IT 4731
9 januari 2025
Uitspraak

HvJ EU over gegevensverwerking in het kader van de arbeidsverhouding

 
IT 4729
9 januari 2025
Uitspraak

Onrechtmatige Facebook uitlatingen moeten gerectificeerd worden

 
IT 4721
9 januari 2025
Uitspraak

HvJ EU over elektronische handtekening

 
IT 1856

Vraag aan HvJ EU of informatie op een duurzame drager wordt verstrekt wanneer een bank informatie geeft aan klanten via de mailbox

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU, IT 1856, zaak C-375/15 (BAWAG tegen Verein für Konsumenteninformation)
E-commerce. Verweerster (Verein für Konsumenteninformation) komt op tegen een beding in de algemene voorwaarden van verzoekster (Bank für Arbeit und Wirtschaft und Österreichische Postsparkasse AG). Verzoekster stelt voor klanten die gebruik maken van elektronisch bankieren op haar e-banking website voor iedere klant een mailbox beschikbaar. Berichten voor de klant worden uitsluitend via deze mailbox beschikbaar gesteld waarvoor de klant moet inloggen op de e-banking website. Er wordt geen mededeling verstuurd aan het e-mailadres van klanten dát er een bericht klaarstaat. Klanten kunnen de mailbox zelf beheren (berichten laten staan, printen, verwijderen). Verweerster is in eerste instantie en in beroep in het gelijk gesteld. Volgens OOS recht dienen wijzigingen in contracten minstens twee maanden vóór de voorgenomen inwerkingtreding ervan ter kennis worden gebracht van de klant, en wel in de vorm van een mededeling op een duurzame drager (actieve verstrekking).

De verwijzende OOS rechter (Oberster Gerichtshof) ziet een tegenstrijdigheid in de overwegingen (24 - 27) bij RL 2007/64 waarin is aangegeven wat onder een duurzame drager wordt verstaan. Artikel 2 van RL 2011/83 geeft een definitie van ‘duurzame gegevensdrager’ en als voorbeelden worden gegeven papier, usb-sticks, cd-rom’s, dvd’s, geheugenkaarten of harde schijven alsmede e-mails. RL 2000/31 regelt de ontvangst van onder meer mededelingen per e-mail. In OOS is deze toegangsregeling uitgebreid tot alle juridisch relevante elektronische mededelingen. In deze zaak is het relevante criterium dat van de ‘duurzame drager’. Van belang is dan van welke contractpartij het initiatief voor de informatie uitgaat. De verwijzende rechter ziet geen verschil tussen het toesturen van een e-mail en een e-mailbox in het kader van e-banking. Het vereiste van het inloggen kan niet ertoe leiden dat bij het elektronische bericht geen sprake is van een e-mail of een duurzame drager. Hij twijfelt echter of dit in overeenstemming is met het arrest Content Services (C-49/11), en legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:
1) Dient artikel 41, lid 1, juncto artikel 36, lid 1, van richtlijn 2007/64/EG betreffende betalingsdiensten in de interne markt (betalingsdienstenrichtlijn) aldus te worden uitgelegd, dat wanneer een bank in het kader van online bankieren (e-banking) informatie (in elektronische vorm) via de mailbox van een klant meedeelt, zodat deze na het inloggen op de e-bankingwebsite door aanklikken toegang krijgt tot de informatie, deze informatie op een duurzame drager aan de klant wordt verstrekt?
2) Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:
Dient artikel 41, lid 1, juncto artikel 36, lid 1, van de betalingsdienstenrichtlijn aldus worden uitgelegd, dat in een dergelijk geval
a) de informatie door de bank weliswaar op een duurzame drager ter beschikking wordt gesteld, maar niet wordt verstrekt aan de klant en hem alleen toegankelijk wordt gemaakt, of
b) slechts sprake is van het toegankelijk maken van de informatie zonder dat er een duurzame drager?

