IT 4658
5 november 2024
Uitspraak

HvJ EU: Patērētāju tiesību aizsardzības centrs

 
IT 4655
5 november 2024
Uitspraak

Rechtbank komt terug op afwijzing litispendentieberoep

 
IT 4657
5 november 2024
Artikel

Vacature Universitair docent Privaatrecht en Intellectueel Eigendom

 
IT 1920

CBP doet geen nader onderzoek naar brief AK Parti

CBP 17 november 2015, IT 1911 (brief AKP Turkse kiesgerechtigden)
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft een oriënterend onderzoek gedaan naar aanleiding van de verzending van een brief door de AK Parti (AKP). Op basis van de verkregen informatie concludeert het CBP dat in Turkije politieke partijen op grond van Turks recht tegen betaling lijsten van kiesgerechtigden met hun adressen kunnen krijgen. Daarom heeft het CBP besloten op dit moment geen nader onderzoek te doen.

In oktober van dit jaar ontving een groot aantal mensen een brief van de Turkse premier Davutoglu waarin zij werden opgeroepen te stemmen op zijn partij.

IT 1926

Haarlemmermeer komt geen bevrijdend beroep op verrekening toe

Hof Den Haag 17 november 2015, IT 1926; ECLI:NL:GHDHA:2015:3088 (Gemeente Haarlemmermeer tegen Stichting ICTU)
Uitspraak ingezonden door Jeroen Koëter, Project Moore Advocaten. Ontstaan schuld. Betaling factuur. Zie eerder IT 1566. CGI levert en implementeert Triple C bij de gemeente Haarlemmermeer. Stichting ICTU betaalt namens de Gemeente aan CGI de facturen op grond van een contract. De Gemeente wilt niet betalen omdat er volgens haar niet naar behoren is geleverd. ICTU vordert betaling door de Gemeente en de rechtbank wijst deze vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking toe. De Gemeente vordert in hoger beroep vernietiging van dit vonnis van de rechtbank. Het Hof gaat hier niet in mee. Omdat de Gemeente niet voldoende kan onderbouwen dat er sprake is van schade aan haar zijde door toedoen van CGI komt haar ook geen bevrijdend beroep op verrekening toe. De vordering wordt afgewezen.

10. Het hof stelt voorop dat een beroep op verrekening een bevrijdend verweer is. Het impliceert immers het bestaan van een betalingsverplichting van – in dit geval – de Gemeente aan CGI. Daarmee is de verrijking, die inderdaad door ICTU moet worden gesteld en waar nodig bewezen, gegeven en kan deze door een beroep op verrekening ongedaan worden gemaakt. Ten aanzien van de mogelijkheid van verrekening van geleden schade rust dus de stelplicht en de bewijslast op de Gemeente. Het hof is van oordeel dat de Gemeente niet voldoende heeft onderbouwd dat zij door enig tekortschieten van CGI schade heeft geleden. Tegenover de betwisting daarvan door ICTU kon de Gemeente niet volstaan met de enkele opsomming van facturen van derden. Op geen enkele wijze is inzichtelijk – en uit de omschrijving in de kolom “Toelichting grootboek” van het bij memorie van grieven als produktie 3 overgelegde overzicht is het ook niet af te leiden - waar die facturen betrekking op hebben en in welke relatie deze staan tot de werkzaamheden van CGI en haar eventuele tekortschieten. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de Gemeente de overeenkomst met CGI – anders dan in haar brieven van 27 april 2012 en 10 augustus 2012 in het vooruitzicht gesteld - niet heeft ontbonden, hetgeen bij een tekortkoming door CGI voor de hand had gelegen, en kennelijk evenmin een procedure tegen CGI aanhangig heeft gemaakt om haar schade (al dan niet voor zover deze het bedrag van de facturen te boven gaat) te verhalen. Ook de in hoger beroep overgelegde brieven van de Gemeente van 7 februari 2012, 15 maart 2012, 27 april 2012 en 10 augustus 2012 geven in ieder geval geen inzicht in de door de Gemeente gestelde schade. Het feit dat in die laatste brief door de Gemeente is aangegeven dat de Gemeente “op constructieve en zuivere wijze verdere uitvoering van het contract” wil laten plaatsvinden, verhoudt zich zonder nadere toelichting ook niet tot haar stelling dat CGI structureel en ernstig tekort is geschoten en dat de Gemeente daardoor schade heeft geleden.

