Vraag aan HvJ EU: geldt sociale tarief voor de universele diensten ook voor mobiele abonnementen
Prejudiciële vraag aan HvJ EU 19 december 2013, arrestnr. 172/2013 (KPN Group tegen Mobistar)
Gesteld door het Hof van Cassatie, België. Verzoeksters stellen beroep in tot vernietiging van artikelen van de Wet van 10 juli 2012 houdende diverse bepalingen inzake elektronische communicatie. Partijen stellen schending van diverse artikelen van de Belgische Gw in samenhang met de universele dienstrichtlijn 2002/22. Het gaat hier om een fonds dat wordt opgericht voor de verstrekking van het sociale element van de universeledienstrichtlijn en waar verzoekende partijen verplicht worden aan bij te dragen.
Voornaamste klacht van verzoeksters is dat de door de Wet opgelegde betalingen neerkomen op belastingheffing, hetgeen in strijd is met Richtlijn 2002/22. Partijen voelen zich daardoor gediscrimineerd.
Verweerder (Belgische Staat) is echter van mening dat de maatregel niet in strijd is met het Unierecht, maar dat artikel 9 van de Richtlijn het mogelijk maakt consumenten bij te staan voor andere diensten, waaronder mobiele diensten en internetabonnementen. Maar verzoeksters menen dat de hulp in artikel 9 van de Richtlijn niet over sociale tarieven gaat maar bijvoorbeeld over afbetalingstermijnen. Zij verwijten ook onduidelijkheid van het te betalen bedrag aangezien in de Wet gesproken wordt over ‘omzet’ waarover de bijdrage geheven wordt maar niet verduidelijkt wordt welke omzet bedoeld wordt.
De verwijzende Belgische rechter (Grondwettelijk Hof) ziet de noodzaak om de volgende vragen aan het HvJ EU voor te leggen:
1. Dient de richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn), en inzonderheid de artikelen 9 en 32 ervan, zo te worden geïnterpreteerd dat het sociale tarief voor de universele diensten alsook het compensatiemechanisme waarin artikel 13, lid 1, onder b), van de Universeledienstrichtlijn voorziet, niet alleen van toepassing zijn op elektronische communicatie door middel van een telefoonaansluiting op een vaste locatie op een openbaar communicatienetwerk, maar ook op elektronische communicatie door middel van mobiele communicatiediensten en/of intemetabonnementen ?
2. Dient artikel 9, lid 3, van de Universeledienstrichtlijn zo te worden geïnterpreteerd dat het de lidstaten toestaat om bijzondere tariefopties voor andere diensten dan die omschreven in artikel 9, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn, toe te voegen aan de universele dienst?
3. Indien het antwoord op de eerste en de tweede vraag ontkennend is, zijn de desbetreffende bepalingen van de Universeledienstrichtlijn verenigbaar met het gelijkheidsbeginsel, zoals dat onder meer is vervat in artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
Moet duidelijk zijn dat reclame over 'refurbished' telefoontoestel gaat
RCC 6 februari 2014, dossiernummer 2013/00687 (Refurbished toestel)
Misleidend en oneerlijk. Levertijd. Garantie. Onduidelijke informatie. De klacht richt zich succesvol tegen de volgende uiting: “’Ready to go’ Delivery: Dit toestel wordt inclusief hoogwaardige kwaliteit oplader en accu geleverd. (…)” Onder het kopje “Levering” staat onder meer: “Origineel product: Op onze website worden enkel 100% originele merkproducten en OEM (Original Equipment Manufacturer) producten aangeboden.” “Product & Garantie: Op dit product zit 30 dagen volledige omruilgarantie, [..] Het gaat hier om zogenaamde tot in complete nieuwstaat gereviseerde modellen die met een nieuwe garantietermijn worden geleverd”. “Bedenktijd: Op dit product zit een bedenktijd van 7 werkdagen [..]”
De Commissie oordeelt dat het gaat om essentiële informatie (refurbished toestel) die niet duidelijk is vermeld, waardoor niet duidelijk is welke garantietermijn van toepassing is. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Het feit dat, naar adverteerder stelt, het aanbieden van refurbished toestellen algemeen geaccepteerd is, betekent niet dat men, indien men een dergelijk toestel aanbiedt, dit niet duidelijk moet vermelden. Dit is, zoals de voorzitter overwoog, essentiële informatie die aan geïnteresseerden direct kenbaar moet worden gemaakt. In de onderhavige uiting staat dit pas onder het kopje “Levering” en dan ook nog in het midden van de onder het subkopje “Product & Garantie” staande tekst, na informatie over de aard en de duur van de garantie(periode). Hierdoor is ook niet dan wel onvoldoende duidelijk welke garantie(termijn) op het aangeboden product van toepassing is.