IT 1855

Vraag aan HvJ EU of gegevens op grond van 'vergeetrecht' gewist, geanonimiseerd of afgeschermd mogen worden

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 21 mei 2015, IT 1855, zaak C-398/15 (Camera di Commercio, Industria, Artigianato e Agricoltura di Lecce tegen Salvatore Manni)
Handelsregister. Personalia. Verzoeker Salvatore Manni is enig bestuurder van een bouwonderneming. Hij dagvaardt de KvK van Lecce (verweerster) omdat verweerster in haar handelsregister heeft opgenomen dat hij eerder (in 1992) failliet verklaard is geweest. Hij stelt dat hij hierdoor schade lijdt bij verkoop van zijn wooneenheden en eist dat verweerster zijn naam anonimiseert of afschermt en dat hij een schadevergoeding ontvangt. De Rechtbank wijst de vordering toe met name gezien de tijd die inmiddels is verstreken. Verweerster gaat in cassatieberoep. Zij stelt dat het handelsregister een openbare databank is met als essentiële functie het (op verzoek) informeren over relevante gegevens van bedrijven. Voor de verwijzende Italiaanse rechter (Hof van Cassatie) gaat het om de vraag of er op grond van een ‘recht om vergeten te worden’ gegevens die bij wet aan verweerster zijn toevertrouwd, mogen worden gewist, geanonimiseerd, of na zekere tijd afgeschermd. Hij wijst op het belang van het handelsregister voor de rechtszekerheid. De verwijzende rechter verwijst naar de punten 1 en 3 van het dictum in Google Spain en Google, en merkt op dat de toepassing van het door het HvJ vastgestelde beginsel op situaties als die van de onderhavige zaak niet tot gevolg heeft dat de gegevens uit het openbare register worden gewist, maar juist dat er grenzen worden gesteld aan het gebruik van de uit het openbare register verkregen gegevens door anderen die deze gegevens vervolgens zelf verwerken. Hij vraagt zich echter af of Richtlijn 95/46 een maximale duur aan het aanhouden van gegevens stelt, en legt het HvJ EU de volgende prejudiciële vragen voor:

1) Heeft het beginsel dat persoonsgegevens, in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, als bedoeld in artikel 6, onder e), van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 [betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens], uitgevoerd [bij] decreto legislativo nr. 196 van 30 juni 1968, voorrang boven en staat het derhalve in de weg aan het door het handelsregister tot stand gebrachte openbaarmakingsysteem, als voorzien in de Eerste richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 [strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken], alsmede in het nationale recht in art. 2188 codice civile (burgerlijk wetboek) en art. 8, lid 1, van wet nr. 580 van 29 september 1993, voor zover dat vereist dat eenieder zonder beperking in de tijd kennis kan nemen van de daarin opgeslagen persoonsgegevens?
2) Staat artikel 3 van de Eerste richtlijn 68/151/EEG derhalve toe dat deze gegevens, in afwijking van de regel dat de in het handelsregister openbaar gemaakte gegevens voor onbeperkte tijd worden opgeslagen en door eenieder kunnen worden ingezien, niet langer onderworpen zijn aan ‚openbaarmaking’ in deze tweeledige betekenis, doch gedurende slechts een beperkt tijdsbestek en voor een specifieke groep ontvangers beschikbaar zijn, op grond van een beoordeling van het specifieke geval door de beheerder van het gegeven?
IT 1854

Uitgever Calatus beboet voor misleiding consumenten

ACM 14 september 2015, IT 1854, zaaknummer 15.0396.32 (Uitgever Calatus B.V. beboet voor misleiding consumenten)
Oneerlijke handelspraktijk. De Autoriteit Consument & Markt (ACM) legt Calatus B.V., uitgever van onder andere het puzzelmagazine Editie Enigma, een boete op van in totaal 200.000 euro omdat zij oneerlijke handelspraktijken heeft verricht. Calatus gaf misleidende informatie en liet essentiële informatie over haar aanbod weg in telemarketinggesprekken. Consumenten konden het idee krijgen dat zij gebeld werden voor een gratis exemplaar van een puzzelblad. Het eigenlijke doel was hen een halfjaarabonnement te verkopen. Daarnaast legt ACM boetes op aan drie personen die feitelijk leiding hebben gegeven aan deze overtredingen.

