Geen bonus voor afronden automatiseringsproject
Hof Amsterdam 9 december 2014, IT 1665; ECLI:NL:GHAMS:2014:5206 (X B.V. tegen ARN)
Overeenkomstenrecht. Uitleg van afspraak over bonus in overeenkomst van opdracht inzake vervanging van software programmapakketten/automatisering. Is voldaan aan de voorwaarde om tot uitkering over te gaan? Dat door het management van ARN op bepaalde afdelingen soms prioriteit is gegeven aan de reguliere werkzaamheden in plaats aan de introductie van de nieuwe software doet niet af aan de bereidwilligheid van ARN om software te testen. Het betreft een resultaatsverbintenis en er wordt geen bonus toegewezen. Het besluit van de directie om de ingebruikname van de nieuwe software is een besluit dat tijdig genomen moet worden.
3.9. De afspraak over de bonus brengt mee dat [X] daarop geen aanspraak kan maken omdat het resultaat van een daadwerkelijke ingebruikname door ARN van de nieuwe software op 1 januari 2012 niet is gerealiseerd. In beginsel draagt [X] dus het risico dat dit resultaat niet is bereikt. Daaraan doet niet af dat [X] voor de succesvolle ingebruikname van de software afhankelijk was van de inzet van het personeel van ARN en haar management. Ook [X] moet bij het maken van de afspraak hebben geweten dat de ingebruikname van nieuwe software door bedrijven een ingewikkeld proces is waarvan het succes mede afhankelijk is van voldoende medewerking van (de werknemers van) het betrokken bedrijf, in dit geval ARN, als opdrachtgever. Dat [X] daarmee daadwerkelijk bekend was, blijkt uit het feit dat zij zelf in deze procedure met zoveel woorden heeft gesteld dat de inzet en betrokkenheid van de uiteindelijke gebruikers van de programmapakketten, de werknemers en het management van ARN, vanaf het opstellen van de ‘business case’ in 2010 bij aanvang van het project als een (zelfs groot) “risico” is aangeduid (inleidende dagvaarding onder 9). [X] heeft desondanks bij het maken van de bonusafspraak niet bedongen dat zij de bonus ook zou ontvangen indien de software niet tijdig gebruiksklaar zou zijn vanwege onvoldoende medewerking van de zijde van het personeel of het (lijn)management van ARN.
3.10. Een redelijke uitleg van de afspraak brengt echter mee dat [X] toch aanspraak kan maken op de afgesproken bonus indien zou komen vast te staan dat ARN bewust de introductie van de nieuwe software heeft willen vertragen, opdat de datum van de geplande ingebruikname van 1 januari 2012 niet gehaald zou worden. Dat ARN in die zin verwijtbaar heeft gehandeld en geen medewerking aan de implementatie van de softwarepakketten heeft gegeven, is echter door [X] niet gesteld noch is dit gebleken. Uit de door [X] als productie 4 bij inleidende dagvaarding overgelegde e‑mails (voor het belangrijkste deel door de kantonrechter in het bestreden vonnis geciteerd) kan zulk verwijtbaar optreden van ARN niet worden afgeleid. Uit de overgelegde e-mails volgt wel dat [A] met regelmaat er indringend op heeft gewezen dat bepaalde afdelingen van ARN meer tijd dienden te besteden aan de inrichting en het testen van de software, maar niet dat het personeel, het (lijn)management en/of de directie van ARN daartoe niet bereidwillig waren. Dat door het management van ARN op bepaalde afdelingen soms prioriteit is gegeven aan de reguliere werkzaamheden in plaats aan de introductie van de nieuwe software doet daaraan niet af.
3.11. [X] heeft nog aangevoerd dat het besluit van de directie op 7 december 2011 om de ingebruikname van de nieuwe software uit te stellen, te vroeg is genomen, waardoor kostbare tijd, die gebruikt had kunnen worden voor de inrichting en het testen van de software, verloren is gegaan. Dat verwijt aan de directie van ARN treft naar het oordeel van het hof geen doel omdat een besluit als dit tijdig genomen moet worden en het te billijken is dat de directie niet tot daags voor 1 januari 2012 heeft afgewacht of de softwarepakketten wellicht nog tijdig gebruiksklaar zouden kunnen worden opgeleverd.