15. Grief 6 neemt tot uitgangspunt dat de schade die ICTU heeft geleden door de verrijking van de Gemeente, niet aan de Gemeente kan worden toegerekend, althans dat ICTU aan die schade eigen schuld heeft. Het hof verwerpt dat betoog. Ook als juist is dat ICTU in strijd met haar verplichtingen jegens de Gemeente de facturen heeft voldaan voordat de Gemeente deze aan ICTU heeft voldaan (dit kan gelet op het bovenstaande in het midden blijven), laat dit onverlet dat de Gemeente, althans voor zover daarover in dit geding tussen ICTU en de Gemeente kan worden geoordeeld, gehouden was de openstaande facturen van CGI volledig, dus zonder verrekening, te voldoen. De eventueel voortijdige betaling door ICTU heeft daarvoor dus geen relevantie, zodat er geen reden is om een deel van de schade voor rekening van ICTU te laten. In het verlengde daarvan kan ook niet worden geoordeeld dat het niet redelijk is dat de Gemeente de hoofdsom aan ICTU voldoet. Evenmin is in te zien waarom het feit dat CGI boetes heeft verbeurd, meebrengt dat de Gemeente ICTU niet schadeloos zou behoeven te stellen. De Gemeente onderbouwt dat ook niet, bijvoorbeeld door aan te geven dat die boetes niet reeds op de facturen in mindering zijn gebracht of anderszins zijn voldaan. Grief 6 stuit daarop af.

16. Grief 7 slaagt wel, omdat de verplichting van de Gemeente om ICTU te betalen een schadevergoedingsverplichting is. Daarover is de wettelijke rente en niet de wettelijke handelsrente verschuldigd. Grief 8 slaagt voor zover deze opnieuw op de wettelijke handelsrente betrekking heeft, maar faalt voor het overige.

IT 1925

Bevel tot staking grootschalige inbreuk op KickAssTorrents

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 5 november 2015, IT 1925 (Stichting Brein tegen D)
Ingezonden door Thomas Kriense, Stichting Brein. Auteursrecht. Naburige rechten. Torrents. Ex parte beschikking. Gerekwestreerde upload op grote schaal torrents op de website “KickAssTorrents”. Hiermee maakt gerekwestreerde inbreuk op het auteursrecht van de makers van de werken waar deze torrents toegang tot bieden. De aard, ernst en het herhaalde karakter van de inbreuken rechtvaardigen dat het verlof op grond van art. 1019e Rv terstond wordt gegeven, zonder dat gerekwestreerde eerst wordt gehoord. De gerekwestreerde moet de (dreigende) inbreuken op auteursrechten en naburige rechten per direct staken.

2.1. Op grond van artikel 1019e Rv kan een IE-rechthebbende bij verzoekschrift een verbod vorderen van dreigende inbreukmakende gedragingen. De voorzieningenrechter kan zo'n verzoek honoreren zonder de vermeende inbreukmaker op te roepen, mits uitstel zou leiden tot onherstelbare schade voor de IE-rechthebbende. De gerekwestreerde kan in een kort geding opheffing van een toegewezen voorziening vorderen (art. 1019e lid 3 Rv).

2.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval, zoals beschreven in onderdeel IV.2 van het verzoekschrift, sprake is van een zodanig spoedeisend belang dat uitstel onherstelbare schade voor de door verzoekster vertegenwoordigde rechthebbenden zou veroorzaken. Het verzochte bevel komt de voorzieningenrechter rechtmatig voor en zal integraal worden toegewezen.