Blijkens het voorgaande is voor de gemiddelde consument onduidelijke informatie verstrekt als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code NRC. Voorts kan de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Tevens is de uiting, gelet op het vorenstaande, voor wat betreft het gebruik van het woord “garantie” in strijd met artikel 12 NRC.
Aanpassing Telecommunicatiewet voor het blokkeren van gestolen mobiele telefoons
Internetconsultatie: De voorgestelde wijziging introduceert een systeem om ervoor te zorgen dat gestolen mobiele telefoons, smartphones en (mini)tablets geen gebruik kan maken van openbare mobiele telecommunicatienetwerken. Conceptwettekst
Doel van de regeling
Het doel van de voorgestelde wijziging van de Telecommunicatiewet is een effectief systeem te introduceren om gestolen apparatuur zoals mobiele telefoons, smartphones en (mini)tablets met 3G- of 4G-toegang, dat wil zeggen een randapparaat dat gebruik maakt van een IMEI-nummer, geen gebruik te laten maken van openbare mobiele telecommunicatienetwerken. Dit gebeurt door de IMEI-nummers van gestolen apparatuur bij te houden in een centrale IMEI-databank, en ervoor te zorgen dat apparaten waarvan het IMEI-nummer in deze databank is geregistreerd geen gebruik kunnen maken van een openbaar telecommunicatienetwerk.
Het voorgestelde artikel verplicht enerzijds alle aanbieders van openbare mobiele telecommunicatiediensten het IMEI-nummer van gestolen apparaten op te nemen in een centrale IMEI-databank. Anderzijds zijn alle aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten op grond van het voorgestelde artikel verplicht om er, voor zover een partij daartoe in staat is, voor te zorgen dat randapparaten die geïdentificeerd worden met een IMEI-nummer dat is opgenomen in de centrale IMEI-databank geen gebruik kunnen maken van een openbaar telecommunicatienetwerk.
Het gebruik van het netwerk door een individueel randapparaat wordt niet in alle gevallen door de aanbieder van het openbare telecommunicatienetwerk zelf beheerd. Het komt veel voor dat dit wordt beheerd door een aanbieder die zelf geen netwerk bezit, maar dat inhuurt van een aanbieder die wel een netwerk in bezit heeft.
Het is aan de partij die daartoe in staat is, om ervoor te zorgen dat het apparaat waarvan het IMEI-nummer geregistreerd is in de centrale databank geen gebruik kan maken van het betreffende netwerk. Met dit toestel kan dan niet meer worden gebeld, gesmst of gebruik worden gemaakt van internet.
Om omzeilen van het systeem te voorkomen bevat het voorgestelde wetsartikel ook een verbod tot wijziging van het IMEI nummer.
Samenwerking in softwarelicentieverkoop kan niet per direct worden opgezegd
Vzr. Rechtbank Gelderland 14 februari 2014, KG ZA 14-27 (Forlan tegen X)
Uitspraak ingezonden door Maarten Russchen, Russchen advocatuur. Bevoegdheid. Belgisch recht. Softwarelicentieverkoop. In het bevoegdheidsincident: De rechter in Nederland is bevoegd op grond van artikel 5 aanhef en onder 1 en 3 jo. art. 31 EEX-Vo, omdat een van de relaties/klanten van Forlan in Barneveld (Nederland) is gevestigd. In de hoofdzaak: Artikel 4 lid 1 onder b Rome I wordt een dienstverleningsovereenkomst beheerst door het recht van het land waar de dienstverlener zijn gewone verblijfplaats heeft, zodoende is Belgisch recht van toepassing.
In een aantal opzichten waren partijen het wel met elkaar eens over de samenwerking waarbij Forlan gebruikslicenties van een softwarepakket in Nederland op de markt zal zetten en verkopen. Dat in vier weken tijd de samenwerking zodanig is gewijzigd dat directe opzegging nodig was, is niet aannemelijk. De onduidelijke positie van Y binnen Forlan is onvoldoende om zonder enige opzegtermijn te beëindigen. De dienstverlening dient te worden hervat gedurende drie maanden. Het wordt X, onder last van een dwangsom, verboden om drie genoemde klanten van Forlan te benaderen.
4.11. Gelet op deze omstandigheden moet (ook naar Belgisch recht) worden aangenomen dat X de overeenkomst niet zonder inachtneming van een opzegtermijn heeft mogen beëindigen. X had daarbij in ieder geval de tussen partijen afgesproken opzegtermijn van drie maanden in acht moeten nemen. Er is daarom aanleiding de vordering van Forlan onder 3.3.b. toe te wijzen in die zin, dat X de overeenkomst tussen partijen gedurende een periode van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van dit vonnis, dient na te komen door de dienstverlening aan Forlan en haar klanten - die door X sedert 12 december 2013 was gestaakt - voort te zetten / te hervatten conform de tussen partijen van kracht zijnde afspraken.
