IT 4842
24 april 2025
Artikel

Eerste DMA-boetes: Europese Commissie beboet Apple en Meta voor inbreuken op Digital Markets Act

 
IT 4839
24 april 2025
Uitspraak

Geluidsopname niet meegewogen in wrakingsverzoek wegens bescherming privacy en portretrecht, verzoek afgewezen

 
IT 4841
24 april 2025
Uitspraak

Hof bevestigt dat verzameling van productgegevens door Tracpartz geen databank vormt

 
IT 1549

Gehackte voicediensten eigen verantwoordelijkheid

Rechtbank Midden-Nederland 2 juli 2014, IT 1549 (KPN tegen NEC Nederland)
Voice-diensten. Hack. Partijen hebben een overeenkomst gesloten betreffende de levering van voice-diensten. Daarvoor heeft gedaagde zelf een PBX-centrale gebouwd die via een router gekoppeld werd aan het Wide Area Network. Tussen partijen staat vast dat de hack is geplaatst op de PBX-centrale van NEC (doordat een NEC PBX-toestel met een makkelijke pincode buiten het bedrijf van NEC is geraakt) en dat als gevolg daarvan frauduleus telefoonverkeer heeft plaatsgevonden op de datalijnen waaraan de PBX-centrale was gekoppeld. Hun verschil van mening betreft de gevolgen van de hack en voor wiens rekening en risico die zouden moeten komen.

4.3. NEC heeft immers gebruik gemaakt van de voicediensten met een door haar zelf gebouwde PBX-centrale die door middel van een router gekoppeld was aan het Wide Area Network (de datalijnen). NEC was derhalve zelf binnen deze branche als professional actief en deskundig. Daarom mag NEC voldoende bekend worden verondersteld met de risico’s van een hack op haar eigen PBX-centrale.  (...) Dat KPN er van uitging dat die verplichting tot monitoren bij NEC lag en dat NEC daarvan op de hoogte was, blijkt uit de e-mail van 11 februari 2011 (zie 2.3.). Het had op de weg van NEC gelegen om KPN dan op de zorgplicht te wijzen. Nu dat niet is gebeurd, ging NEC kennelijk op dat moment niet van een verplichting tot monitoren aan de zijde van KPN uit.
4.4. NEC stelt dat uit artikel 7:401 BW een (verzwaarde) zorgplicht voortvloeit voor KPN om eventuele fraude op de datalijnen te voorkomen, althans de gevolgen daarvan te beperken door afwijkend telefoonverkeer tijdig te signaleren. KPN is deze zorgplicht niet nagekomen. Hierbij verwijst NEC naar de jurisprudentie betreffende telefoonverkeer en de daarin aangenomen verplichting van KPN om telefoonverkeer adequaat en regelmatig te monitoren en op afwijkend telefoonverkeer binnen drie dagen adequaat te reageren. NEC meent dat uit artikel 4.3. van de algemene voorwaarden, waarin KPN toezegt dat zij “the reasonable care and skill of a competent and reputable provider of IT and telecommunication services” in acht zal nemen, een met artikel 7:401 BW vergelijkbare verplichting voortvloeit. Omdat het volgens NEC om een vergelijkbare zorgplicht gaat kan in het midden blijven of de algemene voorwaarden van toepassing zijn en zal beoordeeld worden of de door NEC gestelde (verzwaarde) zorgplicht uit artikel 7:401 BW voortvloeit.

4.5. Voicediensten zijn niet gelijk te stellen aan internet- of telefoondiensten.
IT 1548

Werkzame rol van overgenomen broncodebestanden kan in het midden blijven

Rechtbank Den Haag 2 juli 2014, IT 1548 (VG Beheer-Benefits-Plaza tegen eBenefits)
Auteursrecht. Software. Zie eerder op IE-Forum.nl waarin inzage wordt gegeven en SGOA-deskundige wordt benoemd. Uit het rapport volgt dat er 83 broncodebestanden van eBenefits 4.8 zijn die identiek voorkomen in eBenefits 5.1. Dat de 83 broncodebestanden de oorspronkelijkheid van het computerprogramma eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager in zich dragen, ligt gelet op het geringe aantal (83 op 2452 respectievelijk 4410 unieke broncodebestanden) niet zonder meer voor de hand. De werkzame rol kan in het midden blijven, de broncodebestanden maken wel deel uit van de software zoals openbaargemaakt. De schade wordt opgemaakt bij staat. De accountantcontrole, inzage in de beslagen documentatie en dwangsommen worden toegewezen.