IT 1924

Raamovereenkomst niet voldoende bij stelplicht causaal verband schade

Rechtbank Midden-Nederland 4 november 2015, IT 1915; ECLI:NL:RBMNE:2015:7657 (SQL Integrator tegen Talisman Software)
Schadestaatprocedure. Causaal verband. Concurrentiebeding. Bij een eerder vonnis is Talisman veroordeeld tot het betalen van een boete aan SQL wegens schending van het concurrentiebeding tussen partijen. Talisman betwist de vordering en stelt dat er causaal verband tussen de schade en haar handelen ontbreekt. In het eerdere vonnis werd geoordeeld dat SQL de opdracht van Naturalis zou hebben gekregen indien Talisman conform het concurrentiebeding deze had geweigerd. Talisman betwist dit. Volgens de rechtbank in onderhavige zaak heeft SQL niet voldaan aan haar stelplicht om exclusiviteit tussen haar en Naturalis te bewijzen. De vordering wordt afgewezen.

2.6. De rechtbank overweegt dat in deze schadestaatprocedure, anders dan in de hoofdprocedure, moet komen vast te staan dat SQL schade heeft geleden door het handelen van Talisman. Om causaal verband tussen het handelen van Talisman en de door SQL gestelde schade vast te kunnen stellen moet allereerst komen vast te staan dat Naturalis SQL zou hebben benaderd als Talisman de opdracht om een automatiseringsdeskundige te leveren zou hebben geweigerd. SQL zal, als eisende partij voldoende feiten en omstandigheden moeten stellen – en zonodig moeten bewijzen – waaruit kan worden geconcludeerd dat Naturalis SQL zou hebben benaderd als Talisman de opdracht zou hebben geweigerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft SQL niet aan deze, op haar rustende, stelplicht voldaan. Voor dit oordeel acht de rechtbank allereerst van belang dat SQL haar stelling, dat het de bedoeling van SQL en Naturalis was dat SQL dé leverancier van automatiseringsdeskundigen van Naturalis zou worden, gelet op de gemotiveerde betwisting door Talisman niet, althans onvoldoende (nader) heeft onderbouwd. Weliswaar hebben SQL en Naturalis een raamovereenkomst gesloten die als raamwerk diende voor meerdere deelovereenkomsten, maar dienaangaande heeft Talisman onweersproken gesteld dat het in de detachering- en uitzendbranche gebruikelijk is om een dergelijke raamovereenkomst en deelovereenkomsten te sluiten. Als het de bedoeling van SQL en Naturalis zou zijn geweest dat SQL dé leverancier van automatiseringsdeskundigen van Naturalis zou worden, dan had het op haar weg gelegen om gemotiveerd te stellen dat SQL ook de enige partij was die een dergelijke raamovereenkomst met Naturalis had gesloten. Dit heeft SQL niet gedaan. Ter zitting is namens SQL bovendien erkend dat er geen sprake was van exclusiviteit tussen SQL en Naturalis. Naturalis had derhalve de vrijheid om zich tot iedere leverancier van automatiseringsdeskundigen te wenden.
Verder overweegt de rechtbank dat als het de bedoeling zou zijn geweest dat SQL ‘hofleverancier’ van Naturalis zou worden, het zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom Naturalis zich bij het vrijkomen van een nieuwe functie in eerste instantie tot Talisman heeft gericht voor het vervullen hiervan en niet meteen tot SQL. Ondanks het bestaan van de raamovereenkomst en de bekendheid van Naturalis met SQL heeft Naturalis zich juist niet tot SQL gewend maar tot Talisman. Het door SQL geuite vermoeden dat dit een ‘één-tweetje’ is geweest tussen de heer [B] (die via Talisman en SQL bij Naturalis werkzaam was) en diens echtgenote, die als accountmanager bij Talisman werkzaam is, is door SQL niet feitelijk onderbouwd. Daarbij heeft de heer [A] verklaard dat met betrekking tot de functie bij Naturalis mevrouw [E] (en niet mevrouw [B] ) zijn contactpersoon bij Talisman was.

Tot slot overweegt de rechtbank dat ter zitting is komen vast te staan dat Talisman geen verplichting had om Naturalis door te verwijzen naar SQL. Naturalis had als hiervoor reeds overwogen de vrijheid om zich tot iedere (andere) leverancier van automatiseringsdeskundigen te wenden. De stelling van SQL dat het wel logisch zou zijn geweest indien Talisman Naturalis zou hebben doorverwezen naar SQL, maakt, het bovenstaande mede in aanmerking genomen, nog niet dat Naturalis zich dan dus ook tot SQL zou hebben gewend.