IT 1852

Geen sprake van dwaling of wanprestatie door Proximedia

Hof 's-Hertogenbosch 8 september 2015, IT 1852; ECLI:NL:GHSHE:2015:3457 (Proximedia Nederland tegen voormalig vennoot van Body Moving Sport & Beauty)
Vervolg op ECLI:NL:GHSHE:2014:1138. Overeenkomst voor informaticaprestaties. Inhoud overeenkomst. Advocaat contractanten heeft zich aan de zaak onttrokken. Geen sprake van wanprestatie of dwaling, omdat de partijen zijn overeengekomen dat de vrouw en man ook voor de laptop moesten betalen. Van een gratis laptop is dus geen sprake. Proximedia mocht de website blokkeren, omdat Body Moving sinds de verzending van de eerste factuur geen enkel bedrag heeft betaald.

9. De verdere beoordeling:
9.3. Het hof komt daarmee toe aan de beoordeling van de nog niet besproken verweren van [de vrouw] en [de man] . Allereerst het nog niet besproken beroep op dwaling. Dit verweer is
gebaseerd op de stelling dat bij het aangaan van de overeenkomsten is afgesproken dat de laptop gratis zou zijn. Aangezien bewijslevering van deze afspraak niet meer aan de orde is, faalt dit verweer.
Het beroep van [de vrouw] en [de man] op wanprestatie omdat Proximedia geen gratis laptop heeft verstrekt en de toegang tot de website heeft geblokkeerd faalt eveneens. Voor de gratis laptop geldt dat hiervoor is geoordeeld dat vast staat dat partijen zijn overeengekomen dat [de vrouw] en [de man] (ook) voor de laptop moesten betalen. Van een gratis laptop is dus geen sprake. De brief van 13 februari 2009 (productie 1 mva) waarnaar [de vrouw] en [de man] verwijzen, leidt niet tot een ander oordeel omdat deze brief betrekking heeft op een andere overeenkomst van partijen (zie het tussenarrest onder 6.1.2). Voor het blokkeren van de website geldt dat het hof van oordeel is dat Proximedia daartoe gerechtigd was omdat
Body Moving sinds de verzending van de eerste factuur op 9 juni 2008 geen enkel bedrag heeft betaald. Tegen deze achtergrond is van wanprestatie aan de zijde van Proximedia geen sprake.
IT 1851

Maak de makers van Software aansprakelijk

Bijdrage van Axel Arnbak, IViR en het Berckman Center uit het Financieele Dagblad van 12 augustus 2015. Het internet der dingen is levensgevaarlijk. Die realiteit valt na de veelbesproken Jeep hack een paar weken terug niet meer te ontkennen. De beveiligingsonderzoekers konden vanaf thuis een rijdende Jeep laten afremmen, plankgas geven en de spiksplinternieuwe bolide zo de greppel insturen. Het kon zo misgaan omdat softwareontwikkelaars als Fiat Chrysler -want dat zijn ze- aansprakelijk voor schade in algemene voorwaarden kunnen vrijwaren, waar fabrikanten in andere sectoren allang bij wet opdraaien voor verwijtbare fouten. Dat moet ook regel worden voor software, nu in het internet der dingen naast onze data ook onze levens op het spel staan.
Lees hier meer

IT 1850

Robots en Recht

Link
Lezing over Robots en Recht: Heb je affiniteit met informatierecht en ben je student of Young Professional op het terrein van informatietechnologie en recht? Kom dan naar de lezing over Robots en Recht! Erik Vollebregt en Rob van den Hoven van Genderen zullen o.a. spreken over robotics, healthcare, privacy en rechtspersoonlijkheid van autonome robots. Aansluitend zal een netwerk borrel plaatsvinden. Deze lezing wordt georganiseerd door NVvIR Jong, de jongerencommissie van de Nederlandse Vereniging voor Informatietechnologie en Recht.

