Gepubliceerd op vrijdag 4 november 2016
IT 2166
Overige instanties ||
19 okt 2016
Overige instanties 19 okt 2016, IT 2166; ECLI:NL:OGEAC:2016:107 en ECLI:NL:OGEAC:2016:108 (mede-eigenaar van Sint Martinus University tegen gedaagde en Sint Martinus University N.V. tegen gedaagde), https://itenrecht.nl/artikelen/rectificatie-als-proportioneel-middel-nu-beschuldigingen-over-mede-eigenaar-van-sint-martinus-univer

Rectificatie als proportioneel middel nu beschuldigingen over (mede-eigenaar van) Sint Martinus University ongefundeerd zijn

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao 19 oktober 2016, IT 2166; ECLI:NL:OGEAC:2016:107 en ECLI:NL:OGEAC:2016:108 (mede-eigenaar van Sint Martinus University tegen gedaagde en Sint Martinus University N.V. tegen gedaagde). Rectificatie. Ongefundeerde beschuldigingen. Eisers in deze zaken zijn de Sint Martinus University en een mede-eigenaar van Sint Martinus University (SMU), een medische school op Curaçao. Beschuldigingen van gedaagde aan het adres van eiseres houden in dat eiseres het systeem bedriegt door illegale medewerkers aan te stellen en documenten van studenten uit India vervalst, om meer studenten te werven en dus meer geld te verdienen. Sint Martinus University stelt dat de school schade lijdt, zowel financieel als wat betreft de eer en goede naam. Ook wat betreft de mede-eigenaar gaat het om zware beschuldigingen die een ernstige inbreuk vormen op de goede naam van eiseres, maar waarmee - indien ze juist zijn - ook een ernstige misstand aan de kaak zou worden gesteld. Eisers vorderen rectificatie van deze beschuldigingen. Het gerecht stelt dat het uiten van deze ongefundeerde beschuldigingen onrechtmatig is. Het is in het belang van eisers noodzakelijk dat een en ander wordt rechtgezet. Rectificatie is daartoe een adequaat middel en ook proportioneel, voor zover de rectificatie wordt beperkt tot de digitale krant waarin gedaagde de beschuldigingen heeft geuit.

4 De beoordeling
4.1. Het Gerecht stelt het volgende voorop. Een bevel tot rectificatie vormt een beperking van het in artikel 10 eerste lid EVRM gewaarborgde recht van vrijheid van meningsuiting. Dat recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam of de rechten van anderen (artikel 10 tweede lid EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de beschuldiging in het hiervoor onder 2.3. weergegeven artikel in de Curaçao Chronicle onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. Voor het antwoord op de vraag welk recht - het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van de goede naam - in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen.

4.2. Het belang van [eiseres] is dat zij niet mag worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Het belang van [gedaagde] is dat hij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend of waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Welk van deze belangen, die in beginsel gelijkwaardig zijn, in dit geval zwaarder weegt, hangt af van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de ernst van de beschuldigingen, van de inbreuk op de goede naam en - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand die de publicatie aan de kaak wil stellen, alsmede de mate waarin de beschuldigingen ten tijde van de uitlatingen steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal.

4.3. De beschuldigingen van [gedaagde] aan het adres van [eiseres] houden in (kort samengevat) dat [eiseres] het systeem bedriegt door illegale medewerkers aan te stellen en documenten van vele studenten uit India vervalst, om meer studenten te werven en dus meer geld te verdienen. Dit zijn zware beschuldigingen die een ernstige inbreuk vormen op de goede naam van [eiseres], maar waarmee - indien ze juist zijn - ook een ernstige misstand aan de kaak zou worden gesteld.

4.4. Het is aan [gedaagde], die de beschuldigingen openbaar heeft gemaakt, om in het kader van dit kort geding, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [eiseres], voldoende aannemelijk te maken dat deze steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij over verschillende bronnen beschikt maar geen namen wil noemen. Hij heeft niet - per bron - meegedeeld of onderbouwd wat die bron en waarover die bron heeft verklaard. Daarmee is de juistheid van de beweringen van [gedaagde] volstrekt oncontroleerbaar gebleven en heeft hij de beschuldigingen niet aannemelijk kunnen maken. In dit kort geding moet er dan ook van worden uitgegaan dat de beschuldigingen ongefundeerd zijn.

4.5. Het uiten van deze ongefundeerde beschuldigingen is onrechtmatig jegens [eiseres]. Het is in het belang van [eiseres] noodzakelijk dat een en ander wordt rechtgezet. Rectificatie is daartoe een adequaat middel en ook proportioneel, voor zover de rectificatie wordt beperkt tot de digitale krant waarin [gedaagde] de beschuldigingen heeft geuit.

4.6. In de rectificatie kan - overeenkomstig het verzoek van [eiseres] - worden volstaan met de tekst dat de beschuldigingen niet juist zijn, een en ander zoals hieronder nader bepaald. De rectificatie zal in de Engelse taal moeten worden geplaatst, omdat de beschuldigingen in die taal zijn gepubliceerd. In de rectificatie moet gebruik worden gemaakt van hetzelfde lettertype en dezelfde lettergrootte als de publicatie waarop de rectificatie betrekking heeft. De kop van de rectificatie dient met vet gedrukte letters te worden geplaatst. Het belang van [eiseres] bij een herhaalde rectificatie, zoals door haar verzocht, is onvoldoende toegelicht en ook overigens niet gebleken.

4.7. De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd tot redelijk geachte bedragen, een en ander zoals hieronder nader is bepaald.

4.8. [Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die tot op heden aan de zijde van [eiseres] worden begroot op NAf 421,76 aan exploitkosten en NAf 450,00 aan griffierecht, zijnde in totaal NAf 871,76. Gezien de verwantschap van deze zaak met de zaak van Sint Martinus University tegen [gedaagde] (KG 80405/2016) en de omstandigheid dat de proceshandelingen in beide zaken nagenoeg gelijk zijn, zal in de onderhavige zaak geen gemachtigdensalaris worden toegekend.