3.12. Op grond van het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat [X] geen recht kan doen gelden op uitbetaling van de bonus. Voor een gedeeltelijke uitbetaling van de bonus, zoals door [X] bij pleidooi nog gesuggereerd, biedt de bonusafspraak geen grondslag.
3.13. Van een tekortkoming van ARN is geen sprake en [X] kan het bonusbedrag daarom evenmin vorderen als vervangende schadevergoeding. [X] kan evenmin worden gevolgd in haar stelling dat ARN een onrechtmatige daad heeft gepleegd door de bonus niet uit te betalen, zodat ook de door [X] meer subsidiair aangevoerde rechtsgrond niet tot toewijzing van de gevorderde bonus leidt.
Op andere blogs:
Dirkzwager
Facebook-chats en -vriendschap reden voor ontslag op staande voet
Rechtbank Rotterdam 16 september 2014, IT 1664; ECLI:NL:RBROT:2014:7633 (Ijsselkids tegen verweerder)
Bewijs. Ontslag. Naar aanleiding van een bezoekersklacht omtrent ongewenste benadering van een minderjarige scholier via Facebook door verweerder stelt Ijsselkids (werkgever) een onderzoek in. Verweerder verstrekt vrijwillig inloggegevens voor zijn Facebook-account. Daarin wordt een vriendschapsverwijdering aangetroffen, terwijl verweerder heeft gesteld nooit ‘bevriend’ geweest te zijn. Ook worden intimiderende chat-berichten aangetroffen, waarvan het versturen door werknemer wordt ontkend. De kantonrechter acht het verweer niet overtuigend en ontbindt van de arbeidsovereenkomst.
5.5.2 Vast staat dat [verweerder] de 12-jarige [de scholiere]aan zijn vriendenaccount van Facebook heeft toegevoegd, waardoor hij de gedragsregel, zoals hiervoor onder 2.3 weergegeven, met voeten heeft getreden. Dat [de scholiere](tot nog maar kort daarvoor) geen gebruik meer maakte van de buitenschoolse opvang, maakt dit, gelet op hetgeen hiervoor in 5.5.1 is overwogen, niet anders. Dat [verweerder] wist dat een dergelijk contact niet de bedoeling was, althans dat dit binnen de organisatie van IJsselkids niet wenselijk was, is eveneens voldoende gebleken, aangezien [verweerder] besloot, direct nadat hij met de klacht werd geconfronteerd, om [de scholiere]uit zijn Facebook-account te verwijderen, haar account te blokkeren en een gemanipuleerde versie van zijn vriendenlijst uit te printen, die hij tijdens het gesprek met zijn leidinggevende heeft overhandigd. Door aldus te verdoezelen dat [de scholiere]wel degelijk tot zijn vriendengroep behoorde, is [verweerder] naar het oordeel van de kantonrechter alle grenzen van goed werknemerschap te buiten gegaan. De enkele stelling van [verweerder] dat hij dit in een opwelling zou hebben gedaan, waarbij zijn angst leidend was, overtuigt de kantonrechter niet, nu hij hierna ruim de tijd heeft gehad om zijn handelen te overdenken en alsnog open kaart te spelen, waarmee hij uiteindelijk nog ruim een week heeft gewacht. Bovendien is voor een ontbinding op grond van een dringende reden verwijtbaarheid niet per se vereist.
5.5.4 Tegenover de – blote – ontkenning door [verweerder] staat het onderzoeksrapport, dat op 19 juni 2014 is uitgebracht. Opvallend is dat het Facebook-account van [verweerder] vanaf 11 juni 2014 – een dag na de schorsing – frequent gedeactiveerd en weer geactiveerd is en er wijzigingen zijn aangebracht. Hoewel [verweerder] betwist dat het betreffende IP-adres van hem afkomstig is, merkt de kantonrechter op dat net nadat [verweerder] de door hem op 10 juni 2014 gedownloade – bewerkte – vriendenlijst heeft uitgeprint (10 juni 2014 om 19:02 uur, vgl. productie 5) de eerste “Checkpoint” is gemaakt en het “Password” is gewijzigd, zoals blijkt uit het rapport (om 19:18 uur). Ook blijkt uit het rapport dat de chatberichten handmatig uit de historie zijn verwijderd op het moment dat de klacht over [verweerder] is ingediend. Hoewel [verweerder] zijn bedenkingen heeft geuit tegen de conclusies van dit rapport, heeft hij daartegenover niets gesteld om de inhoud van dit rapport ongeloofwaardig te doen zijn.
