IT 4842
24 april 2025
Artikel

Eerste DMA-boetes: Europese Commissie beboet Apple en Meta voor inbreuken op Digital Markets Act

 
IT 4839
24 april 2025
Uitspraak

Geluidsopname niet meegewogen in wrakingsverzoek wegens bescherming privacy en portretrecht, verzoek afgewezen

 
IT 4841
24 april 2025
Uitspraak

Hof bevestigt dat verzameling van productgegevens door Tracpartz geen databank vormt

 
IT 1842

Stichting Libau heeft niet onrechtmatig gehandeld in de zin van art. 1 sub a Wbp

Hof Arnhem-Leeuwarden 18 augustus 2015, IT 1842; ECLI:NL:GHARL:2015:6160 (eiser tegen Stichting LIBAU welstands-en monumentenzorg Groningen)
Privacy. Artikel 1 aanhef en onder a Wet bescherming persoonsgegevens. Eiser heeft een tal boederijen in eigendom in de provincie Groningen. Door Stichting Libau zijn verschillende boerderijen aangewezen tot beschermd monument. Volgens eiser heeft Libau onrechtmatig tegenover hem gehandeld door ten aanzien van zijn voorouders, dan wel familie, een beeld te schetsen van welvarende, statusgerichte en uitbuitende herenboeren. Het hof verwerpt de stellingen van eiser. Er is geen sprake van aantasting van de goede naam van eiser, en evenmin aantasting van de nagedachtenis van een overleden voorouder. Het beroep op de Wet bescherming persoonsgegevens faalt.

3. De beoordeling
3.28 (...) Daargelaten of in de omschrijving van deze panden enkele fouten zijn gemaakt, is er naar het oordeel van het hof geen sprake van aantasting van de goede naam van [appellant] , dan wel inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. De omschrijvingen als zodanig zijn niet grievend van aard en de beschreven handelingen hebben bovendien omstreeks honderd jaar geleden plaatsgevonden. Daarnaast is er geen sprake van aantasting van de nagedachtenis van een overledene als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder c BW, nu [appellant] niet heeft gesteld dat het hier gaat om familieleden van hem in de eerste of tweede graad.
3.30 Het enkele feit dat in de eerste omschrijving van het pand [adres] fouten zijn gemaakt wil echter nog niet zeggen dat Libau daarmee onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [appellant] . De beschrijvingen zijn niet denigrerend of anderszins grievend jegens [appellant] en/of zijn familie. Naar het oordeel van het hof kan niet in rechte staande worden gehouden dat [appellant] daardoor is aangetast in zijn goede naam, dan wel zijn persoonlijke levenssfeer.
3.33 Waar het betreft de vermelding van zijn (voor)ouders in de in de registers van het Kadaster opgenomen omschrijvingen moet worden geoordeeld dat [appellant] in beginsel geen beroep toekomt op de bepalingen van de Wbp. Voor zover nog één van zijn ouders in leven mocht zijn komt hem of haar een zelfstandig beroep toe op de bepalingen van deze wet en voor zover zij zijn overleden komt nabestaanden in beginsel geen beroep toe op de bepalingen van deze wet. Artikel 1 aanhef en onder a Wbp verstaat namelijk onder persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
IT 1841

Rechtbank Amsterdam onbevoegd door uitleg forumkeuzebeding

Hof Amsterdam 17 maart 2015, IT 1841; ECLI:NL:GHAMS:2015:3046 (2Provide B.V. tegen Netsize s.a.)

Hoger beroep. Verzending sms-berichten. Telecom. Netsize beroept zich op de onbevoegdheid van de rechtbank Amsterdam. Deze klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de algemene voorwaarden van 2004 en het forumkeuzebeding. Uit het beding volgt dat niet de Amsterdamse vestiging van Netsize, maar Netsize zelf moet worden aangemerkt als "The Netsize signatory entity". Het centrum van de bedrijfsactiviteiten van Netsize is daarom bepalend en niet dat van haar Amsterdamse vestiging. De rechtbank Amsterdam is dus onbevoegd.
3. Beoordeling
3.13. Uit het bovenstaande volgt dat niet de Amsterdamse vestiging van Netsize, maar Netsize zelf moet worden aangemerkt als ‘the Netsize signatory entity’ in de zin van het onder 3.5 aangehaalde beding. Voor de uitleg van ‘the principal place of business of the Netsize signatory entity’ is daarom het centrum van de bedrijfsactiviteiten van Netsize bepalend en niet dat van haar Amsterdamse vestiging. Dat Netsize in Nederland activiteiten uitoefent vanuit Amsterdam, maakt dit niet anders. Niet in geschil is dat Netsize in Amsterdam uitsluitend een vestiging heeft waar ten tijde van de overeenkomst tussen partijen zes personen werkzaam waren, op een totaal aantal werknemers van Netsize van ongeveer 250, dat het hoofdkantoor van Netsize is gelegen in Boulogne-Billancourt en dat daar meer personen werkzaam zijn dan bij de Amsterdamse vestiging. 2Provide stelt voorts onweersproken dat dat hoofdkantoor ‘wellicht (…) de meest prominente plek inneemt’ binnen de Netsize groep. Bij gebreke van aanwijzingen voor een andere plaats moet daarom Boulogne-Billancourt worden aangemerkt als het centrum van de bedrijfsactiviteiten van Netsize en, daarmee, als ‘the principal place of business of the Netsize signatory entity’ in de zin van het onder 3.5 aangehaalde beding. Hieruit volgt dat toepassing van dat beding meebrengt dat ‘[t]he commercial court with jurisdiction’ in Boulogne-Billancourt bij uitsluiting bevoegd is tot kennisneming van de vorderingen van 2Provide. De rechtbank Amsterdam is daartoe dus onbevoegd.
IT 1840

Mislukte betaling iDEAL komt voor rekening van Tickets4U

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland, 5 augustus 2015, IT 1840; ECLI:NL:RBMNE:2015:5643 (Tickets4U tegen gedaagde)
Consumentenrecht. Gedaagde koopt online tickets voor een festival dat de volgende dag plaatsvindt. De betaling via iDEAL mislukt. De tickets worden niet toegezonden, omdat niet is betaald. Tickets4U maakt geen aanspraak op de koopsom. Dat betaling via iDEAL niet lukt na voldoende pogingen door gedaagde om de entreebewijzen te betalen, is een oorzaak dat voor rekening en risico komt van Tickets4U.

