IT 4733
13 januari 2025
Uitspraak

Europese Commissie veroordeeld tot schadevergoeding na IP-adres doorgifte via Facebook

 
IT 4731
9 januari 2025
Uitspraak

HvJ EU over gegevensverwerking in het kader van de arbeidsverhouding

 
IT 4729
9 januari 2025
Uitspraak

Onrechtmatige Facebook uitlatingen moeten gerectificeerd worden

 
IT 1216

Niet aannemelijk dat het probleem wezenlijk in ontbreken licenties zit

Rechtbank Noord-Holland 26 juni 2013, HA ZA 12-58 (Nivo tegen 4Bizz Business)
Uitspraak ingezonden door Frederik Leentfaar, Deterink N.V..
Ontbinding contract. Licenties. Nivo is een groothandel in Aziatische levensmiddelen. 4Bizz een organisatie-adviesbureau in interim- en projectmanagement op ICT-gebied. In november 2010 is een volledige offerte uitgewerkt met daarin opgenomen een Microsoft NAV BE-licentie. Na livegang in mei 2011 vertoond de geleverde software gebreken, ontbraken gegevens en enkele functies.

Na ingebrekestelling door Nivo en second opion van een gecertificeerde distributeur waarin zij concludeert dat 4Bizz geen gecertificeerde partner was [redactie: Nivo stelt dit, hierover verschillen de partijen van mening, de rechtbank wijst dit af] en dat de verkeerde NAV BE-versie is geleverd. Ook had niet de Business Essentials versie, maar de Advanced Management versie gebruikt moeten worden. Nivo vordert een verklaring voor recht dat de overeenkomst juist is ontbonden en restitutie van gedane betalingen. De vorderingen worden door de rechtbank afgewezen.

De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het probleem voor Nivo wezenlijk zat of zit in deze licenties. Het probleem was gelegen in het niet deugdelijk functioneren van de software. Er is geen valide grond voor ontbinding. Het softwarepakket sluit niet aan op de bedrijfsbehoeften van Nivo, daarvoor is een uitgebreidere versie nodig, aldus de second opinion (die niet voor 4Bizz inzichtelijk is). In de brief aan 4Bizz staat een termijn voor het verkrijgen van instemming met de voorgestelde 'bevredigende oplossing' die uitgaat van ontbinding van de overeenkomst. Echter 6:82 BW vraagt om een verbetering van de overeengekomen prestatie. Daarop is niet aangedrongen, hetgeen meebrengt dat het verzuim niet kan worden worden gegrond op het uitblijven van deze reactie. Ook het beroep op dwaling faalt.

4.5. De rechtbank acht tegenover hetgeen van de zijde van 4BIZZ ter comparitie is opgemerkt onvoldoende feiten gesteld om aan te nemen dat de via Dynamore geleverde licenties niet rechtsgeldig zouden zijn. Uit de stukken blijkt niet dat twijfel daaraan aan 4BIZZ is voorgelegd en dat 4BIZZ aldus in de gelegenheid is gesteld om te zorgen voor helderheid op dit vlak. Verder had 4BIZZ haar vermoedens omtrent niet geldige licenties eenvoudig kunnen onderbouwen door navraag bij Microsoft te doen, hetgeen zij heeft nagelaten. De rechtbank acht ook niet aannemelijk dat het probleem voor Nivo wezenlijk zat of zit in deze licenties. Het probleem was gelegen in het niet deugdelijk functioneren van de software, zoals uit de hiervoor vermelde weergave van de loop der gebeurtenissen onontkoombaar blijkt. Dit is dan ook geen valide grond voor ontbinding.


Verdere leestips: 4.6 - 4.9

IT 1217

10 zwakke plekken van het hackvoorstel

Bits of Freedom bericht: Op 1 mei 2013 heeft Minister Opstelten het wetsvoorstel computercriminaliteit III ter consultatie online gezet. Toen we eenmaal de cryptische bewoordingen van zijn voorstel hadden ontcijferd, ontdekten we dat er nogal wat kwetsbaarheden in zitten, met grote gevolgen voor de privacy en veiligheid van internetters. Daarom zullen we 10 dagen lang elke dag een zwakke plek van het hackvoorstel onthullen, zodat je zelf kunt zien waarom het invoeren van de hackbevoegdheid geen verstandig plan is. Hier onder vind je alle afleveringen tot nu toe, samengevat