Dat er destijds kennelijk een goede relatie bestond tussen de heer [D] (programmamanager) van Naturalis en de heer [C] van SQL doet hier niets aan af. Immers, als het de bedoeling van de heer [D] was geweest om een automatiseringsdeskundige via SQL te verwerven, zoals SQL stelt, dan valt niet in te zien waarom de procedure hiertoe niet op gelijke wijze is gevoerd als voor de verwerving van de heer [B] ; te weten door middel van het versturen van de vacature voor de functie van (uiteindelijk) de heer [A] aan de heer [C] , nog voordat de vacature werd geplaatst.

2.7. Gelet op het hiervoor overwogene heeft SQL onvoldoende gemotiveerd gesteld dat Naturalis zich tot SQL zou hebben gewend indien Talisman de opdracht zou hebben geweigerd, zodat dit niet is komen vast te staan. Dit betekent dat het causaal verband tussen het handelen van Talisman in strijd met de tussen SQL en Talisman gesloten raamovereenkomst en de door SQL gestelde schade niet is komen vast te staan, zodat de vordering zal worden afgewezen. De nevenvorderingen delen dit lot.
IT 1923

Fikse boete voor recividisten illegaal aanbieden van kansspelen

Ksa 29 oktober 2015, IT 1914 (Redcorp S.A. en Bluemay Enterprises N.V.)
Uit het persbericht: De Kansspelautoriteit heeft voor in totaal bijna een half miljoen euro aan boetes opgelegd aan twee gokbedrijven achter de website redslots.com. Zij boden gericht op Nederland illegaal kansspelen aan. Daarbij liepen betalingen van consumenten via een bedrijf dat achteraf niet bleek te bestaan. Het is de hoogste boete die tot nu toe is opgelegd aan een gokbedrijf door de Kansspelautoriteit.

De website gaf gelegenheid om deel te nemen aan kansspelen online, waaronder roulette en virtuele kansspelautomaten.

Gericht op Nederland
Aanleiding voor het instellen van het onderzoek was promotie voor Red Slots op weeronline.nl en nu.nl. Uit dit onderzoek bleek onder meer dat de website spellen in het Nederlandse taal weergaf, iDEAL als betaalmiddel hanteerde en een Nederlandse vlag/button aanwezig was op de website. Ook stond in de algemene voorwaarden dat spelers uit Nederland een gratis welkomstbonus van € 3,- ontvangen bij inschrijving.

Twee bedrijven
Tussen november 2014 en maart 2015 werd de website onderzocht. Daaruit bleek dat de bedrijven Redcorp S.A. en Bluemay Enterprises N.V., gevestigd op Curaçao, als organisator betrokken zijn bij de website. Beide bedrijven worden daarom beboet, ieder voor 240.000 euro. De totale boete komt daarmee op 480.000 euro. Het is voor beide bedrijven mogelijk om nog bezwaar te maken tegen de boete

Transacties
Betalingen naar de website verliepen volgens Red Slots via een Engelse dochterneming van Bluemay Enterprises N.V., genaamd Megaten Ltd. Dit is een merkwaardige kwestie. Megaten Ltd is volgens de Engelse documenten in 2004 opgeheven. Toch werd dit bedrijf in 2014 nog vermeld als zijnde uitvoerder van financiële transacties.

Herhaling
Dat deze boetes hoog uitvallen, komt mede omdat beide bedrijven al eerder beboet zijn door de Kansspelautoriteit. Zij kenden dus zonder twijfel de Nederlandse wet- en regelgeving. In oktober 2014 werden beide bedrijven beboet voor ieder 130.000 euro. Destijds werden de kansspelen aangeboden via andere websites.