4. De beoordeling
4.4. De stelling van T4U dat [gedaagde] telefonisch contact met haar had kunnen en moeten opnemen en/of had kunnen en moeten verschijnen aan haar kantooradres, maakt het voorgaande ook niet anders, al was het maar omdat [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij wel geprobeerd heeft contact op te nemen, maar dat hij T4U niet kon bereiken en T4U daarop wel in het algemeen heeft gesteld dat zij altijd telefonisch bereikbaar is, maar niet heeft onderbouwd dat dit in dit specifieke geval ook zo was. In het licht van het gemotiveerde betoog van [gedaagde] had die onderbouwing echter wel van T4U mogen worden verwacht. Zij had daartoe bijvoorbeeld een verklaring in het geding kunnen brengen van haar provider, of belgegevens over kunnen leggen, waaruit blijkt dat zij die bewuste avond steeds bereikbaar is geweest. Bij gebreke daarvan is de kantonrechter van oordeel dat niet van [gedaagde] kan worden gevergd dat hij, in een poging om de entreebewijzen alsnog te voldoen, naar het kantoor van T4U zou reizen – ook niet omdat T4U uitdrukkelijk niet heeft gesteld dat zij een betaling aan haar kantooradres niet zou hebben beschouwd als een annulering van de oorspronkelijke overeenkomst, gevolgd door het sluiten van een nieuwe overeenkomst, met 75% extra kosten tot gevolg.

4.5. Het oordeel luidt dan ook dat [gedaagde] voldoende pogingen heeft ondernomen om de entreebewijzen te betalen, en dat dit niet is gelukt door een voor rekening en risico van T4U komende oorzaak. Onder deze omstandigheden komt T4U geen beroep toe op de overeenkomst en moet zowel de primaire als de subsidiaire vordering worden afgewezen.
IT 1839

CBP: Meldplicht datalekken FAQ

Bijdrage ingezonden door Niels Westerlaken, Project Moore advocaten.
Voorafgaand aan de publicatie van de richtsnoeren meldplicht datalekken beantwoordt het Cbp vragen over deze meldplicht op haar website Cbpweb.nl. Voorbeelden van datalekken zijn: een kwijtgeraakte USB-stick met persoonsgegevens, een gestolen laptop of een inbraak in een databestand door een hacker. ... U kunt nu al maatregelen treffen om u voor te bereiden op de inwerkingtreding van de meldplicht datalekken per 1 januari 2016. Zorg er allereerst voor dat u de persoonsgegevens die u verwerkt goed beveiligt. Daarnaast kunt u bijvoorbeeld: goed incidentenbeheer inrichten; beslissen wie in de organisatie datalekken gaat beoordelen en melden bij het CBP; nadenken over hoe u de betrokkenen gaat informeren bij een datalek; nadenken over hoe u wilt omgaan met signalen uit de buitenwereld over mogelijke datalekken; afspraken met uw bewerkers controleren. "

Info: niels.westerlaken@projectmoore.com

IT 1838

ACM heeft terecht boetes opgelegd aan Pretium

CBb 25 augustus 2015, IT 1838; ECLI:NL:CBB:2015:278 (ACM terecht boetes opgelegd aan Pretium)
CBb heeft geoordeeld dat ACM terecht boetes heeft opgelegd aan Pretium voor de overtreding van wettelijke voorschriften bij telemarketing. Pretium informeerde consumenten aan het begin van de gesprekken niet duidelijk over haar identiteit en commercieel oogmerk. Ook heeft Pretium niet vóór het sluiten van de overeenkomst consumenten geïnformeerd over de belangrijkste kenmerken van het abonnement dat zij zouden afsluiten, namelijk de gesprekskosten en de minimale duur van de overeenkomst. Ook heeft het bedrijf de consument niet gemeld dat er een bedenktijd gold. Met betrekking tot de welkomstbrief stelt CBb Pretium wel in het gelijk. De wettelijke bepaling die aangeeft wanneer een bedenktijd nu gaat lopen is onduidelijk. Dit mag niet ten nadele van Pretium komen.
Lees hier: Rechtbank Rotterdam 8 januari 2015, IT 1753 (Pretium tegen ACM)

Beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.3. Van (potentiële) schade aan de collectieve belangen van consumenten kan worden gesproken bij een structurele praktijk die voldoende omvangrijk is om aan bedoelde belangen schade toe te kunnen brengen. ACM heeft de transcripts ontleend aan opnamen van 1072 gesprekken die Pretium op cd-rom aan ACM verstrekt. Van de 1072 gesprekken resulteerden 235 bruikbare transcripts, waarin de identiteit en het commercieel oogmerk niet duidelijk bij aanvang van het telemarketinggesprek is meegedeeld. Anders dan Pretium ziet het College geen aanleiding voor het oordeel dat de overtreding geconstateerd in de 235 transcripts niet representatief en illustratief zouden zijn voor haar werkwijze. Het College verwijst voor de onderbouwing hiervan naar overweging 2.4.5.2 van de aangevallen uitspraak. Ook op basis van de callscripts kon ACM vaststellen dat identiteit en commercieel oogmerk niet duidelijk werden meegedeeld bij aanvang van het telemarketinggesprek. Gelet op het aantal transcripts en de aan de telemarketinggesprekken ten grondslag liggende callscripts, is sprake van een dermate omvangrijke, structurele praktijk dat de collectieve belangen van consumenten schade kan worden toegebracht. Met de rechtbank – in overweging 2.4.5.9 – is het College daarom van oordeel dat ACM heeft voldaan aan haar bewijslast. ACM heeft dus terecht vastgesteld dat Pretium artikel 8.5, tweede lid, Whc, in samenhang gelezen met artikel 7:46h, eerste lid, BW heeft overtreden.

