IT 4673
15 november 2024
Uitspraak

Autobedrijf moet passendheid e-mailbeveiliging aantonen na frauduleuze betaalinstructie door hacking

 
IT 4672
14 november 2024
Uitspraak

Geen inbreuk op persuitgeversrecht, auteursrecht en databankenrecht met nieuws-signaleringen

 
IT 4670
14 november 2024
Uitspraak

Uitingsvrijheid hoeft niet te worden beperkt ten behoeve van privacybescherming

 
IT 766

Handtekening vervalst

Hof Leeuwarden 17 april 2012, LJN BW4226 (appellante tegen Ribank)

Algemeen contractenrecht. Ook als de handtekening onder contract vervalst is, kan degenen wiens handtekening is vervalst aan overeenkomst gebonden zijn, indien er bijzondere omstandigheden zijn die tot de slotsom hopen dat het aan hem is toe te rekenen dat de wederpartij de handtekening voor echt heeft gehouden en redelijkerwijs ook mocht houden.

8. De tweede en derde grief lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Volgens [appellante] heeft de rechtbank ten onrechte beslist dat Ribank de kredietovereenkomst niet met [ex partner van appellante] maar met [appellante] heeft gesloten. Bij de beoordeling van deze grieven wordt het volgende vooropgesteld. Wanneer ie-mand iets voor een ander verklaart door valselijk de handtekening van die ander te plaatsen, kan deze ander zich in het algemeen tegen degene tot wie de verklaring is gericht, erop beroepen dat de handte-kening en daarmede de verklaring niet van hem afkomstig is, ook wanneer degene tot wie de verkla-ring was gericht, heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat de handtekening echt was. Dit kan onder bijzondere omstandigheden anders zijn, maar dan moeten deze wel van dien aard zijn dat zij tot de slotsom nopen dat aan degene wiens handtekening is vervalst, valt toe te rekenen dat de wederpartij de handtekening voor echt heeft gehouden en redelijkerwijze mocht houden. Dit is bij-voorbeeld het geval wanneer degene wiens handtekening is vervalst, de onbetrouwbaarheid van dege-ne die zijn handtekening heeft vervalst, kende of behoorde te kennen, maar er niettemin aan heeft meegewerkt of zonder voorzorgsmaatregelen te treffen heeft toegelaten dat deze de mogelijkheid kreeg door het vervalsen van zijn handtekening jegens de wederpartij de schijn te wekken dat het een door hem ondertekende verklaring betrof (HR 7 februari 1992, NJ 1992, 809).

9. Naar het oordeel van het hof brengen de omstandigheden van het onderhavige geval mee dat [appellante] zich er ten overstaan van Ribank niet op kan beroepen dat de handtekening en daarmee haar wilsverklaring onder de overeenkomst van geldlening niet van haar afkomstig is. Veronderstellenderwijs aannemende dat de overeenkomst van geldlening met Ribank de facto inderdaad niet is aangegaan door [appellante] zelf maar door [ex partner van appellante] die zich daarbij heeft voorgedaan als [appellante], is dat niet uitsluitend gebeurd doordat [ex partner van appellante] de handtekening van [appellante] heeft vervalst. [ex partner van appellante] blijkt dan tevens te hebben kunnen beschikken over schriftelijke stukken van [appellante], zoals bankafschriften, loonstroken en haar identiteitskaart, en dat terwijl [appellante] vóór februari 2007 al had ervaren dat [ex partner van appellante] dergelijke stukken had misbruikt om op haar naam een overeenkomst van geldlening te sluiten.(...) Die omstandigheid laat onverlet dat de overeenkomst op naam van [appellante] is gesteld. Op grond van het voorgaande moet worden aangenomen dat [appellante] de contractspartij is van Ribank en terecht tot terugbe-taling van de hoofdsom is aangesproken.

IT 765

Over software, downloads, distributie en reproductie

F.C.M. (Frederick) Leentfaar, ‘Over software, downloads, distributie en reproductie', ITenRecht nr. 765.

Een bijdrage van Frederick Leentfaar, Deterink Advocaten en Notarissen.
Noot bij AG HvJ EU, 24 april 2012, C128-11 (UsedSoft), IT 763.

Inleiding
Zeer interessante conclusie van Advocaat-Generaal Bot in een zaak tussen Axel W. Bierbach, curator van het failliete UsedSoft GmbH (“UsedSoft”), en Oracle International Corp. (“Oracle”), met betrekking tot distributie en reproductie van software, uitputting en het begrip “rechtmatige verkrijger”. Op het eerste gezicht een vrij duidelijke en correcte conclusie, doch een die bij herhaalde lezing de nodige vragen oproept.

Ik behandel kort enige feiten uit het geschil dat aanleiding heeft gegeven tot het stellen van prejudiciële vragen. Daarna kom ik toe aan de prejudiciële vragen zelf en de beantwoording hiervan door de AG. Tot slot concludeer ik met enige mogelijke implicaties wanneer deze antwoorden één op één zullen worden overgenomen door het Hof.

Feiten
Het is nog niet zo heel lang geleden dat software hoofdzakelijk op een fysieke drager werd geleverd. De opkomst van snel internet, waarbij men 24/7 online is, heeft hierin fundamentele veranderingen teweeggebracht. Software wordt tegenwoordig vaker online aangeschaft en gedownload dan dat deze op een fysieke drager wordt aangeleverd. Pas aanwezig op het systeem van de gebruiker bevindt deze software zich op de “fysieke drager”.