Verwijzing naar DRM-stripping software bij eBooks volgens Amerikaanse rechter toegestaan
Bijdrage ingezonden door Michael Reker en Dorien Verhulst, Brinkhof. Boekenwurmen hadden in het analoge tijdperk weinig last van het auteursrecht. Voor het lezen van een papieren boek is geen toestemming van de rechthebbende nodig en voor de tweedehands verkoop ervan geldt de uitputtingsregel. Sinds de opkomst van eBooks is dat anders. Vrijwel ieder gebruik van een eBook gaat immers met de (tijdelijke) opslag daarvan gepaard en vormt in potentie een auteursrechtelijk relevante reproductiehandeling.
(deze bijdrage is ingekort, lees de volledige bijdrage hier)
Tegen deze achtergrond is het recente oordeel van een federale rechter in New York dat een verwijzing naar ‘DRM-stripping software’ geen (secundaire) auteursrechtinbreuk vormt vermeldenswaardig (uitspraak hier). In de daaraan ten grondslag liggende procedure stonden uitgevers Penguin en Simon & Schuster tegenover eBook-verkoper Abbey House Media. De laatste had een mededeling op haar website geplaatst toen zij voornemens was de deuren van haar digitale boekwinkel te sluiten. Als gevolg daarvan zouden klanten geen eBooks meer kunnen downloaden, terwijl de daarop aangebrachte DRM het maken van een back-up of reservekopie verhinderde. Tegen die specifieke achtergrond attendeerde Abbey House Media klanten via haar website op de mogelijkheid om de kopieerbeveiliging met speciale software te verwijderen. In de procedure die de uitgevers daarop startten wees de Amerikaanse rechter de op het auteursrecht gebaseerde vorderingen (resp. contributory infringement en inducement) af. Doorslaggevend daarvoor was dat het gebruik waartoe Abbey House Media haar klanten in staat stelde – het maken van een back up en het overzetten van een boek op een ander medium - niet inbreukmakend was.
De Amerikaanse uitspraak geeft een steuntje in de rug aan tech-savvy digitale boekenlezers die zich gehinderd zien door DRM. Mogelijk duidt de uitspraak op het begin van een tegenbeweging, waarbij consumenten terrein terugwinnen op de vergaande bescherming (en handhavingsmogelijkheden) die rechthebbenden in de loop der tijd hebben verworven. De impact van de uitspraak moet tegelijkertijd niet worden overschat. Het oordeel betreft de uitleg van Amerikaans, niet Europees auteursrecht en gaat bovendien over een specifieke situatie, namelijk het verwijderen van DRM voor rechtmatig gebruik. Wat dat rechtmatig gebruik precies omvat zal in Europa mede afhangen van de uiteindelijke reikwijdte van het UsedSoft-arrest. Ten slotte moet de contractuele dimensie niet uit het oog worden verloren. Ook als het verwijderen van DRM op grond van de Auteurswet niet (steeds) onrechtmatig is, kunnen uitgevers in overeenkomsten met verkopers bedingen dat eBooks uitsluitend met DRM mogen worden verkocht en dat eindgebruikers middels de gebruiksvoorwaarden worden verplicht die kopieerbeveiliging te respecteren. De lezer die dat contractuele verbod aan zijn laars lapt hangt dan echter geen verwijt van auteursrechtinbreuk, met de bijbehorende volledige proceskostenveroordeling, boven zijn hoofd.
Michael Reker en Dorien Verhulst
Tegenbewijs toegelaten ondanks derdenbescherming Handelsregisterwet
Rechtbank Gelderland 6 augustus 2014, IT 1662; ECLI:NL:RBGEL:2014:6303 (eiseres tegen gedaagde)
Art. 25 lid 3 Handelsregisterwet. Gedaagde helpt eiseres bij de ontwikkeling van een webshop. Gedaagde presenteert zich bij onderhandeling hierover onder de naam Icreators, welke volgens het Handelsregister de eenmanszaak van gedaagde is. De omstandigheid dat op een aan eiseres overhandigd voorstel de naam van een in India gevestigde Icreators ltd. (van gedaagde) staat vermeld doet daar niet aan af. De omstandigheid dat gefactureerd is vanuit en betaald is aan de Ltd. hoeft hiermee evenmin strijdig te zijn. Voorshands is daarom aannemelijk dat de overeenkomst daarbij met gedaagde is gesloten. Gedaagde wordt echter wel in staat gesteld om tegenbewijs te leveren.