De voorgestelde hackbevoegdheid is onbegrensd. De maatregel vormt een ernstige inperking van de grondrechten van onschuldige en verdachte burgers wereldwijd, terwijl de noodzaak, proportionaliteit en effectiviteit van de maatregel niet zijn aangetoond. Bovendien heeft de maatregel grote internationale implicaties. De hackbevoegdheid is in strijd met internationaal recht en kan tegenreacties van andere landen uitlokken. Burgers wereldwijd worden daar het slachtoffer van. Verder heeft de hackbevoegdheid gevaarlijke gevolgen voor onze cybersecurity: de inzet van deze bevoegdheid creëert diverse veiligheidsrisico’s, waardoor Nederland niet veiliger, maar juist onveiliger zal worden. Om deze redenen – afzonderlijk en tezamen bezien – moet het voorstel van tafel.

Het decryptiebevel vormt een stevige inperking van de grondrechten van verdachten en niet-verdachten. Het is in strijd met het rechtsbeginsel dat je niet kan worden gedwongen mee te werken aan je eigen veroordeling en bovendien wordt het maatschappelijk belang van encryptie door zo’n bevel doorkruist. Dit terwijl de noodzaak van deze inperkingen van rechten niet is aangetoond, de maatregel niet effectief is en bovendien makkelijk misbruikt kan worden. Ook dit plan moet dus worden ingetrokken.

Ook zijn we van mening dat het strafbaar stellen van het overnemen van ‘niet-openbare gegevens’ leidt tot een zeer breed verbod, dat belemmerend werkt op de vrijheid van meningsuiting van mensen met een belangrijke functie in een democratische samenleving, zoals journalisten, klokkenluiders en security-onderzoekers. Ook in dit geval ontbreekt de noodzaak die zo’n maatregel vereist, zodat dit voorstel in deze vorm niet in stand kan blijven.

Verder moet de bevoegdheid om informatie ontoegankelijk te maken worden aangepast. Om voldoende recht te doen aan het grondrecht op vrijheid van meningsuiting, moeten de belangen van de verdachte en de aanbieder van de gegevens altijd worden gehoord.

De complete uitgebreide serie, leest u hier.

IT 1215

Analyse: Rechtsgeldige bevinding van GPL-licentie in Duitsland

Landgericht Hamburg 14 juni 2013, 308 O-10/13 (Welte tegen Fantec)
Een bijdrage van Wouter Dammers, ICTRecht B.V.
Het Landesgerichtof Hamburg (Duitsland) heeft in een belangrijk vonnis hardwareleverancier Fantec op de vingers getikt vanwege het schenden van een open source licentie. De open source licentie GNU General Public License v2 (GPLv2) wordt in deze zaak rechtsgeldig geacht. Ook blijkt dat een afnemer van software zich niet kan verschuilen achter de leverancier: de afnemer is zelf aansprakelijk voor schendingen van intellectuele eigendomsrechten – ongeacht of de leverancier heeft ingestaan voor de rechten of niet.

Auteursrecht op Netfilter/iptables
De eiser in deze zaak is Harald Welte, een bekende open source programmeur en IT-consultant. Welte heeft onder meer het team geleid voor de ontwikkeling van de open source software netfilter/iptables. Iptables wordt bijvoorbeeld gebruikt voor firewalls in het Linux besturingssysteem.

Welte is auteursrechthebbende op deze software. Dat is van groot belang, aangezien de auteursrechthebbende op grond van de (in dit geval Duitse) auteurswet gerechtigd is om derden het recht te geven de software (verder) te verspreiden en te kopiëren, en om daar voorwaarden aan te verbinden. Licentieovereenkomsten regelen deze voorwaarden. Vaak zijn deze overeenkomsten beperkend in wat wel en niet mag, maar een tegenhanger daarop zijn de meeste open source licenties. Zo heeft Welte er voor gekozen de netfilter/iptables software in licentie te geven onder de GPLv2.