4.12. (...) Vast staat dat Forlan inmiddels twee klanten heeft die de DigiWerkbon-programmatuur van haar hebben afgenomen. Er is aanleiding deze vordering van Forlan toe te wijzen in die zin, dat X wordt veroordeeld zich te onthouden van het benaderen van deze twee klanten. Forlan heeft daarbij ook belang, omdat het kennelijk de bedoeling is dat zij, na het einde van de samenwerking met X, met die bestaande klanten verder gaat met de gebruikmaking van de software van X waarvan X dan volgens art. 13 twee alinea onder 4 van de overeenkomst de broncode moet verschaffen aan Forlan.
Toegang niet afsluiten, rechtvaardigt niet het ongeautoriseerd gebruik
Rechtbank Amsterdam 19 februari 2014, HA ZA 13-406 (Bruno Press tegen Yourscene c.s.)
Uitspraak ingezonden door Fulco Blokhuis, Boekx Advocaten. Tussenvonnis. Uitleg licentie. Citaatrecht: meer dan naam tijdschrift. Download met oude logingegevens. Geen forfaitaire verhoging. SIDN-geregistreerde Domeinnaamhoudster, cookieplaatser invloed op inhoud website. Bruno Press richt zich op exploitatie van foto's. Zij heeft met Yourscene een licentie-overeenkomst voor hergebruik van foto's uit haar database. Het is niet aannemelijk dat er onbeperkt de bevoegdheid werd verleend om de opnamen te gebruiken voor alle door Yourscene of concernpartners geëploiteerde websites. Dat Bruno Press heeft nagelaten de toegang af te sluiten na afloop van de overeenkomst, is geen rechtvaardiging voor het ongeautoriseerd gebruik.
Foto's die gebruikt zijn onder het citaatrecht van 15 of 15a Aw, behoeven een meer duidelijke vermelding zoals de naam van de maker. Het enkele vermelden van de naam van het tijdschrift waaraan het citaat is ontleend is dus onvoldoende.
Dat Bruno Press op voet van 27a lid 2 Aw niet bevoegd is om zelfstandig de geleden schade te vorderen en dit verweer nu pas is gevoerd, wordt Bruno Press in de gelegenheid gesteld om te reageren. Hoe sympathiek de redenering voor een forfaitaire verhoging ook is, zij past niet in het systeem van het Nederlandse schadevergoedingsrecht bij onrechtmatige daad. Het systeem gaat uit van een reële schadevergoeding.
4.9. Naar het oordeel van de rechtbank mag in het algemeen uit de registratie van een domeinnaamhoudster bij SIDN worden afgeleid dat de betrokken houdster, behoudens tegenbewijs, invloed heeft op de inhoud van de website. Eenzelfde vermoeden duikt op uit de omstandigheid dat op de website wordt gemeld dat deze "onderdeel uitmaakt" van een bepaalde rechtspersoon. Dat geldt overeenkomstig voor het geval een bepaalde rechtspersoon op de betreffende website doet vermelden dat zij via die website cookies op de computer van de bezoekers doet plaatsen.
Actualiteitenlunch The Pirate Bay | internetrecht
De Balie, Amsterdam, dinsdag 4 maart van 12.00 tot 15.15 uur, 3 PO-punten.
Is de Pirate Bay Blokkade definitief ten grave? Deze week is er tussen Stichting BREIN en UPC een akkoord bereikt over de opheffing van de providerblokkade van de piratensite (na het arrest Hof Amsterdam, IEF 13467 waartegen overigens cassatie IEF 13571). Tijdens de actualiteitenlunch Kern van ITenRecht zal Arnoud Engelfriet nader ingaan op de meest recente rechtspraak en deze ontwikkelingen rondom de torrentsite. Wouter Seinen zal ingaan op marketing en privacy op het internet. Een van de onderwerpen die hier aan bod zal komen is bijvoorbeeld de cookieregelgeving. Deze cursus biedt verdieping en verbreding voor de specialist met voorkennis.