4.3. De rechtbank overweegt dat partijen van mening verschillen over de vraag of [gedaagde] in eigen naam dan wel in naam van een derde (de Ltd.) de overeenkomst heeft gesloten. Het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam, dat wil zeggen als wederpartij van die ander, is opgetreden, hangt af van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkander hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en (in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs) mochten afleiden; een bevestigend antwoord op die vraag wordt niet uitgesloten door de omstandigheid dat die ander wist dat degene met wie hij handelde, dit ten behoeve van een opdrachtgever deed; HR 11-03-1977, NJ 1977/521.
4.4. Vast staat dat [gedaagde] zich op de beurs in [plaats] heeft gepresenteerd onder de naam Icreators. [gedaagde] heeft gesteld dat hij met twee Indiase collega’s op de genoemde beurs stond en dat hij aan [eiseres] heeft medegedeeld dat de werkzaamheden in India zouden worden uitgevoerd. Indien dit laatste juist is, wil dit nog niet zeggen dat daarmee voor [eiseres] duidelijk moet zijn geweest dat een Indiase Ltd. een eventueel te verstrekken opdracht zou aanvaarden. Indien een opdrachtnemer bij de uitvoering van de opdracht gebruik maakt van diensten van derden, betekent dit immers niet dat daarmee die derde contractspartij van de opdrachtgever wordt. Onder de eerste e-mail van [gedaagde] (die van 20 februari 2013) staat vermeld Icreators ICT Services Europe, met een Nederlands adres, en daaronder de Ltd., met een adres in India. Behoudens andersluidende mondelinge mededelingen, mocht [eiseres] er op grond van deze uitingen en verklaringen dan ook vanuit gaan dat zij van doen had met een in Nederland gevestigde Icreators, die kennelijk ook een vestiging had in India, althans samenwerkte met een gelijknamige Ltd. in India. De omstandigheid dat op het voorstel de naam van de Ltd. staat vermeld (met overigens daaronder een Nederlands adres) doet daar niet aan af. Daargelaten dat dit voorstel met name over de SEO-overeenkomst lijkt te gaan, was dit niet onverenigbaar met een constructie waarbij een Nederlandse opdrachtnemer werkzaamheden door een buitenlandse vennootschap laat uitvoeren. De omstandigheid dat gefactureerd is vanuit en betaald is aan de Ltd. hoeft hiermee evenmin strijdig te zijn, tenzij dit niet is geschied op verzoek van [gedaagde] om fiscale redenen, zoals [eiseres] heeft verklaard maar door [gedaagde] is betwist.
4.5. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank voorshands bewezen acht dat de overeenkomst is aangegaan met een in Nederland gevestigde onderneming van [gedaagde] die handelde onder de naam Icreators. Gelet op de inschrijving in het Handelsregister is dat de eenmanszaak van [gedaagde]. Gesteld noch gebleken is immers dat er nog een andere onderneming van [gedaagde] met de naam Icreators ingeschreven is in het Handelsregister. Gelet op de onder 4.3 genoemde maatstaf is niet relevant dat de eenmanszaak dit soort opdrachten niet zou aannemen omdat in die eenmanszaak uitsluitend E Marketingdiensten zouden worden verricht. Volgens het Handelsregister houdt de eenmanszaak zich, handelend onder de naam Icreators, ook bezig met ICT dienstverlening o.a. op het gebied van het ontwikkelen van software en het bouwen van websites. Indien deze informatie verouderd is, en de naam Icreators thans alleen nog wordt gevoerd door de Ltd., zoals [gedaagde] ter comparitie heeft verklaard, kan dit niet aan [eiseres] worden tegengeworpen. Ingevolge artikel 25 lid 3 Handelsregisterwet kan degene aan wie een onderneming toebehoort, de ingeschreven rechtspersoon of degene die enig feit heeft opgegeven of verplicht is enig feit op te geven, aan derden die daarvan onkundig waren niet de onjuistheid of onvolledigheid van de inschrijving of van de in artikel 24 bedoelde mededeling tegenwerpen. Een doel van de Handelsregisterwet is immers het bevorderen van de rechtszekerheid in het economisch verkeer. Nu gesteld noch gebleken is dat [eiseres] op de hoogte was van de door [gedaagde] gestelde onjuistheid van de inschrijving, kan [eiseres] zich op de derdenbescherming van het Handelsregister beroepen.