Welke voorwaarden stelt de GPLv2 licentie?
De GNU GPLv2 stelt iedereen het gebruik van de daaronder in licentie gegeven software toe. Ieder gebruik is toegestaan, en ook het verspreiden en kopiëren van de software is vrijelijk toegestaan. Maar om die vrijheid te kunnen waarborgen, zijn daar wel een aantal voorwaarden aangesteld. Zo ben je als licentienemer wel verplicht om aan de verdere distributie van de in licentie gegeven software dezelfde licentievoorwaarden te verbinden. Dus als iets onder GPLv2 onder licentie is gegeven, mag je het (meestal) ook alleen onder de GPLv2 verder distribueren. Ook eventuele kopieën of wijzigingen aan die software moeten onder de GPLv2 vrij blijven. Daarnaast stelt de GPLv2 het verplicht dat ook de broncode van die software vrij beschikbaar moet zijn voor de volgende licentienemer.

Fantec overtreedt de GPLv2
Fantec GmbH is een bedrijf dat handelt in computerhardware en consumentenelektronica. Eén van haar producten is de Fantec 3DFHDL Media Player.

De mediaspeler maakt gebruik van firmware, welke Fantec via een Chinese leverancier heeft verkegen. Deze firmware, welke onder meer gebruik maakt van een besturingssysteem gebaseerd op Linux, is op de website van Fantec te downloaden.

Tijdens een hacking-workshop van de Free Software Foundation Europe controleren diverse vrijwilligers een aantal verschillende apparaten op compliance met veel gebruikte open source licenties. Daaruit blijkt dat de firmware zoals beschikbaar is gesteld door Fantec niet overeenstemt met de gebruikte software in de mediaspeler. Zo blijkt de broncode van iptables niet beschikbaar te zijn.

Pijnlijk, want daarmee overtreedt Fantec de GPLv2 licentie. Uit het vonnis blijkt dat dat niet de eerste keer was: in 2010 is Fantec al eerder aangesproken door Welte op schendingen van de GPLv2 in andere producten van Fantec. Partijen hebben toen afgesproken dat Fantec bij een volgende schending een contractuele boete zou verbeuren.

Fantec werd daarom wederom aangesproken door Welte op schendingen van de GPLv2, en werd daarbij ook gesommeerd om de contractueel overeengekomen boete te betalen. Fantec was echter van mening dat de broncode niet onvolledig zou zijn, omdat de Chinese leverancier haar de integriteit van de broncode had verzekerd. Fantec zou de broncode niet zelf kunnen onderzoeken. De zaak is vervolgens voor de Duitse rechter gekomen.

Wat is de inzet van de rechtszaak?
Welte stelt dat Fantec de mediaspeler heeft aangeboden en heeft verkocht terwijl de firmare niet voldeed aan de GPLv2 licentie. Meer in het bijzonder stelt Welte dat de aangeboden broncode onvolledig was, omdat het iptables component ontbrak. Dat terwijl uit een vergelijking met de objectcode bleek dat de software iptables versie 1.3.7 werd gebruikt. Ook blijkt uit een analyse van de beschikbaar gestelde firmware dat deze code pas later is gecompileerd dan de code die werd gebruikt in de mediaspeler. Ook dat vormt een schending van de GPLv2. Tenslotte stelt Welte dat er door een schending van de GPL geen geschikte gebruiksrechten had voor de distributie van de software: en dus een schending van het auteursrecht van Welte.

Wat oordeelt de rechtbank?
De rechtbank oordeelt dat er zowel sprake is van een schending van de vaststellingsovereenkomst die tussen partijen in 2010 was overeengekomen, als van een schending van de GPLv2. De broncode van de software werd namelijk niet op dezelfde locatie onder de GPLv2 beschikbaar gesteld, terwijl deze wel in de objectcode was opgenomen.

De rechter oordeelt daarbij dat Fantec zich niet kan verschuilen achter de Chinese leverancier: Fantec dient zelf een eigen beoordeling te vormen, al dan niet met behulp van een derde, of de software dezelfde inhoud heeft als hoe deze aan haar werd aangeboden.

Fantec wordt aldus veroordeeld tot onder meer het betalen van de contractueel overeengekomen boete, het verstrekken van gegevens over de verkoop van de media spelers, en het vergoeden van de proceskosten van Welte.

Wat betekent dit vonnis voor de praktijk?
Voor de praktijk is dit een belangrijk vonnis. Allereerst blijkt hier maar weer eens uit dat het gebruik van open source software niet betekent dat je zomaar alles mag doen: je moet de voorwaarden van de licentie wel in acht nemen, net als bij iedere andere 'gewone' (proprietary) softwarelicentie.