Hier aanmelden
Programma
11.45 – 12.00 uur Intekenen met lunch
13.00 – 13.30 uur De ontwikkelingen (opkomst en ondergang) van The Pirate Bay - Arnoud Engelfriet, ICTRecht
13.30 – 13.45 uur Pauze
13.45 – 15.15 uur Marketing en privacy op het internet - Wouter Seinen, CMS
15.15 uur Einde bijeenkomst
De onderwerpen nader geïntroduceerd:
Arnoud Engelfriet, ICTRecht: Helden van informatievrijheid of de grootste IE-dieven in de geschiedenis? Weinig internetsites hebben zoveel losgemaakt als het Zweedse The Pirate Bay. Maar TPB is geen uniek verschijnsel: al sinds internet snel genoeg is om meer dan alleen te mailen, worden er dingen uitgewisseld zonder toestemming van de rechthebbenden. De resulterende technische en juridische wapenwedloop is een van de belangrijkste thema's in het internetrecht geweest, met als voorlopig hoogtepunt de door Brein afgedwongen (en in hoger beroep ongedaan gemaakte, Hof Amsterdam, IEF 13467) blokkade door Nederlandse internetproviders van TPB. ICT-jurist Arnoud Engelfriet neemt u mee naar de wondere wereld van filesharen, Bittorrent, legaal downloaden uit illegale bron, remixcreativiteit en zijn visie op de toekomst van internet en auteursrecht ... met als voorlopig hoogtepunt de door Brein afgedwongen providerblokkade - welke in hoger beroep ongedaan gemaakt werd (Hof Amsterdam, IEF 13467) en waartegen Stichting BREIN nu cassatie instelt (IEF 13571)
Wouter Seinen, CMS: Marketing is de financiële motor van het internet. Hierin vinden echter steeds meer ontwikkelingen plaats op het gebied van regulering en wetgeving. Goede voorbeelden daarvan zijn de cookie regels, de reclame code voor social media, regels voor vergelijkingswebsites en privacy regelgeving. Maar, wat zijn de effecten geweest van het cookie-artikel in de Telecomwet in de praktijk? Hoe wordt om deze ‘cookiemuur’ [genomineerde voor Woord van het Jaar, IT 1347] heen gewerkt? En waarom wordt dit veelbesproken, maar weinig gehandhaafde artikel, nu weer gewijzigd [IT 1150]? Deze en andere actuele/interessante vragen zullen aan de orde komen.
Er zijn 3 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten
Locatie
De Balie, Kleine Gartmanplantsoen 10, te Amsterdam.
Klik hier voor een routebeschrijving, parkeersuggestie Byzantium.
Kosten deelname
€ 350,00 per persoon,
€ 295,00 sponsors ITenRecht en/of IE-Forum en
€ 100,00 rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time).
Genoemde prijzen zijn excl. BTW, uw factuur wordt direct toegezonden als bevestiging. Komt u in aanmerking voor korting, selecteer de juiste prijs in het bestelformulier, uw factuur ontvangt u direct. Inbegrepen zijn de kosten van lunch, koffie, thee en documentatie.
Belang van FNV als vakbond bij vrijheid van meningsuiting prevaleert boven privacy en reputatiebescherming
Hof Arnhem-Leeuwarden 18 februari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1181 (FNV Bondgenoten)
Rectificatie vordering. Vrijheid meningsuiting. Er is een artikel verschenen over de ontslagaankondiging van de FNV, tevens is op de website van FNV een bericht geplaatst. Bij kort geding is FNV verboden onjuiste of misleidende publicaties en uitlatingen te doen. Het belang van vakbond FNV bij haar recht op vrijheid van meningsuiting mag niet te licht worden ingeschat. Nu het de lezer van het krantenbericht voorts duidelijk moet zijn geworden dat het om een morele verplichting ging, dus een weergave van de mening van FNV, waren de gevolgen daarvan beperkt. Het hof oordeelt dat daarmee inbreuk is gemaakt op de vrijheid van meningsuiting van de FNV, deze prevaleert boven het recht van de bedrijfsdirecteur op privacy en op reputatiebescherming.
4.2. Door de toewijzing van de vordering tegen FNV is inbreuk gemaakt op het recht van FNV op vrijheid van meningsuiting. Het gaat hier om een uitlating die naar onweersproken is gesteld in 3.3. van de memorie van grieven gedaan is ter behartiging van haar belangen als vakbond. Bij de belangenafweging, die moet worden gemaakt nu het recht van FNV op meningsuiting botst met het recht van [geïntimeerden gezamenlijk] op eer en goede naam en op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer, moet daarom het recht op vrijheid van meningsuiting worden bezien in het licht van het door artikel 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens gewaarborgde recht op vereniging en vergadering (zie Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 9 oktober 2012, ECLI:NL:XX:2012:BY8687, Szima/Hongarije, § 13). Het antwoord op de vraag welke van de over en weer betrokken rechten in het onderhavige geval zwaarder wegen, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Bij deze afweging komt niet in beginsel voorrang toe aan één van de daarbij gemoeide rechten. Dit brengt in het licht van het arrest HR 18 januari 2008 inzake Hemelrijk (LJN:BB3210) mee dat de toetsing in één keer dient te geschieden, waarbij het oordeel dat één van de rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat daarmee de inbreuk op het andere recht voldoet aan de desbetreffende noodzakelijkheidstoets van het tweede lid van onderscheidenlijk art. 8, art. 10 en 11 EVRM.