5.4 In hetgeen Pretium heeft aangevoerd, ziet het College met ACM geen aanleiding voor het oordeel dat de last onder dwangsom, zoals deze na de gedeeltelijke vernietiging door de rechtbank resteert, niet uitvoerbaar is. De last onder dwangsom voor overtreding van verplichting 1, zoals deze na de gedeeltelijke vernietiging door de rechtbank luidt, blijft daarom in stand.

6.3 Pretium heeft betoogd dat de boete moet worden verlaagd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM neemt een aanvang vanaf het moment waarop een handeling is verricht waaraan betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. Pretium heeft betoogd dat de redelijke termijn is gestart op het moment dat ACM in april 2007 een aangekondigd bedrijfsbezoek heeft afgelegd aan Pretium en de door haar ingeschakelde callcenters. Het College volgt Pretium daarin niet. Op dat moment namelijk, toen ACM haar toezichthoudende bevoegdheden uitoefende, hoefde Pretium nog niet in redelijkheid te verwachten dat haar een boete zou worden opgelegd. Dat tijdens het bedrijfsbezoek medewerkers wel de cautie is gegeven – zoals ACM heeft gesteld uit voorzichtigheid – kan daaraan niet afdoen. Het geven van de cautie had tot gevolg dat de medewerkers niet verplicht waren tot het geven van antwoorden, maar strekte er niet toe dat ACM voornemens was een boete op te leggen (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP4746). Het College is met de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen met het uitbrengen van het onderzoeksrapport op 8 mei 2008, nu Pretium daaraan in redelijkheid wel de verwachting heeft kunnen ontlenen dat haar een bestuurlijke boete kon worden opgelegd.

9.3 (...) Gelet hierop ziet het College onvoldoende grondslag voor het oordeel dat ACM terecht heeft vastgesteld dat Pretium artikel 7:46c, tweede lid, onder a, BW heeft overtreden door in de welkomstbrief te vermelden dat de termijn voor ontbinding van de overeenkomst ging lopen vanaf de verzending ervan, zoals de rechtbank heeft overwogen. Het betoog van Pretium dat haar geen verwijt kan worden gemaakt omdat zij destijds handelde overeenkomstig wat in de telecomsector gebruikelijk en geaccepteerd was, hoeft daarom niet te worden besproken. De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Pretium de overtreding van verplichting 3 heeft begaan.

12 (...) De rechtbank heeft met ACM de overtreding vastgesteld op basis van transcripts van telemarketinggesprekken waarin een overeenkomst is gesloten. Dit was het geval in 45 gesprekken. In al die gesprekken hebben de callcentermedewerkers de minimale duur van de overeenkomst niet meegedeeld voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst. Daarmee zijn de callcentermedewerkers afgeweken van de callscripts waarin wel was opgenomen dat de minimale duur voorafgaand aan de overeenkomst moest worden vermeld. Pas nadat de overeenkomst was gesloten, hebben de callcentermedewerkers dit in het zogeheten voiceloggedeelte van het gesprek meegedeeld. Dat gedeelte dient echter als bevestiging of bewijs van de daaraan voorafgaand geuite wil van de consument. Het College is van oordeel dat, gelet op het aantal gesprekken waarin de minimale duur niet is vermeld, de handelwijze van de callcentermedewerkers – ook al wijkt deze af van de callscripts – geen incidentele, maar een structurele praktijk vormt. Zoals hiervoor in 4.3 is overwogen, doet de omstandigheid dat de overtreding een gevolg is van het handelen van de callcentermedewerkers niet af aan de verwijtbaarheid van Pretium.
Het College is met de rechtbank van oordeel dat ACM op basis van dit bewijs terecht heeft vastgesteld dat Pretium de overtreding van verplichting 4 heeft begaan.

14.4 Het College stelt met de rechtbank en ACM vast dat in de callscripts niet is vermeld dat de hoogte van de gesprekskosten moet worden medegedeeld. Ook blijkens de 235 transcripts is de hoogte van de gesprekskosten niet door callcentermedewerkers meegedeeld voordat de overeenkomst tot stand kwam. Met de rechtbank is het College van oordeel dat ACM terecht heeft vastgesteld dat Pretium verplichting 5 heeft overtreden. Aldus is vast komen te staan dat de overtreding door Pretium is begaan.
IT 1837

Wat is de status van het wetsvoorstel Cliëntenrechten bij elektronische gegevensverwerking?

Bijdrage ingezonden door Natascha van Duuren, De Clercq. Een update. Landelijk EPD: Na het verwerpen van het wetsvoorstel voor de Kaderwet landelijke EPD, is een aantal moties ingediend door zowel de Eerste als Tweede Kamer. Een belangrijke motie is ingediend door Kamerlid Tan, die de Kamer verzocht om: “te komen tot een nadere wettelijke regeling van normen en standaarden voor zowel digitale dossiervorming en ontsluiting, als de overdracht van gegevens, eisen met betrekking tot de veiligheid, toezicht, handhaving en sancties, inzage door de patiënt, het verstrekken van afschrift aan de patiënt en transport van gegevens op verzoek van de patiënt, teneinde veilig digitaal transport van gegevens (zowel pull als push) mogelijk te maken tussen zorgverleners binnen een regio”.