Bovendien blijkt ook weer uit dit vonnis dat afnemers van software kunnen zich niet verschuilen achter hun leveranciers: ze zijn zelf volledig aansprakelijk voor eventuele inbreuken op intellectuele eigendomsrechten. Ook het respecteren van open source licenties, zoals de GPL, valt onder die verantwoordelijkheid.

Als je zelf als afnemer niet in staat bent om een controle van de software uit te voeren, dan dien je daar een derde voor in te schakelen. Niet iedere afnemer zal daar echter het geld voor over hebben. In die gevallen is het des te belangrijker om dus goede afspraken te maken met de leverancier van de software: zorg er voor dat de leverancier in staat voor het naleven van intellectuele eigendomsrechten van derden. Dat kan aan de hand van garanties, maar denk ook aan vrijwaringen voor het geval derden (zoals een open source ontwikkelaar) je aanspreekt op schending van intellectuele eigendomsrechten in de software die jij distribueert. Je zult daar namelijk zelf op aangesproken kunnen worden, ongeacht wat je hebt afgesproken met je leverancier.

Wouter Dammers

 

Lees hier de uitspraak: Landgericht Hamburg 14 juni 2013, 308 O 10/13 (Welte tegen Fantec GmbH)

IT 1214

Reproductievergoeding kan worden geheven over verhandeling van een printer of een computer

HvJ EU 27 juni 2013, gevoegde zaken C-457/11; C-458/11; C-459/11; C-460/11 (Verwertungsgesellschaft Wort; VG Wort tegen elektronicafabrikanten) - dossier - persbericht
Collectief beheer. Reproductierecht. Thuiskopie en billijke vergoeding. Tijdvak van omzetting Richtlijn 2001/29/EG. De vergoeding voor de reproductie van beschermde werken kan worden geheven over de verhandeling van een printer of een computer. De lidstaten beschikken over een ruime beoordelingsmarge om te bepalen wie de schuldenaar is
van deze vergoeding die tot doel heeft de auteurs schadeloos te stellen voor de zonder hun toestemming gemaakte reproductie van hun werk.

Het Hof verklaart voor recht:

4) Het begrip „reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het reproducties omvat die worden vervaardigd met behulp van een printer en een pc, in het geval waarin deze apparaten met elkaar zijn verbonden. In dat geval staat het de lidstaten vrij een systeem in te stellen waarin de billijke compensatie wordt voldaan door degenen die beschikken over een apparaat dat op niet-autonome wijze bijdraagt tot de één geheel vormende werkwijze voor de reproductie van het werk of ander beschermd materiaal op de gegeven drager, voor zover die personen de mogelijkheid hebben de kosten van de heffing af te wentelen op hun klanten, met dien verstande dat het totale bedrag van de billijke compensatie die verschuldigd is als vergoeding van de door de auteur ten gevolge van die één geheel vormende werkwijze geleden schade, niet wezenlijk mag verschillen van het bedrag dat is vastgesteld voor de reproductie die middels één enkel apparaat wordt verkregen.

1) Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij raakt de gebruikmaking van werken en ander beschermd materiaal niet in het tijdvak tussen 22 juni 2001, datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, en 22 december 2002, datum waarop de termijn voor omzetting daarvan verstreek.

2) In het kader van een uitzondering of beperking als bedoeld in artikel 5, leden 2 of 3, van richtlijn 2001/29 heeft een eventuele handeling waarbij een rechthebbende de reproductie van zijn werk of ander beschermd materiaal heeft toegestaan, geen invloed op de billijke compensatie, ongeacht of deze krachtens de toepasselijke bepaling van die richtlijn verplicht dan wel facultatief is voorzien.

3) De omstandigheid dat gebruik kan worden gemaakt van technische voorzieningen als bedoeld in artikel 6 van richtlijn 2001/29, kan de in artikel 5, lid 2, sub b, van deze richtlijn gestelde voorwaarde van een billijke compensatie niet doen vervallen.