Ook Oracle levert het merendeel van haar software en licenties online. Op basis van de licentie kan de software, updates, en patches op elk gewenst moment gedownload en geïnstalleerd worden. Simpeler kan het niet.

UsedSoft handelt (what’s in a name) in gebruikte software, althans, in gebruikte software-licenties. Het is juist deze nuancering, software-licenties, dat in deze kwestie de nodige vragen oproept. Gewaarborgd wordt dat de licenties ook daadwerkelijk bruikbaar zijn voor de verkrijgers. UsedSoft handelt onder meer in ‘gebruikte’ Oracle-licenties. De verkrijgers kunnen op basis van de licentie de software opnieuw downloaden. De fysieke drager met de software is immers niet beschikbaar.

Oracle verzet zich tegen de handelwijze van UsedSoft. Waar UsedSoft stelt dat juist het leerstuk van de uitputting het verhandelen van gebruikte software rechtvaardigt, stelt Oracle dat dit niet opgaat voor gedownloade software. Oracle vindt het Landgericht München I aan haar kant, waarna UsedSoft in hoger beroep gaat bij het Bundesgerichtshof (Duitsland). Het Bundesgerichtshof stelt prejudiciële vragen bij het Europees Hof van Justitie.

Prejudiciële vragen
De prejudiciële vragen van het Bundesgerichtshof komen feitelijk neer op 1.) de vraag of voor gedownloade software geldt dat een beroep gedaan kan worden op het uitputtingsleerstuk van artikel 4 lid 2 Softwarerichtlijn, 2.) de vraag of degene die zich beroept op uitputting als rechtmatige verkrijger kan worden aangemerkt en 3.) de vraag of een verkrijger van tweedehands software eveneens aangemerkt kan worden als rechtmatige verkrijger wanneer de eerste verkrijger de software gewist heeft. In de woorden van het Bundesgerichtshof:

1. Dient de persoon die verval van het recht om controle uit te oefenen op de distributie van een kopie van een computerprogramma kan aanvoeren, als ‚rechtmatige verkrijger’ in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2009/24[...] te worden aangemerkt?

2. Zo de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, vervalt het recht om controle uit te oefenen op de distributie van een kopie van een computerprogramma overeenkomstig artikel 4, lid 2, [...] van richtlijn 2009/24[...], ingeval de verkrijger de kopie – met toestemming van de rechthebbende – heeft gemaakt door deze kopie van internet te downloaden op een gegevensdrager?

3. Zo de tweede vraag eveneens bevestigend wordt beantwoord, kan dan ook de persoon die een ‚tweedehands’ softwarelicentie heeft verkregen zich met het oog op het maken van een kopie van het computerprogramma als ‚rechtmatige verkrijger’ volgens artikel 5, lid 1, en artikel 4, lid 2, [...] van richtlijn 2009/24[...] beroepen op verval van het recht om controle uit te oefenen op de distributie van de kopie van het computerprogramma die door de eerste verkrijger met toestemming van de rechthebbende is gemaakt, door deze kopie van internet op een gegevensdrager te downloaden, ingeval de eerste verkrijger zijn kopie heeft gewist of deze niet meer gebruikt?”

Beantwoording prejudiciële vragen door AG
Bewust benoemde ik de prejudiciële vragen reeds in een andere volgorde dan door het Bundesgerichtshof gesteld. De AG richt zich (logischerwijs) eerst op de tweede vraag met betrekking tot de uitputting, waarna hij de eerste en de derde vraag over de rechtmatige verkrijger beantwoordt.

Ten aanzien van de tweede vraag overweegt de AG dat artikel 4, lid 2 van de Softwarerichtlijn (uitputting) zo moet worden uitgelegd dat het recht op de enkele distributie van software is uitgeput op het moment dat de rechthebbende (in dit geval Oracle) die toestemming heeft verleend voor het downloaden op een digitale gegevensdrager, tevens tegen betaling en voor onbeperkte tijd een gebruiksrecht op deze kopie heeft verleend. Het uitputtingsleerstuk geldt, aldus de AG, niet slechts voor software die op een fysieke drager in het verkeer wordt gebracht door de rechthebbende, maar tevens wanneer de software met toestemming van de rechthebbende wordt gedownload van het internet.
Met betrekking tot de eerste en derde vraag overweegt de AG dat de artikelen 4 lid 1 en 5 lid 1 van de Softwarerichtlijn zo moeten worden uitgelegd dat in geval van wederverkoop van het gebruiksrecht op een kopie van software, zoals dit gebeurt door UsedSoft, de tweede verkrijger niet met een beroep op uitputting van de distributie van deze kopie, mag reproduceren door een nieuwe kopie te maken, ondanks dat de eerste verkrijger zijn kopie heeft gewist of deze niet meer gebruikt.

Bespreking beantwoording en complicaties
De beantwoording van de eerste en derde vraag komt er in de praktijk op neer dat de verkrijger van de ‘tweedehands’ licentie, op basis van deze licentie niet gerechtigd is de software opnieuw te downloaden. Voor dit downloaden van een nieuwe kopie is door Oracle geen toestemming gegeven.