Wetsvoorstel: Deze motie heeft uiteindelijk geleid tot het wetsvoorstel cliëntenrechten bij elektronische gegevensverwerking dat op 1 juli 2004 door de Tweede Kamer is aangenomen. Dit wetsvoorstel bevat bepalingen voor het gebruik van elektronische uitwisselingssystemen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de burger door zorgaanbieders. Belangrijke voorwaarden voor het elektronisch beschikbaar stellen van patiëntgegevens zijn:
a.    De zorgaanbieder stelt gegevens van de cliënt slechts beschikbaar via een elektronisch uitwisselingssysteem als de cliënt daartoe “gespecificeerde toestemming” heeft gegeven (artikel 15a, eerste en tweede lid Wabvpz).
b.    Het raadplegen van gegevens of het maken van een afschrift daarvan die via een elektronisch uitwisselingssysteem beschikbaar zijn gesteld, is alleen toegestaan binnen een behandelrelatie en met uitdrukkelijke toestemming van de cliënt (artikel 15b, eerste lid Wabvpz).
c.     De zorgaanbieder geeft de cliënt informatie over zijn rechten bij elektronische gegevensuitwisseling, de wijze waarop hij zijn rechten kan uitoefenen en over de werking van het elektronische uitwisselingssysteem dat voor de gegevensuitwisseling wordt gebruikt (artikel 15c, eerste lid Wabvpz).
d.    Zorgaanbieders zijn verplicht op verzoek van de cliënt elektronische inzage of afschrift van het dossier te verstrekken (artikel 15d en 15e Wabvpz). Daarnaast zijn de functionele, technische en organisatorische eisen waaraan een elektronische uitwisselingssysteem aan moet voldoen, opgenomen in een afzonderlijk besluit dat gelijktijdig in werking zal treden met het wetsvoorstel. In dit besluit wordt onder meer dwingend verwezen naar de normen voor informatiebeveiliging in de zorg van het Nederlands Normalisatie-Instituut: de NEN 7510:2011 (NEN 7510) en de verdere uitwerking van deze algemene norm in NEN 7512 en NEN 7513. Momenteel is de NEN 7521 in ontwikkeling. Deze norm dient te leiden tot uniforme en veilige gegevensuitwisseling tussen betrokken zorgverleners en zorginstelling rond de behandeling van een patiënt. Na publicatie van de NEN 7521 zal worden bezien of ook naar deze norm dwingend zal worden verwezen.

Introductie van een nieuwe toestemmingsvorm: de “gespecificeerde toestemming”
: Uit verschillende hoeken wordt met een kritische blik naar het wetsvoorstel gekeken. Zo hebben de KNMG, GGZ Nederland, KNMP, NVZ, Actiz en VGN in een brief d.d. 13 februari 2015 aan de Eerste Kamer een reactie gegeven. In de brief wordt met name aandacht gevraagd voor de invoering van de “gespecificeerde toestemming” door de cliënt. De zorgaanbieder stelt op grond van het wetsvoorstel immers slechts gegevens van de cliënt beschikbaar via een elektronisch uitwisselingssysteem voor zover de zorgaanbieder heeft vastgesteld dat de cliënt daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven (artikel 15a lid 1). Op grond van lid 2 betreft de in lid 1 bedoelde uitdrukkelijke toestemming een ‘gespecificeerde toestemming’ voor het beschikbaar stellen van alle of bepaalde gegevens aan bepaalde door de cliënt aan te duiden zorgaanbieder of categorieën van zorgaanbieders. Opvallend (en verwarrend) is dat in het wetsvoorstel slechts een definitie van “zorgverlener” wordt gegeven. Een “zorgverlener” wordt in het wetsvoorstel gedefinieerd als natuurlijke persoon die in het BIG-register staat ingeschreven of die een art. 34 BIG-beroep uitoefent. Een definitie van “zorgaanbieder” ontbreekt in het wetsvoorstel, dit terwijl deze term in het wetsvoorstel een belangrijke rol inneemt. De term “zorgaanbieder” is wel gedefinieerd in de Kwaliteitswet zorginstellingen: “1) de natuurlijke persoon of de rechtspersoon, die een instelling in stand houdt; 2) de natuurlijke personen of rechtspersonen, die gezamenlijk een instelling vormen.” Een zorgaanbieder kan dus ook een natuurlijke persoon zijn. Dit zou volgens de veldpartijen tot de conclusie kunnen leiden dat art. 15a lid 2 cliënten het recht geeft om door middel van het verlenen van “gespecificeerde toestemming” individuele zorgverleners uit te sluiten van toegang tot hun gegevens. De veldpartijen vragen zich (terecht) af of de “gespecificeerde toestemming” wel voldoende is doordacht. Het is volgens hen de vraag of het voorstel in de praktijk wel uitvoerbaar is. Er wordt immers een situatie gecreëerd waarin binnen een zorginstelling sommige zorgverleners wél en andere geen toegang tot de patiëntgegevens mogen hebben. Bovendien vragen zij zich af of de patiëntveiligheid hierdoor wel voldoende wordt gewaarborgd.

