Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
4.676 artikelen gevonden
IT 585

Producten moeten integreren

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 10 november 2011, LJN BU4197 (Atos IT Solutions and services tegen Staat der Nederlanden)

Kort geding. Aanbesteding. Terzijdestelling inschrijving. Nu de door de inschrijvers aan te bieden producten moeten integreren op het bestaande platform, waarvan de software (grotendeels) afkomstig is van Genesys, was het logisch dat de aanbestedende dienst dienaangaande garanties vroeg. Niet in strijd met artikel 23 leden 2 en 11 Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten ("Bao") dat die garanties moeten worden afgegeven door Genesys, omdat het voorwerp van de opdracht dat rechtvaardigt en niet kan worden aangenomen dat de mededinging daardoor ongerechtvaardigd wordt belemmerd. Tegenstrijdigheden in inschrijving, onder meer door bijvoeging van een onecht certificaat, komen geheel voor risico van de inschrijvende partij. Deze lenen zich niet voor een eenvoudig herstel. Bijlagen maken onlosmakelijk deel uit van de inschrijving. Geen aanleiding om te bepalen dat (eventueel) hoger beroep tegen het vonnis schorsende werking heeft. Vorderingen van Atos afgewezen

 

4.4. Tegen de achtergrond van het voorgaande is logisch en ook toelaatbaar dat de Belastingdienst, door het stellen van bepaalde eisen, garanties beoogt te verkrijgen dat de te leveren producten ook daadwerkelijk (vlekkeloos) zullen integreren op het CIM-platform, teneinde te voorkomen dat hij achteraf wordt geconfronteerd met integratie- c.q. implementatieproblemen. Atos kan niet worden gevolgd in haar stelling dat het bepaalde in artikel 23 leden 2 en 11 Bao er aan in de weg staat dat de Belastingdienst die garanties bewerkstelligt door als eis te stellen dat het betreffende product is c.q. zal worden gecertificeerd door Genesys. Allereerst is daarvoor van belang dat - bezien in het licht van het bepaalde onder 2.3.1 en 7.4.2 van het Beschrijvend Document en het zogenaamde "Grossmann-arrest" - aangenomen moet worden dat Atos haar rechten om zich daarop te beroepen heeft verwerkt. Niet gebleken is namelijk dat Atos in een eerder stadium van de aanbestedingsprocedure haar bezwaren dienaangaande kenbaar heeft gemaakt bij de Belastingdienst, hetgeen wel op haar weg lag. Door daarmee voor het eerst in de onderhavige procedure aan te komen, is Atos te laat. Het beroep van Atos op vraag 238 in een (niet overgelegde) Nota van Inlichtingen kan haar niet baten, omdat daarin niet - zonder meer - een beroep op strijd met artikel 23 Bao valt te lezen.

4.5. Overigens zou ook geen sprake zijn van strijd met artikel 23 lid 11 Bao, indien zou moeten worden geoordeeld dat door middel van voormelde vraag, waarin wordt gewezen op bevoordeling van Genesys, wel een beroep op strijd met die bepaling wordt gedaan. Nu het CKTO-produkt probleemloos moet kunnen integreren op het CIM-platform, dat (grotendeels) is opgebouwd met software van Genesys, rechtvaardigt het voorwerp van de opdacht dat gevraagd wordt om certificatie door Genesys. Bezien in het licht van het voorgaande kan evenmin worden aangenomen dat de certificatie door Genesys leidt tot een ongerechtvaardigde belemmering van de mededinging. Te minder nu Genesys klaarblijkelijk niet behoort tot de kring van kandidaat-inschrijvers ter zake van de onderhavige aanbesteding. Bovendien worden alle inschrijvende partijen, die gebruik maken van "third party producten", geconfronteerd met dezelfde kosten. Strijd met artikel 23 lid 2 Bao is dus ook niet aan de orde.

IT 583

Kruidenierinflight.com

Rechtbank Rotterdam 2 november 2011, LJN BU4847 (samenwerking Kruidenierinflight.com)

Contractrecht. Pre-contractuele fase. Afgebroken onderhandelingen. Afspraken over Corporate Identity: logo, website coördinatie, mededeling aangevraagde domeinnaam kruidenierinflight.com, inhoudsverzorging, verpakkingen, etc..