Nieuwe wet
“De boete aan deze recidivisten laat zien dat de Kansspelautoriteit aanbieders niet loslaat, ook al zijn ze al een keer beboet en ook al veranderen ze hun domeinnaam. Maar nog beter is het als de Kansspelautoriteit extra bevoegdheden zou krijgen om de Nederlandse consument te beschermen. Het kunnen laten blokkeren van betaalverkeer en het uit de lucht halen van websites had in dit geval meer bescherming opgeleverd. Die bevoegdheden zitten in de conceptwet Kansspelen op afstand die nu in de Tweede Kamer ligt. Wij kunnen alleen maar hopen dat het parlement die wet snel aanneemt”, zegt Jan Suyver, bestuursvoorzitter van de Kansspelautoriteit.   

Achtergrond
Het aanbieden van (online) kansspelen, zonder in het bezit te zijn van een vergunning, is in Nederland verboden. Momenteel is er een wet in voorbereiding die het vergunningstelsel voor online kansspelen uitwerkt, waarmee het in de toekomst mogelijk zal zijn hiervoor een vergunning te verkrijgen en legaal kansspelen via internet aan te bieden. Tot die tijd is dit niet toegestaan.

Overigens zal de Kansspelautoriteit ook in de toekomst online aanbieders die opereren zónder vergunning blijven beboeten. De Kansspelautoriteit vindt het van maatschappelijk belang dat consumenten worden geïnformeerd en gewaarschuwd over de deelname aan online kansspelen en de risico's die daaraan kleven. De toezichthouder verwacht dat met de openbaarmaking van het sanctiebesluit een preventieve werking uitgaat naar andere ondernemingen.

IT 1919

Airbnb verhuur wel in strijd met algemene voorwaarden maar rechtvaardigt geen ontbinding

Vzr. Rechtbank Rotterdam 6 november 2015, IT 1911, ECLI:NL:RBOT:2015:7899 (Stichting Woonstad Rotterdam tegen gedaagde)
Huurrecht. Online onderverhuur. Airbnb. Gedaagde heeft in strijd met de Algemene Voorwaarden (hierna AV) bij de huurovereenkomst haar appartement op Airbnb.nl verhuurd. Na sommatie door Woonstad om hier mee te stoppen staakt gedaagde deze verhuur, ook al betwist zij de toepasselijkheid van de AV. Woonstad eist ontbinding van de huurovereenkomst. De rechtbank bevestigd de toepasselijkheid van de AV 1994. Gedaagde heeft getekend voor ontvangst van de AV en daarmee werd de huurovereenkomst - welke volgens gedaagde reeds mondeling was overeengekomen - gewijzigd. De AV 2004 zijn nooit door gedaagde bevestigd en kunnen dan ook niet van toepassing worden verklaard. Vervolgens stelt de rechtbank de tekortkomingen op grond van AV 1994 vast. Deze tekortkomingen kunnen echter ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigen. De verhuur van woningen via een website als Airbnb wijkt sterk af van het klassieke beeld van onderverhuur waar de AV 1994 vanuit lijken te gaan. Daarnaast is van belang dat gedaagde tijdens het verhuur haar hoofdverblijf in de woning heeft behouden. Omdat het niet duidelijk was voor gedaagde of verhuur op Airbnb onder de AV viel en zij na sommatie de verhuur meteen heeft gestaakt is ontbinding niet gerechtvaardigd.

3.4.: [gedaagde] betwist niet dat zij haar woning tot 8 december 2014 meermalen heeft verhuurd via Airbnb, maar weerspreekt daarmee in strijd te hebben gehandeld met artikel 7.4 van de AV 1994. De kantonrechter volgt haar niet in die stelling. Het verbod in artikel 7.4 van de AV 1994 kan niet anders worden uitgelegd dan dat het verhuren van de woning, geheel of gedeeltelijk, aan derden is verboden. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen de wijze van verhuren, de duur van de verhuur of de doelgroep waaraan verhuurd wordt; er is sprake van een algeheel verbod. Dat partijen toentertijd niet het oog kunnen hebben gehad op verhuur middels Airbnb doet aan dat verbod dan ook niet af. Evenmin kan sprake zijn van twijfel over de betekenis van het beding; het beroep van [gedaagde] op de contra-preferentemregel van artikel 6:238 lid 2 BW faalt derhalve. De verwijzingen van [gedaagde] naar de parlementaire achtergrond van artikel 7:244 BW zijn op dat punt geenszins relevant, nu partijen nadrukkelijk van dat artikel zijn afgeweken. [gedaagde] is dan ook tekortgekomen in de nakoming van de huurovereenkomst door in strijd met artikel 7.4 van de AV 1994 (delen van) haar woning onder te verhuren aan derden.