Inschrijven: nvvir.jong@gmail.com. Vermeldt daarbij naam, emailadres, telefoonnummer en organisatie of universiteit inclusief studierichting. Na verwerking sturen ze een bevestiging van deelname welke tevens als toegangsbewijs dient.
Waar: De Brauw Blackstone Westbroek, Claude Debussylaan 80, 1082 MD Amsterdam
Wanneer: Vrijdag 18 september 2015, 14.45u - 19.00u.

IT 1849

Advies RvS - Wijziging van de Telecommunicatiewet

Advies RvS 27 augustus 2015, Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de versterking van de positie van abonnees bij netwerkstoringen, het wegnemen van overstapdrempels voor kleinzakelijke abonnees, de verbetering van de continuïteit van uitzendingen vanaf antenne-opstelpunten voor omroep, alsmede ter versterking van de samenhang en het beleid op het terrein van elektronische telecommunicatie, Nr. WJZ/15091080.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is de toelichting op de voorgestelde wijziging van artikel 5.8 van de Telecommunicatiewet (hierna: de wet) aangepast. Voorts is in de voorgestelde tekst van artikel 5.8, eerste lid, onderdeel b, de frase ‘op openbare gronden’ geschrapt.

Inhoud:
1. Kabels van telecommunicatie: uitbreiding van de verplaatsregeling.
2. Compensatie bij storingen.
3. Wegnemen van overstapdrempels.
4. Beëindigen of opschorten internettoegangsdienst.
5. Verlenging van commerciële vergunningen.
6. Spoofing.
7. Europees recht.
8. Internetconsultatie.
9. Verzamelwetgeving.
10. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

Lees meer

IT 1848

Artikel 6:92 BW staat in de weg aan het vorderen van schadevergoeding en boete door één vennootschap

Hof Arnhem-Leeuwarden 1 september 2015, IT 1848; ECLI:NL:GHARL:2015:6441 (Zaak A: Stichting Noordelijke Hogeschool Leeuwarden tegen Findus Holding. Zaak B: Fintan tegen Stichting Noordelijke Hogeschool Leeuwarden)
Civiel recht. Hoger Beroep. Geschil tussen NHL en groep ICT-specialisten/oud studenten over een samenwerkingsovereenkomst, die heeft bestaan tussen 1999 en 2001, met name over de boeteclausule. Na het sluiten van de overeenkomst is de vennootschap van de ICT-specialisten omgezet in een holdingstructuur. De vraag is welke vennootschap nadien nog rechten kan ontlenen aan de boeteclausule. Het Hof oordeelt dat niet als gevolg van de vennootschapsrechtelijke constructie één der vennootschappen boeten kan vorderen en één schadevergoeding. Artikel 6:92 BW staat daaraan namelijk in de weg. De vraag of boeten zijn verbeurt leent zich voorts niet voor verwijzing naar de schadestaatprocedure. Het Hof legt de boeteclausule beperkter uit dan de rechtbank, zodat het hof per saldo een bedrag van ruim 22.000 euro toewijst, waar de rechtbank bijna 1,5 miljoen aan door de NHL te betalen boeten kwam.

8.6. Het hof verwerpt dit betoog. Het hof stelt voorop dat het hier niet gaat om de uitleg van de samenwerkingsovereenkomst, maar om de uitleg van de oprichtingsakten van Fintan II en Fintan B.V. Bij die akten is NHL geen partij, zodat haar bedoelingen en wat NHL al dan niet heeft begrepen, bij die uitleg geen rol spelen. Die oprichtingsakten en de daarin vermelde wijze van de volstorting van de aandelen hebben een objectieve strekking, waarbij ook de rechten van derden zijn betrokken. Niet voor niets is aan de oprichtingsakte van Fintan B.V. ook een, door de wetgever verplichte, accountantsverklaring over de waarde van de inbreng op die aandelen gehecht. Een en ander strekt ter bescherming van crediteuren, mogelijke andere aandeelhouders en - bij een deconfiture - ten behoeve van de curator om te controleren of wel aan de inbrengplicht is voldaan. Dit brengt mee dat de oprichtingsakten meer volgens de objectieve uitlegmethode (de "CAO-methode") dienen te worden uitgelegd en dat de eventuele van de tekst afwijkende bedoeling van Findus er niet toe doet (vgl. HR 3 maart 2001 ECLI:NL:HR:2001:AB0700) Naar 's hofs oordeel volgt tekstueel uit deze oprichtingsakten dat alle contracten van oorspronkelijk Fintan I uiteindelijk zijn terechtgekomen bij Fintan B.V. , althans voor zover het de periode vanaf 1 januari 2000 betreft.