4.7. FNV heeft zich beroepen op het behartigen van de belangen van haar leden. Het belang van FNV, een vakbond, bij haar recht op vrijheid van meningsuiting mag in het licht daarvan niet te licht worden ingeschat. Dat [naam bestuurder] zich daarbij ongenuanceerd heeft uitgelaten en heeft gekozen voor woorden die relatief hard klinken, is tot op zekere hoogte begrijpelijk, mede doordat uit de memorie van grieven blijkt dat [naam bestuurder] voor een behoorlijke belangenbehartiging van haar leden geen andere mogelijkheid zag dan het uitoefenen van druk op de directie. Hiermee werd [geïntimeerde] bedoeld. [geïntimeerde] heeft niet opgeworpen dat hij niet in staat was om ervoor te zorgen dat er geld (van [geïntimeerde 2] of van anderen) op tafel zou komen voor een goede afvloeiingsregeling, zodat [naam bestuurder] niet onredelijk handelde door hem in dit verband te noemen. Op het beleid van degenen die aan het roer van een bedrijvenconglomeraat staan wordt wel vaker, onder omstandigheden, hardere kritiek geuit. Hier komt bij dat de vakbonden met lege handen zouden komen te staan indien er geen geld beschikbaar zou komen. Nu het de lezer van het krantenbericht voorts duidelijk moet zijn geworden dat het om een morele verplichting ging, dus een weergave van de mening van ([naam bestuurder], namens) FNV, waren de gevolgen daarvan voor (de reputaties van) [geïntimeerden gezamenlijk] beperkt. Ondanks de onjuistheden van door [naam bestuurder] aangevoerde details, was de uitlating naar het oordeel van het hof niet zodanig hard, dat zij onrechtmatig was jegens [geïntimeerden gezamenlijk]. De stelling dat [geïntimeerde 2] door de uitlatingen van FNV bij een bank in diskrediet is gebracht doordat de bank heeft gemeend dat [geïntimeerde 2] op onwettige wijze gelden aan de onderneming heeft onttrokken, is in hoger beroep gemotiveerd weersproken en wordt daarom verworpen. In de hiervoor beschreven omstandigheden, bezien in onderling verband, prevaleert naar het oordeel van het hof het belang van FNV, als vakbond, bij uitoefening van haar recht op vrijheid van meningsuiting.
Lees hier de uitspraak:
ECLI:NL:GHARL:2014:1181 (link)
ECLI:NL:GHARL:2014:1181 (pdf)
Stichting BREIN stelt cassatie in bij Hoge Raad tegen afwijzing blokkering The Pirate Bay
Uit het persbericht: Op 28 januari wees het Haagse hof de blokkering van The Pirate Bay door Ziggo en XS4ALL af omdat die niet effectief zou zijn, zie [https://www.anti-piracy.nl/nieuws.php?id=316 en red. IEF 13467]. Die uitspraak staat haaks op het oordeel van rechters in andere Europese landen over blokkering en loopt vooruit op het oordeel van de hoogste Europese rechter dat binnenkort wordt verwacht. BREIN's vordering dat access providers de toegang tot de illegale website moeten blokkeren was door de rechtbank wel al toegewezen [red. IEF 10763, tijdens een actualiteitenlunch op 4 maart a.s. vertelt Arnoud Engelfriet meer over dit onderwerp: meer info en aanmelden].
Opmerkelijk aan de uitspraak van het Haagse hof is dat het de blokkering wel effectief acht ten aanzien van The Pirate Bay en inbreuken via die site maar niet ten aanzien van het totaal aan inbreuken door abonnees van de ISP's. Daarvan neemt het hof aan dat dat gelijk is gebleven omdat het bittorrentverkeer gelijk is gebleven.
Advies van een cassatieexpert dat BREIN heeft ingewonnen geeft een aantal mogelijke cassatiegronden aan. De termijn voor het instellen van cassatie is tot drie maanden na het arrest van het hof.
Centrale opslag vingerafdrukken in strijd met recht op privacy
Hof Den Haag 18 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:412 (Privacy First c.s. tegen de Staat der Nederlanden)
Privacy. Centrale opslag vingerafdrukken. De rechtbank heeft Privacy First c.s. ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard door het ontbreken van een voldoende algemeen belang in de zin van artikel 3:303 BW en had de vordering van Privacy First op het punt van de centrale opslag van vingerafdrukken moeten toewijzen, nu Privacy First zich in eerste aanleg op het standpunt had gesteld dat centrale opslag van vingerafdrukken een ongeschikt middel was en zij daarin, naar thans blijkt, ook toen reeds gelijk had. Het hof oordeelt dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer die gevormd wordt door de centrale opslag van vingerafdrukken, niet gerechtvaardigd is. De rechtbank had de vordering van Privacy First in zoverre moeten toewijzen.