4) (zie hierboven)

Vragen:

1. Moet de richtlijn bij de uitlegging van het nationale recht reeds worden toegepast op gebeurtenissen die ná het tijdstip van de inwerkingtreding van de richtlijn op 22 juni 2001, maar vóór het tijdstip van de toepasselijkheid van deze richtlijn, op 22 december 2002, hebben plaatsgevonden?
2. Gaat het bij de reproductie met een printer om een reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van de richtlijn?
3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de voorwaarden waarin de richtlijn met betrekking tot een billijke compensatie voor de beperkingen en de restricties op het reproductierecht krachtens artikel 5, leden 2 en 3 van richtlijn voorziet, tegen de achtergrond van het fundamentele recht op gelijke behandeling volgens artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ook dan vervuld zijn, indien niet de fabrikanten, importeurs en distributeurs van de printer, maar de fabrikanten, importeurs en distributeurs van een ander toestel of van een reeks andere toestellen als schuldenaars van een passende bezoldiging worden aangemerkt, op grond dat zij voor het maken van reproducties geschikte apparatuur vervaardigen?
4. Doet de omstandigheid dat overeenkomstig artikel 6 van de richtlijn gebruik van technische voorzieningen kan worden gemaakt, de bij artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn betreffende het recht op een billijke compensatie gestelde voorwaarde op zich reeds vervallen?
5. Vervallen de voorwaarde inzake een billijke compensatie (artikel 5, lid 2, sub a en b, van de richtlijn) alsook de mogelijkheid daartoe (zie punt 36 van de considerans van de richtlijn), wanneer de rechthebbenden uitdrukkelijk of impliciet met de reproductie van hun werken hebben ingestemd?

Op andere blogs:
IPKat (Copyright levies, computers and printers: court gives the final Wort)
SCL The IT Law Community (ECJ Supports Copyright Levy on Printers and Computers)

IT 1213

Frankrijk schendt machtigingsrichtlijn

HvJ EU 27 juni 2013, zaak C-485/11(Vodafone Malta en Mobisle Communications) - dossier - persbericht
Niet-nakoming – Schending van artikel 12 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PB L 108, blz. 21) – Bijdragen en vergoedingen voor ondernemingen met een algemene machtiging – Verenigbaarheid van een nationale wettelijke regeling waarbij een bijkomende bijdrage wordt opgelegd aan operatoren van elektronische telecommunicatie. Beroep wordt afgewezen.

Uit het persbericht: The Authorisation Directive does not preclude either the special charge levied in France on electronic communications operators or the Maltese excise duty on mobile telephony services. That directive does not restrict Member States’ powers to impose non-administrative charges in respect of the provision of electronic communications services.

(...) In its judgment today, the Court points out, first, that the administrative charges covered by the Directive represent remuneration and that the only purpose of such charges is to cover the administrative costs incurred in the issue, management, control and enforcement of the general authorisation scheme in the field of electronic communications. Thus, a charge the trigger3 for which is linked to the general authorisation procedure for access to the electronic

telecommunications services market constitutes an administrative charge within the meaning of the Directive and may be imposed only in accordance with the requirements set out in the Directive.

However, the Court finds that the trigger for the charge in question is linked neither to the general authorisation procedure for access to the electronic telecommunications services market nor to the grant of a right to use radio frequencies or numbers. Indeed, that charge relates to the operator’s activities, which consist in providing electronic communications
services to end users in France.

The Court observes in that regard that the charge at issue is not levied on all electronic communications operators holding a general authorisation or a right to use radio frequencies or numbers but only on operators holding a general authorisation who already provide their services on the electronic communications services market to end users. It is not therefore levied simply on the basis of the fact that the operator holds a general authorisation or has the right to use radio
frequencies or numbers but is linked to the operator’s business of providing communications services.
In those circumstances, the Court finds that the charge at issue does not constitute an administrative charge within the meaning of the Directive and does not therefore fall within its scope. Consequently, the Court dismisses the Commission’s action.

IT 1212

CBP adviseert over Toetsmodel Privacy Impact Assessment

CBP, 'CBP adviseert over Toetsmodel Privacy Impact Assessment', CBPweb.nl 5 maart 2013.
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft op verzoek van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geadviseerd over het Toetsmodel Privacy Impact Assessment (PIA). Het CBP constateert met grote instemming dat hiermee uitvoering wordt gegeven aan de motie-Franken, waardoor een PIA (een hulpmiddel voor het vaststellen van de privacyrisico's van nieuwe gegevensverwerkingen) standaard zal worden gebruikt bij de totstandkoming van wetgeving en/of beleidsstukken.