De deskundigenbijeenkomst van 13 april 2015: Momenteel ligt het wetsvoorstel bij de Eerste Kamer. Vanwege de kritiek van de veldpartijen op het wetsvoorstel is er een deskundigenbijeenkomst georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst is de “gespecificeerde toestemming” wederom uitgebreid aan de orde gekomen. Zo werd opgemerkt dat dit betekent dat een nieuwe term wordt geïntroduceerd in de toestemmingsliteratuur. De vraag is echter wat “gespecificeerde toestemming” betekent. De WGBO en de Wbp gaan immers uit van ‘toestemming’, die per definitie ‘voldoende specifiek’ moet zijn en ook ‘in vrijheid gegeven en op voldoende informatie gebaseerd’ zijn. In de Memorie van Antwoord bij het wetsvoorstel geeft de Minister een nadere toelichting op de “gespecificeerde toestemming”: Zo geeft de Minister aan: “Het zal bijvoorbeeld niet voldoende zijn om aan te geven dat alle fysiotherapeuten in de regio zijn aangesloten als niet duidelijk is tot waar de regio zich uitstrekt. Om als cliënt gespecificeerde toestemming te kunnen geven, moet helder zijn welke zorgaanbieders horen bij een aan te duiden categorie. Alle medische specialisten in Utrecht als categorie is niet gespecificeerd genoeg, de medisch specialisten van ziekenhuis X of de internisten van ziekenhuis Y en Z wel.” Het zal dus van groot belang zijn de cliënt goed te informeren over de reikwijdte van zijn (gespecificeerde) toestemming. Aan welke exacte criteria deze informatieplicht moet voldoen is niet duidelijk. Dat roept volgens de deskundigen de vraag op of de cliënt voldoende inzicht heeft in de reikwijdte van zijn toestemming, met alle privacyrisico’s van dien. Gezien het aantal en de complexiteit van de gestelde vragen heeft de Minister in een brief aan de voorzitter van de Eerste Kamer laten weten dat het niet mogelijk is de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden. Om die reden is de behandeling van dit wetsvoorstel voorlopig uitgesteld en zal de Eerste Kamer voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) wachten op een nadere memorie van antwoord. De Minister heeft gezegd ‘de zomer’ nodig te hebben om uit te zoeken hoe een “gespecificeerde toestemming” kan worden gegeven aan zorgverleners om in het medisch dossier te mogen kijken. Daarbij wil de Minister bovendien nagaan voor hoeveel extra administratieve belasting dit zal zorgen bij individuele zorgverleners.

 

IT 1836

Aanbiedingsontwerp diende te voldoen aan de bij haar vraagspecificatie behorende bijlagen

Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 26 augustus 2015, IT 1836; ECLI:NL:RBNNE:2015:4061 (Oosterhof Holman Beton-en Waterbouw tegen Gemeente Assen)
Aanbesteding. De Gemeente heeft een onderhandse aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor de opdracht tot het ontwerpen, realiseren en meerjarig onderhouden van een sluis, een stuw en een riool waarbij ook de openbare ruimte dient te worden heringericht en het Havenkanaal dient te worden gebaggerd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op grond van de vraagspecificatie Oosterhof Holman als normaal oplettende en behoorlijk geïnformeerde inschrijver had dienen te begrijpen dat haar Aanbiedingsontwerp diende te voldoen aan de bij Vraagspecificatie behorende bijlagen. De voorzieningenrechter passeert het betoog van Oosterhof Holman dat het voor haar niet duidelijk was waaraan ze precies moest voldoen.

6. De beoordeling van het geschil
6.10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de Vraagspecificatie duidelijk en ondubbelzinnig dat het Aanbiedingsontwerp diende te voldoen aan bijlage 01 (het Ambitiedocument) en bijlage 09 (het Schetsontwerp).
6.10.3.Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat reeds op grond van de Vraagspecificatie Oosterhof Holman als normaal oplettende en behoorlijk geïnformeerde inschrijver had dienen te begrijpen dat haar Aanbiedingsontwerp diende te voldoen aan de bij de Vraagspecificatie behorende Bijlagen 01 (Ambitiedocument) en 09 (Schetsontwerp).
6.18. De voorzieningenrechter passeert het betoog van Oosterhof Holman dat de eisen van het Ambitiedocument afweken van een aantal onderdelen van het Schetsontwerp, waardoor het voor haar niet duidelijk was waaraan zij precies moest voldoen. Nog daargelaten dat Oosterhof Holman onvoldoende heeft onderbouwd waaruit deze onderlinge afwijkingen bestonden, hadden eventuele onduidelijkheden en/of tegenstrijdigheden, op grond van paragraaf 3.2.1. van de Inschrijvingsleidraad, uiterlijk vóór de datum van het stellen van vragen kenbaar moeten worden gemaakt, op straffe van verval van recht. Oosterhof Holman heeft dat klaarblijkelijk niet gedaan en heeft daarmee haar recht verwerkt om eventuele onduidelijkheden en/of tegenstrijdigheden alsnog aan de kaak te stellen.
IT 1835

Egeria mag Imtech T&I Group onder voorbehoud overnemen

ACM 25 augustus 2015, IT 1835 (Egeria mag Imtech T&I Group onder voorbehoud overnemen)
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) staat onder voorbehoud toe dat RCPT Beheer B.V., een onderdeel van de Egeria groep, Imtech T&I Group B.V. overneemt. Met dit spoedbesluit (artikel 40 besluit) kan de voortgang van de bedrijfswerkzaamheden van Imtech T&I Group worden gegarandeerd. Normaal gesproken zouden de betrokken ondernemingen pas tot een overname mogen komen nadat zij bij ACM de voorgenomen concentratie hebben gemeld en de wachtperiode van 4 weken is verstreken. In dit geval hebben partijen aannemelijk gemaakt dat zij – gelet op de financiële situatie van Imtech T&I Group - de wachtperiode van 4 weken niet kunnen afwachten zonder dat dit onherstelbare schade oplevert. ACM heeft om die reden een ontheffing op deze wachtperiode verleend. Dit neemt niet weg dat ACM nog een inhoudelijk oordeel zal vellen over de toelaatbaarheid van deze overname. Dit besluit loopt daar niet op vooruit.

III. Beoordeling verzoek
6. Artikel 40, eerste lid, van de Mw geeft ACM de mogelijkheid om op verzoek van degene die een melding heeft gedaan, ontheffing te verlenen van het in artikel 34 Mw gestelde verbod indien daarvoor gewichtige redenen aanwezig zijn. Van gewichtige redenen is sprake indien onherstelbare schade wordt toegebracht aan een voorgenomen concentratie, zoals bedoeld in de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 1995-96, 24707, nr. 3, blz. 78), door het in acht nemen van de verplichte wachtperiode van vier weken.
7. ACM heeft de door partijen overgelegde documentatie en de gegeven toelichtingen van de curatoren afgewogen. Met name de door partijen aangedragen punten dat Imtech T&I geen beschikking heeft over haar bankrekeningen waardoor zij niet kan voldoen van haar betalingsverplichtingen en de afnemende bereidheid van leveranciers om hun dienstverlening aan Imtech T&I voort te zetten, maken het aannemelijk dat er in dit specifieke geval en onder deze bijzondere omstandigheden onherstelbare schade zal optreden aan de concentratie indien de wettelijke wachtperiode van vier weken in acht moet worden genomen alvorens de concentratie tot stand te brengen.
IV. Conclusie
8. Gelet op bovenstaande is ACM tot de slotsom gekomen dat er voldoende indicatie is van het ontstaan van onherstelbare schade waardoor sprake is van gewichtige redenen in de zin van artikel 40 van de Mw. Het verzoek tot ontheffing wordt derhalve toegewezen.
IT 1834

Werkeiland Ijsselmeer krijgt gevraagde aansluiting tegen standaardtarief

ACM 25 augustus 2015, IT 1834 (Geschilbesluit over standaardaansluiting op werkeiland Ijsselmeer)
Aansluiting. Liander heeft  geweigerd een standaardaansluiting aan te bieden op een werkeiland in het Ijsselmeer tegen een standaard aansluittarief. Smals heeft hierover terecht geklaagd bij het ACM. De door Smals gevraagde aansluiting met overdrachtspunt op het werkeiland valt onder de reikwijdte van de op Liander rustende aansluitplicht en moet ook tegen behorend aansluittarief worden aangeboden.

VI. Beoordeling
43. Het geschil noopt ACM tot de beantwoording van de volgende vragen:
I. Valt de door Smals gevraagde aansluiting met overdrachtspunt op het werkeiland in het IJsselmeer onder de reikwijdte van de op Liander rustende aansluitplicht?; II. Heeft Smals recht op een standaardaansluiting?; en III. Geldt het recht op een standaardaansluiting tegen het gereguleerde tarief onverkort?
44. ACM zal hierna ingaan op deze drie vragen. I. Valt de door Smals gevraagde aansluiting onder de reikwijdte van de op Liander rustende aansluitplicht?
56. De slotsom is dat de door Smals gevraagde aansluiting met overdrachtspunt op het werkeiland in het IJsselmeer valt onder de reikwijdte van de op Liander rustende aansluitplicht. II. Heeft Smals recht op een standaardaansluiting? 62. De conclusie is dat Smals recht heeft op de door haar gevraagde standaardaansluiting. III. Geldt het recht op een standaardaansluiting tegen het gereguleerde tarief onverkort? ACM concludeert dat Liander op grond van de E-wet verplicht is om de door Smals gevraagde standaardaansluiting van 5 MVA (n-1 veilig) met een overdrachtspunt voor deze aansluiting op het werkeiland van Smals in het IJsselmeer, aan te bieden tegen een door ACM vastgesteld, bij een dergelijke standaardaansluiting behorend aansluittarief. Liander heeft dat ten onrechte geweigerd. De klacht van Smals is derhalve gegrond.




IT 1833

Subsidiariteitsbeginsel in vergeet-mij-zaken

Bijdrage ingezonden door, Mr. Filip van Eeckhoutte, www.vaneeckhoutte.eu. In zijn uitspraak van 13 februari 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:716) lijkt de voorzieningenrechter het subsidiariteitsbeginsel te willen honoreren in die zin dat gewraakte zoekresultaten lager worden gerangschikt, maar werpt een voorlopig onoverkomelijk obstakel op; de eiser moet stellen en bewijzen dat Google de rangschikking van haar zoekresultaten kan manipuleren. Deze stel- en bewijsplicht is ten aanzien van de eiser juridisch ongerechtvaardigd. Bovendien is die praktisch onuitvoerbaar nu niet over technische kennis over het rangschikkingssysteem van Google kan worden beschikt.

De bescherming van privacy staat hoog in het vaandel. Het privacydebat raakt alle maatschappelijke segmenten, zoals privacy op de werkvloer waar cameratoezicht en controle op internetgebruik ondanks redelijk uitgewerkte wet- en regelgeving toch nog steeds voor ongemak tussen ondernemers en werknemers zorgen.1 Het privacydebat raakt ook de waarden van bijvoorbeeld de advocatuur, waar vertrouwelijkheid bepalend is voor de beroepsuitoefening.2 Opsporingsdiensten luisterden tien jaar lang een advocatenkantoor af. Het College Bescherming Persoonsgegevens is er om de rechten van het individu te beschermen.3
Er zijn waarschuwingen dat privacy het op internet hard te verduren heeft en in gedrang komt na het publiceren van een tekst, het sturen van een bericht of het invullen van een formulier. Zelfs het bezoeken van een website verraadt al een hoop over de bezoeker. Bedrijven zoals Google, Facebook en Twitter leiden uit bezoekersgedrag gegevens af die de bezoekers ze niet vertellen.4
Googelen op de zoekterm ‘privacy’ levert talloze zoekresultaten op van overheidsinstanties, die informatie verschaffen variërend van cookies tot veilig bankieren, en commerciële bedrijven, aan wie een consument de bescherming van zijn privacy en dat van zijn gezinsleden kan overlaten. Ook Google noteert met haar webpage getiteld “Welkom bij het Privacybeleid van Google” hoog in haar eigen ranking van de zoekterm ‘privacy’.5
Hoewel het recht op privacy is vastgelegd in artikelen 10 tot en met 13 van de Grondwet, is het recht op privacy geen absoluut recht. De verwerking van persoonsgegevens wordt nader geregeld in de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp). Naast de Wbp regelen onder meer de Wet bescherming persoonsgegevens BES, de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES en de Wet Politiegegevens de bescherming van persoonsgegevens.
Maar staat de bescherming van privacy werkelijk zo hoog als al die wet- en regelgeving en beschermende instanties doen voorkomen? Het Europese Hof van Justitie oordeelde in mei 2014 dat personen een verzoek moeten kunnen indienen bij zoekmachines als ze vinden dat zoekresultaten
1 https://cbpweb.nl/nl/onderwerpen/cameratoezicht/cameratoezicht-op-de-werkplek en https://www.fnv.nl/themas/or_en_pvt/or_en_privacy/artikelen/cameras/
2 Advocatenblad 2015, nr 4, pag. 19, Facebook van de privacy
3 https:www.cbpweb.nl
4 Hoe Google weet Wat Wij Niet Vertellen, gepubl. Classity; www.classity.nl/beveiligingsnieuws/hoe-google-weet-wat-we-niet-vertellen
5 www.google.nl/intl/policies/privacy/: dat beleid geeft inzicht in de gegevens die Google verzamelt wanneer u google-services gebruikt, waarom ze die verzamelt en wat ze hiermee doet.

fout of irrelevant zijn.6 Ze hebben onder bepaalde omstandigheden het ‘recht om te worden vergeten’. In het kielzog van dat arrest zette Google een formulier online waarmee mensen konden vragen om zoekresultaten met hun naam erin te laten verwijderen. Op het formulier konden mensen aangeven welke zoekresultaten moesten worden verwijderd en waarom. Even leek het dat een persoon het voortaan eenvoudig kon winnen van mastodonten en het dus daadwerkelijk mogelijk zou zijn om als het ware digitaal te verdwijnen. De euforie bleek van korte duur. Google is niet erg geneigd om aan de talloze verzoekende burgers te voldoen.7 De twee (en anno 2015 enige) pogingen van Nederlandse personen liepen bij het gerecht spaak.8
Het recht op privacy is relatief ten opzichte van andere rechten, zoals het informatierecht van het publiek, recht op veiligheid/veilige openbare orde of het recht op persvrijheid.9 Die relativiteit blijkt uit o.a. artikel 8 Wbp en de wetsgeschiedenis bij dat artikel: “Gelet op de aard van de inbreuk op de privacy is een belangenafweging van geval tot geval nodig. Daarbij dient onder meer gelet te worden op de aard van de in het geding zijnde taak en de aard van de betrokken gegevens.”10
Daarmee Google gesteld voor een belangenafweging per individueel geval, waarbij zij beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht moeten nemen. Beide vereisten worden veelvuldig gerelateerd in privacyproblematiek en privacyregelgeving.11 Bij de weging van de proportionaliteit laat Google ten onrechte haar eigen (commerciële) belang en de belangen van de internetgebruikers (artikel 10 EVRM en artikel 7 Grondwet) prevaleren boven recht om te worden vergeten (artikel 8 EVRM). 12 Daarnaast blijkt niet dat Google zich überhaupt om het subsidiariteitsbeginsel bekommerd, met andere woorden nagaat of zij haar doel kan bereiken met een voor de betrokken persoon laagst mogelijke impact.
Ingevolge het subsidiariteitsbeginsel mag het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige wijze kunnen worden verwezenlijkt.13 Voor zover uit de afweging van de proportionaliteit rolt dat het belang van Google Inc. het privacybelang van een betrokkene prevaleert, dient het subsidiariteitsbeginsel te worden toegepast. Indien tot gegevensverwerking wordt overgegaan, dient de verantwoordelijke in redelijkheid alle eventueel bestaande mogelijkheden te benutten om de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen te beperken.
Bij toepassing van het subsidiariteitsbeginsel treft de rechtbank in de Container-zaak een kennelijk onoverbrugbaar obstakel op de weg:
6 Google Spain v AEPD and Mario Costeja gonzalez, EHvJ 13 mei 2014 ECLI:EU:C:2014:317.
7 Peter Olsthoorn in MediaForum 2015-2, pag 69: “Voor Nederland is het totaal aantal URL’s waarvoor personen met connecties met dit land verwijderingsverzoeken bij Google hebben ingediend 39.006 URL’s en hiervan is 58,5% ook daadwerkelijk verwijderd”. David Gilbert in International Business Times stelt dat Google 70% van de zgn. removal requests afwijst (https://www.ibtimes.co.uk/right-be-forgotten-google-rejects-70-250000-removal-requests-1501029).
8 Vzr Amsterdam 18 september 2014 ECLI:NL:RBAMS:2014:6118 (en HB Hof Amsterdam 31 maart 2015 ECLI:NL:GHAMS:2015:1123) en Vzr Amsterdam 13 februari 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:716).
9 Mr. F.J. Van Eeckhoutte, Het recht om te worden vergeten en de vrijheid van meningsuiting, www.vaneeckhoutteadvocaten.nl/ArtPrivacy01.html.
10 TK- vergaderjaar 1997-1998, 25 892, nr. 3, p. 81.
11 zie de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek van het Verbond van Verzekeraars en is ook Hoge Raad 09 september 2011 BQ8097 en Conclusie (Santander/X).
12 Mr. F.J. Van Eeckhoutte, Iedereen heeft het recht om met rust gelaten te worden. Of niet?, www.vaneeckhoutteadvocaten.nl/ArtMetRustGelaten01.html.
13 Zie o.a. Hof Arnhem-Leeuwardwn 4 november 2014 ECLI:NL:GHARL:2014:8585.