4.8. De deskundige heeft in het rapport geconstateerd dat 540 van 2452 unieke broncodebestanden van eBenefits Portaal identiek zijn aan 540 broncodebestanden van 4410 unieke broncodebestanden van eBenefits 4.8. Een groot aantal van deze identieke broncodebestanden komt volgens de deskundige hoogstwaarschijnlijk uit een gebruikte commerciële component genaamd RadEditor van Telerik en is vervolgens door hem buiten de vergelijking gelaten. De overgebleven identieke broncodebestanden zijn volgens de deskundige opgesteld door een drietal programmeurs, de heren [L], [K] en [S]. Hoewel de deskundige dit in de conclusie van zijn rapport niet heeft opgenomen, gaat het, zo begrijpt de rechtbank uit het rapport, om 5 bestanden geschreven door de heer [L], 11 bestanden geschreven door de heer [K] en 67 bestanden geschreven door de heer [S], dus in totaal om 83 broncodebestanden van eBenefits 4.8. die identiek voorkomen in eBenefits 5.1.

4.10. De rechtbank dient aldus te beoordelen of het overnemen van voornoemde 83 broncodebestanden van eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager in eBenefits 5.1 leidt tot het openbaar maken van het werk of een gedeelte daarvan (artikel 12 Aw), althans tot het verveelvoudigen van een werk of een bewerking daarvan die niet als een nieuw oorspronkelijk werk moet worden aangemerkt (artikel 13 Aw). Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval hetgeen in het navolgende zal worden toegelicht.

4.11 (...) Dat de 83 broncodebestanden de oorspronkelijkheid van het computerprogramma eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager in zich dragen, ligt gelet op het geringe aantal ook niet zonder meer voor de hand. VGB heeft voorts niet onderbouwd dat eBenefits in eBenefits Portaal andere bestanddelen heeft overgenomen van eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager die de uitdrukkingswijze vormen van dit computerprogramma. Of de betreffende 83 broncodebestanden al dan niet een werkzame rol vervullen binnen eBenefits Portaal, hetgeen eBenefits betwist, kan in het midden blijven nu de betreffende broncodebestanden wel deel uitmaken van eBenefits Portaal zoals dit openbaar is gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eBenefits 5.1 of te wel eBenefits Portaal geen inbreukmakende bewerking is van eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager.


in conventie
5.1. beveelt eBenefits onmiddellijk na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op de auteursrechten van VG Beheer door verveelvoudiging en/of openbaarmaking van het computerprogramma EblPro te staken en gestaakt te houden;
5.2. veroordeelt eBenefits tot vergoeding van de schade van VGB als gevolg van inbreuk op auteursrechten op EblPro als bedoeld in 4.17 nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2011 tot
aan de dag van volledige voldoening;

IT 1547

Brief Regering: Tussenbalans Digitale Overheid

Brief regering: "Tussenbalans Digitale overheid", Kamerstukken II 2013-2014, 26643, nr. 316.
ICT. Digitale overheid. Burgers en bedrijven kunnen veel overheidsinformatie online vinden en zaken die ze met de overheid moeten of willen regelen, online afhandelen. Dit is het resultaat van vele digitaliseringsinspanningen van de afgelopen jaren. Uit Europese cijfers over 2012-2013 blijkt dat het gebruik van internet in Nederland in de contacten met de overheid en de online beschikbaarheid van overheidsinformatie als samengestelde score (met 81%) 11% boven het europees gemiddelde ligt. De Ombudsman meldt in zijn jaarverslag 2013 dat de kwaliteit van (digitale) overheidsdienstverlening vooruit is gegaan. Hij stelt ook dat burgers in beginsel positief tegenover digitale dienstverlening staan en er behoefte aan hebben. Onderzoek bij bedrijven op dit punt laat eenzelfde uitkomst zien. Op belangrijke elementen van digitale dienstverlening boeken wij dus resultaten.