8.20. Het hof is van oordeel dat Findus in het licht van de door NHL gevoerde verweren onvoldoende feiten heeft gesteld waaruit blijkt dat het samenwerkingsverband ICT-Noord voor de formele oprichting daarvan op 21 december 1999 kan worden aangemerkt als een organisatie die in Noord-Nederland zelfstandig cursussen verzorgde en dat de gewraakte door Computerij/CSS in 1999 gegeven cursussen zoals opgesomd in bijlage 3 bij de akte van 14 maart 2012 voor rekening en risico van ICT-Noord kwamen. Derhalve is het hof van oordeel dat voor desbetreffende cursussen Findus niet heeft aangetoond dat deze een schending door NHL van het in de samenwerkingsovereenkomst vervatte exclusiviteitsbeding opleverden.
In zoverre is het betoog van grief 7 - en van de deels daarmee samenhangende grief 2a - juist. Aangezien het hof het vonnis waarvan beroep zo uitlegt dat de rechtbank voor de door Computerij/CSS in 1999 gegeven cursussen geen boetebedragen heeft toegekend (zie hierna onder 8.23) treft de grief evenwel per saldo geen doel.

8.36. Het hof overweegt dat artikel 6:92 BW, tweede lid, bepaalt dat wat ingevolge een boetebeding verschuldigd is, in de plaats treedt van de schadevergoeding op grond van de wet. Dit artikel is van regelend recht zodat daarvan tussen partijen kan worden afgeweken. De samenwerkingsovereenkomst van 16 september 1999 bevat evenwel geen afwijkend beding, zodat de contractspartij aan de zijde van Findus c.s. terzake van de schending van het exclusiviteitsbeding uitsluitend de nakoming van het boetebeding kan vorderen.

8.37. Naar 's hofs oordeel kan deze bepaling niet naderhand omzeild worden door enige opsplitsing, "doorzak-constructie" of andere vennootschapsrechtelijke constructie waarbij de ene nieuwe entiteit aanspraak maakt op nakoming van het boetebeding en de andere nieuwe entiteit volledige (buitencontractuele) schadevergoeding vordert, stellende niet aan het contract gebonden te zijn, gelijk in deze samenhangende procedure het geval is: immers, Findus vordert in procedure A alle boeten en Fintan B.V. vordert daarnaast volledige schadevergoeding, nader op te maken bij staat. Reeds daarop stuit het betoog van Fintan B.V. af.
IT 1847

Licentievergoeding dient te worden voldaan door Danone ondanks niet gebruik website

Hof Amsterdam 1 april 2014, IT 1847; ECLI:NL:GHAMS:2014:1098 (Danone Baby and Medical Nutrition tegen Globalocity)
Civiel recht. Website. Licentievergoeding. Danone is bij dagvaarding van 21 juni 2012 in hoger beroep gekomen van de onder bovenvermeld zaak-/rolnummer uitgesproken vonnissen van 8 juni 2011 (hierna ook: het tussenvonnis) en 20 juni 2012 (het eindvonnis) van de rechtbank Amsterdam, sector civiel recht, in deze zaak gewezen tussen Globalocity als eiseres en Danone als gedaagde. Het Hof vernietigt het eindvonnis van de rechtbank. In deze zaak gaat het over overeenkomsten over ontwerp en ontwikkeling van internet en website, onderhoud, beheer, support en licentierechten. De leverancier vordert 1,8 miljoen, de rechtbank wijst 1,3 miljoen toe en het Hof een half miljoen. Er is een cassatieberoep ingesteld.