Dat door Oracle geen toestemming is gegeven voor het opnieuw downloaden van de Software door een ander dan degene die een overeenkomst heeft gesloten met Oracle, komt er voorts op neer dat de tweede verkrijger van de licentie ook niet kan worden aangemerkt als rechtmatig verkrijger van de software. Hieraan doet niet af dat de licentie niet meer gebruikt wordt door de eerste verkrijger. Slechts de overdracht van de drager waarop de gedownloade kopie is gezet zou tot gevolg hebben dat de tweede verkrijger aangemerkt kan worden als rechtmatig verkrijger. De verdere distributie van deze drager kan op grond van het uitputtingsleerstuk ook niet worden tegengehouden door Oracle.

Nu de tweede verkrijger geen rechtmatig verkrijger is wanneer hij een nieuwe kopie van de software downloadt, geniet hij ook niet de ‘benefits’ van (onder meer) 5 lid 1 Softwarerichtlijn (kopie noodzakelijk voor beoogd gebruik; in Nederland: art. 45j Aw). Dit komt erop neer dat hij, als niet-rechtmatig verkrijger, de software in het geheel niet kan gebruiken. Ook de voor de goede werking van de software noodzakelijke kopie naar het werkgeheugen van een systeem wordt de tweede verkrijger hiermee niet toegestaan.

Wanneer ik deze ontwikkeling naast de verkoop van licentie met inbegrip van software op fysieke drager leg openbaart zich hier een interessant verschil, verband houdend met de reeds besproken uitputting van het distributierecht. Voor software die inclusief licentie en op een fysieke drager wordt geleverd geldt dat de rechthebbende geen controle meer kan uitoefenen op de distributie. Deze drager en licentie kunnen aldus zonder beperkingen worden verkocht. De tweede verkrijger ontvangt licentie en drager met software, en is als rechtmatig verkrijger van een kopie van de software te beschouwen. De softwareleverancier heeft hierover geen controle meer, precies in lijn met de algemeen geldende consensus over het uitputtingsleerstuk.

Nu ingeval van Oracle de software enkel als nieuwe kopie gedownload kan worden, hier geen toestemming voor wordt gegeven en op basis van de uitleg van de AG aldus geen sprake is van uitputting, wordt de Softwarerichtlijn in mijn ogen strikter uitgelegd dan de bedoeling kan zijn geweest. Het enkele niet meer aanbieden van software op een fysieke drager zou voor Softwareleveranciers een extra houvast kunnen zijn om de bestaande uitputtingsleer te omzeilen.

Conclusie
Dat het uitputtingsleerstuk uit de softwarerichtlijn zo wordt uitgelegd dat deze zowel geldt voor software die op een fysieke drager wordt geleverd als voor software die eerst ná downloaden op een fysieke drager wordt gezet, is een gunstige ontwikkeling. Online en offline wordt op deze manier meer met elkaar in één lijn gebracht. Dat is praktisch en doet recht aan de snelle ontwikkelingen in de digitale wereld.

Deze gunstige ontwikkeling wordt echter teniet gedaan door het kennelijke verschil dat door de uitleg van de AG ontstaat ten aanzien van het overdragen van de software op een fysieke drager (inclusief gebruiksrecht) enerzijds en het overdragen van enkel een gebruiksrecht, waarbij een nieuwe kopie van de software gedownload moet worden. Voor deze nieuwe kopie geldt dat dit een reproductie is. De uitputting die van toepassing is op de eerder door downloaden gemaakte kopie/reproductie is hierop niet van toepassing. Als exclusief rechthebbende kan de softwareleverancier haar toestemming aan deze nieuwe kopie onthouden aan de tweede verkrijger. De tweede verkrijger zal aldus, ondanks een succesvolle download, niet gezien kunnen worden als rechtmatige verkrijger in de zin van de Softwarerichtlijn.

Het onderscheid dat hier door de AG wordt gemaakt doet de toch al erg complexe juridische kwalificatie van software geen goed. Ik meen dat er dogmatisch geen verschil in kwalificatie zou moeten bestaan tussen het opnieuw downloaden van software online en het overdragen van een gebruiksrecht en de software via een fysieke drager.

mr. F.C.M. (Frederick) Leentfaar, Deterink Advocaten en Notarissen
***

IT 763

Gebruikte software (Conclusie AG)

Conclusie AG HvJ EU 24 april 2012, zaak C-128/11 (UsedSoft) - persbericht

Prejudiciële vragen gesteld door het Bundesgerichtshof, Duitsland.

Gebruikte software, tweedehands softwarelicenties, begrip "rechtmatige verkrijger".

In steekwoorden: Uitleg van artikel 4, lid 2, eerste alinea, en van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (PB L 111, blz. 16). Downloaden van internet, op basis van een softwarelicentie en met toestemming van de rechthebbende, kopieëren van gedownloade computerprogramma’s op een gegevensdrager. De vraag of een beroep op uitputting kan worden gedaan terzake van het recht van de rechthebbende om controle uit te oefenen op de verdere distributie van kopieën van het computerprogramma. Handel in „tweedehandse” softwarelicenties van programma’s die de eerste verkrijger heeft gedownload. Begrip „rechtmatige verkrijger”.

