IT 4667
12 november 2024
Uitspraak

Databankenrecht: ook in hoger beroep geen inbreuk op de hitlijsten van Stichting Nederlandse Top 40

 
IT 4666
12 november 2024
Uitspraak

AP moet boetebedrag onleesbaar maken

 
IT 4665
12 november 2024
Uitspraak

Schadevergoeding brandmeldinstallatie afgewezen

 
IT 1376

Door vaststellingsovereenkomst opzegmogelijkheden beperkt

Rechtbank Midden-Nederland 18 december 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:7248 (eiseres tegen Promedico ICT B.V.)
Schadevordering naar aanleiding van gebrekkige software ten behoeve van apotheekhoudende huisartsen en door opzegging abonnement door softwareleverancier. Exoneratie. Terugkomen door leverancier van eerder gedane toezeggingen.

Het stond Promedico vrij om de overeenkomst op enig moment op te zeggen, echter door het aangaan van de vaststellingsovereenkomst heeft Promedico zich in haar opzegmogelijkheden beperkt. Door na korte tijd de overeenkomst op te zeggen, is deze beperking geschonden en is Promedico schadeplichtig.

De kosten van de door eiseres aan conversie bestede uren en de kosten van de apotheekmodule van CompuGroupMedical worden geschat op respectievelijk €4.000 en €5.000 . Ter zake van buitengerechtelijke kosten wordt 2x het tarief €384 toegewezen.

4.15. Op grond van het voorgaande volgt de rechtbank [eiseres] niet in haar stelling, dat het Promedico in het geheel niet vrijstond de overeenkomst op enig moment op te zeggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Promedico zich door het aangaan van de vaststellingsovereenkomst echter wel in haar opzegmogelijkheden beperkt, en heeft zij door de overeenkomst reeds na korte tijd op te zeggen, die beperking geschonden.

Uitsluiting van aansprakelijkheid op grond van art. 14 algemene voorwaarden
4.16. Nu Promedico de overeenkomst vroegtijdig heeft opgezegd, kan zij zich niet (anders dan met betrekking tot de schade die [eiseres] vóór de opzegging stelt te hebben geleden) op de uitsluiting van aansprakelijkheid van artikel 14 algemene voorwaarden beroepen. In zoverre is Promedico jegens [eiseres] schadeplichtig.

De door [eiseres] aan conversie bestede uren
4.19.
Naar de rechtbank begrijpt vordert [eiseres] in dit verband een bedrag van € 13.041,89.
Promedico heeft hiertegen bij conclusie van antwoord (6.3.2) aangevoerd 1) dat [eiseres] aannemelijk dient te maken dat deze uren in een ander geval besteed zouden zijn aan patiëntenzorg, en zolang zij dat niet doet Promedico deze uren betwist, en 2) dat [eiseres] bij de berekening van de schade dient uit te gaan van gederfde winst en niet van gederfde omzet, zoals zij in dit geval kennelijk doet.
[eiseres] heeft ter comparitie hierop geen nadere toelichting gegeven, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank wel op haar weg had gelegen. Bovendien is zij ten onrechte uitgegaan van het uurtarief dat zij ontvangt voor werkzaamheden op de huisartsenpost (en niet in haar eigen praktijk), en is zij uitgegaan van gemiste omzet in plaats van gederfde winst. Anderzijds acht de rechtbank het wel aannemelijk dat [eiseres] met betrekking tot de tijd die zij aan de conversie heeft moeten besteden enig verlies heeft geleden. Naar het oordeel van de rechtbank zal het niet goed mogelijk zijn deze uren precies te berekenen, zodat de rechtbank de aldus geleden schade zal schatten, waarbij zij mede in aanmerking zal nemen hetgeen in het voorgaande met betrekking tot de toerekenbaarheid is overwogen. Naar redelijkheid zal de rechtbank de door Promedico aan [eiseres] in verband met winstderving te vergoeden schade vaststellen op € 4.000,--.

€ 25.957,30 ter zake van de kosten van de apotheekmodule van CompuGroupMedical
4.21.
[eiseres] legt aan deze vordering ten grondslag dat dit de kosten zijn die zij de komende 17 jaren verwacht te maken vanwege het gebruik van de apotheekmodule waarop zij zich in plaats van ASP heeft moeten abonneren.
Promedico heeft hiertegen ingebracht (cva 6.3.4) dat in de vaststellingsovereenkomst slechts was overeengekomen dat zij ASP gratis zou mogen gebruiken "gedurende de periode dat gebruik wordt gemaakt van de apotheekmodule van Promedico-ASP", en dat daaruit volgt dat door de opzegging door Promedico [eiseres] gewoon zou hebben moeten betalen voor de apotheekmodule van Promedico-VDF.
Onder verwijzing naar hetgeen hieromtrent in 4.14 is overwogen en beslist, faalt dit verweer van Promedico.
Verder voert Promedico aan, dat het kosteloze gebruiksrecht van ASP een compensatie was voor het ongemak dat het gebruik van ASP met zich bracht. Ook dit verweer faalt, omdat daarvoor in de vaststellingsovereenkomst en in de processtukken onvoldoende aanknopingspunten zijn te vinden.
Zoals volgt uit hetgeen in het voorgaande reeds is overwogen, is Promedico echter niet gehouden [eiseres] gedurende 17 jaar na de vaststellingsovereenkomst te voorzien van ASP, of aan [eiseres] de kosten van een vervangende apotheekmodule integraal te vergoeden.
Mede onder verwijzing naar de in 4.17 vermelde omstandigheden en overwegingen zal de rechtbank de op dit punt door [eiseres] geleden schade in redelijkheid schatten op een bedrag van € 5.000,--.