3.14: De verhuur van (huur)woningen via een website als Airbnb is een nieuw opgekomen fenomeen, dat in zoverre afwijkt van het – klassieke – beeld van onderverhuur dat in beginsel slechts sprake is van kortstondige onderverhuurperiodes aan (voornamelijk) toeristen, die elders hun hoofdverblijf hebben, in tegenstelling tot het voor langere tijd onderverhuren aan woningzoekende derden. De bezwaren tegen beide soorten van onderverhuur lopen dan ook uiteen. Het verbod in de AV 1994 kan – bij het ontbreken van aanwijzingen van het tegendeel – geacht worden tegen de klassieke wijze van onderverhuur gericht te zijn. Dit roept de vraag op in hoeverre het voor huurders ogenblikkelijk duidelijk moet zijn dat ook verhuur via Airbnb onder het verbod van onderverhuur valt en dat dit tot ontbinding van de huurovereenkomst kan leiden. Daarnaast is het belang van verhuurders om deze verhuur tegen te gaan, gelet op de maatschappelijke discussie daarover en de (beperkte maar) uiteenlopende jurisprudentie over dit onderwerp (vgl. Rb. Amsterdam 26 mei 2015, RVR 2015/86 en Rb. Amsterdam, 22 oktober 2014, WR 2015/23) niet zonder meer gegeven. Dat is anders in geval de huurder zijn hoofdverblijf verplaatst ten gunste van de onderverhuur van de volledige huurwoning (vgl. Rb. Amsterdam, 7 juli 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:4335). Door die handelwijze wordt immers een sociale huurwoning gebruikt door een derde partij die daarvoor niet op de juiste wijze in aanmerking is gekomen. De huurwoning wordt daardoor onttrokken aan de sociale woningmarkt. Van die situatie is echter in het onderhavige geval geen sprake, nu [gedaagde] haar hoofdverblijf in de woning heeft behouden gedurende de verhuurperiodes. Daardoor is, anders dan Woonstad betoogt, geen sprake van onttrekking van een sociale huurwoning aan de woningmarkt. Potentiële huurders op de wachtlijsten voor sociale huurwoningen worden door de onderverhuur dan ook niet tekort gedaan. Evenmin is gebleken van overlast waarin een belang van Woonstad bij ontbinding en ontruiming kan zijn gelegen.

Op andere blogs:
ICTRecht

IT 1922

Ongevraagde communicatie niet aangetoond, boete voor sms-spam vernietigd

Rechtbank Rotterdam 5 november 2015, IT 1913; ECLI:NL:RBROT:2015:7739 (SD&P tegen ACM)

Rechtspraak.nl: Bestuurlijke boete wegens overtreding spamverbod. SMS-abonnementsdienst. Omdat niet vast is komen te staan welke landingspagina's zijn bezocht door de drie door ACM geselecteerde klagers waarvan is vastgesteld dat die natuurlijke personen en abonnees zijn, is niet vast komen te staan dat met de verzending van een aanmeldbericht sprake is geweest van ongevraagde communicatie als bedoeld in artikel 11.7 lid 1 Communicatiewet. De overtreding is daarom niet bewezen.

Zie in voor een beknopte samenvatting van deze zaak ACM.nl, Rechter vernietigt boete voor sms-spam SD&P

4.1. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

4.2. De term ‘communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden’ in artikel 11.7 van de Tw dient te worden uitgelegd als ‘direct marketing’ als genoemd in artikel 13 van de richtlijn 2002/58/EG. Hieronder dient in ieder geval te worden verstaan een vorm van reclame, werving of verkoopbevordering (vgl. CBb 5 juni 2014, ECLI:NL:CBB:2014:206).