Stand van zaken
Op veel voor burgers en bedrijven betekenisvolle terreinen is de overheidsdienstverlening al verregaand gedigitaliseerd: rond belastingen en uitkeringen, rond de fysieke leefomgeving (bouwen, wonen, ruimtelijke ordening en milieu) en transport en vervoer (waaronder douane). Sectoren als onderwijs en zorg leveren eveneens grote inspanningen om diensten verder te digitaliseren en te optimaliseren. Ook onder gemeenten zijn er vele goede voorbeelden van het succesvol aanbieden van digitale dienstverlening en het stimuleren van het gebruik van digitale diensten. Het baliebezoek neemt daarbij af en de administratieve lasten verminderen.5 Het gebruik van het stelsel van basisregistraties heeft een neerwaarts effect op regeldruk; de reductie die gerealiseerd kan gaan worden voor alle relevante administratieve processen kan met enige voorzichtigheid geraamd worden op gemiddeld ca. 170 miljoen euro per jaar.

(…)
Ik constateer dat alle overheden en uitvoeringsorganisaties grote inspanningen verrichten om de dienstverlening aan burgers en bedrijven digitaal beschikbaar te hebben. Er wordt gewerkt aan het realiseren van dienstverlening die niet alleen  goedkoper is en met minder administratieve last en regeldruk kan plaatsvinden, maar die tevens kwalitatief beter is. Om zowel het aanbod als het gebruik van die digitale dienstverlening nog verder te laten toenemen moet er tegelijkertijd nog veel werk worden verzet. De voorbeelden –die er ook zijn- waar digitale dienstverlening nog niet goed werkt houden ons scherp en maken duidelijk waar wij nog extra stappen moeten zetten. Het realiseren van goede, goedkope en veilige dienstverlening staat daarbij centraal. Ik zal medio 2015, mede namens de minister van EZ en van WenR, weer een tussenresultaat aan uw Kamer presenteren.
IT 1546

CBP te weinig oog voor wetgever en consument

G.J. Zwenne, 'CBP te weinig oog voor wetgever en consument', Financieel Dagblad, 18 juni 2014.
Iets minder dan twee jaar geleden trad in Nederland een nieuwe cookiewet in werking. Sindsdien worden we bij het bezoek van websites geconfronteerd met ongevraagde cookiemededelingen en toestemmingsverzoeken, die door de meesten van ons ongelezen worden weggeklikt.De bedoeling van de cookiewet — privacybescherming — was goed. De toepassing ervan stuitte op onbegrip. De wet wil internetgebruikers beschermen tegen cookies waarmee heimelijk hun surfgedrag wordt gevolgd. Maar veel internetters ergeren zich vooral aan de pop-ups en banners. Onze cookiewet is bovendien veel strenger dan de wetgeving in andere EU-lidstaten. Nederland heeft een zogeheten bewijsvermoeden in de cookiewet opgenomen. Zogeheten trackingcookies worden volgens onze wet vermoed persoonsgegevens te zijn. En dat betekent dat daarop verschillende juridische voorschriften van toepassing kunnen zijn en dat verschillende toezichthouders daarop toezicht houden. Het gaat om de Telecomwet waarop ACM toezicht houdt, én om de Wet bescherming persoonsgegevens waarop toezicht wordt gehouden door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP).
Lees verder

IT 1545

Openbaarmaking document geen reëel gevaar onderhandelingen EP

HvJ EU 3 juli 2014, IT 1545, zaak C-350/12 (Raad tegen In 't Veld) - dossier
Toegang tot documenten. Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht EU houdende gedeeltelijke nietigverklaring door het Gerecht van het besluit van de Raad, waarbij verzoekster de volledige toegang werd geweigerd tot een advies van de juridische dienst van de Raad. Betreffende de aanbeveling van de Commissie om toestemming te krijgen om onderhandelingen te openen om te komen tot een overeenkomst tussen de EU en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van gegevens betreffende het financiële berichtenverkeer van de EU aan de VS voor het programma voor het traceren van terrorismefinanciering. De hogere voorziening is afgewezen.