€ 1.788,-- ter zake van buitengerechtelijke kosten

4.23.
Nu het verzuim vóór 1 juli 2012 is ingetreden zal de rechtbank deze vordering toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voor-werk II. Daarbij hanteert de rechtbank conform dit rapport het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Nu de advocaat van [eiseres] voorafgaand aan de procedure op zijn minst 3 inhoudelijke brieven aan Promedico heeft geschreven is de vordering toewijsbaar, zij het dat voor het toepasselijke tarief zal worden aangesloten bij het toe te wijzen bedrag. Toewijsbaar is derhalve 2 x tarief € 384,-- = € 768,. De gevorderde wettelijke rente zal worden afgewezen nu [eiseres] niet heeft gesteld dat zij deze kosten reeds heeft voldaan.

IT 1375

KPN moet verplichtingen met Vodafone nakomen

Vzr. Rechtbank Rotterdam 24 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10454 (Vodafone Libertel tegen KPN)
Telecom. Contractenrecht. KPN wordt veroordeeld tot nakoming van diverse met Vodafone aangegane verplichtingen.
Zie dictum hieronder: De voorzieningenrechter:

5.1. wijst de vorderingen jegens Koninklijke KPN af;
5.2. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoVISP en tot het moment dat Vodafone deze dienst heeft overgenomen, tot nakoming van de uit § 6.3 Annex 1 RoVISP voortvloeiende verplichting om 80% van de klachten die zien op Vodafone en die per e-mail bij KPN zijn binnengekomen binnen 48 uur te behandelen;
5.3. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoVISP en tot het moment dat Vodafone deze dienst heeft overgenomen, tot nakoming van de uit § 6.3 Annex 1 RoVISP voortvloeiende verplichting om 80% van de klachten die zien op Vodafone en die per brief bij KPN zijn binnengekomen binnen 7 dagen te beantwoorden;

5.4. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoVISP en tot het moment dat Vodafone deze dienst heeft overgenomen om binnen 1 dag na afsluiting van de elke kalendermaand waarin KPN deze dienst nog voor Vodafone (heeft) verricht, tot nakoming van de uit § 6.2, § 6.3 en § 6.4.1 Annex 1 RoVISP voortvloeiende verplichting om maandelijks te rapporteren over het percentage orders dat binnen 2 werkdagen wordt geaccepteerd en het percentage orders dat binnen 5 werkdagen wordt geaccepteerd;
5.5. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoVISP en tot het moment dat Vodafone deze dienst heeft overgenomen om binnen 1 dag na afsluiting van de elke kalendermaand waarin KPN deze dienst nog voor Vodafone verricht, tot nakoming van de uit § 6.2, § 6.3 en § 6.4.1 Annex 1 RoVISP voortvloeiende verplichting om maandelijks te rapporteren over het percentage xDSL klanten dat respectievelijk binnen 10, 15 en 20 werkdagen wordt aangesloten;
5.6. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoVISP en binnen 14 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 13.2 Annex 2 RoVISP voortvloeiende verplichting om maandelijks te rapporteren omtrent het door Vodafone klanten gegenereerde dataverkeer;
5.7. bepaalt dat KPN, indien zij niet aan voormelde onder 5.4 tot en met 5.6 genoemde veroordelingen voldoet, voor iedere overtreding een dwangsom verbeurt van
€ 5.000,= per overtreding, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van
€ 100.000,=;
5.8. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoWBA en binnen 6 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 5.4 Annex 3 RoWBA voortvloeiende verplichting over de beschikbaarheid en reactietijd van de informatiesystemen overeenkomstig § 3.3.7 Annex 3 RoWBA na te komen;
5.9. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoWBA en binnen 6 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 5.4 Annex 3 RoWBA over de oplostijd van storingen tijdens de levering overeenkomstig
§ 3.18 Annex 3 RoWBA na te komen;
5.10. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoWBA en binnen 6 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 5.4 Annex 3 RoWBA voortvloeiende verplichting over de serviceniveaus en support overeenkomst § 3.19 Annex 3 RoWBA na te komen;
5.11. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoWBA en binnen 6 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 5.4 Annex 3 RoWBA voortvloeiende verplichting over de beschikbaarheid van de WAP-poort overeenkomstig § 3.20 Annex 3 RoWBA na te komen;
5.12. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoWBA en binnen 6 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 5.4 Annex 3 RoWBA voortvloeiende verplichting over de service answer tijd overeenkomstig § 5.8 Annex 3 RoWBA na te komen;
5.13. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoWBA en binnen 6 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 5.4 Annex 3 RoWBA voortvloeiende verplichting over de standaard levertijden overeenkomstig § 5.9 Annex 3 RoWBA na te komen;
5.14. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoWBA en binnen 6 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 5.4 Annex 3 RoWBA voortvloeiende verplichting over de planning op wensdatum klant en herplanningen overeenkomstig § 5.10 Annex 3 RoWBA na te komen;
5.15. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoWBA en binnen 6 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 5.4 Annex 3 RoWBA voortvloeiende verplichting over de leverbetrouwbaarheid overeenkomstig § 5.11 Annex 3 RoWBA na te komen;
5.16. veroordeelt KPN om na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoWBA en binnen 6 dagen na afsluiting van de respectieve kalendermaand, om haar uit
§ 5.4 Annex 3 RoWBA voortvloeiende verplichting over de service answer tijden overeenkomstig § 6.2 Annex 3 RoWBA na te komen na te komen;
5.17. veroordeelt KPN, na betekening van dit vonnis, gedurende de duur van de RoVISP, haar uit § 5.2.1.2 Annex 2 RoVISP voortvloeiende verplichting om proactief alle uitgaande gesprekken na 120 minuten te beëindigen, na te komen;
5.18. bepaalt dat KPN, indien zij niet aan voormelde onder 5.8 tot en met 5.17 genoemde veroordelingen voldoet, voor iedere overtreding een dwangsom verbeurt van
€ 1.000,= per overtreding, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van
€ 250.000,=;
5.19.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
IT 1374