4.4. De vraag die vervolgens voorligt is of vast is komen te staan dat deze communicatie voor commerciële doeleinden ongevraagd is verzonden naar abonnees, die tevens natuurlijke personen zijn. Hoewel uit de tekst en strekking van artikel 11.7, eerste lid, van de Tw volgt dat het op de weg van eiseres ligt om aan te tonen dat toestemming is verleend, zal ACM eerst moeten aantonen dat sprake is geweest van het overbrengen van ongevraagde communicatie.

4.5. Naar het oordeel van de rechtbank is eerst sprake van gevraagde communicatie indien de abonnee, voordat hem communicatie wordt gezonden, uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt prijs te stellen op dergelijke communicatie (zie ook Rb. Rotterdam 30 augustus 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:9079). Met ACM is de rechtbank van oordeel dat voor de beoordeling of sprake is van gevraagde of ongevraagde informatie in dit geval gekeken moet worden naar de inhoud van de betreffende landingspagina’s en wat de abonnee redelijkerwijze daaruit kon begrijpen. Daarbij is van belang dat het onderhavige medium een duidelijke informatieverstrekking noodzakelijk maakt, nu gebruikers doorgaans vluchtig kennis nemen van de informatie op een beeldscherm (vgl. CBb 25 augustus 2015, ECLI:NL:CBB:2015:285, punt 6.6). Om te kunnen spreken van gevraagde communicatie moet voor de vrager derhalve uit de daaraan voorafgaand verstrekte informatie duidelijk zijn welke communicatie hij vervolgens kan verwachten.

4.8. Nu ACM niet heeft vastgesteld op welke landingspagina het telefoonnummer van de betreffende overige klagers is ingevuld, heeft ACM geen sluitend bewijs geleverd dat de ter onderbouwing van haar standpunt getoonde landingspagina’s zijn bezocht door natuurlijke personen die abonnee zijn en kan naar het oordeel van de rechtbank dus niet buiten twijfel worden vastgesteld wat die klagers konden verwachten met het invullen van hun telefoonnummer en dus of al dan niet sprake is geweest van ongevraagde communicatie. Gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, neergelegde onschuldpresumptie, zal eiseres dienen te profiteren van twijfel (vgl. HR 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324; ABRvS 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:234 en CBb 10 juli 2014, ECLI:NL:CBB:2014:245). In dit verband merkt de rechtbank nog op dat ACM ten tijde van het opmaken van het onderzoeksrapport aan de hand van door Blueberry verstrekte gegevens had kunnen vaststellen welk telefoonnummer aan welke landingspagina kan worden gekoppeld. Dit heeft ACM nagelaten, mogelijk omdat zij aanvankelijk het - nadien losgelaten - standpunt innam dat de inhoud van de landingspagina’s niet van belang waren, maar eiseres het verwijt werd gemaakt dat zij niet kon aantonen dat het telkens de abonnee zelf was die zijn telefoonnummer had ingevuld op een van de landingspagina’s van eiseres.

4.11. Nu eiseres stelt dat de door haar ingebrachte landingspagina destijds is gebruikt en ACM niet beschikt over een andere landingspagina met betrekking tot het MT50real ringtone abonnement, waarbij tevens kans kon worden gemaakt op kaarten voor Nick & Simon, zal de rechtbank er veronderstellenderwijs van uitgaan dat [X] en [Y] hun 06-nummer hebben ingevuld op de door eiseres ingebrachte landingspagina. Naar het oordeel van de rechtbank is in dat geval sprake geweest van gevraagde communicatie. De rechtbank wijst er op dat direct boven de afbeelding van Nick & Simon is vermeld “Doe mee, meld je aan voor dit MT50real ringtone abonnement en MAAK KANS OP Nick & Simon TICKETS”, welke tekst duidelijk maakt dat de abonnee eerst kans maakt op kaarten voor Nick & Simon, indien hij zich aanmeldt voor het MT50real ringtone abonnement. Bovendien is daar onder – in kleine letters – onder meer vermeld: “Dit is een betaalde abonnementsdienst € 2,25 per item, 4 items per week. Afmelden? Sms MT UIT naar 4269”. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat op de landingspagina voldoende duidelijk wordt gemaakt welke dienst wordt aangeboden en dat de abonnee door zijn 06-nummer in te vullen en te versturen een aanmeldcode voor de SMS-dienst van eiseres zal ontvangen. Het invullen van het 06-nummer en verzenden daarvan moet onder die omstandigheid als een vraag om communicatie worden aangemerkt.