109    Wat betreft het argument van de Raad dat een reëel gevaar bestond op ondermijning van de internationale onderhandelingen doordat het Europees Parlement zou proberen elementen van het juridisch advies te gebruiken om de lopende onderhandelingen te beïnvloeden en de rechtmatigheid van het besluit van de Raad over de sluiting van de voorgenomen overeenkomst aan te vechten, zij in herinnering gebracht dat deze kritiek eraan voorbijgaat dat de Raad volgens het Gerecht de toegang tot de delen van document nr. 11897/09 die betrekking hadden op de specifieke inhoud van de voorgenomen overeenkomst en de door de Unie bij de onderhandelingen nagestreefde strategische doelstellingen, mocht weigeren. De Raad heeft niet aangetoond hoe openbaarmaking van de rest van het document dergelijke gevaren met zich zou brengen.

110    Wat daarnaast het argument van de Raad betreft dat het Gerecht geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de onderhandelingen liepen op het ogenblik van het verzoek om toegang tot document nr. 11897/09, zij vastgesteld dat het Gerecht in de punten 72 en 73 van het bestreden arrest deze overweging uitdrukkelijk heeft onderzocht en tot de slotsom is gekomen dat met deze omstandigheid reeds rekening was gehouden door erkenning van de ruime beoordelingsmarge van de instellingen in het kader van de toepassing van de in artikel 4, lid 1, sub a, derde streepje, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzondering.
IT 1544

Overtreding relatiebeding door benadering via LinkedIn

Rechtbank Noord-Holland 24 april 2013, IT 1544 (A tegen B)
Relatiebeding. LinkedIn. B stuurt na einde van arbeidsoverkomst met relatiebeding via LinkedIn een bericht aan zogenaamde "connections", met als onderwerp "nieuwe job". Hij heeft drie relaties/klanten van A aldus benaderd en heeft zich daarbij onheus over A uitgelaten. Bij tussenvonnis (ECLI:NL:RBGRO:2012:3726) werd bepaald dat naar de letter van het relatiebeding geen overtreding aanwezig kan worden geacht, immers hierin een verbod wordt gesteld contact met relaties te maken na het einde van het dienstverband. Terwijl B de litigieuze e-mail via LinkedIn heeft verzonden tijdens de arbeidsovereenkomst. Bij eindvonnis stelt de rechter uiteindelijk dat B het relatiebeding heeft geschonden en aan A een boete is verschuldigd.

2.5. Met [A] is de kantonrechter voorts van oordeel dat er sprake is van meerdere schendingen van het relatiebeding, zodat per overtreding een boete is verbeurd. Door [A] is naar het oordeel van de kantonrechter met juistheid aangegeven dat per relatie een e-mailadres moest worden ingegeven. Het verzenden van een bericht naar meerdere geadresseerden levert evenzovele overtredingen op.
Anders dan door [A] naar voren is gebracht, is de kantonrechter echter met [B] van oordeel dat ingeval van [naam] (hierna: [D]) niet kan worden gesproken van een relatie in de zin van het beding. Tussen partijen staat namelijk vast dat tot 1 juni 2011 door [A] nimmer zaken is gedaan met [D]. [A] heeft aangevoerd dat [D] een zogenaamde 'prospect' is, die was vermeld op de prospectlijst die maandelijks werd besproken. De enkele vermelding op enige prospectlijst acht de kantonrechter echter onvoldoende om ook in dit geval een boete wegens het schenden van het relatiebeding aan te nemen. Door [A] is onvoldoende gesteld om te kunnen beoordelen op welke wijze de prospectlijst werd samengesteld en waarom het enkele feit van vermelding op deze lijst een boete zou rechtvaardigen.