Conclusie AG (Nederlandse of Engelse vertaling nog niet beschikbaar):
„1) Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s moet aldus worden uitgelegd dat het recht op distributie van de kopie van een computerprogramma is uitgeput, wanneer de rechthebbende, die toestemming heeft verleend voor het downloaden van internet van deze kopie op een digitale gegevensdrager, tevens tegen betaling en voor onbeperkte tijd een gebruiksrecht op deze kopie heeft overgedragen.
Ingevolge deze bepaling moet namelijk als verkoop worden aangemerkt, elke beschikbaarstelling in de Unie – ongeacht op welke wijze en in welke vorm – van een kopie van een computerprogramma voor het gebruik ervan voor een onbeperkte tijd en tegen betaling van een vaste prijs.
2) De artikelen 4, lid 1, en 5, lid 1, van richtlijn 2009/24 moeten aldus worden uitgelegd dat in geval van wederverkoop van het gebruiksrecht van de kopie van een computerprogramma de tweede verkrijger dit programma niet met een beroep op de uitputting van het recht op distributie van deze kopie mag reproduceren door een nieuwe kopie te maken, ook al heeft de eerste verkrijger zijn kopie gewist of gebruikt hij deze niet meer.”

Op andere blogs:
BlogIT (Interessante ontwikkelingen in rechtspraak over software)
IPKat (UsedSoft: "Would they have wiped their own? " Bot advises CJEU)
SCL the IT Law Community (Resale of Software Licences: Advocate General’s Opinion)

IT 762

Broncodes en documentatie

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 19 april 2012, KG ZA 12-161 (Ebenefits B.V. tegen VG beheer en Benefits-Plaza)

Executiegeschil ná IT 437. Software. Auteursrecht. Overdracht eigendom en broncode bij niet voldoen aan betalingsverplichting door eBenefits. Er wordt aangenomen dat eBenefits aan het vonnis voldoet voor wat betreft het verveelvoudigen en openbaarmaken van het computerprogramma. Zij voldoet met de accountantsverklaring aan de opgelegde opgave-verplichting. Er moet worden geconcludeerd dat de gevorderde verzending van een rectificatie moet worden afgewezen en dat de gevorderde staking van de executie moet worden toegewezen.

Een deskundige van de SGOA merkt op dat de USB-stick niet de "documentatie" bevat die hij nodig meende te hebben voor zijn onderzoek. Op grond van het vonnis was eBenefits niet verplicht om de broncodes van de Software aan VGB te leveren, dat wordt niet onder "documentatie" begrepen.

4.6. Wel blijkt uit de verklaring van Stuurman dat het om verschillende redenen ingewikkeld is om de software “aan de praat te krijgen”. Zo zou het volgens Stuurman software betreffen die niet meer is bewerkt sinds 2008 en die gebruik maakt van verschillende typen databases en verschillende ontwikkelomgevingen. Ook zou de documentatie gebrekkig zijn. Wat daar ook van zij, het impliceert niet dat eBenefits niet heeft voldaan aan het bevel. eBenefits is immers niet bevolen om software te leveren die makkelijk aan de praat is te krijgen, maar om de software te leveren die was gecreëerd tot aan de dag van de overeenkomst van overdracht (29 november 2009). Dat het voor VGB mogelijk lastig is om die software te implementeren brengt naar voorlopig oordeel niet mee dat er sprake is van een overtreding van het bevel.

4.7. Het feit dat een deskundige van de SGOA, die VGB heeft ingeschakeld in verband met het onder 5.5 van het vonnis bedoelde onderzoek, heeft opgemerkt dat de USB-stick niet de “documentatie” bevatte die de deskundige nodig meende te hebben voor zijn onderzoek, kan niet leiden tot een ander oordeel. Voor zover de deskundige met de term “documentatie” doelt op de broncodes van de Software, is die opmerking niet verenigbaar met de hiervoor genoemde constatering van Stuurman. Voor zover de deskundige op iets anders doelt, heeft VGB onvoldoende duidelijk gemaakt dat eBenefits op grond van het vonnis verplicht was die “documentatie” aan VGB te leveren.

Op andere blogs:
SOLV (Pyrrusoverwinning)

IT 761

De Belgische 'online doorzoeking'

Jan-Jaap Oerlemans schreef op de OerlemansBlog: In België wordt in artikel 88ter Wetboek van Strafvordering de zogenaamde ‘netwerkzoeking’ geregeld. Aan het artikel kan een zeer brede betekenis worden toegekend. Zelfs zo breed dat het de grondslag zou kunnen vormen van tot een ‘online doorzoeking’ in het buitenland.

In dit blogbericht wil ik de bevoegdheid kort analyseren en een vergelijking maken met het Nederlandse equivalent zoals geregeld in artikel 125j van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering. Daarbij wil ik opmerken dat het slechts mijn eerste gedachten zijn over het onderwerp. Als iemand mij kan en wil verbeteren, dan graag! Overigens ben ik ook op zoek naar een link naar artikel 88ter.

Lees verder.