4.12. Uit het voorgaande volgt dat ACM niet heeft aangetoond dat sprake is van ongevraagde communicatie in de zin van artikel 11.7, eerste lid, van de Tw. Gelet hierop kan in het midden blijven of de in artikel 11.7, eerste lid, van de Tw genoemde toestemming is verleend, omdat die bepaling toepassing mist in die gevallen waarin de abonnee om communicatie heeft gevraagd.
Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin een bestuurlijke boete is gehandhaafd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover daarin het primaire besluit deels is gehandhaafd en herroept het primaire besluit in zoverre;
- bepaalt dat ACM aan eiseres het betaalde griffierecht van € 328,- vergoedt;
- veroordeelt ACM in de proceskosten tot een bedrag van € 1.470,-, te betalen aan eiseres.
IT 1910

Voor verkoopinspanning is woonwijk-domeinnaam van groot belang

SGOA arbitraal kort geding 29 oktober 2013, IT 1910 (woonwijkdomein)
Arbitraal vonnis ingezonden door Heleen van Beugen, SGOA. Arbitrage. Partijen zijn in onderhandeling over het leveren van een website ten behoeve van een nieuwbouwproject dat [afnemer] wilde bouwen in een woonwijk. Over de website is afnemer ontevreden en heeft deze door een ander aan haar wensen laten aanpassen. Voor de verkoopinspanningen is de website www.[woonwijk].com van groot belang. Afnemer vordert met succes de overdracht van de onderwerpelijke domeinnaam. Voor de betaling van een voorschot ad €25.000 wegens schadevergoeding, verwijst de arbiter de partijen naar de gewone arbitrale procedure.

5.4. [leverancier] ontkent, kort gezegd, wanprestatie te hebben geleverd. Hij betwist de spoedeisendheid en de gegrondheid van de vordering tot overdracht van de domeinnaam. In verband met de domeinnaam heeft [leverancier] gesteld dat [afnemer] van de website gebruik kan maken, zij het met enige beperking zolang de domeinnaam niet op haar naam staat, maar op de zijne. Niettemin heeft [leverancier] gesteld bereid te zijn tot overdracht van de domeinnaam, maar er moet, kort gezegd, eerst een eindafrekening komen.

5.5. Gelet op het vorenstaande heeft [afnemer] naar het oordeel van de arbiter voldoende spoedeisend belang bij haar vordering tot overdracht van de domeinnaam, reeds op de grond dat zij als gevolg van overdracht de vrije en onbeperkte beschikking zal kunnen hebben over haar eigen website, die onbetwist voor haar een belangrijk verkoopinstrument is.
IT 1918

Safe Harbor Briefing, your Qestions answered by the EU Data Protection Supervisor

Since the Safe Harbor framework was declared invalid, data transfers between the US and EU have been in a state of suspense. Achieving clarity around which alternative mechanisms organisations must now adopt, is critical.
As EDPS, Mr Buttarelli is devoted to protecting personal data and privacy and promoting good practice, placing him at the centre of global discussions on the future of data transfers.

IT 1917

Nike past hardloop-app aan na onderzoek CBP

CBP november 2015, IT 1917, z2014-00859 (Nike+ Running app)
Uit het persbericht: Nike informeert de gebruikers van de Nike+ Running app onvoldoende over de verwerking van hun gezondheidsgegevens. Nike verkrijgt daardoor ook niet de vereiste uitdrukkelijke toestemming van de app-gebruikers. Dit concludeert het College bescherming persoonsgegevens (CBP) na onderzoek. Nike heeft naar aanleiding van het onderzoek maatregelen getroffen en meer acties in het vooruitzicht gesteld. Het CBP zal de komende tijd controleren of Nike hiermee de geconstateerde overtredingen beëindigt.
Lees verder>