4.6. Aangezien [gedaagde] bestrijdt dat de overeenkomst met zijn eenmanszaak is aangegaan, zal hij overeenkomstig zijn bewijsaanbod worden toegelaten om tegenbewijs te leveren van de onder 4.5 vermelde voorshands bewezen geachte stelling van [eiseres].
Einde van waarneemovereenkomst huisarts wegens privacyschending
Rechtbank Noord-Nederland 17 december 2014, IT 1661; ECLI:NL:RBNNE:2014:6365 (X tegen Dokterswacht Friesland)
Beëindiging waarneemovereenkomst met huisarts door huisartsenpost vanwege disfunctioneren van huisarts, bestaande uit schending van privacyregels en beroepsgeheim en onjuist medisch professioneel handelen. Schending privacyregels en beroepsgeheim in verband met activiteiten van de werkzaamheden van de partner. Aan X is een veertiental brieven en verklaringen voorgehouden, waaruit blijkt dat X privacygevoelige informatie omtrent patiënten doorgeeft aan X's echtgenoot, die werkzaam is als letselschadejurist. Rechtmatigheid verkregen bewijs. Duurovereenkomst tussen huisarts en huisartsenpost.
4.21. De rechtbank overweegt als volgt. Het door Dokterswacht gestelde disfunctioneren van [A] valt uiteen in een tweetal onderdelen, te weten schending van de privacyregels en het beroepsgeheim en onjuist medisch professioneel handelen, in het bijzonder de wijze van verslaglegging, bejegening en klachtafhandeling door [A]. Ingevolge het Protocol is disfunctioneren omschreven als "een structurele situatie van onverantwoorde zorg, waarin een patiënt wordt geschaad of het risico loopt te worden geschaad en waarbij de betreffende arts niet (meer) in staat of bereid is zelf de problemen op te lossen. Disfunctioneren kan er ook uit bestaan dat een arts niet of onvoldoende in staat is tot collegiale samenwerking dan wel zich niet aan de samenwerkingsovereenkomst met Dokterswacht Friesland houdt."
4.22. De rechtbank stelt vast dat [A] in de verschillende procedures heeft erkend dat zij patiënten, ook nadat zij daarop begin 2008 is aangesproken en haar is verboden aldus te handelen, heeft doorverwezen naar het letselschadebureau van haar echtgenoot. Zo heeft zij blijkens het advies van de LCA in de stukken en tijdens de hoorzitting erkend dat zij patiënten doorverwijst en zal blijven doorverwijzen naar het letselschadebureau van haar echtgenoot. Ook in de onderhavige procedure leest de rechtbank in de stellingen van [A] met betrekking tot het doorgeven van gegevens van patiënten, die een ongeval hebben gehad, een erkenning dat zij dergelijke gegevens heeft doorgegeven aan haar echtgenoot ten behoeve van zijn letselschadepraktijk. Naar het oordeel van de rechtbank levert dergelijk handelen (op zijn minst) schijn van belangenverstrengeling en een schending van haar beroepsgeheim op. Dat, zoals zij heeft gesteld, zij enkel nadat zij daarvoor toestemming heeft gekregen van de patiënt de gegevens aan haar echtgenoot doorgeeft, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het voorgaande niet af. Immers, met het vragen van bedoelde toestemming heeft [A] op eigen initiatief de juridische belangen van patiënten aan de orde gesteld. De rechtbank acht dit handelen laakbaar, gelet op de setting waarin dit handelen heeft plaatsgevonden, namelijk in de relatie arts en patiënt. Volgens de KNMG Gedragsregels voor artsen (2002) is het hoofddoel van de relatie tussen een arts en een patiënt adequate hulpverlening en mag van deze relatie door de arts nimmer misbruik worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van [A] valt onder de definitie van disfunctioneren.