De onderhandelingen zijn in een zodanig stadium door gedaagde afgebroken dat eiser er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een samenwerking tussen partijen tot stand zou komen. Nu niet gebleken is van gegronde redenen voor het afbreken van de onderhandelingen en gesteld noch gebleken is dat er sprake was van gewijzigde of onvoorziene omstandigheden, dient beoordeeld te worden welke schade eiser in verband met het ongeoorloofd afbreken van de onder­han­de­lingen heeft geleden.

De door eiser gestelde gemiste inkomsten na het afbreken van de onderhandelingen betreffen niet een voor vergoeding in aanmerking komend positief maar negatief contractsbelang. In het onderhavige geval waarin partijen het tot stand brengen van een gezamenlijke onderneming beoogden, ligt het voor de hand dat het positief contractsbelang met name bestaat uit (een percentage van) de winst die gegenereerd zou worden indien een dergelijke samenwerking tot stand zou zijn gekomen. Hiervan dient eiser zich uit te laten bij akte en mag gedaagde zich bij antwoordakte op reageren.

4.14.  In de eerste plaats is (de totstandkoming van) een samenwerking op het gebied van luchtvaartcatering meer dan eens, ook in concrete bewoordingen, tussen partijen aan de orde geweest. Partijen hebben reeds in maart 2010 gesprekken met elkaar gevoerd over de mogelijkheden tot het opzetten van een samenwerking die zich zou gaan richten op de catering van luchtvaartmaatschappijen. Op 26 maart 2010 heeft de eerste bijeenkomst over de ontwikkeling van deze plannen plaatsgevonden waarbij een door [eiseres] opgesteld businessplan is gepresenteerd. Hierin zijn de ideeën en strategieën ten aanzien van de op te richten samenwerking uiteengezet. Op 9 juli 2010 heeft een tweede bijeenkomst plaatsge¬von¬den waarbij een uitgebreider businessplan, inclusief een financiële analyse, voor de beoogde samenwerking is gepresenteerd.

4.15.  In de tweede plaats is van belang dat partijen, vooruitlopend op de tot stand te brengen gezamenlijke onderneming, al gedeeltelijk uitvoering hebben gegeven aan hun plannen. Als door [gedaagde] niet, althans onvoldoende betwist, is komen vast te staan (i) dat [eiseres] vanaf juli 2010 gesprekken heeft gevoerd op verschillende afdelingen binnen de organisatie van [gedaagde] teneinde de middelen te inventariseren om de plannen nader te kunnen concretiseren en realiseren, dat hij (ii) met diverse externe partijen gesprek¬ken heeft gevoerd ter zake de ontwikkeling van het logo, de huisstijl, en de website van [bedrijf 1], dat hij zich heeft beziggehouden met de ontwikkeling van verschillende maaltijdconcepten en met (het design van) de verpakkingen van de maaltijden. Vaststaat dat [eiseres] voor de door haar verrichte werkzaamheden en in dat verband gemaakte autokosten facturen naar [gedaagde] heeft verzonden welke (deels) door [gedaagde] zijn betaald. Voorts staat als door [gedaagde] niet betwist vast dat zij zich met de formele oprichting van [bedrijf 1] heeft beziggehouden, zoals de inschrijving van [bedrijf 1] i.o. in de Kamer van Koophandel, en dat zij ten behoeve van deze onderneming relevante domeinnamen heeft laten registreren. Ook uit de als producties 16 tot en met 26 bij dagvaarding overgelegde e-mailberichten, die onder meer betrekking hebben op de inschrijving, het logo, de huisstijl en het assortiment van de op te richten vennootschap, kan worden afgeleid dat beide partijen vooruitlopend op de tot stand te brengen gezamenlijke onderneming, al gedeeltelijk uitvoering hebben gegeven aan hun plannen.
[gedaagde] heeft bij e-mailbericht d.d. 16 oktober 2010 [eiseres] voorzien van een inlognaam en wachtwoord zodat [eiseres] op het netwerk van [gedaagde] zou kunnen inloggen. Voorts is van belang dat, gelet op de (inhoud van de) door [eiseres] als productie 33 bij conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie overgelegde tekst met foto, [gedaagde] voornemens was om [eiseres] binnen haar organisatie te introduce¬ren als businessunit verantwoordelijke voor een nieuwe businessunit "[bedrijf 1]". Volgens [eiseres] betreft dit de tekst voor een intern bericht dat door [gedaagde] op haar intranet zou worden geplaatst. [gedaagde] heeft weliswaar ter comparitie aangegeven dat dit bericht nooit op haar intranet heeft gestaan, doch zij heeft niet, althans onvoldoende, betwist dat het de bedoeling van partijen was om [eiseres] binnen de organisatie van [gedaagde] als businessunit verantwoordelijke voor [bedrijf 1] te introduceren door plaatsing van voornoemd bericht op haar intranet.