CBP: Abonneegegevens Reformatorisch Dagblad verstrekt in strijd met wet

CBP Rapport 12 november 2013, z2013-00290.
Uit het persbericht
: Erdee Media B.V, uitgever van onder meer het Reformatorisch Dagblad en het tijdschrift Terdege, heeft zónder toestemming van abonnees hun naam- en adresgegevens aan andere partijen verstrekt voor directmarketingdoeleinden. Dat concludeert het College bescherming persoonsgegevens (CBP) na onderzoek. Erdee Media handelt hiermee in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze zaak draait om de bescherming van bijzondere persoonsgegevens, namelijk gegevens over iemands godsdienst, waarvoor strenge wettelijke eisen gelden. Deze gegevens mogen alleen met uitdrukkelijke toestemming van betrokkenen worden verwerkt. Als het CBP constateert dat Erdee Media B.V. de overtreding niet beëindigt, kan het CBP handhavend optreden.

​Uit verschillende communicatiemiddelen van Erdee Media B.V. wordt duidelijk dat de lezers van het Reformatorisch Dagblad en Terdege volgens Erdee Media B.V. behoren tot de gereformeerde gezindte. Erdee Media B.V. stelt via onder meer haar website tegenover (potentiële) adverteerders dat de verschillende media van Erdee Media B.V. volop mogelijkheden bieden als adverteerders de ‘gereformeerde gezindte’ willen bereiken. Het label ‘behorende tot de gereformeerde gezindte’ zorgt voor een rechtstreeks verband tussen de naam- en adresgegevens van de abonnees en gegevens over hun godsdienst. De verstrekking van de abonneegegevens moet dan ook worden aangemerkt als een verwerking van bijzondere persoonsgegevens.

Bijzondere persoonsgegevens

Voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens geldt een wettelijk verbod. Dit betekent voor Erdee Media B.V. dat verstrekking van abonneegegevens aan derde partijen voor direct-marketingdoeleinden slechts rechtmatig kan zijn als de abonnees hiervoor hun uitdrukkelijke toestemming hebben gegeven. Het CBP heeft geconcludeerd dat Erdee Media B.V. geen toestemming heeft gevraagd en daarom met de verstrekking van de gegevens in strijd met de wet handelt.

IT 1373

CBP herziet besluit inzake afgifte goedkeurende verklaring gedragscode

CBP nieuw besluit 19 december 2013.
Uit het persbericht: Bij uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 13 november 2013 [hier] is het besluit van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) tot afgifte van een goedkeurende verklaring voor de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Zorgverzekeraars met bijbehorend Protocol Materiële Controle (d.d. 13 december 2011) van Zorgverzekeraars Nederland vernietigd. De Rechtbank Amsterdam heeft in die uitspraak een aantal beroepsgronden tegen de afgifte van die goedkeurende verklaring zoals aangevoerd door de Stichting Koepel van DBC-vrije Praktijken van Psychotherapeuten en Psychiaters gegrond verklaard. Zorgverzekeraars Nederland heeft op 17 december 2013 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De rechtbank Amsterdam heeft het CBP een termijn van zes weken gesteld voor het nemen van een nieuw besluit. In die termijn heeft Zorgverzekeraars Nederland geen – aan de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam – aangepaste versie van de Gedragscode ter beoordeling aan het CBP voorgelegd. Het instellen van hoger beroep door Zorgverzekeraars Nederland heeft geen schorsende werking ten aanzien van de door de Rechtbank Amsterdam gestelde termijn voor het nemen van een nieuw besluit door het CBP.