2.7. De kantonrechter ziet een boete als in artikel 17 van de arbeidsovereenkomst primair als een prikkel tot nakoming. De kantonrechter overweegt voorts dat [B] niets heeft aangevoerd voor zijn stelling dat de boete zou moeten worden gematigd tot nihil. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [B] de maatstaf van art. 6:94 BW heeft miskend. De in deze bepaling opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Hieromtrent is door [B] niets naar voren gebracht. Het beroep op matiging moet daarom als onvoldoende onderbouwd worden verworpen.
IT 1543

Uitvoering acceptatietest applicatieprogramma reëel

Gerechtshof Amsterdam 29 april 2014, IT 1543 (appellant tegen A B.V.)
Applicatieprogramma. Oplevering en acceptatie. A B.V. is een bedrijf dat online software applicaties ontwikkelt. Appellant heeft A B.V. gevraagd om een online software applicatie te bouwen. Voor de exploitatie van deze applicatie hebben partijen afgesproken dat appellant gebruik zou gaan maken van een door A B.V. ter beschikking gestelde systeemomgeving. Binnen deze omgeving kon de applicatie online toegankelijk worden gemaakt voor appellant en zijn klanten, een zogeheten Dedicated Hosting Service. Partijen hebben een licentieovereenkomst en een overeenkomst met betrekking tot de Dedicated Hosting Service ondertekend. Appellant heeft op een zeker moment aan A B.V. meegedeeld dat de applicatie als niet-geaccepteerd kan worden beschouwd, zolang hij geen functioneel en technisch ontwerp heeft, dat A B.V. data heeft verwijderd zodat het uitvoeren van een acceptatietest binnen twee weken niet realistisch is en meldt hij onder andere enkele gebreken in de oplevering. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Geacht wordt dat appellant de applicatie en de Dedicated Hosting Service heeft geaccepteerd en dat hij ondanks de korte termijn kon overgaan tot het uitvoeren van de acceptatietests.

3.4. Het hof volgt [A B.V.] in haar standpunt dat voor de beoordeling van haar verplichtingen ter zake de applicatie de licentieovereenkomst tussen partijen leidend is. Voor zover[appellant] bij pleidooi nog heeft betoogd dat ook hetgeen in de offerte is opgenomen deel uitmaakt van hetgeen door partijen is overeengekomen wordt dat standpunt van de hand gewezen. (...) Volgens de licentieovereenkomst heeft [A B.V.] zich tegenover[appellant] slechts verplicht tot de oplevering van applicatieprogrammatuur conform het functioneel ontwerp versie 1.0 (bijlage A bij die overeenkomst) en geldt als criterium voor acceptatie volgens diezelfde overeenkomst uitsluitend dat door[appellant] uit te voeren acceptatietests resultaten opleveren conform de in die versie neergelegde specificaties.[appellant] onderbouwt zijn standpunt in feite niet anders dan door te stellen dat er aanpassingen in de applicatie zijn gemaakt en dat hem ter zake een gewijzigd functioneel ontwerp versie 1.2 is toegezonden. [A B.V.] heeft echter op dit punt onvoldoende weersproken betoogd dat de wijzigingen in de applicatieprogrammatuur met name zien op het roosterplan en op verzoek van[appellant] onverplicht zijn aangebracht (en daarom hebben geleid tot wijzigingen neergelegd in een functioneel ontwerp versie 1.2), maar dat dit aan de licentieovereenkomst (en functionaliteit van het ontwerp - het hof begrijpt: zoals vastgelegd in bijlage A van die overeenkomst, zijnde het functioneel ontwerp versie 1.0 - ) verder niet afdoet. Op grond van het voorgaande moet derhalve worden geoordeeld dat [A B.V.] op grond van de licentieovereenkomst applicatieprogrammatuur conform het functioneel ontwerp versie 1.0 diende op te leveren.

3.5. Evenals de rechtbank overweegt het hof dat de oplevering zijdens [A B.V.] ten aanzien van de Dedicated Hosting Service en de bedoelde applicatieprogrammatuur heeft plaatsgevonden door de brief van [A B.V.] aan[appellant] van 23 december 2011, waarin zij met zoveel woorden meedeelt dat de applicatie volgens de overeengekomen specificaties is opgeleverd.