Verzaken van stelplicht leidt tot integrale proceskostenvergoeding
Rechtbank Noord-Holland 29 oktober 2014, IT 1660 (Bureau Mercuur tegen Stored Data B.V.)
Procesrecht. Grafix en XS News B.V. hadden een overeenkomst, waarin over en weer diensten in rekening werden gebracht, bestaande uit dataverbindingen en het verhuren van rackspace. Eiser vordert betaling op grond van een overeenkomst die door verweerder wordt betwist. Eiser voldoet niet aan de stelplicht, want levert voor het bestaan van de verbintenis geen feitelijke onderbouwing. Hoewel bij het aannemen van misbruik terughoudendheid past, moet worden geacht dat eiser verweerder tegen beter weten in en geheel onnodig op kosten heeft gejaagd. De vorderingen worden afgewezen en Mercuur integraal wordt veroordeeld in de proceskosten.
4.3. (...) In het licht van de gemotiveerde betwisting van Stored Data had Mercuur meer feiten en omstandigheden moeten stellen, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er een overeenkomst van dienstverlening bestond tussen Datahouse Capelle en Stored Data. Mercuur heeft echter geen enkele feitelijke onderbouwing geleverd van haar stelling dat Stored Data diensten heeft afgenomen van Datahouse Capelle. Nu Mercuur niet aan haar stelplicht heeft voldaan, is voor het leveren van bewijs geen ruimte. Daar komt bij dat het aanbod om werknemers van Rijndata als getuigen te laten verklaren over het gebruik van de wavelength van Datahouse Capelle tussen Amsterdam en Capelle niet terzake dienend is, nu mogelijk gebruik van de wavelength door Rijndata op zichzelf niets zegt over de (betwiste) betrokkenheid van Stored Data daarbij. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.5. De rechtbank overweegt dat plaats kan zijn voor integrale vergoeding van proceskosten indien sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
Column Sylvia Huydecoper: 'Voer voor juristen?'
Bijdrage van Sylvia Huydecoper, Nederland ICT: In de relatie tussen ict-leverancier en klant spelen algemene leveringsvoorwaarden een belangrijke rol. Of het nu gaat om een standaardsoftwarepakket, een printer of een gecompliceerd maatwerktraject, het is altijd belangrijk om heldere afspraken te maken. De kern, of inhoud van de (juridische) afspraken wordt in de overeenkomst zelf vastgelegd. Die kern varieert per bedrijf, maar ook per contract. Algemene voorwaarden vullen de overeenkomst aan. Ze zijn een handig hulpmiddel om steeds terugkerende juridische frases waarin de risico’s tussen afnemer en leverancier worden verdeeld, in één keer te regelen. Ze dekken tot wel tachtig procent van de juridische zaken af die partijen met elkaar moeten regelen.
Lees verder
Screenshots en e-mailverkeer bewijzen makerschap van broncode
Rechtbank Amsterdam 9 december 2014, IT 1656 (eiser tegen EverywhereIM Ltd.)
Auteursrecht. Broncode van apps. Makerschap. Bewijswaardering. Eiser is bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om het bewijsvermoeden van art. 4 Aw te weerleggen. In dat kader zijn ten eerste screenshots met broncode overhandigt waarin de naam is vermeld van een partij die een deel van de code in opdracht van eiser heeft geschreven. Deze derde verklaart het auteursrecht hierop te hebben overgedragen aan eiser. E-mailverkeer tussen eiser en verweerder bevestigt eveneens dat eiser de broncode schreef. De app stuurt bovendien automatisch foutrapportages naar de eiser. Dat eiser deels terugvalt op open-sourcecode neemt niet weg dat de broncode een nieuw werk is. Daarmee is voldoende bewezen dat eiser de broncode naar eigen inzicht en ontwerp tot stand heeft gebracht. Ondergeschikte aanpassingen door verweerder, zoals kleuren en titels, doen daar niet aan af. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser toe.