2.6. Het voorgaande betekent dat de vorderingen van Privacy First c.s. reeds vanwege het ontbreken van belang niet kunnen worden toegewezen. Privacy First c.s. houden evenwel belang bij hun hoger beroep vanwege de door de rechtbank te hunnen laste uitgesproken proceskostenveroordeling. Dit betekent dat het hof zal onderzoeken of de rechtbank, uitgaande van de omstandigheden zoals deze zich ten tijde van haar uitspraak voordeden, een juist vonnis heeft gewezen. Daartoe zal het hof eerst nagaan of de rechtbank Privacy First c.s. terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun vorderingen.
3.1. Het hof zal eerst de grieven 14, 15, 16 en 17 behandelen, waarin de ontvankelijkheid van Privacy First aan de orde wordt gesteld. De hierin geformuleerde klachten komen er op neer dat Privacy First in deze procedure op grond van art. 3:305a BW opkomt voor een ideëel (algemeen) belang, niet voor de gebundelde belangen van individuele belanghebbenden, dat de rechtbank een dergelijk algemeen of ideëel belang ten onrechte als onvoldoende heeft aangemerkt, dat niet is vereist dat Privacy First bij haar vordering ook nog een voldoende eigen belang heeft en, ten slotte, dat Privacy First een dergelijk eigen belang overigens wel heeft.
3.4. De conclusie is dat de rechtbank Privacy First ten onrechte in haar vorderingen niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.1.Het voorgaande betekent dat het hof toekomt aan de vraag of de rechtbank, onder de ten tijde van haar vonnis vigerende omstandigheden, de vorderingen van Privacy First geheel of gedeeltelijk had moeten toewijzen.
4.3. Het hof constateert dat de regering inmiddels zelf tot het inzicht is gekomen dat, in de woorden van de minister in zijn hiervoor onder 1.13 geciteerde brief, het gebruik van de vingerafdrukken voor doeleinden van verificatie en identiteitsvaststelling niet mogelijk is zonder een te hoog percentage gevallen waarin een “misser” wordt aangegeven bij een rechtmatige houder van het reisdocument. Op grond van dit inzicht heeft de regering besloten niet over te gaan tot de opslag van vingerafdrukken in een centraal register. Dit kan niet anders betekenen dan dat de opslag van vingerafdrukken in een centraal register niet geschikt is voor het daarmee aanvankelijk beoogde doel, te weten verificatie en identiteitsvaststelling, en daarmee dus evenmin geschikt voor het voorkomen van identiteitsfraude, hetzij bij het aanvragen van een nieuw reisdocument, hetzij bij het gebruik van het reisdocument, een van de voornaamste doeleinden van de wet. Daarbij begrijpt het hof het standpunt van de regering zo dat de centrale opslag van vingerafdrukken ook reeds ten tijde van de gedeeltelijke inwerkingtreding van de Nieuwe Paspoortwet een ongeschikt middel was, maar dat dit pas is gebleken na het vonnis van de rechtbank in deze zaak. Dit betekent dat de rechtbank de vordering van Privacy First op het punt van de centrale opslag van vingerafdrukken had moeten toewijzen, nu Privacy First zich in eerste aanleg op het standpunt had gesteld dat centrale opslag van vingerafdrukken een ongeschikt middel was en zij daarin, naar thans blijkt, ook toen reeds gelijk had. Daarbij maakt het geen verschil of moet worden uitgegaan van de oorspronkelijke vordering van Privacy First c.s. of de gewijzigde vordering (waartegen de Staat kennelijk bezwaar had gemaakt maar waarop de rechtbank niet heeft beslist), aangezien beide versies van de vordering in wezen op hetzelfde neerkomen.
4.4. Het voorgaande kan tot geen andere conclusie leiden dan dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer die gevormd wordt door de centrale opslag van vingerafdrukken, niet gerechtvaardigd is. De rechtbank had de vordering van Privacy First in zoverre moeten toewijzen.
Lees hier de uitspraak:
ECLI:NL:GHDHA:2014:412 (link)
ECLI:NL:GHDHA:2014:412 (pdf)
Op andere blogs:
BANNING
Kameroverleg over fiche combinatie ICT en onderwijs
Verslag van een schriftelijk overleg, Kamerstukken II, 2013-2014, 22 112, nr. 1788
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Fiche: Mededeling naar een opener onderwijs. Naar aanleiding van het Fiche hebben zij nog enkele vragen. De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Fiche: Mededeling naar een opener onderwijs. De leden constateren dat Nederland met projecten als het Wikiwijsprogramma en het Doorbraakproject Onderwijs en ICT2 al stappen naar een opener onderwijssysteem zet en dat andere landen op deze punten van Nederland kunnen leren. Deze leden zien echter ook ruimte voor verdere verbeteringen en onderschrijven zodoende het streven van de Commissie naar hoogwaardige, innovatieve leer- en onderwijsmethoden met behulp van nieuwe technologieën en digitale inhoud.
Over het Fiche hebben de leden enkele vragen. De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het Fiche: Mededeling naar een opener onderwijs. Zij hebben naar aanleiding van het Fiche geen vragen. De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Fiche: Mededeling naar een opener onderwijs. Zij onderschrijven de doelstelling van een opener onderwijs. Ook zij zien enorme kansen in de combinatie ICT en onderwijs. Wel hebben deze leden nog enkele vragen over de rol van de Europese Commissie hierin.
1 Nederlandse positie over de mededeling
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af op welke onderdelen de analyse van de Commissie aansluit bij de Nederlandse situatie. Op welke onderdelen loopt Nederland voorop en op welke onderdelen blijft de ontwikkeling achter, zo willen zij weten. Kan het kabinet aangeven hoe hoog het percentage leerlingen in Nederland is dat nooit digitale leermaterialen gebruikt en hoe hoog het percentage negenjarigen is dat naar een school gaat die niet beschikt over toegang tot adequate digitale apparatuur, snel breedband en hoge connectiviteit? Ook vragen deze leden naar de voortgang van het Doorbraakproject Onderwijs en ICT. Wanneer kunnen zij de definitieve Intentieverklaring verwachten?
De leden van de D66-fractie vragen het kabinet toe te lichten wat in zijn ogen de Europese Commissie nu echt wil versnellen en/of aanpassen met deze mededeling. Klopt de analyse van de genoemde leden dat de implicaties van deze mededeling voor Nederland miniem zijn?
2 Open leeromgevingen
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te horen dat de Nederlandse kaders ter ontwikkeling van didactische ICT-competenties als voorbeeld dienen binnen de Europese grenzen. Hoe zorgt het kabinet dat Nederland deze positie behoudt en voorloper blijft op het gebied van innovatieve digitale onderwijsdidactiek, zo willen deze leden weten.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat in het primair en voortgezet onderwijs wordt geïnventariseerd of de moderne vaardigheden in voldoende mate terugkomen in het verplichte curriculum. Deze leden vragen zich af wanneer zij de resultaten van deze inventarisatie kunnen verwachten. Op dit moment zijn ICT-vaardigheden enkel binnen het generieke deel van de kennisbasis voor de opleidingen tot leraar opgenomen. Deze leden horen graag expliciet of dit in de ogen van het kabinet voldoende is om deze vaardigheden te borgen. Zo ja, horen zij graag hoe het kabinet dit rijmt met de feiten dat het onderwijs nu nog niet voldoende rendement uit ICT haalt en dat veel managers de ICT-bekwaamheid van docenten als onvoldoende beoordelen.
3 Open leermiddelen
De leden van de VVD-fractie vragen of het wel mogelijk is om leermateriaal dat met overheidsmiddelen is gefinancierd gratis beschikbaar te stellen. In Nederland is slechts een beperkt deel van het leermateriaal met overheidsmiddelen gefinancierd, maar de overheid financiert wel schoolboeken via de school en kan daarmee dus bijdragen aan de ontwikkeling van lesmateriaal door de school zelf. Hoe ziet het kabinet dit, zo vragen deze leden.
Voorts geeft het kabinet aan dat Nederland geïnteresseerd is in het ontwikkelen van een kwaliteitskader. De genoemde leden vragen of dit een verplicht kwaliteitskader is. Zij hopen van niet. Waarom is het voor het kabinet van belang om een kwaliteitskader te hebben? Zou dit niet veeleer iets van de sector zelf moeten zijn? Deze leden vragen of internationale afspraken over certificering en accreditatie de nog in de kinderschoenen staande ontwikkeling van MOOC’s4 juist belemmeren en tegenwerken.
De genoemde leden zouden graag zien dat scholen in de ontwikkeling van adaptief en digitaal leermateriaal investeren door docenten vrij te roosteren. Waar dit in sommige gevallen al gebeurt, is het overigens maar de vraag of het ontwikkelde materiaal vervolgens gedeeld wordt. Vindt het kabinet dat de overheid een rol heeft om dit te stimuleren, zo willen deze leden weten.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat Nederland in beperkte mate belastinggeld besteedt om te investeren in leermaterialen. Deze leden vragen zich af in welke leermaterialen de overheid investeert en of deze materialen allemaal van een open licentie zijn voorzien.