4.16.  Toetsend aan de onder 4.13 weergegeven maatstaf is de rechtbank van oordeel dat het [gedaagde] niet vrij stond om zonder meer de onderhandelingen af te breken en af te zien van het aangaan van een samenwerking op het gebied van luchtvaartcatering. Naast hetgeen hiervoor onder 4.14 en 4.15 is overwogen, moet daarbij het volgende in aanmer¬king worden genomen.
Partijen onderhandelden reeds geruime tijd, van juli tot en met november 2010, over het oprichten van een nieuwe vennootschap ([bedrijf 1]) waarin [gedaagde] 95% van alle aandelen zou krijgen en [eiseres] een belang van 5% en een management¬vergoe¬ding zou ontvangen.
Voorts is ter comparitie het volgende door [eiseres] gesteld:
-  dat [gedaagde] in het laatste gesprek in maart 2010 tegen hem heeft gezegd: "Ik geloof er in. Volgende week gaan we spijkers met koppen slaan.";
-   dat in mei 2010 de heer [gedaagde] heeft gezegd dat er begonnen kon worden met de salariëring en dat [eiseres] de praktische zaken verder met [persoon 3] moest afhandelen;
-  dat hij op 19 juli 2010 met [persoon 3] heeft afgesproken dat er nog één gesprek zou komen met Foodinvest waarna het nieuwe bedrijf gestart zou worden;
-  dat dat gesprek op 21 juli 2010 in aanwezigheid van [persoon 3] heeft plaatsgevonden en dat hij de plannen heeft goedgekeurd.
[gedaagde] heeft deze stellingen van [eiseres] niet betwist. Derhalve gaat de rechtbank van de juistheid daarvan uit.

4.17.  Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.13 tot en met 4.16 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de onderhandelingen tussen partijen in een zodanig stadium door [gedaagde] zijn afgebroken dat [eiseres] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een samenwerking tussen partijen tot stand zou komen. Nu voorts niet gebleken is van gegronde redenen voor het afbreken van de onderhandelingen en gesteld noch gebleken is dat er sprake was van gewijzigde of onvoorziene omstandigheden, dient te worden beoordeeld welke schade [eiseres] in verband met het ongeoorloofd afbreken van de onderhandelingen heeft geleden. Bij hetgeen hierbij redelijk is, dient in elk geval rekening te worden gehouden met de stand waarin de onderhandelingen zich bevonden en de kans op succesvol afsluiten indien [gedaagde] niet de onderhande¬lingen zou hebben afgebroken, een en ander bezien in samenhang met hetgeen door [eiseres] wordt gevorderd.

IT 584

Gevolgen gewijzigde kansspelwet

Vlaamse Kansspelcommissie nodigt u uit voor Gevolgen van de gewijzigde kansspelwet, 1 december 2011 (aanmelding gratis vóór 25 november)

België. Kansspelwet.