Lees verder

IT 1211

Antwoord kamervragen: Verslaving is een inherent risico ten aanzien van kansspelen

Antwoord kamervragen over verband verstrekken vergunningen voor online kansspelen en gokverslaving, Aanhangsel Handelingen II 2012/13, 2544.
PKR.com screenshotVraag 2 - Deelt u de vrees van hulpverleningsorganisaties in de verslavingszorg voor een explosieve groei van verslavingen als de online gokmarkt wordt vrijgegeven? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat het aantal verslavingen zal toenemen? Zo nee, waarom deelt u die vrees niet?

Antwoord 2 - Nee, wij delen die vrees niet. Verslaving is een inherent risico ten aanzien van kansspelen. Het voorkomen van kansspelverslaving is daarom één van de belangrijkste doelstellingen van het kansspelbeleid. Iedereen die wil deelnemen aan kansspelen op afstand, moet dit op een verantwoorde en betrouwbare manier kunnen doen. Alhoewel deelname aan kansspelen op afstand laagdrempelig is (vanuit de huiskamer), biedt het internet juist bij uitstek goede mogelijkheden om risicovol speelgedrag bij spelers vroegtijdig te signaleren en waar nodig op passende wijze te interveniëren. Zo zijn het speelgedrag en de transacties van de speler online, in tegenstelling tot in de fysieke wereld, continu te monitoren. Ook biedt de digitale omgeving de mogelijkheid tot het instellen en registreren van persoonlijke grenzen aan het speelgedrag via een spelersprofiel, en kunnen instrumenten als zelftests en verwijzing naar (anonieme) zorg op een effectieve wijze aan de speler worden aangeboden.

Daarom worden bij de regulering van kansspelen op afstand aan vergunninghouders strenge eisen gesteld op het gebied van kansspelverslaving. Uitgangspunt van het verslavingspreventiebeleid is dat de speler voldoende informatie en hulpmiddelen krijgt om hem bewust te maken van de risico’s op kansspelverslaving, hem inzicht te geven in zijn speelgedrag en hem zo nodig te dwingen tot matiging van speelgedrag. Zo moeten vergunninghouders onder andere waarschuwingen over de risico’s van kansspelverslaving, de speelduur en het saldo van de spelersrekening zichtbaar in beeld brengen, een verslavingstest aanbieden en een door de speler in te vullen spelersprofiel bewaken waarmee de grenzen in speeltijd en inleg beperkt kunnen worden. De vergunninghouder heeft daarnaast een zorgplicht om de speler te helpen in het onder controle houden van zijn speelgedrag. Ook komt er een landelijk register van spelers met verslavingsproblemen of een risico daarop. Opname in dit register kan vrijwillig of in bepaalde gevallen onvrijwillig gebeuren. Als spelers zijn opgenomen in het register kunnen zij tijdelijk (minstens 6 maanden) niet deelnemen aan kansspelen via internet en komen zij ook niet binnen in een speelautomatenhal of een casino. Dit schept ruimte voor verslavingsbehandeling (bijvoorbeeld doorverwijzen naar ehealthprogramma’s en zorginstellingen). De kansspelautoriteit zal het register beheren.

Waar op dit moment zeer veel Nederlanders buiten het toezicht van de overheid spelen, kan door het uitgeven van vergunningen aan aanbieders die zich aan, ondere andere bovengenoemde, voorwaarden houden veel beter invulling worden gegeven aan de doelstelling om kansspelverslaving te voorkomen. Om die reden zijn wij niet bezorgd voor een explosieve groei van verslavingen. Door middel van het onderzoek “Gokken in Kaart” en “Kerncijfers verslavingszorg”1 wordt het aantal kansspelverslaafden wel gevolgd. Via een uitbreiding van de kansspelheffing zullen vergunninghouders gaan bijdragen aan het voorkomen en behandelen van kansspelverslaving. Hiermee wordt invulling gegeven aan het “Verslavingsfonds” waar in de motie van Gent2 c.s. om is gevraagd.