IT 760

Agenda CBP 2012

Uit't persbericht: Iedereen heeft recht op een zorgvuldige omgang met zijn of haar persoonsgegevens.
Door de toenemende digitalisering en globalisering groeit het aantal gegevensverwerkingen onophoudelijk. In dit licht is het des te belangrijker dat bedrijven en overheden persoonsgegevens van burgers slechts in overeenstemming met de wet verzamelen en gebruiken. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels die zien op de bescherming van persoonsgegevens, zo nodig met behulp van sancties. Daarnaast adviseert het CBP de regering over voorgenomen wetgeving die betrekking heeft op de verwerking van persoonsgegevens.

Het CBP zal ook in 2012 de prioriteit leggen bij handhavende onderzoeken, al treedt de toezichthouder ook op andere wijzen op ter bevordering van de naleving van de wet. Bij de selectie van onderzoeksgebieden en onderzoeksobjecten wordt prioriteit gegeven aan (vermoedens) van ernstige overtreding van structurele aard die veel mensen treffen en waarbij het CBP door de inzet van handhavingsinstrumenten effectief verschil kan maken.
Profilering, beveiliging van persoonsgegevens ter voorkoming van datalekken en adequate bescherming van medische gegevens zijn in 2012 voor het CBP belangrijke speerpunten. Op internationaal gebied legt het CBP de nadruk op samenwerking met andere toezichthouders om de effectiviteit van het onderzoek naar overtreding van de privacyregelgeving te versterken.

Het onderstaande overzicht is niet limitatief. Optreden in niet genoemde sectoren of optreden naar aanleiding van nieuwe aanwijzingen van overtredingen is uiteraard niet uitgesloten.

Toezicht

De thematische benadering van de onderzoeksprioriteiten op nationaal niveau voor 2012 zal flexibel worden ingevuld aan de hand van actuele ontwikkelingen. Voorbeelden van beoogde onderzoeksthema’s zijn:

  • de ondoorzichtigheid van de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van profilering en het gebruik van profielen;
  • de wijze waarop zorginstellingen de interne toegang tot medische gegevens regelen, vooral de toekenning van bevoegdheden daarvoor;
  • de wijze waarop bedrijven en overheden gegevensbestanden beveiligen;
  • de (heimelijke) verzameling en verwerking van geolocatiegegevens door private marktpartijen;
  • cloud computing, in het bijzonder de kwetsbare vorm van ‘software as a service’, waarbij de gebruiker zijn (persoons)gegevens via de software van een cloudaanbieder op een server van die bewerker verwerkt en laat verwerken;
  • het proces van identificatie en authenticatie van persoonsgegevens – bijvoorbeeld biometrische gegevens - op het internet en mogelijk verder gebruik daarvan;
  • in samenwerking met een andere buitenlandse privacytoezichthouder onderzoek naar ernstige en structurele overtredingen door een aanbieder van IT-diensten of goederen die in meerdere jurisdicties actief is;
  • de wijze waarop het OM de politie informeert over de afloop van strafzaken, op grond waarvan de politie haar gegevens moet actualiseren.

In richtsnoeren geeft het CBP op deelgebieden aan welke uitleg van wettelijke voorschriften het hanteert in zijn handhavingspraktijk. Het CBP zal in 2012 in ieder geval de volgende twee richtsnoeren uitbrengen:

 

  • Richtsnoeren over de beveiliging van persoonsgegevens
  • Richtsnoeren over het gebruik van het zogeheten ‘kopietje paspoort.

 

Internationaal
Op internationaal gebied besteedt het CBP in 2012 veel aandacht aan de herziening van het wettelijk kader voor gegevensbescherming in de EU, temeer omdat de voorzitter van het CBP ook voorzitter is van de Artikel 29-werkgroep, het samenwerkingsverband van Europese privacytoezichthouders.

Voorts staan op het programma:

 

  • het doorlichten van het regime van internationale doorgifte van persoonsgegevens;
  • het volgen van en zo nodig actie ondernemen op het terrein van nieuwe technologische ontwikkelingen zoals cloud computing en behavioural advertising;
  • het bijdragen aan en/of op nationaal niveau uitvoeren van onderzoek het terrein van politie- en justitie samenwerking, zoals de invoer van gegevens bij Europol, het Nederlands deel van het Schengen Informatiesysteem en het Douane informatiesysteem.
IT 759

Inbreuklocatie adwords: waar het merk is ingeschreven, én

HvJ EU 19 april 2012, zaak C-523/10 (Wintersteiger tegen Products 4U Sondermaschinenbau GmbH) - dossier

Prejudiciële vragen van het Oberster Gerichtshof, Oostenrijk.

Adwords, andere landcode-topniveaudomeinnamen en de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.

Verkorte vraag: Volgens welke criteria moet worden bepaald of bij gebruik als AdWord van een merk van de staat van het gerecht op een website van een zoekmachine met een ander landcode-topniveaudomein dan dat van de staat van het gerecht, een bevoegdheid krachtens verordening Brussel I ontstaat?

Conclusie AG: Artikel 5 [Verordening Brussel I] dient aldus te worden uitgelegd dat, wanneer via het internet handelingen worden gesteld die een schending van een in een lidstaat ingeschreven nationaal merk kunnen vormen, de gerechten bevoegd zijn:
– van de lidstaat waar het merk is ingeschreven,
– en van de lidstaat waar de noodzakelijke middelen worden gebruikt om daadwerkelijk inbreuk te maken op een in een andere lidstaat ingeschreven merk.

Antwoord HvJ EU:
Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat een geschil over een inbreuk op een in een lidstaat ingeschreven merk die zou bestaan in het gebruik door een adverteerder van een aan dat merk identiek trefwoord op de website van een zoekmachine die via een landgebonden topniveaudomeinnaam van een andere lidstaat opereert, aanhangig kan worden gemaakt bij de rechters van de lidstaat waar het merk is ingeschreven of bij de rechters van de lidstaat van de plaats waar de adverteerder is gevestigd.

Gehele vraagstelling: Moeten de woorden "plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen" in artikel 5, nr. 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 (hierna: "verordening Brussel I")1, wanneer van een in een andere lidstaat gevestigde persoon wordt beweerd dat hij inbreuk op een merk van de staat van het gerecht heeft gepleegd door gebruikmaking van een aan het merk gelijk trefwoord (AdWord) in een internetzoekmachine die haar diensten onder verschillende landcode-topniveaudomeinen aanbiedt, aldus worden uitgelegd:
1.1.    dat de bevoegdheid uitsluitend ontstaat wanneer het trefwoord wordt gebruikt op de website van de zoekmachine waarvan het topniveaudomein dat van de staat van het gerecht is;
1.2.    dat de bevoegdheid uitsluitend ontstaat wanneer de website van de zoekmachine waarop het trefwoord wordt gebruikt, in de staat van het gerecht kan worden geraadpleegd;
1.3.    dat voor de bevoegdheid vereist is dat naast de mogelijkheid om de website te raadplegen, aan andere eisen is voldaan?
2.    Indien de vraag onder punt 1.3 bevestigend wordt beantwoord:
Volgens welke criteria moet worden bepaald of bij gebruik als AdWord van een merk van de staat van het gerecht op een website van een zoekmachine met een ander landcode-topniveaudomein dan dat van de staat van het gerecht, een bevoegdheid krachtens artikel 5, nr. 3, van verordening Brussel I ontstaat?

IT 758

Luisterboeken (arrest)

HvJ EU 19 april 2012, zaak C-461/10 (Bonnier Audio e.a) - dossier

illustratie link bibliotheekoosterwolde

Prejudiciële vragen Högsta domstol, Zweden.

Zie eerdere conclusie AG, IEF 10510. Verkorte vraag: Wanneer moet ISP NAW-gegevens verschaffen van inbreukmaker?

HvJ EU verklaart voor recht:

Richtlijn 2006/24/EG [gegevensbewaring] moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan de toepassing van een op artikel 8 van [handhavings]richtlijn 2004/48/EG gebaseerde nationale wettelijke regeling volgens welke een internetprovider met het oog op de identificatie van een internetabonnee of -gebruiker kan worden gelast aan een auteursrechthouder of diens vertegenwoordiger informatie te verstrekken over de abonnee aan wie de internetprovider het IP-adres (Internet Protocol) heeft toegewezen dat is gebruikt om inbreuk te maken op dit auteursrecht, aangezien een dergelijke wettelijke regeling buiten de werkingssfeer ratione materiae van richtlijn 2006/24 valt.

De omstandigheid dat de betrokken lidstaat richtlijn 2006/24 nog niet in nationaal recht heeft omgezet ofschoon de termijn daarvoor is verstreken, is in het hoofdgeding irrelevant.

Richtlijn 2002/58/EG [privacy en elektronische communicatie] en richtlijn 2004/48 moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, voor zover deze regeling de nationale rechterlijke instantie waarbij door een persoon met procesbevoegdheid een verzoek om een bevel tot mededeling van persoonsgegevens is ingediend, in staat stelt om de in het geding zijnde tegengestelde belangen af te wegen op basis van de concrete omstandigheden van de zaak en daarbij terdege rekening te houden met de uit het evenredigheidsbeginsel voortvloeiende vereisten.

Vraag: Staat richtlijn 2006/24/EG [... gegevensbewaring] van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronischecommunicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van richtlijn 2002/58/EG (richtlijn bewaring van gegevens), inzonderheid de artikelen 3, 4, 5 en 11 daarvan, in de weg aan de toepassing van een op artikel 8 van [handhavings]richtlijn 2004/48/EG gebaseerde nationale bepaling volgens welke in een civielrechtelijke procedure een internetprovider met het oog op de identificatie van een abonnee kan worden gelast aan een auteursrechthouder of diens vertegenwoordiger informatie te verstrekken over de abonnee aan wie de internetprovider het IP-adres heeft toegewezen dat is gebruikt om inbreuk te maken op het auteursrecht, wanneer de verzoeker een duidelijk bewijs van de inbreuk op een bepaald auteursrecht heeft overgelegd en die maatregel in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel?

Heeft de omstandigheid dat de lidstaat de richtlijn bewaring van gegevens nog niet in nationaal recht heeft omgezet ofschoon de termijn daarvoor is verstreken, invloed op het antwoord op vraag 1?

IT 757

Rectificatie op blogs en twitter

Rechtbank Almelo 18 april 2012, LJN B3330 (Total Telecom c.s. tegen gedaagde)

Uitspraak mede ingezonden door Filip van Eeckhoutte, Van Eeckhoutte Advocaten.

Onrechtmatige daad. Erg anekdotische "Internetterreur" zoals rechtspraak.nl dit aanduidt. Over de aantasting van de eer en de goede naam tegen over de vrijheid van meningsuiting. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen gericht op stopzetting van de onrechtmatige uitlatingen en publicaties toe, alsmede plaatsing van rectificaties op blogs en Twitter account gedaagde. De voorgeschreven rectificatie op twitter kan (gezien het maximum aantal tekens) nog wel voor een executieprobleem zorgen.

4.6. Hoewel het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat zij de gewraakte uitlatingen en publicaties reeds heeft verwijderd op haar blogs en Twitter account, kiest de voorzieningenrechter ervoor allereerst het volgende te overwegen.

4.7. [Gedaagde] erkent dat zij de gewraakte uitlatingen en publicaties op haar blogs en Twitter account heeft geplaatst, maar betwist dat deze niet op feiten berusten.

De aard van de uitingen is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter suggestief, grievend en zeer verstrekkend. Zo wordt door [gedaagde] gesuggereerd dat Total Telecom c.s. actief is in de porno-industrie en dat er wordt gefraudeerd. Dat maakt dat er hoge eisen mogen worden gesteld aan de feitelijke onderbouwing van de gedane uitlatingen. [Gedaagde] heeft ter zitting geen enkele onderbouwing gegeven van haar stelling dat de door haar geplaatste uitingen berusten op feiten. Reeds hierom kan niet worden geoordeeld dat de door [gedaagde] gedane uitingen voldoende steun vinden in de feiten.

4.8. Het voorgaande betekent dat [gedaagde] met de door haar geplaatste uitlatingen en publicaties op haar blogs en Twitter account onrechtmatig handelt jegens Total Telecom c.s. Daaruit volgt tevens dat het recht van Total Telecom c.s. op bescherming van eer en goede naam en op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [eiser sub 2] dient te prevaleren boven het recht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting.

4.10. Er is discussie tussen partijen over het antwoord op de vraag of de gewraakte uitlatingen en publicaties van [gedaagde] reeds verwijderd zijn door [gedaagde]. [Gedaagde] stelt, zoals hiervoor onder 4.6. overwogen, dat zij deze reeds verwijderd heeft. Total Telecom c.s. betwist dat en stelt daartoe dat de gewraakte uitlatingen en publicaties nog steeds zijn te raadplegen via het internet (blogs, twitter en andere websites). Of de betreffende uitingen daadwerkelijk zijn verwijderd kan in dit kort geding in het midden blijven. De omstandigheid dat tussen partijen discussie bestaat over die verwijdering brengt, nu hiervoor reeds geoordeeld is dat de betreffende uitingen onrechtmatig zijn jegens Total Telecom c.s., mee dat Total Telecom c.s. belang heeft bij stopzetting van de inbreukmakende handelingen, zoals door haar geformuleerd in de dagvaarding. Deze zullen hierna worden toegewezen in de vorm zoals hierna beschreven.

4.11. Total Telecom c.s. heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat de blogs van [gedaagde] vergezeld gaan van zogenaamde (meta)tags, waarmee op initiatief van de blogger wordt aangegeven hoe een webpagina getoond moet worden in de internetbrowser en aan zoekmachines. Door de naam van Total Telecom c.s. en haar advocaat te verbinden aan teksten waarin [gedaagde] op voornoemde negatieve wijze uitlatingen doet over Total Telecom c.s. handelt zij naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig jegens Total Telecom c.s. Ook de gevorderde verwijdering van (delen van) die (meta)tags dient daarom te worden toegewezen. Evenzo dient de gevorderde verwijdering van de onrechtmatige uitlatingen en publicaties uit hun cache (een geheugen met daarin bepaalde webbestanden) te worden toegewezen.

Dictum: 5.6. beveelt [gedaagde] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis bovenaan op de voorpagina van haar blogs [xxxx.nl] en [xxxx.com] een bij opening van die blogs meteen zichtbare rectificatie te (doen) plaatsen, omkaderd en in een normaal lettertype en- grootte en deze gedurende drie maanden na plaatsing aaneengesloten en zichtbaar geplaatst te houden, die luidt:

RECTIFICATIE

De voorzieningenrechter te Almelo heeft bij vonnis van 18 april 2012 geoordeeld dat ik, [gedaagde], wonende te [woonplaats], op deze website onrechtmatige en ongegronde beweringen en uitlatingen heb gedaan en heb geplaatst en/of heb laten plaatsen over Total Telecom en haar directeur de heer [eiser sub 2]. Die beweringen en uitlatingen vinden geen steun in het feitenmateriaal en zijn inmiddels verwijderd. De voorzieningenrechter te Almelo heeft mij bij dat vonnis tot rectificatie hiervan veroordeeld.;

5.7. beveelt [gedaagde] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis via haar Twitter account [@xxxx]NL] aan al haar volgers (followers) de volgende rectificatie te twitteren:

Rectificatie: De voorzieningenrechter te Almelo heeft bij vonnis van 18 april 2012 geoordeeld dat ik, [gedaagde], wonende te [woonplaats], onrechtmatige en ongegronde uitlatingen heb getwitterd met betrekking tot Total Telecom en de heer [eiser sub 2].