9.15 u: Opening van de academische zitting Etienne Marique (Magistraat/Voorzitter Kansspelcommissie)   
9.25 u: Kansspelen via internet: het Belgisch model Paul De Vocht (Internetwerkgroep), Peter Naessens (Kansspelcommissie)
10.15 u: Een gereguleerd kansspelaanbod Sytze F. Kingma (Professor Universiteit Amsterdam)
11.00 u: Koffiepauze
11.15 u: Weddenschappen: stand van zaken Joris Petillon (Stanleybet), Philippe Vlaemminck (Advocaat)
12.15 u: Bescherming van de speler (EPIS), Jean-Christophe Castiaux (Acsone)
12.45 u: Buffet
14.15 u: Kansspelsector aan het woord: vragen & antwoorden
16.00 u: Koffiepauze
16.15 u: Europees kansspelbeleid in de toekomst Pamela Brumter-Coret (Europese Commissie)
16.45 u: Plechtige installatie European Regulatory Platform

IT 582

Working with pigs, Komplett chaos

Kantonrechter Rechtbank Rotterdam 21 september 2011, LJN BU4848 (Lezen e-mail)

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding. Lezen e-mailberichten van werknemer door werkgever. Geen reglement. E-mailberichten aan een klant van, met daarin: "(..) I can tell you it is impossible tot work with pigs, and that is what I am facing now!”, en ook “(..) Das wissen wir auch night was da los ist, es ist hier ein komplett chaos.(..)”. Inbreuk op privacy werknemer in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd en proportioneel.

3.4 Volgens [verzoekster] zijn de uitlatingen van [verweerder] zeer beschadigend voor het bedrijf. Daarnaast getuigen de e-mails van dusdanig grensoverschrijdend gedrag aan de zijde van [verweerder], dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden verwacht het dienstverband nog langer te laten voortduren.

5.4 In onderhavig geval heeft [verzoekster] ten aanzien van het bestaan van een gerechtvaardigd doel voor controle van de e-mailberichten gesteld, dat er verdenkingen bestonden dat meer werknemers bij de malversaties van [verweerder] betrokken waren en dat daarom controle van de e-mailberichten noodzakelijk was. De kantonrechter overweegt dat het hier om controle van zakelijke e-mailberichten gaat, waarvoor geldt dat de werknemer, eerder dan bij privé e-mailberichten, mag verwachten dat de werkgever van de inhoud van deze e-mails kennis kan nemen. Tegen deze achtergrond en gezien de familiare betrekkingen tussen [verweerder] en zijn vader en het feit dat laatstgenoemde betrokken was bij de misstanden binnen [verzoekster], is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft kunnen besluiten om tot controle van de e-mailberichten van [verweerder] over te gaan. Derhalve wordt geoordeeld dat [verzoekster] een gerechtvaardig doel had voor controle van de zakelijke e-mailberichten van [verweerder]. De kantonrechter is voorts van oordeel dat het gekozen middel proportioneel is nu een minder belastend middel om de betrokkenheid van [verweerder] te controleren niet voorhanden was.

5.5 Gezien het voorgaande dient de inbreuk van [verzoekster] op de privacy van [verweerder] onder de gegeven omstandigheden als gerechtvaardigd en proportioneel te worden aangemerkt. Derhalve kunnen de door [verzoekster] in het geding gebrachte e-mailberichten worden meegenomen bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden dan wel verandering in de omstandigheden.

IT 581

EU ICT overheidsopdracht

Gerecht EU 15 november 2011, Zaak T-170/10 (Computer task Group Luxembourg tegen HvJ EU)

Overheidsopdrachten voor dienstverlening, Aanbestedingsprocedure: Terbeschikkingstelling van ondersteuning aan de gebruikers van computersystemen. Afwijzing van een offerte voor de late indienen en gunning van de opdracht aan een andere bieder. Beroep tot nietigverklaring. Niet-contractuele verantwoordelijkheid.

Ten eerste wordt gevorderd de nietigverklaring van de beslissing van 9 februari 2010 van de commissie die de offertes moest openen, tot afwijzing, wegens te late indiening, van de offerte die verzoekster heeft ingediend in het kader van de aanbestedingsprocedure betreffende diensten inzake ondersteuning voor gebruikers van IT-systemen van het eerste en tweede niveau, callcenter, beheer van eindgebruikerhardware (PB 2009/S 217-312292) en van de beslissing om de opdracht aan een andere inschrijver te gunnen en ten tweede een vordering tot schadevergoeding. Beroep wordt afgewezen.