In het Fiche wordt voorts gesteld dat de meerwaarde van een pan-Europees platform alleen tot uiting zal komen als er ook geïnvesteerd gaat worden in de vertaling van leermaterialen in andere talen. De genoemde leden vragen zich af of Nederland op dit moment al in deze vertaling van leermaterialen investeert, of dat het kabinet voornemens is dit te gaan doen. Deze leden merken op dat, door te investeren in de vertalingen, Nederland de voorbeeldfunctie die zij nu heeft met het Wikiwijs-programma als het gaat om aandacht voor het belang van open leermaterialen, zou kunnen uitbouwen.
Voorts vragen de genoemde leden zich af welke mogelijkheden het kabinet op dit moment ziet om tot internationale afspraken over certificering en accreditatie te komen. Is het kabinet voornemens om het voortouw te nemen in het maken van dergelijke afspraken? Met betrekking tot de wens van gebruikers om open en gesloten leermaterialen op een goede manier met elkaar te kunnen combineren, vragen deze leden welke mogelijkheden het kabinet ziet om deze wens te realiseren en welke rol zij daarbij ziet weggelegd voor commerciële uitgevers.
Het bestaande verschil in btw5-tarief voor papieren en digitale leermiddelen remt op dit moment innovatie in het onderwijs en Nederland is van mening dat het aan de lidstaten zelf is om hier verandering in aan te brengen, zo lezen de genoemde leden in het Fiche. Zij vragen of zij dan ook mogen aannemen dat Nederland op dit moment al bezig is om de verschillende btw-tarieven meer op elkaar aan te laten sluiten.
De leden van de D66-fractie vragen wat de toegevoegde waarde van een Europese lesmaterialenportaal is voor het primair en het voortgezet onderwijs. Deelt het kabinet de zorg van deze leden dat een dergelijke portaal vooral zin heeft voor het hoger onderwijs?
De genoemde leden vragen het kabinet bij de Europese Commissie aan te dringen zo snel mogelijk met voorstellen te komen om het mogelijk te maken eenzelfde btw-tarief te hanteren voor papieren en digitale leermaterialen.
4 Connectiviteit en innovatie
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het gebrek aan «schaalbaarheid» er mogelijk toe leidt dat de breedschalige toepassing van ICT in het onderwijs in Nederland achterblijft. Zij vragen hoe het kabinet deze achterstand wil verkleinen. Wordt dit gebrek aan «schaalbaarheid» binnen de grenzen van het Doorbraakproject nader verkend, zoals ook met de «bring your own device»-filosofie gebeurt, zo willen de leden van deze fractie weten.
5 Een gezamenlijke inspanning om de kansen van de digitale revolutie te benutten
De leden van de VVD-fractie zijn positief over het openstellen van onderwijs en leermiddelen. Kan het kabinet een overzicht geven van het Doorbraakproject Onderwijs en ICT? Wordt er in dit Doorbraakproject voldoende onderscheid gemaakt tussen lesdata en leermethoden enerzijds en de organisatie, administratie en werkwijze binnen de scholen anderzijds? Zijn zowel schoolleiders als docenten hier voldoende voor toegerust?
De genoemde leden geven het kabinet mee dat zij weinig zien in het voorstel van de Commissie ten aanzien van het inrichten van een Europees Centrum voor digitale innovatieve onderwijsinstellingen, mede omdat onderwijsinnovaties op digitaal vlak weinig raakvlakken hebben met fysieke centra. Om deze reden vragen zij het kabinet om de toezegging de Kamer te informeren zodra er verdere voorstellen over dit Centrum komen, omdat deze leden liever zien dat dit inderdaad een netwerk wordt en geen fysieke omgeving.
De genoemde leden onderschrijven dat nieuwe technologieën moeilijk te voorspellen zijn. Daarom hebben zij ook aan de staatssecretaris van Media en de minister van Economische Zaken gevraagd om jaarlijks te komen met een overzicht van technologische ontwikkelingen die van invloed zijn op wettelijke beperkingen in de mediawetgeving. Hoe staat het kabinet tegenover een soortgelijke jaarlijkse rapportage ten aanzien van onderwijswetgeving?
Verder geven deze leden het kabinet mee dat zij liever zien dat de brief inzake open en online hoger onderwijs ook het basis-, het voortgezet en het middelbaar beroepsonderwijs omvat. Als dat niet gebeurt, vragen zij het kabinet aan te geven waar en hoe over online onderwijs in deze andere sectoren wordt gerapporteerd aan de Kamer. ICT is niet alleen in het hoger onderwijs van belang, zo vinden deze leden.
Lees verder