De voorzieningenrechter te Almelo heeft mij bij dat vonnis tot rectificatie hiervan veroordeeld;

Op andere blogs:
Ius Mentis (Rectificeren op Twitter, hoe doe je dat?)

 

IT 756

Feitelijk vingerafdrukken afstaan

Rechtbank Amsterdam 17 april 2012, LJN BW2784 (eiseres tegen Burgemeester van Amsterdam)

Artikel 1, tweede lid, van de Verordening (EG) nr. 2252/2004 (hierna: de Verordening), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 444/2009, bevat de verplichting om twee vingerafdrukken in het reisdocument op te nemen. Deze verplichting impliceert dat de aanvrager van het reisdocument ook feitelijk vingerafdrukken moet afstaan. De verbindendheid van de Verordening is door betrokkene nadrukkelijk niet ter discussie gesteld. Nu betrokkene heeft geweigerd om vingerafdrukken af te staan, heeft verweerder terecht besloten om de aanvraag niet (verder) in behandeling te nemen. De omstandigheid dat in de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001, in afwijking van de Verordening, de verplichting is opgenomen om vier vingerafdrukken af te staan, leidt niet tot een ander oordeel. Betrokkene heeft immers helemaal geen vingerafdrukken willen afgeven, ook niet de twee door de Verordening vereiste vingerafdrukken. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de nationale wettelijke regeling geen uitzondering op de verplichte afname van vingerafdrukken maakt voor personen met gewetensbezwaren.

3.9. De rechtbank stelt vast dat in de Verordening twee groepen zijn vrijgesteld van de verplichte afname van vingerafdrukken, te weten kinderen jonger dan twaalf jaar en personen bij wie het nemen van vingerafdrukken fysiek onmogelijk is. Verder is een regeling opgenomen voor de situatie dat het nemen van een afdruk tijdelijk onmogelijk is. De Verordening maakt dus geen uitzondering voor personen met gewetensbezwaren.

3.10. Het in de Paspoortwet en de PUN opgenomen wettelijke kader, zoals hiervoor onder overwegingen 2.2 en 2.3 weergegeven, betreft het kader zoals dat op 28 juni 2009 als gevolg van de Rijkswet van 11 juni 2009 tot wijziging van de Paspoortwet in verband met het herinrichten van de reisdocumentenadministratie in werking is getreden. De daarin opgenomen wijzigingen strekken ertoe de wet in lijn te brengen met de Verordening (zie: TK 2007-2008 31 324, nr. 3, p. 2). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever geen ruimte heeft gezien voor een uitzonderingsmogelijkheid van opname van vingerafdrukken voor zover sprake is van gewetensbezwaren (zie: TK 2007-2008, 31 324, nr. 5, p. 3). Het was, gelet op overweging 4 van de considerans behorende bij de Verordening 444/2009, ook niet de bedoeling dat in de nationale wetgeving zou worden afgeweken van de in de Verordening genoemde uitzonderingen op verplichte afname van vingerafdrukken. De rechtbank leest ook feitelijk in artikel 28a, zesde lid, van de PUN geen ruimere uitzondering op de verplichting om vingerafdrukken af te staan. Uit artikel 28a, zesde lid, van de PUN volgt dat ingeval van een fysieke dan wel een tijdelijke verhindering eerst wordt gekeken of opname van afdrukken van andere vingers wel mogelijk is en voor zover het onmogelijk zou zijn om vier afdrukken op te nemen, een medische verklaring van de aanvrager kan worden verlangd. Dit duidt erop dat met een tijdelijke verhindering is gedoeld op een tijdelijke fysieke verhindering. Het in de Paspoortwet en de PUN opgenomen kader ten aanzien van de afgifte van vingerafdrukken is in zoverre dan ook in overeenstemming met het bepaalde in de Verordening en maakt geen uitzondering op de verplichte afname van vingerafdrukken voor personen met gewetensbezwaren. Het beroep van eiseres op artikel 28a van de PUN slaagt dus niet.

3.11. Ten aanzien van het beroep op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank dat het in de Paspoortwet en de PUN opgenomen kader ten aanzien van de afgifte van (in ieder geval twee) vingerafdrukken in overeenstemming is met het bepaalde in de Verordening. Het beroep op artikel 8 van het EVRM richt zich derhalve in feite op de regeling zoals vervat in de Verordening. Zoals hiervoor in overweging 3.6 al is vastgesteld, heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd echter uitdrukkelijk meegedeeld dat de beroepsgronden niet zijn gericht tegen de Verordening en dat de verbindendheid van de Verordening niet ter discussie wordt gesteld. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding om het beroep op artikel 8 van het EVRM te bespreken.

3.12. De beroepsgrond van eiseres dat zij op grond van artikel 4:3, eerste lid, van de Awb kan weigeren de vingerafdrukken af te staan, faalt. Het tweede lid van artikel 4:3 van de Awb bepaalt immers dat het eerste lid niet van toepassing is op bij wettelijk voorschrift aangegeven gegevens en bescheiden, waarvan is bepaald dat deze dienen te worden overgelegd.

3.13. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat zij geen bezwaar heeft tegen het feit dat haar geen termijn is gegund om haar aanvraag aan te vullen omdat zij sowieso geen vingerafdrukken wilde afstaan.