IT 580

Keuken via internetveiling

Rechtbank Alkmaar 28 juli 2010, LJN BU4800 (eiser tegen b.v. gedaagde)

Als randvermelding. Eiser heeft een keuken gekocht via een internetveiling en laten deze keuken door gedaagde naar hun huis vervoeren. Tijdens het vervoer raakt de keuken beschadigd. Gedaagde beroept zich op de maximale aansprakelijkheid van € 3,40 per kilo volgens de Algemene Vervoerscondities. Gelet op de ernst en de omvang van de schade wordt dit beroep afgewezen. De vervoerder is aansprakelijk voor de schade.

Als niet betwist staat vast dat Gedaagde is tekort geschoten in de hoofdverplichting uit de overeenkomst (art. 8:1095 BW). Gedaagde is daarom aansprakelijk voor de door Eiser geleden schade, die zoals hiervoor is overwogen euro 8.249,- bedraagt.
De vraag of de aansprakelijkheid beperkt dient te worden, zoals door Gedaagde is bepleit, wordt ontkennend beantwoord. Gelet op de ernst en de aard van de schade zoals gebroken glazen, deuren c.q. panelen en krassporen daarop, alsmede de omvang van die schade alsmede de hoogte van genoemd schadebedrag, moet worden geconcludeerd dat de betreffende keuken zo goed als teniet is gegaan. Wordt daarbij in ogenschouw genomen dat de keuken door Eiser gekocht is op een (internet)veiling en de waarde daarvan op zijn minst gelijk doch eerder hoger is dan de door Eiser betaalde koopsom, dan is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Gedaagde haar aansprakelijkheid zou kunnen beperken als door haar bepleit en dient Eiser volledige schadeloosstelling te genieten. Dat betekent dat het gevorderde als na te melden zal worden toegewezen en voornoemd artikel 13 van de AVC zal worden vernietigd.

De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn eveneens toewijsbaar nu voldoende is gebleken van werkzaamheden die meer handelingen hebben omvat dan die waarvoor artikel 241 Rv een vergoeding pleegt in te sluiten, niet (voldoende) heeft weersproken, terwijl de rechtbank daarenboven de hoogte van bedoelde kosten, mede in relatie tot het rapport "Voor-werk II", niet buitensporig voorkomt.

Gedaagde dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld

IT 579

Luisterboeken

HvJ EU 17 november 2011, zaak C-461/10 (Bonnier Audio AB, Earbooks AB, Norstedts Förlagsgrupp AB, Piratförlaget Aktiebolag, Storyside AB tegen Perfect Communications Sweden AB ("ePhone") - dossier

Prejudiciële vragen Högsta domstol, Zweden. Auteursrechten en naburige rechten. Luisterboeken en bestanduitwisseling. Recht op doeltreffende bescherming van intellectuele eigendom. Handhavingsrichtlijn 2004/48/EG artikel 8 Bescherming van persoonsgegevens, elektronische communicatie en het bewaren van bepaalde gegenereerde gegevens, openbaarmaking van persoonsgegevens. Richtlijn 2002/58/EG: een vordering tot staking tegen een internet service provider, de naam en het adres van de gebruiker van een IP-adres informatie - artikel 15 - richtlijn 2006/24/EG - Artikel 4. bestanden delen

 

Vraag

Staat richtlijn 2006/24/EG [...gegevensbewaring], in de weg aan de toepassing van een op artikel 8 van [handhavings]richtlijn 2004/48/EG gebaseerde nationale bepaling volgens welke in een civielrechtelijke procedure een internetprovider met het oog op de identificatie van een abonnee kan worden gelast aan een auteursrechthouder of diens vertegenwoordiger informatie te verstrekken over de abonnee aan wie de internetprovider het IP-adres heeft toegewezen dat is gebruikt om inbreuk te maken op het auteursrecht, wanneer de verzoeker een duidelijk bewijs van de inbreuk op een bepaald auteursrecht heeft overgelegd en die maatregel in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel?