3.8. (...) In hoger beroep heeft hij dit in zoverre genuanceerd dat gelet op de korte periode van de acceptatieprocedure (twee weken) dit praktisch onmogelijk was omdat het invoeren van data veel meer tijd dan die twee weken zou kosten. Aangenomen moet echter worden dat partijen de consequenties van de duur van de acceptatieperiode bij het sluiten van de overeenkomst onder ogen hebben gezien. Het tegendeel is door[appellant] niet betoogd. Verder staat vast dat[appellant] überhaupt geen poging heeft ondernomen om met de acceptatietests en de invoer van data een aanvang te maken. Onvoldoende is onderbouwd dat dat gelet op de termijn van 2 weken op voorhand zinloos was. Voor zover[appellant] met een en ander heeft willen betogen dat (de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat) hij niet tot de acceptatietests hoefde over te gaan, moet dat standpunt dan ook van de hand worden gewezen omdat dat wel degelijk van hem verwacht had mogen worden.

3.11. (...) In lijn met de rechtbank concludeert het hof echter dat uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat[appellant] geacht wordt de applicatie en de Dedicated Hosting Service te hebben geaccepteerd. Onder die omstandigheden kwam hem daarna geen beroep op grond van artikel 13 lid 2 van de overeenkomst toe deze te ontbinden wegens omstandigheden die vóór het tijdstip van die acceptatie zijn gelegen. Dat zich na de acceptatie (nieuwe) omstandigheden hebben voorgedaan die een beroep op ontbinding als bedoeld in art. 6:265 BW rechtvaardigen, is onvoldoende gesteld en onderbouwd.
IT 1542

Publicatie foto's prinses Amalia privacyinbreuk

Ktr. Rechtbank Amsterdam 30 juni 2014, IT 1542 (HKH Koning, Koningin en prinses Amalia tegen Sanoma)
Grondrechten. Belangenafweging. Mediacode. Sanoma is uitgever van het blad Nieuwe Revu. In 2013 verscheen in de Nieuwe Revu een artikel met de titel “Amalia heeft een vriendje! En wat we volgens de mediacode nog meer niet mogen weten over onze koningin”. In dit artikel uiten een aantal mensen kritiek op de mediacode. Daarnaast zijn in dezelfde aflevering twee foto's geplaatst van prinses Amalia tijdens een hockeytraining. De foto's zijn ook op het internet gepubliceerd. De Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) heeft Sanoma bericht dat de publicatie van de voormelde foto's onrechtmatig is. De kantonrechter verklaart voor recht dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens prinses Amalia door het publiceren van de foto's. Beveelt gedaagden om binnen 48 uur na betekening van het vonnis de foto's van hun website te verwijderen en veroordeelt hen tot betaling van een schadevergoeding van 1.000 euro.

13. Voor wat betreft de belangenafweging is het volgende relevant. De foto’s zijn gemaakt vanaf grote afstand vanaf de openbare weg, terwijl prinses Amalia – toen zes jaar oud – op het hockeyveld van de hockeyvereniging bezig is met het beoefenen van haar hobby. Gedaagden hebben niet bestreden dat de activiteit plaats vond in de privésfeer en in die omstandigheden mag zij zich in beginsel onbespied wanen, anders dan bijvoorbeeld tijdens een evenement als Koningsdag. Bijzondere omstandigheden die dit anders maken, zijn gesteld noch gebleken. Voor zover in dit verband door gedaagden nog is opgemerkt dat het een eerste training zou zijn geweest, mist dit feitelijke grondslag, nog afgezien van het feit dat prinses Amalia in zijn algemeenheid ook niet voor iedere eerste activiteit die zij verricht hoeft te dulden dat haar privacy wordt geschonden, althans de angst moet hebben dat dit zal gebeuren. De bijdrage aan een onderwerp van algemeen belang is door de publicatie naar het oordeel van de kantonrechter voorts nihil, nu een foto van prinses Amalia tijdens een training geen enkel algemeen belang heeft. Gedaagden hebben weliswaar aangevoerd dat velen geïnteresseerd zijn in het toekomstig staatshoofd en dat velen willen weten dat zij hockey speelt maar dat enkele feit rechtvaardigt nog niet de publicatie van een foto als de onderhavige. Ten tijde van de publicatie was van de zijde van eiser al bekend gemaakt dat prinses Amalia deze hobby had. De foto’s hebben voorts geen samenhang met de rol die prinses Amalia als toekomstig staatshoofd gaat vervullen. Bovendien zijn de foto’s gepubliceerd bij een artikel waarin de mediacode aan de orde wordt gesteld. Het staat gedaagden uiteraard vrij over de mediacode te publiceren, maar dit brengt niet met zich mee dat prinses Amalia enkel daarom openbaarmaking van de gewraakte foto’s moet dulden. Terecht is in dit verband door eisers opgemerkt dat de publicatie van een in beginsel onrechtmatige foto niet rechtmatig wordt door een artikel over de rechtmatigheid van die foto daaraan te verbinden. Voorts is door eisers gesteld en is door gedaagden ook erkend dat eisers belang hechten aan privacy en optreden tegen (onrechtmatige) schendingen daarvan, in het bijzonder van hun kinderen. In een eerder geschil tussen partijen is namens eisers ter terechtzitting een toelichting gegeven over het belang dat zij hechten aan het hebben van een ongestoorde jeugd voor hun kinderen, welk betoog in de onderhavige procedure deels is herhaald. Dat eisers daarin willekeurig zouden opereren in de zin dat daaraan een argument voor rechtvaardiging van de publicatie kan worden ontleend is door gedaagden niet dan wel onvoldoende toegelicht.

13. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat een afweging van de belangen meebrengt dat de bescherming tegen het recht van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer in het onderhavige geval zwaarder weegt dan het recht van vrijheid van meningsuiting. De publicatie van de foto’s jegens prinses Amalia is dan ook onrechtmatig.

15. Eisers stellen voorts terecht dat het aan de betreffende persoon is om al dan niet op te treden tegen inbreuken op het recht op privacy. Dat in voorkomende gevallen tegen bepaalde foto’s niet wordt geageerd ontneemt de onrechtmatigheid aan deze publicatie derhalve niet. De gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar. De hieruit voortvloeiende beperking van het recht van vrijheid van meningsuiting acht de kantonrechter in een democratische samenleving gerechtvaardigd en noodzakelijk.

Op andere blogs:
Charlotte's Law

IT 1541

Privacytoezichthouder reageert op kabinetsvisie privacy in het sociaal domein

Uit het persbericht: Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft in een brief de minister van BZ gewaarschuwd dat gemeenten de bescherming van persoonsgegevens niet uit het oog mogen verliezen bij de voorbereidingen op de decentralisaties in het sociaal domein. Het CBP reageert met deze brief op de Beleidsvisie over privacy in het sociaal domein van 27 mei jl. In deze visie wordt gesproken over een ‘lerende praktijk’ binnen gemeenten die na enige tijd wordt geëvalueerd. Het CBP benadrukt dat gemeenten de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) niet kunnen opschorten als gevolg van een ‘lerende praktijk’. Het gaat vaak om de verwerking van bijzondere persoonsgegevens, waarvoor strenge wettelijke eisen gelden. Het CBP volgt de ontwikkelingen binnen gemeenten op dit terrein nauwgezet en zal zo nodig gebruik maken van zijn handhavende bevoegdheden.

Het CBP constateert dat het kabinet geen duidelijke kaders geeft waarbinnen gemeenten bij de verwerking van persoonsgegevens binnen het sociaal domein moeten blijven. De acties die het kabinet in zijn visie voorstelt als waarborgen voor de privacy, blijven ruimte bieden voor variatie die gemeenten kunnen geven aan de verwerking van persoonsgegevens. Het CBP wijst erop dat die variatie mogelijk is, maar wel wordt beperkt door de Wbp en dat gemeenten hier van meet af aan rekening mee moeten houden.

Bij de decentralisaties gaat het om een door het kabinet ingezette overheveling van taken naar gemeenten op het gebied van jeugdzorg, werk en inkomen en zorg aan langdurig zieken en ouderen. De wetsvoorstellen die de decentralisatie regelen hebben tot gevolg dat gemeenten meer persoonsgegevens van meer burgers verwerken. Daaronder vallen ook gevoelige gegevens zoals medische en strafrechtelijke gegevens. Voor de verwerking van deze gegevens gelden de eisen uit de Wbp. Zo mogen er niet meer gegevens gedeeld worden dan noodzakelijk, mogen de gegevens niet gebruikt worden voor een doel dat niet verenigbaar is met het oorspronkelijke doel waarvoor zij zijn verzameld en moeten ze adequaat worden beveiligd. Het CBP uitte in oktober 2013 in een brief ook al zorgen over de privacygevolgen van de decentralisatie van taken naar gemeenten.

IT 1539

Recht om vergeten te worden is niet absoluut

Bijdrage ingezonden door Filip van Eeckhoutte, Van Eeckhoutte advocaten. In 2010 diende de Spanjaard Maria Costeja Gonzalez een klacht in tegen een Spaanse krant, Google Spanje en Google Inc bij de Spaanse autoriteit voor bescherming van persoonsgegevens (AEPD) [IT 1507]. De man klaagde dat een aankondiging van openbare executie van zijn huis in de zoekresultaten van Google inbreuk maakte op zijn privacy, omdat zijn financiële debacle allang was opgelost en dus de verwijzing naar die openbare veiling niet meer relevant was. Hij verzocht daarom dat de krant de gegevens zou verwijderen en dat Google Spanje of Google Inc zijn persoonsgegevens uit de Google databank zou verwijderen, zodat die niet meer zouden verschijnen in de zoekresultaten.

De Spaanse rechter verwees de zaak naar het Europese Hof van Justitie (EHvJ) en vroeg:
( a) of EU-richtlijn uit 1995 betreffende gegevensbescherming van toepassing is op zoekmachines zoals Google;
( b ) of de EU-wetgeving van toepassing was op Google Spanje, aangezien de verwerking van persoonsgegevens feitelijk plaatsvindt in de Verenigde Staten;
( c ) of een individu het recht heeft te verzoeken dat zijn of haar persoonlijke gegevens worden verwijderd uit een zoekmachine (het recht om te worden vergeten' - 'right to be forgotten').
In zijn arrest van 13 mei 20141 oordeelde dat het EHvJ kort gezegd:
a) qua territorialiteit van de EU-regels : zelfs als de fysieke server van een bedrijf dat persoonsgegevens verwerkt, buiten Europa staat, zijn de EU-regels van toepassing op dat bedrijf als het een filiaal of een dochteronderneming heeft in een lidstaat van de EU;
b) qua toepasselijkheid van de EU-privacyregels op zoekmachines: zoekmachines zijn verwerkers van persoonsgegevens. Google kan daarom haar verantwoordelijkheid niet ontlopen. EU -privacywetgeving is van toepassing en dus ook het recht om te worden vergeten.
c ) qua het 'recht om vergeten te worden': Individuen hebben - onder bepaalde voorwaarden - het recht om zoekmachines te vragen om de banden met persoonlijke informatie over hen te verwijderen . Dit geldt wanneer de informatie onjuist, ontoereikend, irrelevant of overmatig is voor de doeleinden van de gegevensverwerking (r.o. 93 van het arrest) .
Het EHvJ vond in dit specifieke geval dat de inbreuk op het recht op privacy van Gonzalez niet reeds kon worden gerechtvaardigd door het economisch belang van de zoekmachine/Google. Tegelijkertijd heeft het EHvJ expliciet verduidelijkt dat het recht om te worden vergeten niet absoluut is, maar altijd moet worden afgewogen tegen andere grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting en van de media (r.o. 85 van de arrest). Een beoordeling per geval is dus nodig waarbij dienen te worden afgewogen de aard van de informatie in kwestie, de gevoeligheid voor de persoonlijke levenssfeer en het belang van het publiek in het hebben van toegang tot die informatie. De rol die de verzoeker in het openbare leven speelt, kan daarbij ook van belang zijn.

Filip van Eeckhoutte