2. [eiser] heeft screenshots overgelegd van de broncodes van de apps en erop gewezen dat de naam [handelsnaam] (handelsnaam van [eiser]) overal in de broncodes terugkomt (‘Copyright [jaartal, kantonrechter]. All rights reserved’). [eiser] heeft toegelicht dat hij samenwerkt met het bedrijf Sveak Ltd. Hij is naar eigen zeggen eigenaar van de broncodes die de medewerkers van dat bedrijf in zijn opdracht hebben vervaardigd. De namen van medewerkers van Sveak, althans hun alias, komen volgens [eiser] om die reden (ook) in de broncodes voor. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een schriftelijke verklaring overgelegd van [naam] van Sveak. Deze schrijft onder meer: “I herewith declare that our company has worked with [handelsnaam] several times as developer for [handelsnaam].” [eiser] heeft er verder op gewezen dat bij de ontwikkeling van de broncodes zogenoemde ‘open source’ componenten heeft gebruikt en dat dat de reden is dat namen van de ontwikkelaars van die open source componenten in de broncodes staan vermeld.
3. Naar het oordeel van de kantonrechter ondersteunen deze omstandigheden het standpunt van [eiser] dat hij de broncodes van de apps naar eigen inzicht en eigen ontwerp tot stand heeft gebracht (al dan niet met hulp van medewerkers van Sveak). Dit wordt niet anders, doordat [eiser], zoals hij ook erkent, bij het schrijven van de broncodes op bepaalde onderdelen (‘open source’) programmatuur van derden heeft gebruikt, aangezien de wijze waarop hij die programmatuur heeft gerangschikt (telkens) een nieuw werk oplevert.
4. Belangrijker evenwel is nog dat ook uit de door [eiser] als productie 2 bij akte van 27 mei 2014 overgelegde emails blijkt dat het [eiser] is geweest die de broncodes van de apps heeft ontwikkeld. Zo schrijft [naam 2] van EverywhereIM op 16 mei 2011 aan [eiser] “zodra ie gereed is wil je mij dan de link doorsturen (…)”, en op 3 mei 2012 “dat ziet er goed uit zoals we het willen hebben” na ontvangst van, zo heeft EverywhereIM niet weersproken, een update van een app. De inhoud van deze berichten duidt erop dat [eiser] degene is die de broncodes van de apps schreef en deze, indien nodig, bijwerkte (‘updatete’).
6. Tot slot acht de kantonrechter van belang dat [eiser] stelt dat de apps tot op heden zo zijn ingericht dat indien er een werkingsprobleem is, de broncode van de betreffende app automatisch een bericht naar hem stuurt. EverywhereIM heeft deze stelling onweersproken gelaten. Ook hieruit blijkt dat [eiser] (en niet EverywhereIM) de broncodes van de apps tot stand bracht.
Verborgen camera door werkgever onrechtmatig, maar toelaatbaar als bewijs
Rechtbank Noord-Holland 24 september 2014, IT 1655 (Eiser tegen Stöbich B.V.)
Kort geding. Cameratoezicht. Werkgever heeft aan ontslag informatie ten grondslag gelegd die is verkregen door middel van een verborgen camera. De bodemrechter zal vermoedelijk oordelen dat de camerabeelden onrechtmatig verkregen zijn, omdat niet vooraf kenbaar is gemaakt dat cameratoezicht zou (kunnen) plaatsvinden. De camerabeelden worden echter wel toegelaten als bewijs, omdat in beginsel het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt en het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, zwaarder weegt dan het belang van uitsluiting van bewijs.