Heeft de omstandigheid dat de lidstaat de richtlijn bewaring van gegevens nog niet in nationaal recht heeft omgezet ofschoon de termijn daarvoor is verstreken, invloed op het antwoord op vraag 1?

Conclusie AG - lees verder voor computervertaling

63. Nach alledem schlage ich dem Gerichtshof vor, auf die Vorlagefragen des Högsta domstol wie folgt zu antworten: Die Richtlinie 2006/24/EG des Europäischen Parlaments und des Rates vom 15. März 2006 über die Vorratsspeicherung von Daten, die bei der Bereitstellung öffentlich zugänglicher elektronischer Kommunikationsdienste oder öffentlicher Kommunikationsnetze erzeugt oder verarbeitet werden, und zur Änderung der Richtlinie 2002/58/EG gilt nicht für die Verarbeitung personenbezogener Daten für andere als die in Art. 1 Abs. 1 dieser Richtlinie genannten Zwecke. Demzufolge steht diese Richtlinie der Anwendung einer nationalen Vorschrift nicht entgegen, nach der in einem zivilrechtlichen Verfahren einem Internetdienstleister zu dem Zweck, einen bestimmten Teilnehmer identifizieren zu können, aufgegeben wird, einem Urheberrechtsinhaber oder dessen Vertreter Auskunft über den Teilnehmer zu geben, dem der Internetdienstleister eine bestimmte IP‑Adresse zugeteilt hat, von der aus die Verletzung begangen worden sein soll. Diese Angaben müssen jedoch gemäß detaillierten nationalen Rechtsvorschriften, die unter Beachtung der für den Schutz personenbezogener Daten geltenden unionsrechtlichen Bestimmungen erlassen worden sind, im Hinblick auf ihre Weitergabe und Verwendung zu diesem Zweck auf Vorrat gespeichert worden sein. In Anbetracht der Antwort auf die erste Frage ist die zweite Frage gegenstandslos geworden.

Computergestuurde vertaling

Richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van richtlijn 2002/58/EG is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor andere dan de genoemde doeleinden als bedoeld in artikel 1, paragraaf 1 van deze richtlijn. Daarom staat de richtlijn de toepassing van een nationale bepaling niet in de weg, in het kader van een civiele procedure, om een specifieke abonnee te identificeren, indien de rechter opdracht gaf aan een internet service provider bekend te maken aan de houder van het auteursrecht, of zijn rechtverkrijgende, informatie over de identiteit van de abonnee aan wie de handelaar heeft toegewezen een IP-adres dat zou zijn gebruikt om dat recht te bewerkstelligen. Toch moet deze informatie in overeenstemming met gedetailleerde nationale wetgeving, die is aangenomen in overeenstemming met de EU-wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens worden, opgeslagen in het kader van distributie en het gebruik voor dit uiteindelijke doel. Gelet op het antwoord op de eerste vraag, is de tweede vraag niet relevant.

IT 577

Computervredebreuk

HR 15 november 2011, LJN BR5551 (mét Conclusief PG Vegter, strafkamer computervredebreuk)

Als randvermelding. Bewijsklacht feitelijk leiding geven. Computervredebreuk. Het oordeel van het Hof, dat heeft vastgesteld dat verdachte - hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden - geen maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat met de inlogcodes zou worden ingelogd op de nieuwsserver van het ANP, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat van die inlogcodes gebruik zou worden gemaakt om onbevoegd toegang te krijgen tot de server van het ANP, is niet onbegrijpelijk. HR verwerpt het beroep ex art. 81 RO.

 

2.4. Gelet op het voorgaande is het oordeel van het Hof, dat heeft vastgesteld dat de verdachte - hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden - geen maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat met de inlogcodes zou worden ingelogd op de nieuwsserver van het ANP, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat van die inlogcodes gebruik zou worden gemaakt om onbevoegd toegang te verkrijgen tot de server van het ANP, niet onbegrijpelijk. Het middel faalt.