Vraag 3 Deelt u de mening dat, ook al is online gokken op dit moment in Nederland niet toegestaan, verslaafde gokkers toch geholpen moeten worden? Zo ja, op welke wijze en omvang gebeurt dat? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 3 - Kansspelverslaafden die een beroep doen op zorg worden nu ook al geholpen. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen zogenaamde landbased kansspelen of kansspelen op afstand. De verslavingszorginstellingen bieden zowel zogenaamde face to face behandelprogramma’s als ehealthprogramma’s aan. Een voorbeeld van zo’n e-healthprogramma is www.gokkendebaas.nl.

IT 1210

Machtigingrichtlijn staat telefonieoperatoren toe accijns te heffen

HvJ EU 27 juni 2013, zaak C-71/12 (Vodafone Malta en Mobisle Communications) - dossier - persbericht
Verzoek om een prejudiciële beslissing, Qorti Kostituzzjonali, Malta.
Telecom. Uitlegging van de artikelen 12 en 13 van richtlijn 2002/20/EG machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en –diensten. Nationale regelgeving die de operatoren van mobiele telefonie aan een heffing onderwerpt. Heffing enkel te betalen door de operatoren van mobiele telefonie en niet door andere ondernemingen die elektronischecommunicatiediensten ter beschikking stellen. Het Hof verklaart voor recht:

Artikel 12 van richtlijn 2002/20/EG [...] (machtigingsrichtlijn) moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan de regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding op grond waarvan de operatoren die mobieletelefoniediensten aanbieden een recht – „accijns” genaamd – zijn verschuldigd ten belope van een percentage van de betalingen die zij van de gebruikers van deze diensten ontvangen, op voorwaarde dat het belastbare feit waarop dat recht is gebaseerd, geen verband houdt met de algemene machtigingsprocedure ter verkrijging van toegang tot de markt voor elektronischecommunicatiediensten, maar met het gebruik van door de operatoren aangeboden mobieletelefoniediensten en dat recht uiteindelijk door de gebruiker van deze diensten wordt betaald. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dat het geval is.

 

Vragen:

„Verbiedt [de machtigingsrichtlijn], en in het bijzonder de artikelen 12 en 13 ervan, de lidstaten om een fiscale last op te leggen aan operatoren van mobiele telecommunicatie, te weten:
a)      een recht, accijns genaamd, dat bij een nationale wettelijke regeling is ingevoerd;
b)      dat wordt berekend als een percentage van de vergoedingen die operatoren van mobiele telefonie van hun gebruikers vragen voor de door hen verrichte diensten, met uitzondering van de diensten die bij wet zijn vrijgesteld;
c)      dat individueel aan de operatoren van mobiele telefonie wordt betaald door hun gebruikers en vervolgens door alle aanbieders van mobieletelefoniediensten wordt overgemaakt aan de douanecontroleur, en dat enkel verschuldigd is door deze operatoren en niet door andere ondernemingen, daaronder begrepen de ondernemingen die andere elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten ter beschikking stellen?”
IT 1209

Begrip 'getroffen' in kaderrichtlijn

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 24 april 2013, zaak C-282/13 (T-Mobile tegen Telekom-Control-Kommission) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk).
Communicatie. Telecom. Dienstenrichtlijn. Orange Austria Telecommunication GmbH wordt overgenomen door Hutschison 3G Austria GmbH. Daarnaast is A1 Telekom Austria AG betrokken. Zij bieden net als verzoekster telecommunicatiediensten aan en hebben conform de telecomwet toestemming gevraagd voor de fusie en overdracht van frequenties.

Verzoekster heeft bij de Oostenrijkse Toezichthouder (verweerster) bezwaar gemaakt tegen de fusie omdat zij concurrentieverstoring voorzag. Verweerster heeft verzoeksters wens om in de procedure als partij te worden gehoord, alle stukken betekend te krijgen alsmede mededeling van de mogelijkheid tot beroep tegen de uiteindelijke beslissing te verkrijgen afgewezen. De vergunning is uiteindelijk onder voorwaarden verleend: één van de partners moet frequentierechten overdragen aan een derde, en dat is de hiervoor genoemde onderneming A1 geworden.

Verzoekster gaat tegen die beslissing in beroep. Zij meent dat bij de overdracht van gebruiksrechten (door wijzigingen in eigendomsstructuren van ondernemingen) ook concurrenten kunnen worden ‘getroffen’ in de zin van artikel 4.1 van de kaderrichtlijn.

