EG [artikel 101, lid 3, VWEU] in aanmerking kan komen?”
Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:
1) Artikel 101, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een contractbepaling die in het kader van een selectief distributiestelsel vereist dat de verkoop van cosmetica en lichaamsverzorgingsproducten plaatsvindt in een fysieke ruimte waarin een gediplomeerde apotheker aanwezig moet zijn, met als gevolg dat het gebruik van het internet voor die verkopen verboden is, de strekking heeft de mededinging te beperken in de zin van die bepaling, indien, na een individueel en concreet onderzoek van de bewoordingen en het oogmerk van deze contractbepaling en de juridische en economische context waarbinnen zij moet worden geplaatst, naar voren komt dat deze contractbepaling, gelet op de eigenschappen van de betrokken producten, niet objectief gerechtvaardigd is.
2) Artikel 4, sub c, van verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, moet aldus worden uitgelegd dat de groepsvrijstelling in artikel 2 van die verordening niet van toepassing is op een selectieve distributieovereenkomst die een bepaling bevat die de facto het gebruik van internet als verkoopmethode voor de contractgoederen verbiedt. Een dergelijke overeenkomst kan daarentegen voor toepassing van de wettelijke uitzondering in artikel 101, lid 3, VWEU in aanmerking komen, mits aan de voorwaarden van die bepaling is voldaan.