3. Beoordeling van het tweede en het derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

IT 576

Verhouding rechtsgangen

Rechtbank Rotterdam 2 november 2011, LJN BU4426 (KPN B.V. tegen UPC Nederland B.V.)

In't kort, wellicht ten overvloede. Onverschuldigde betaling Fixed Terminating Access (FTA)-tarieven. Verhouding bestuursrechtelijke rechtsgang (OPTA) en civielrechtelijke rechtsgang. Stuiting verjaring: e-mail geldt als schriftelijke mededeling.

4.2. UPC heeft primair aangevoerd dat KPN niet-ontvankelijk is in haar vordering vanwege de formele rechtskracht van het Afwijzingsbesluit en het besluit van OPTA van 29 juni 2005 waarin het bezwaar tegen het Afwijzingsbesluit ongegrond is verklaard. Nu KPN de bestuursrechtelijke rechtsgang heeft gekozen, staat de civielrechtelijke rechtsgang niet langer voor haar open. In onderhavige procedure vraagt KPN de rechtbank immers hetzelfde te doen als zij OPTA verzocht te doen, namelijk UPC dwingen jegens KPN in bedoelde periode een bepaald FTA-tarief te hanteren, aldus UPC. KPN heeft deze stellingen van UPC gemotiveerd betwist.

4.3. De rechtbank verwerpt onderhavig verweer van UPC. Volgens vaste jurisprudentie staat het feit dat er ook mogelijkheden bestaan om langs bestuursrechtelijke weg aan bepaalde gedragingen een einde te maken niet in de weg aan een gang naar de burgerlijke rechter (zie onder meer Hoge Raad, 17 september 1982, NJ 1983, 278 en Hoge Raad 28 september 2007, NJ 2007, 521). Dit geldt onverkort voor de onderhavige vordering van KPN tegen UPC als particuliere (rechts)persoon. Voorts heeft KPN er terecht op gewezen dat het resultaat dat in onderhavige procedure kan worden verkregen, te weten een veroordeling tot betaling van een bepaalde geldsom met daarbij een executoriale titel, niet via bestuursrechtelijke weg verkregen had kunnen worden. In het door KPN ingezette bestuursrechtelijke traject had slechts OPTA de bevoegdheid handhavend op te treden en had KPN geen mogelijkheid rechtstreeks jegens UPC te ageren. Hierbij komt dat via de bestuursrechtelijke weg alleen een beslissing (tot handhaving) voor de toekomst, doch niet voor het verleden genomen had kunnen worden, terwijl het Afwijzingsbesluit is genomen op een moment (24 december 2004) dat de periode waar het in casu om gaat (24 september 2003 tot 1 augustus 2004) reeds was afgelopen. Gezien het voorgaande kan ook niet gezegd worden dat partijen thans voor de tweede maal over hetzelfde geschilpunt strijden, zoals UPC heeft betoogd.

4.6. (...) De rechtbank is voorts van oordeel dat de strekking van artikel 3:317 BW als hiervoor vermeld met zich brengt dat er een ruime uitleg wordt gegeven aan het begrip ‘schriftelijk’. Gelet op de tegenwoordige stand van de communicatie kunnen een e-mail en de daarbij gevoegde bijlagen in beginsel als schriftelijke mededelingen worden aangemerkt, waarbij het niet ter zake doet of de e-mail dan wel de bijlage door de ontvanger daadwerkelijk wordt uitgeprint. In casu is er geen aanleiding van dit beginsel af te wijken, nu UPC een professionele, grote en deskundige partij is.
Ook aan de stelling van UPC dat de betreffende mail niet was gezonden aan personen die bevoegd waren UPC te vertegenwoordigen, gaat de rechtbank voorbij. Uit het tegenvoorstel dat UPC heeft gedaan en de vaststellingsovereenkomst waarin onderhavige vordering ook wordt vermeld, blijkt dat het voorstel in ieder geval bij de bevoegde personen van UPC terecht is gekomen.