De verwijzende Oostenrijkse rechter vraagt zich af wat in dit verband precies onder de term ‘getroffen’ moet worden verstaan. Hij kan niet uitsluiten dat verzoekster als houdster van rechten voor frequentiegebruik als ‘getroffen’ moet worden beschouwd, en besluit een vraag aan het HvJEU te stellen:

“Moeten de artikelen 4 en 9 ter van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en –diensten (kaderrichtlijn) (PB L 108, blz. 33), juncto artikel 5, lid 6, van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en –diensten (machtigingsrichtlijn) (PB L 108, blz. 21) aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan een concurrent in een in artikel 5, lid 6, van de machtigingsrichtlijn bedoelde nationale procedure de hoedanigheid van getroffen onderneming in de zin van artikel 4, lid 1, van de kaderrichtlijn heeft?”

IT 1208

Mededeling aan het publiek bij aanklikbare link op toegankelijke site

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 15 mei 2013, zaak C-279/13 (C More Entertainment tegen Sandberg) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door Högsta domstolen, Zweden.
Sandberg linkt op zijn internetsite naar een uitzending van ijshockeymatches. Verzoekster C More entertainment verkoopt de uitzendingen, die alleen ‘direct’ te zien zijn, voor SEK 89 per wedstrijd. Zij heeft de domeinnaam beschermd met behulp van een paywall en is niet vindbaar op het web. Verweerder stelt dat hij de link op een internetsite heeft gevonden. Of daarbij is gehackt of dat verweerder geld heeft ontvangen is niet in geding [Red. vergelijke Svensson IEF 12057].

 

Doordat verweerders website voor iedereen toegankelijk is en degene die de link aanklikt meteen (onbetaald) toegang heeft tot verzoeksters website loopt verzoekster inkomsten mis. Al direct bij de start van het bedrijf in 2007 vraagt verzoekster, eerst telefonisch, later schriftelijk, verweerder de link van zijn website te verwijderen maar hij weigert. De doorgifte stopt pas nadat verzoekster een technische bescherming heeft ingebouwd. Verweerder wordt gedagvaard wegens schending van de Zweedse Wet op het auteursrecht. Verzoekster eist vergoeding voor gebruik en voor immateriële schade en haar vordering wordt toegewezen.

In beroep vraagt verweerder een prejudiciële vraag aan het HvJ EU voor te leggen maar dat verzoek wordt niet gehonoreerd. De rechter oordeelt dat de handelwijze van verweerder valt onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’. Hij onderzoekt ook verweerders claim dat internetadressen die op het world wide web te vinden zijn (in onderhavig geval omdat verzoekster haar materiaal niet technisch had beschermd) vrij zijn, maar concludeerde dat geen enkel feit kon worden vastgesteld waaruit instemming van verzoekster met de praktijken van verweerder kon worden afgeleid.

De zaak komt vervolgens voor de hoogste Zweeds rechter die kijkt of verweerder, door via zijn internetwebsite te linken naar op zich legale uitzendingen, inbreuk heeft gepleegd op het recht van de houders van het recht tot mededeling aan het publiek. De rechter concludeert dat noch uit de Richtlijn, noch uit de jurisprudentie van het HvJ EU duidelijk kan worden afgeleid wat wordt bedoeld met ‘mededeling aan het publiek’. Ook rijst de vraag of de rechten van de houders uitputtend geregeld zijn of dat de LS manoeuvreerruimte hebben.

Hij besluit de volgende vragen aan het HvJ EU te stellen:

1 Is sprake van ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, wanneer op een voor iedereen toegankelijke website een aanklikbare link beschikbaar wordt gesteld naar een door de houder van het auteursrecht op het werk uitgezonden werk?
2 Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang hoe wordt gelinkt?
3 Speelt het een rol indien de toegang tot het werk waarnaar wordt gelinkt, op enige wijze beperkt is?
4 Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van auteurs door onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’ een groter aantal handelingen te verstaan dan die welke zijn genoemd in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29?
5 Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van de houder van het auteursrecht door onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’ een groter aantal handelingen te verstaan dan die welke zijn genoemd in artikel 3, lid 2, van richtlijn 2001/29?