3.2. (...) De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof Danone terecht met het bewijs van deze door haar gestelde nadere overeenkomst belast. Met de rechtbank is het hof voorts van oordeel dat Danone er niet in is geslaagd te bewijzen dat Globalocity met die verlaging van de licentievergoeding voor het verleden en het afzien van een licentievergoeding voor de toekomst heeft ingestemd zonder dat tevens voldaan zou zijn aan de eis dat haar positie als ‘global preferred supplier’ voor Danone zou zijn vastgelegd door middel van ondertekening door beide partijen van het zogenoemde raamcontract waarover partijen in de maanden daarvoor hadden onderhandeld.

3.5. Het tweede geschilpunt tussen partijen betreft het verweer van Danone dat Globalocity haar recht om een licentievergoeding, voor zover deze nog niet was betaald, in rekening te brengen, heeft verwerkt. De rechtbank heeft het beroep van Danone op rechtsverwerking in het tussenvonnis verworpen met de overweging dat enkel tijdsverloop voor het aannemen daarvan onvoldoende grond oplevert en dat Danone onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit zou kunnen blijken dat ofwel bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen is ontstaan dat Globalocity geen nakoming meer zou vorderen ofwel zij door het alsnog geldend maken van de vordering door Globalocity onredelijk in haar positie is benadeeld of verzwaard.

3.6. Het hof verenigt zich ook hier met het oordeel van de rechtbank.

3.13. Het hof is van oordeel dat het gegeven dat in de Overeenkomst 2002 is bepaald dat Numico aan Globalocity ter zake van “licentie” jaarlijks 5% van “de cumulatieve ontwikkelingskosten” van “software ontwikkelingen” betaalt, onvoldoende is om te concluderen dat partijen op het punt van de omvang van de licentievergoeding een van de Overeenkomst 2000 afwijkende afspraak hebben gemaakt. (...) Het hof verwerpt dan ook de stelling van Globalocity dat Numico zich met de Overeenkomst 2002 (in aanvulling op de Overeenkomst 2000) verplicht zou hebben tot betaling van een licentievergoeding voor websites die al vóór 1 mei 2000 gemaakt waren of zelfs waarop de Overeenkomst 2000 uitdrukkelijk niet van toepassing is verklaard. (...) Nu Globalocity geen bewijs heeft aangeboden van voldoende geconcretiseerde feiten en/of omstandigheden die steun zouden kunnen bieden aan de door haar in deze procedure gepropageerde uitleg van de overeenkomsten van 2000 en 2002 voor zover het de licentiekosten betreft, gaat het hof aan die uitleg als onvoldoende gesubstantieerd voorbij.

3.16. Voor zover Danone naast haar primaire verweer, dat alleen de facturen waarmee de in bijlage 2 bij de Overeenkomst 2000 genoemde bedragen in rekening zijn gebracht uit het ontwikkelcontract voortvloeien, het verweer heeft willen handhaven dat het te betalen bedrag aan licentievergoeding nog dient te worden gecorrigeerd in verband met het feit dat websites na verloop van tijd niet meer werden gebruikt of zijn gewijzigd, verwerpt het hof dat verweer. Voor een dergelijke correctie is geen grondslag te vinden in de Overeenkomst 2000 of de Overeenkomst 2002. Er kunnen meerdere redenen zijn geweest waarom partijen ervan hebben afgezien de verschuldigdheid van de licentievergoeding te laten afhangen van het gebruik van de vervaardigde software. Dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is een licentievergoeding in rekening te brengen voor websites die niet meer in gebruik zijn, kan in algemene zin in elk geval niet worden onderschreven. Grief XIII in het principale beroep wordt ongegrond bevonden.
IT 1846