Tegen die achtergrond heeft het CBP op 19 december 2013 met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam een nieuw besluit genomen, houdende afwijzing van het verzoek van Zorgverzekeraars Nederland tot afgifte van een goedkeurende verklaring voor de Gedragscode.
Dit besluit wordt openbaar gemaakt door plaatsing van deze mededeling en het besluit op de website van het CBP en door plaatsing van het besluit in de Staatscourant.

IT 1372

T-Mobile mag gratis internet in NS-treinen beperken

Uit het persbericht: De Autoriteit Consument & Markt (ACM) concludeert dat T-Mobile op het gratis wifi-netwerk in NS-treinen diensten zoals Youtube en Spotify mag blokkeren. T-Mobile verzorgt voor de NS gratis toegang tot internet. Het blokkeren van diensten op netwerken is verboden. Dit staat in de regels over netneutraliteit: diensten die hetzelfde zijn, moeten op dezelfde manier behandeld worden door de internetprovider. Maar als het blokkeren van diensten ‘filevorming’ op het netwerk voorkomt, geldt er een uitzondering.

Zoveel mogelijk reizigers internet
De gratis internetverbinding in de trein heeft een beperkte capaciteit die ook nog eens sterk wisselt. Als reizigers bijvoorbeeld filmpjes kijken op hun laptop, tablet of mobiele telefoon dan hebben andere reizigers daar last van omdat er minder capaciteit beschikbaar is voor hun verbinding. Door het blokkeren van dit soort ‘datavretende’ diensten kunnen zoveel mogelijk reizigers gebruik maken van de internetverbinding. Voorwaarde bij het blokkeren is wel dat dit niet selectief gedaan wordt, gelijke diensten moeten gelijk behandeld worden.

Netneutraliteit: open internet

In Nederland is netneutraliteit verplicht. Dit draagt bij aan een open internet. Een open internet is belangrijk voor de vrije verspreiding van informatie en de ontwikkeling van innovatieve diensten. Netneutraliteit betekent dat aanbieders van internet de toegang tot inhoud of applicaties niet mogen blokkeren. Dit verbod kent een aantal uitzonderingen. Aanbieders mogen bijvoorbeeld internetverkeer belemmeren om te voorkomen dat het netwerk vol loopt. Consumenten moeten daarover wel goed worden voorgelicht door hun internetaanbieder. Naast het verbod op blokkeren mogen aanbieders ook geen apart tarief rekenen voor diensten zoals WhatsApp of Skype. ACM controleert of aanbieders de toegang tot het internet niet onnodig afknijpen of blokkeren.

IT 1371

Aansprakelijk voor exorbitant hoog dataverbruik gestolen telefoon

Rechtbank Amsterdam 20 november 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:8994 (Intrum Justitia Nederland B.V. tegen gedaagde)
Gedaagde is jegens haar provider aansprakelijk voor de kosten die voortvloeien uit exorbitant dataverbruik met haar telefoon. Gedaagde heeft tot verweer tegen de vordering aangevoerd dat de gefactureerde kosten haar niet kunnen worden toegerekend, aangezien de telefoon in de zomer van 2009 bij een inbraak is gestolen, hetgeen een dag na de inbraak door haar zoon bij Vodafone is gemeld met het verzoek het abonnement stop te zetten. Nu Vodafone dat niet heeft gedaan, moeten de kosten voor rekening van Vodafone/Intrum Justitia blijven.

De dader van de inbraak zou een haar bekende man zijn die reeds door de strafrechter is veroordeeld voor het plegen van de diefstal, aldus - steeds - gedaagde. Gedaagde heeft gesteld dat zij thuis over een vrijwel volledig dossier beschikt waarmee zij dit een en ander zou kunnen aantonen. Echter heeft dit niet in deze procedure overlegt.

Het verweer van gedaagde dat de telefoon zou zijn gestolen wordt verworpen, nu gedaagde dit, ondanks dat haar daartoe gelegenheid is geboden, niet heeft weten te onderbouwen.

[gedaagde] heeft bij overeenkomst van 10 april 2009 een mobiele telefonie abonnement afgesloten bij Vodafone Libertel B.V.. Indien Vodafone de verschuldigde betaling niet binnen de termijn genoemd in artikel 10.5 heeft ontvangen, is Contractant (lees: [gedaagde], kantonrechter) zonder nadere ingebrekestelling in verzuim. Vanaf dat moment mag Vodafone wettelijke rente in rekening brengen. Indien ter verkrijging van voldoening van het verschuldigde bedrag een incassoprocedure noodzakelijk is, zijn alle daaraan verbonden kosten (volgens het algemeen erkende deurwaarderstarief) voor rekening van Contractant.

4. [gedaagde] heeft tot verweer tegen de vordering aangevoerd dat de gefactureerde kosten haar niet kunnen worden toegerekend, aangezien de telefoon in de zomer van 2009 bij een inbraak is gestolen, hetgeen een dag na de inbraak door haar zoon bij Vodafone is gemeld met het verzoek het abonnement stop te zetten. Nu Vodafone dat niet heeft gedaan, moeten de kosten voor rekening van Vodafone/Intrum Justitia blijven.


6. (...) De dader van de inbraak zou een haar bekende man zijn met de naam [naam]. Deze persoon zou ten tijde van de comparitiezitting reeds door de strafrechter zijn veroordeeld voor het plegen van de diefstal, aldus - steeds - [gedaagde]. [gedaagde] heeft gesteld dat zij thuis over een vrijwel volledig dossier beschikt waarmee zij dit een en ander zou kunnen aantonen.

7. Voorop staat dat [gedaagde] met het vorenstaande een bevrijdend verweer heeft gevoerd, waarvan zij in beginsel de stelplicht en (bij betwisting) de bewijslast draagt. Dit houdt mede in dat [gedaagde] bij betwisting, haar stellingen eerst in voldoende mate moet onderbouwen.

11.
Nu [gedaagde] aldus, ondanks dat zij daartoe aanbod heeft gedaan en ondanks dat haar daartoe de mogelijkheden zijn geboden, heeft nagelaten haar verweer met behulp van concrete bewijsstukken te onderbouwen, wordt dit als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd.

12.
Aangezien [gedaagde] verder geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de kosten voor het gebruik van de telefoon haar niet kunnen worden toegerekend, blijft zij daarvoor aansprakelijk. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de gevolgtrekking alsdan moet zijn dat [gedaagde] met die betaling in verzuim is en dat Vodafone het contract op grond van de algemene voorwaarden en de wet op 10 maart 2010 terecht heeft mogen ontbinden. De kantonrechter zal dan ook in dezelfde zin beslissen.

13.
De ontbinding van de overeenkomst heeft tot gevolg dat Vodafone (en thans na overname van de vorderingen Intrum Justitia) recht op vergoeding van de schade die aan de zijde van de provider is geleden doordat [gedaagde] haar verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. Die schade bestaat er in dit geval in dat de drie genoemde facturen voor geleverde diensten in de periode december 2009 - maart 2010 onbetaald zijn gebleven. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van het daaruit nog verschuldigde bedrag, alsmede tot betaling van de (gevorderde) wettelijke rente die over elk van de openstaande factuurbedragen verschuldigd is vanaf de 15e dag na de factuurdatum. Niet weersproken is dat de daarover verschuldigde rente tot 10 januari 2013 in totaal € 762,64 bedraagt.

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Intrum Justitia van een bedrag van € 8.459,51 (achtduizend vierhonderd negenenvijftig euro en eenenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 7.696,87 vanaf 10 januari 2013 tot aan de dag van algehele voldoening;
IT 1370

Toewijzing exhibitievordering verloren geraakte e-mails

Hof Leeuwarden 17 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9642
Incident. Exhibitievordering (art. 843s Rv). Voor zover het gaat om verloren geraakte bewijsmiddelen (e-mails), is de vordering toegewezen op grond van art. 843b Rv.

Voor toewijzing van de exhibitievordering op de grondslag van art. 843b lid 1 Rv is niet van belang hoe [geïntimeerde] de e-mail correspondentie is kwijtgeraakt. Zelfs indien dat door zijn eigen schuld zou zijn, beoogt art. 843b lid 1 Rv degene die een bewijsmiddel heeft verloren, weer in de positie te brengen waarin hij verkeerde vóór het verlies van het middel.

4.7
Ten aanzien van de e-mail correspondentie overweegt het hof als volgt. In art. 843b lid 1 Rv is bepaald dat hij die een bewijsmiddel heeft verloren, van degene die de beschikking heeft over bescheiden die tot bewijs kunnen dienen van enig feit waarop het verloren bewijsmiddel betrekking had, of die zodanige bescheiden onder zijn berusting heeft, kan vorderen daarvan te zijnen behoeve op zijn kosten, voor zover nodig, inzage, afschrift of uittreksel te verschaffen. Onder bescheiden worden mede verstaan: op een gegevensdrager aangebrachte gegevens.

4.8
Partijen zijn het er niet over eens of de volledige e-mail correspondentie in het geding is gebracht. [geïntimeerde] stelt dat hij niet meer beschikt over de e-mail correspondentie, terwijl[appellant] niet heeft betwist dat hij nog wél over de volledige e-mail correspondentie beschikt.[appellant] heeft (naar 's hofs oordeel terecht) niet bestreden dat [geïntimeerde] wel belang heeft bij de inhoud van de e-mails, nu het er in deze zaak immers om gaat wat partijen op die manier hebben afgesproken en welke stellingen zij na uitvoering van de overeenkomst hebben ingenomen. De inhoud van de e-mails speelt daarbij een belangrijke, zo niet doorslaggevende rol.

4.10
Voor toewijzing van de exhibitievordering op de grondslag van art. 843b lid 1 Rv is niet van belang hoe [geïntimeerde] de e-mail correspondentie is kwijtgeraakt. Zelfs indien dat door zijn eigen schuld zou zijn, beoogt art. 843b lid 1 Rv degene die een bewijsmiddel heeft verloren, weer in de positie te brengen waarin hij verkeerde vóór het verlies van het middel. Nu vaststaat dat [geïntimeerde] de e-mails niet meer heeft, maar[appellant] wel, zal de vordering van [geïntimeerde] in zoverre worden toegewezen, waarbij met toepassing van art. 843b lid 2 Rv zal worden bepaald op welke wijze[appellant] de e-mail correspondentie aan [geïntimeerde] ter beschikking dient te stellen. Toetsing aan art. 843a Rv is verder niet meer aan de orde.

Het gerechtshof:
in het incident
beveelt[appellant] om binnen vier weken na dit arrest aan [geïntimeerde] te verstrekken afdrukken van alle e-mail berichten tussen partijen (per bericht afzonderlijk afgedrukt) en bepaalt dat de kosten hiervan door [geïntimeerde] vóóraf aan[appellant] dienen te worden betaald, en verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
IT 1369

Welke privacyrechtelijke normen moeten van toepassing zijn op Apps?

SMART Privacy - Actualiteiten internetrecht 28 november 2013
Paper ingezonden door Lars Leemeijer en Robert Kreuger, Vrije Universiteit Amsterdam.
SMART devices verzamelen een enorme hoeveelheid data waaronder het e-mailadres van de gebruiker, locatiegegevens, contactlijsten, agenda en foto’s. Deze gegevens worden gekoppeld aan een uniek ID nummer van het SMART device. Tegelijkertijd is sprake van een ontwikkeling waarbij (persoonlijke) data wordt prijsgegeven in ruil voor (gratis) diensten. Het behoeft weinig uitleg dat dit privacyrechtelijke problemen met zich meebrengt.

In deze paper staat de impact van SMART devices op de persoonlijke levenssfeer centraal. De volgende hoofdvraag wordt beantwoord: Welke privacyrechtelijke normen moeten van toepassing zijn op Apps? Doel is te komen tot een global approach. Om de centrale probleemstelling te beantwoorden wordt in paragraaf 1 het begrip privacy uitgelicht. Vervolgens wordt in paragraaf 2 de ontwikkeling rondom SMART devices beschreven. In paragraaf 3 wordt een aanzet gedaan tot een global approach.

Lees hier de volledige versie.

IT 1368

Schorsing MBO- er in verband met DDos-aanval op netwerk van de school te vergaande sanctie

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 20 december 2013 (wettelijk vertegenwoordigster zoon tegen ROC West-Brabant)
Op 25 september 2013 is zoon op gesprek geweest directie van ROC West-Brabant. Zoon heeft toen verklaard dat hij niet degene was die met DDos-aanvallen het netwerk langere tijd onbruikbaar had gemaakt. Hij heeft wel bekend dat hij een DDos-aanval op het netwerk van gedaagde heeft uitgevoerd.

Bij brief heeft ROC West-Brabant besloten om met directe ingang de toegang tot de school te ontzeggen c.q. te schorsen in afwachting van definitieve verwijdering. Reden voor de schorsing is het plegen van minimaal drie DDos-aanvallen op het netwerk van ROC West-Brabant.

De zoon heeft verklaard een eigen bedrijf te hebben met een eigen website. Om te testen of zijn website tegen DDos-aanvallen bestand is, voert hij soms met behulp van DDos-aanvalaccount gecontroleerde DDos-aanvallen op zijn eigen website uit. Uit interesse heeft hij een DDos-aanval op het netwerk van gedaagde uitgevoerd, toen de (tweede) aanval een trager netwerk opleverd, heeft hij enige seconden later de aanval gestopt. Niet gebleken is dat de zoon eerder laakbaar gedrag heeft vertoond, dat er enige schade is noch dat er medeleerlingen zijn aangezet tot het uitvoeren van een DDos-aanval. Omdat eiser zijn volledige medewerking heeft verleend, is de voorzieningenrechter overtuigd dat een minder vergaande sanctie dan een langdurige schorsing in afwijzing van verwijdering ook het belang van gedaagde gediend zou worden.

De school had in redelijkheid niet tot dit besluit kunnen komen de toegang te ontzeggen c.q. te schorsen. Alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien rechtvaardigen geen ontbinding van de onderwijsovereenkomst door gedaagde. Gedaagde dient per direct toe te laten tot het volgen van zijn schoolopleiding.

3.6. Ter zitting heeft [naam zoon] daarover het volgende verklaard.
Hij heeft een account op de betreffende website, omdat hij een eigen bedrijf met een eigen website heeft. Om te testen of zijn website tegen DDos-aanvallen bestand is, voert hij soms met behulp van voormelde account gecontroleerde DDos-aanvallen op zijn eigen website uit. Toen hij hoorde van de DDos-aanvallen op het netwerk van gedaagde heeft hij uit interesse onderzocht of het netwerk van gedaagde tegen DDos-aanvallen die vanuit zijn account werden uitgevoerd, bestand was. De eerste DDos-aanval op het netwerk van gedaagde heeft geen enkel effect gehad. De tweede aanval, waartoe [naam zoon] een paar minuten opdracht heeft gegeven, heeft wel invloed gehad op de werking van het netwerk. Zodra hij bemerkte dat de aanval bewerkstelligde dat het netwerk trager werd, heeft hij, enige seconden later, de aanval gestopt. Uitsluitend vanwege het feit dat hij het programma toen niet heeft afgesloten, maar heeft “weggeklikt”, heeft het kunnen gebeuren dat bij het opstarten van zijn laptop op 18 september 2013 een opdracht tot een DDos-aanval op het netwerk van gedaagde verzonden werd. Hij heeft die aanval meteen gestopt, zodat deze geen effect heeft gehad.
3.7. In dit kort geding is niet komen vast te staan dat [naam zoon] andere handelingen kunnen worden verweten dan de handelingen waarover hij ter zitting heeft verklaard. Zo is niet komen vast te staan dat [naam zoon] verantwoordelijk is voor de DDos-aanvallen op het netwerk van ROC West-Brabant vanaf begin september 2013 en waardoor het netwerk dagen onbruikbaar is geweest. Gedaagde heeft in dit kader ook erkend dat er ten tijde van het gesprek van [naam zoon] met IT Workz BV op 25 september 2013 een DDos-aanval op het netwerk van gedaagde gaande was.
Dat de handelwijze van [naam zoon] ertoe heeft geleid dat het netwerk van gedaagde onbruikbaar is geworden en tot grote schade heeft geleid, zoals gedaagde heeft betoogd, is dan ook niet aannemelijk geworden.
3.8. De voorzieningenrechter stelt vast de genoemde handelwijze zonder meer als ongeoorloofd en als wangedrag kan worden geduid maar de vraag die partijen verdeeld houdt is of deze handelwijze dusdanig ongeoorloofd is dat gedaagde in redelijkheid kon komen tot de beslissing dat [naam zoon] in afwachting van zijn verwijdering van de school moest worden geschorst. Bij de beoordeling neemt de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking.

3.9. Niet gesteld en niet gebleken is dat [naam zoon] eerder laakbaar gedrag heeft vertoond.
Niet aannemelijk is geworden dat [naam zoon] anders dan uitsluitend vanwege pure interesse is overgegaan tot een DDos-aanval op het netwerk van gedaagde. Hij heeft de aanval gestopt zodra hij zag dat de aanval het netwerk vertraagde. Dat de school van zijn handelingen enige schade heeft ondervonden, is niet komen vast te staan. Evenmin is gebleken dat sprake is geweest van een collectieve actie, waarbij [naam zoon] medeleerlingen heeft aangezet tot het uitvoeren van DDos-aanvallen op het netwerk van gedaagde.
Vaststaat dat [naam zoon] zijn volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek naar de DDos-aanvallen door IT Workz BV. [naam zoon] geeft aan te begrijpen dat zijn gedrag niet acceptabel is; hij heeft spijt betuigd. [naam zoon] is zich er ook van bewust dat een sanctie moet volgen maar is van oordeel dat hij een verwijdering na de opgelegde periode van schorsing te zwaar is.
De voorzieningenrechter acht de stelling van eiseres dat [naam zoon] de gevolgen van zijn gedraging niet heeft overzien, aannemelijk. Niet te verwachten is derhalve dat [naam zoon] de gewraakte handeling nog zal herhalen.

3.14. De voorzieningenrechter heeft de overtuiging dat het hiervoor door gedaagde aangegeven belang ook gediend zou worden indien een minder vergaande sanctie dan een langdurige schorsing in afwachting van verwijdering zou zijn opgelegd. Gedaagde heeft ter zitting niet kunnen aangeven waarom zij niet voor een minder zware sanctie, zoals een schorsing voor een bepaalde periode, heeft gekozen. Ter zitting heeft zij verklaard dat het ook in het belang van [naam zoon] is om op een andere locatie zijn opleiding te vervolgen, omdat [naam zoon] bij een terugkeer op school mogelijk te maken krijgt met boze leerlingen die getroffen zouden zijn door de DDos-aanvallen. Wanneer dit belang evenwel doorslaggevend zou zijn dan is het primair aan [naam zoon] om daarin een afweging te maken. [naam zoon] wenst uitdrukkelijk op de school van gedaagde zijn opleiding te vervolgen. Bovendien heeft [naam zoon] nog enige tijd zijn opleiding mogen vervolgen nadat zijn laakbaar gedrag aan gedaagde bekend was geworden. Door op dat moment geen ordemaatregel op te leggen, is bij [naam zoon] vertrouwen gewekt in die zin dat een sanctie zoals nu aan de orde niet zou gaan volgen. Overigens is gesteld noch gebleken dat in deze periode van ongeveer 4 weken zich omstandigheden hebben voorgedaan die het door gedaagde gestelde belang van [naam zoon] bij verwijdering zouden onderschrijven of omstandigheden die de orde en rust op school hebben verstoord.
In het licht van hetgeen hiervoor is geoordeeld, heeft gedaagde naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende belang om [naam zoon] nu niet toe te laten tot het volgen van onderwijs en alle daarbij behorende activiteiten, zulks afwegend tegen het belang van [naam zoon] om zijn opleiding voort te zetten op de school van gedaagde.

3.15. Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat
gedaagde in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen om [naam zoon] nu nog de toegang tot de school te ontzeggen c.q. te schorsen. Alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien rechtvaardigen geen ontbinding van de onderwijsovereenkomst door gedaagde. Dit betekent dat de gevraagde voorziening wordt toegewezen in die zin, dat gedaagde [naam zoon] behoort toe te laten tot het volgen van onderwijs en alle daarbij behorende activiteiten. Deze maatregel geldt zolang zich er geen andere dan de hier in het geding vastgestelde feiten of omstandigheden voordoen die gedaagde grond geven [naam zoon] niet meer toe te laten tot de lessen op school.
IT 1367

Maandelijkse betalingsverplichting ICT-structuur blijft bestaan

Rechtbank Amsterdam 27 november 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:8251 (Multrix Benelux tegen Simadan)
Overeenkomst strekkende tot implementatie van een ‘hosted desktop’ (‘cloud computing’). De maandelijkse betalingsverplichting van de klant aan de ict-leverancier gaat in op het moment van oplevering van de ict-structuur. Na oplevering heeft de klant de ict-structuur echter niet getest en niet daadwerkelijk in gebruik genomen. De maandelijkse betalingsverplichting blijft daarmee echter bestaan. De vordering van de ict-leverancier tot betaling van de maandelijkse facturen wordt toegewezen.

4.3. Vanaf het moment van oplevering, 7 november 2011, heeft Simadan de Hosted Desktop niet getest. Simadan stelt wel dat de Hosted Desktop volgens haar niet naar behoren werkt, maar gesteld noch gebleken is dat Simadan, na de afsluitende werkzaamheden van Multrix eind oktober / begin november 2011, de Hosted Desktop daadwerkelijk heeft getest, hetgeen volgens de overeenkomst wel haar verantwoordelijkheid was: een door (de randvoorwaarden van) de overeenkomst vereist acceptatietestrapport is niet voorhanden. Dat het Simadan in juni 2012 niet lukte om een test te doen omdat bepaalde gegevens niet voorhanden waren, is door Multrix betwist. Zelfs als met Simadan wordt aangenomen dat zij nog een aantal gegevens (wachtwoorden, inlogcodes en dergelijke) van Multrix nodig had, kan hiermee niet worden gezegd dat Multrix aan het testen in de weg heeft gestaan: op 13, 14 juni 2012 is er kennelijk een server moeten worden ge-reset, waardoor moet worden aangenomen dat Multrix, de beheerder van de servers immers, dus haar medewerking heeft verleend; dat Multrix op of vlak na 18 juli 2012 niet heeft voldaan aan een verzoek om gegevens te verstrekken is door Simadan niet gesteld. De test- en acceptatiefase loopt op dit moment derhalve nog steeds – tenzij de overeenkomst op enig moment moet worden geacht te zijn ontbonden waarover hierna bij r.o. 4.5.

4.4. Het voorgaande betekent dat Simadan de maandelijkse termijnen in beginsel is verschuldigd vanaf 7 november 2011. Simadan heeft het verweer gevoerd dat zij de maandelijkse termijnen eerst behoeft te betalen indien de Hosted Desktop werkt en haar werknemers van de omgeving gebruik maken, en dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om Simadan te laten betalen terwijl van de Hosted Desktop geen gebruik kan worden gemaakt. Dit verweer slaagt niet omdat vaststaat dat het moment van oplevering bepalend is voor het verschuldigd worden van de maandelijkse termijnen, terwijl reeds bij gebreke van een test niet kan worden gezegd dat Simadan van de Hosted Desktop geen gebruik kan maken. Vanaf 7 november 2011 ligt de bal bij Simadan, die dient te testen, terwijl Multrix in dit geding onvoldoende betwist heeft gesteld dat van de Hosted Desktop aldoor gebruik kon worden gemaakt, en, zo is van de zijde van Multrix ter comparitie medegedeeld, nu nog steeds.