19. Vast staat dat Stöbich met een verborgen camera opnamen heeft gemaakt van [werknemer] op haar werkplek. Ook staat vast dat [werknemer] niet vooraf op duidelijke wijze in kennis is gesteld van de mogelijkheid dat een verborgen camera zou kunnen worden gebruikt. Gelet hierop acht de kantonrechter het waarschijnlijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de camerabeelden onrechtmatig zijn verkregen. Immers, in artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht is – na inwerkingtreding per 1 januari 2004 van de Wet uitbreiding strafbaarstelling heimelijk cameratoezicht – neergelegd dat het strafbaar is om met een camera waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding te vervaardigen. Verder volgt uit de artikelen 33 en 34 van de Wet bescherming persoonsgegevens dat een betrokkene op de hoogte moet worden gesteld van de vastlegging van persoonsgegevens. Ook uit de toelichting bij Wet uitbreiding strafbaarstelling heimelijk cameratoezicht blijkt dat het wel is toegestaan om in kantoor- en bedrijfsruimten gebruik te maken van cameratoezicht, maar alleen onder de voorwaarde dat dit voor de werknemer kenbaar is (Kamerstukken II, 2000-2001, 27 732, nr. 3, pag. 13).Op andere blogs:
20. Echter, de omstandigheid dat de camerabeelden onrechtmatig zijn verkregen, brengt niet zonder meer mee dat die beelden in deze zaak buiten beschouwing moeten blijven en niet als bewijs mogen worden gebruikt. De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat in beginsel het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt en het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, zwaarder weegt dan het belang van uitsluiting van bewijs (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 11 juli 2014 (…)ECLI:NL:HR:2014:1632). Slechts indien sprake is van bijkomende omstandigheden, is uitsluiting van dat bewijs gerechtvaardigd. Bijkomende, bijzondere omstandigheden zijn in dit verband door [werknemer] niet gesteld en daarvan is de kantonrechter ook niet gebleken. De camerabeelden worden dus toegelaten als bewijs in deze zaak, zoals de kantonrechter partijen op de zitting al heeft meegedeeld.
Solv
Ius mentis
Cupidos misleidt met nepprofielen op datingsites
Rechtbank Amsterdam 19 december 2014, IT 1654 (SKVD e.a. tegen Cupidos e.a.)
Onrechtmatige daad. Misleidende handelspraktijk. Cupidos plaatst nepprofielen op eigen en concurrerende sites, waarmee wordt gepoogd om klanten van concurrerende platforms weg te lokken. Dat een datingsite zelf nepprofielen plaatst op zowel haar eigen site als op concurrerende datingsites, is in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. De voorzieningenrechter verbiedt het plaatsen van nepprofielen op zowel concurrerende sites als Cupido’s eigen platform.
4.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben Cupidos en [gedaagde sub 2] reeds gelet op het voorgaande onrechtmatig jegens consumenten in het algemeen en meer in het bijzonder jegens de deelnemers van SKVD, waaronder Pepper, MatchMedia en Relatieplanet, gehandeld en is tevens sprake van misleiding als bedoeld in artikel 6:193c lid 1 onder a BW. Dat op een datingsite nepprofielen worden geplaatst is niet te voorkomen, maar dat een datingsite zelf nepprofielen plaatst op zowel haar eigen site als op concurrerende datingsites acht de voorzieningenrechter in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt en derhalve onrechtmatig. Anders dan Cupidos en [gedaagde sub 2] ter zitting hebben aangevoerd heeft SKVD c.s. bovendien voldoende aannemelijk gemaakt dat ook de overige door haar genoemde profielen van waaruit ‘reclame’ is gemaakt voor de website Cupidos.nl afkomstig zijn van de zijde van Cupidos c.s. Een aantal van die profielen is immers betaald vanaf het rekeningnummer van [gedaagde sub 2] dan wel [gedaagde sub 3] en een aantal van die profielen is aangemaakt vanaf het IP-adres van waaruit ook de door [gedaagde sub 2] erkende profielen zijn aangemaakt. Bovendien is de inhoud van de vanaf die profielen verstuurde berichten over Cupidos.nl van dezelfde strekking als bijvoorbeeld het bericht dat is verstuurd vanuit het profiel van Vera (zie 2.6). Dat de profielen zijn aangemaakt door tevreden klanten van Cupidos.nl, zoals Cupidos en [gedaagde sub 2] ter zitting hebben aangevoerd, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. De voorzieningenrechter acht een verbod tot het (laten) aanmaken van profielen op websites van deelnemers van SKVD, althans op enige datingsite, alsmede een verbod tot het sturen van berichten teneinde klanten van de betreffende datingsites te lokken naar een datingsite van Cupidos dan ook aangewezen. Nu Cupidos en [gedaagde sub 2] ter zitting hebben erkend dat Cupidos (in ieder geval) op Cupidos.nl nepprofielen heeft geplaatst, zal eveneens een verbod worden uitgesproken tot het plaatsen van nepprofielen op de datingsites van Cupidos zelf. Alle vorderingen van SKVD c.s. zullen derhalve worden toegewezen.
Op andere blogs:
Ius mentis
Solv