“Toewijzing van het subsidiair gevorderde is evenmin aan de orde, reeds omdat Google Inc onweersproken heeft gesteld dat het technisch niet mogelijk is het zoekresultaat te beïnvloeden in die zin dat kan worden gemanipuleerd op welke pagina een gevonden URL wordt getoond.”14
Deze rechtsoverweging is niet op zichzelf staand; ook in andere zaken loopt de uitwerking van het subsidiariteitsbeginsel spaak. Het lijkt erop dat de rechterlijke macht aan de toetsing van het subsidiariteitsbeginsel maar bitter weinig woorden wil verspillen, in ieder geval niet daadwerkelijk zoekt naar een adequate invulling van dat beginsel.15
In de vorenbedoelde Container-zaak zou een bottom ranking een realistischer kijk geven op de persoon van eiser, een topman van KPMG die een paar jaren tevoren ten prooi was gevallen van een ordinaire gossip van de Telegraaf. Door de top ranking van de zgn. container-verhalen, kon een onjuist beeld over zijn aard ontstaan, namelijk een topman die tegen beter weten in nog liever in een container bivakkeert dan netjes zijn rekening te betalen. Alsof dat het eerste en belangrijkste is wat over eiser moest gezegd?! Het verhaal dat de Telegraaf had gekopt en door andere media klakkeloos was overgenomen (en over internet was verspreid) was niet slechts aantoonbaar onjuist en futiel - het was een roddel die niet bijdroeg aan een maatschappelijk debat -, het stamde uit 2012.
De overweging van de voorzieningenrechter in de Container-zaak wekt opzien, omdat het neerkomt op omkering van de stel- en bewijslast. Daar waar stel- en bewijslast in beginsel liggen bij de partij die de persoonsgegevens wil verwerken16, moest de topman stellen en bewijzen dat Google in praktisch en technisch opzicht aan het subsidiariteitsbeginsel kon voldoen; een schier onmogelijke opgaaf, want hoe moest hij bewijzen dat het technisch mogelijk was het zoekresultaat te beïnvloeden in die zin dat kan worden gemanipuleerd op welke pagina een gevonden URL wordt getoond.
De eiser had ter invulling van het subsidiariteitsbeginsel gevorderd de gewraakte URL’s met de container-verhalen een bottom ranking te geven. Dit met de wetenschap dat dit een minder vergaande inbreuk zou zijn op zijn persoonlijke levenssfeer. Door die URL’s een bottom ranking te geven in plaats van een top ranking, zou Google het subsidiariteitsbeginsel correct invullen. Maar Google stelde ter zitting dat zij die ranking niet kon manipuleren, een menselijke interventie waarmee de URL’s lager worden gerangschikt is niet mogelijk, aldus de advocaat van Google. Dat lijkt ongeloofwaardig, al is tegenbewijs moeilijk te leveren.17
14 R.o. 4.9 Vzr Amsterdam 13 februari 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:716).
15 HR 9 september 2011 LJN BQ8097 (BKR-registratie): “[het] belang kan niet op andere, minder belastende wijze worden gerealiseerd”; zie ook: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 19 augustus
2014 ECLI:NL:GHSHE:2014:2803 (Belastingdienst opvraging): “Werkwijze voldoet aan eisen
van proportionaliteit en subsidiariteit. De Wet bescherming persoonsgegevens staat niet aan afgifte in de weg omdat de overheid nu eenmaal deze gegevens moet kunnen opvragen.”.
16 Vzr Amsterdam, 29 oktober 2009, domjur 2011-760 (123Video-Ziggo): “3.9 Video heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er in het onderhavige geval geen minder ingrijpende mogelijkheden bestonden de door haar benodigde gegevens van [ S ] te achterhalen.”
17 Zie echter Mariella Moon, FTC report reveals how Google manipulated its search results, 20 maart 2015, www.engadget.com/2015/03/20/ftc-report-google-search-bias/, zie ook Tansy Woan, Searching for an Answer: Can Google Legally Manipulate Search Engine Results?, 16 J. Bus. L. 294 (2014), pag 303, https://scholarship.law.upenn.edu/cgi/viewcontent.cgi?article=1463&context=jbl: “Search engine bias creates significant opportunity for abuse. Search engine operators such as Google and Microsoft have the power to manipulate search results in ways that serve their own company’s interests.”

In haar drang om de commercieel beste zoekresultaten te leveren, maakt Google Inc. van een aantal technische ingrediënten gebruik die bepalen of een webpagina op een bepaalde zoekterm in het zoekresultaat hoger of lager scoort; tot die ingrediënten behoren onder andere het gewicht of kaliber van de website of webpagina (voorheen de zgn. page ranking) en het aantal links naar die webpagina. Maar ook de inhoud van de webpagina zelf en de metatags van die pagina spelen bij de rangschikking een rol.
Google heeft alles onder controle, behalve naar eigen zeggen haar ranking systeem. Zo kan het verkeren dat een persoon door zoekresultaten wordt achtervolgd die in de vergetelheid behoren te zijn geraakt, maar door Google Inc. kunstmatig alive and kicking worden gehouden.