Afwijzing exploitatie semafonienetwerk met aan KPN overgedragen activa

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 augustus 2015, IT 1846; ECLI:NL:RBDHA:2015:10459 (BiQ Group NV en The Telecom Company tegen KPN)
Kort geding. Semafoniediensten. KPN heeft een overeenkomst gesloten ten aanzien van de aankoop van diverse activa, een klantenbestand, licenties en intellectuele eigendomsrechten ten behoeve van de uitbreiding van haar klantenbestand ten aanzien semafoniediensten. Eisers stellen dat deze overeenkomst betrekking heeft op vermogensbestanddelen die door contractspartij van KPN onrechtmatig aan eisers zijn ontnomen. Anders dan eisers betogen heeft KPN bij het aangaan van de overeenkomst te goeder trouw gehandeld en de voorzieningenrechter gaat uit van de rechtsgeldigheid van de overeenkomst. Diverse vorderingen van eisers, die -kort gezegd- (uiteindelijk) beogen te bereiken dat eisers wederom een semafonienetwerk kunnen exploiteren met de activa die aan KPN zijn overgedragen, worden afgewezen.

4. De beoordeling van het geschil:
4.3. Gezien het vorenstaande wordt KPN ten aanzien van de overdracht van de vermogensbestanddelen die vallen onder de werking van artikel 3:86 BW beschermd door dat artikel. BiQ c.s. hebben nog een beroep gedaan op lid 3 van dat artikel, op grond waarvan de eigenaar van een roerende zaak die het bezit daarvan door diefstal – welk begrip volgens BiQ c.s. breder moet worden gelezen en ook verduistering omvat – heeft verloren deze mag revindiceren. Dit beroep slaagt niet. KPN stelt terecht dat BiQ c.s. weliswaar stellen dat er sprake is geweest van oplichting door Secufone, althans [B] en [D] maar dat zij die stelling niet nader concretiseren. Zij hebben niet ook inzichtelijk gemaakt op welke wijze BiQ Group mocht aannemen dat zij 70% van de aandelen in Secufone had – de enkele stelling dat er Duitse documenten waren waaruit dit bleek is daartoe ontoereikend –, terwijl er feitelijk in het geheel geen aandelen zouden zijn verworden. Evenmin is gebleken dat BiQ Group de nietigheid of vernietiging van deze overeenkomst heeft ingeroepen of dat aangifte is gedaan ter zake van de gestelde handelingen. Voor een concrete vaststelling van de aan de totstandkoming van die overeenkomst ten grondslag liggende gebeurtenissen is nader onderzoek vereist, waarvoor een kort geding zich niet leent. Hetzelfde geldt voor de stelling van BiQ c.s. dat KPN zou hebben geprofiteerd van de wanprestatie van Secufone jegens haar, nu van die wanprestatie voorshands niet is gebleken. Overigens zou dat slechts tot een schadevergoedingsactie kunnen leiden en staat dat los van de beschikkingsbevoegdheid van Secufone.

4.11. De vorderingen ten aanzien van de software en/of broncodes of andere intellectuele rechten hebben betrekking op de software/broncodes/intellectuele rechten op de apparatuur die KPN van Secufone, bij rechtsgeldige overeenkomst, heeft gekocht. Zonder deze software zijn de overgedragen activa, zo stelt KPN, waardeloos. Ervan uitgaande dat BiQ Group oorspronkelijke de bedoelde rechten had – hetgeen KPN overigens betwist – valt niet in te zien dat BiQ Group de apparatuur zonder die rechten aan Secufone zou hebben overgedragen, althans dat BiQ Group en Secufone die bedoeling hebben gehad, en dat Secufone de bedoelde rechten niet zou hebben overgedragen aan KPN. Volledigheidshalve wordt in dit verband nog opgemerkt dat het op de weg van BiQ c.s. had gelegen om inzichtelijk te maken op welke concrete software en/of broncodes of andere intellectuele rechten haar vordering betrekking heeft en in voldoende mate te onderbouwen dat zij daarvan (oorspronkelijk) rechthebbende zijn. Dit hebben zij nagelaten.

5. De beslissing.
De voorzieningenrechter:
5.1. wijst de vorderingen van BiQ c.s. af;
5.2. veroordeelt BiQ c.s. in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van KPN begroot op € 1.429,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 613 ,-- aan griffierecht, te betalen binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken;