Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
4.671 artikelen gevonden
IT 1414

Jaarboek op zakelijke laptop doet geen afbreuk aan persoonlijk karakter

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 februari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:753 (Appellante tegen geïntimeerde)
Onrechtmatige daad. Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Particulier onderzoeksbureau betrekt de inhoud van een digitaal dagboek/jaarboek van werknemer in zijn onderzoek en verstrekt inzage aan werkgever. In casu niet geoorloofd. Het jaarboek, waarin zowel individuele activiteiten als persoonlijke ideeën en gedachten waren genoteerd, voldoet aan die definitie 'persoonsgegevens'. Voor zover [appellante] bedoeld heeft te betogen dat het enkele feit dat het jaarboek zich op een zakelijke en niet voor privé-doeleinden te gebruiken laptop bevond, afbreuk doet aan het persoonlijke karakter in de door de Wbp bedoelde zin, snijdt dit gelet op deze ruime definitie geen hout. Schade is aannemelijk. Verwijzing naar schadestaatprocedure.

5.4. Art. 1 Wbp definieert het begrip persoonsgegeven als elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Het jaarboek, waarin zowel individuele activiteiten als persoonlijke ideeën en gedachten waren genoteerd, voldoet aan die definitie. Voor zover [appellante] bedoeld heeft te betogen dat het enkele feit dat het jaarboek zich op een zakelijke en niet voor privé-doeleinden te gebruiken laptop bevond, afbreuk doet aan het persoonlijke karakter in de door de Wbp bedoelde zin, snijdt dit gelet op deze ruime definitie geen hout. Overigens is de stelling dat het [geïntimeerde] niet zou zijn toegestaan om privé-documenten op de laptop op te slaan niet onderbouwd: uit de te dier zake overgelegde stukken blijkt slechts dat de medewerkers van EI restricties waren opgelegd ten aanzien van het gebruik van internet en e-mail. De mogelijk zakelijk aandoende benaming “EI-jaarboek” maakt naar ’s hofs oordeel evenmin dat het hier niet om persoonsgegevens gaat.

5.6. Dat [geïntimeerde] nimmer expliciet toestemming heeft verleend om de inhoud van zijn jaarboek bij het onderzoek te betrekken en aan EI ter inzage te geven, staat vast. Gelet op de definiëring van het begrip toestemming in de Wbp, in de Gedragscode nog aangescherpt met een expliciete vergewisplicht, dient voorzichtigheid te worden betracht bij de conclusie dat deze impliciet werd gegeven. Het enkele feit dat [geïntimeerde] op dit punt geen vragen heeft gesteld of niet heeft geprotesteerd, is dan ook niet voldoende. Bovendien is niet uit te sluiten dat zijn positie als werknemer de assertiviteit in dit opzicht neerwaarts beïnvloedt. Voor het aannemen van zijn stilzwijgende toestemming is - in ieder geval - nodig dat het [geïntimeerde] bij het afgeven van de laptop zonder meer duidelijk moest zijn dat de naspeuringen van [appellante] ook een onderzoek naar (en: in) zijn persoonlijke documenten zouden omvatten. Dat nu is hier naar ’s hofs oordeel niet het geval. Daargelaten of door EI tijdens de bijeenkomst waarbij om afgifte van de laptops werd verzocht is gegarandeerd dat persoonlijke bestanden niet zouden worden geopend (zoals [geïntimeerde] heeft gesteld en [appellante] heeft betwist), blijkt uit de door de stafleden nadien op 20 september 2007 gestelde vragen dat daaromtrent misverstand kon bestaan. Het standpunt dat het voor [geïntimeerde] zonneklaar moest zijn dat hij met het inleveren van de laptop ook de inhoud van zijn jaarboek vrijgaf, stuit daarop af. Dat [geïntimeerde] vervolgens naar aanleiding van het door EI gegeven antwoord niet alsnog bezwaren heeft geuit, kan hem alleen al niet worden tegengeworpen omdat dat antwoord niet rechtstreeks aan hem was gericht. Verder ligt, zoals uit het voorgaande volgt, de bal in deze niet bij [geïntimeerde], maar bij [appellante]. [appellante] had zich, overeenkomstig haar zelfopgelegde gedragscode, ervan moeten vergewissen dat [geïntimeerde] de vereiste toestemming had verleend. Nu zij dat heeft nagelaten, kan zij de vorderingen van [geïntimeerde] niet met een beroep op gegeven toestemming afwenden.
De grief faalt.

5.10. Voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure is allereerst vereist dat aansprakelijkheid vaststaat. Aan dat vereiste is gelet op het vorenoverwogene voldaan. Voorts is vereist dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Ook aan dat vereiste is voldaan, nu het hof heeft vastgesteld dat de disciplinaire maatregelen, waaronder een demotie, als gevolg van de door [appellante] vrijgegeven informatie zijn getroffen. Of en in hoeverre het handelen van [appellante] ook reputatieschade, psychische klachten, arbeidsongeschiktheid, de beëindiging van de arbeidsrelatie en een structurele achteruitgang in inkomen en positie heeft veroorzaakt, zoals [geïntimeerde] stelt, is in deze procedure onduidelijk gebleven. Het hof acht dit gelet op de inhoud van de disciplinaire maatregelen en mede gelet op de duur van zijn arbeidsverleden en het onweersproken gegeven dat hij kort voordien nog promotie had gemaakt, niet op voorhand uitgesloten. Een en ander vergt een onderzoek waarbij naar het zich laat aanzien deskundigen zullen moeten worden betrokken. Om die reden is de begroting van de schade op dit moment niet mogelijk. De vordering tot verwijzing naar de schadestaat is dan ook toewijsbaar (vgl HR 16 april 2010 ECLI etc BL2229).
IT 1413

Gebrek enkele defibrillators rechtvaardigt ontbinding alle 19 zonder gebruiksvergoeding

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 februari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:755 (Veiligheids Centrum Oosterhout V.O.F. tegen Cardio Saver B.V.)
Koopovereenkomsten betreffende 22 defibrillatoren (AED's), 3 in 2009, 19 in 2010. Een aantal van de geleverde AED's vertoont gebreken. Koper ontbindt de overeenkomsten betreffende alle AED's. Het hof acht de ontbinding t.a.v. de in 2010 geleverde AED's terecht. Doordat in een aantal AED's sprake is van gebreken, is het vertrouwen geschaad dat alle AED's storingsvrij zijn. Dat vertrouwen is, gelet op de functie van een AED, van essentieel belang. Koper had aanspraak op vervanging van de negentien AED's. Nu verkoper niet wilde vervangen, kon koper tot ontbinding van de overeenkomst overgaan.

Het hof gaat uitgebreid in op de stelling van verkoper dat zij aanspraak heeft op een vergoeding voor het gebruik van de AED's. Deze stelling wordt verworpen.

3.22. Ten aanzien van een vordering tot waardevergoeding in geval van een ontbinding van een koopovereenkomst (niet zijnde een consumentenkoop) is het volgende van belang:

- Ingevolge artikel 7: 10 lid 3 BW blijft de verkochte zaak na de levering voor risico van de verkoper wanneer de koper (later) op goede gronden de overeenkomst ontbindt. Uit de parlementaire Geschiedenis (TM art 7: 10 BW, Parl. Gesch. Inv., pag. 100) volgt dat het risico dat aldus voor de verkoper blijft zowel betreft het tenietgaan en de achteruitgang van de zaak die vóór de ontbindingsverklaring intraden, als die welke na die verklaring zijn ontstaan. Een waardevermindering van de verkochte zaak komt op grond van deze bepaling in geval van een terechte ontbinding door de koper voor risico van de verkoper;

- Ingevolge artikel 7: 10 lid 4 BW juncto artikel 6: 78 BW geldt dat indien de koper niet aan zijn ongedaanmakingsverbintenis kan voldoen en hem dat niet kan worden toegerekend, hij slechts tot schadevergoeding gehouden is voor zover hij voordeel heeft genoten, met inachtneming van de regels van ongerechtvaardigde verrijking;

- Uit de Parlementaire Geschiedenis op artikel 7: 21 BW (zie MvT art 7: 21, Parl. Gesch. Inv., pag. 136/137 en MvA II art 7:21, Parl. Gesch. Inv., pag. 141) volgt dat de wetgever welbewust geen specifieke bepaling heeft opgenomen om de koper te verplichten bij ontbinding van de overeenkomst een gebruiksvergoeding te betalen. Het zal zich volgens de MvT slechts bij uitzondering voordoen dat een gebrek na zo lange tijd wordt ontdekt dat het, uitgaande van het feit dat de verkoper in beginsel het risico van tekortkomingen behoort te dragen, redelijk zou kunnen zijn dat de koper een vergoeding voor het gebruik betaalt. In die uitzonderingsgevallen zou een verplichting tot vergoeding door de rechter op ongerechtvaardigde verrijking of op de redelijkheid en billijkheid gebaseerd kunnen worden;

- Artikel 6: 275 BW bepaalt dat de artikelen 3: 120 - 124 BW van overeenkomstige toepassing zijn op de ongedaanmakingsverbintenis met betrekking tot hetgeen daarin is bepaald omtrent de afgifte van vruchten en de vergoeding van kosten en schade. Ingevolge artikel 3: 120 BW behoren (onder meer) de opeisbaar geworden burgerlijke vruchten (zoals de opbrengst uit verhuur) van een roerende zaak toe aan de bezitter ervan. Een vordering van de eigenaar tot betaling van een gebruiksvergoeding lijkt zich niet te verdragen met de strekking van deze bepaling, ook al kan het genot van een zaak niet tot de vruchten van een zaak gerekend worden. Als de bezitter te goeder trouw de opbrengsten uit bijvoorbeeld huur van de zaak mag behouden, is niet goed verklaarbaar dat de bezitter te goeder trouw die de zaak zelf gebruikt enkel vanwege dat gebruik een gebruiksvergoeding zou moeten betalen;

- Artikel 6: 278 BW verplicht de partij die ontbinding vordert tot bijbetaling wanneer de waardeverhouding van de wederzijdse ongedaanmakingsverplichtingen ten gunste van de ontbindende partij is gewijzigd en aannemelijk is dat zonder die wijziging geen ontbinding zou zijn gevorderd. Met deze bepaling wordt voorkomen dat op grond van oneigenlijke motieven tot ontbinding wordt overgegaan.

Uit het hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de diverse relevante bepalingen geen eensluidend antwoord geven op de vraag of een vordering tot een gebruiksvergoeding toewijsbaar is. Waar uit de artikelen 7: 10 BW en 6: 275 BW juncto 3: 120 lid 1 BW kan worden afgeleid dat een gebruiksvergoeding niet kan worden toegewezen, lijkt uit artikel
7: 10 lid 4 BW juncto artikel 6: 78 BW juist wel te volgen dat een dergelijke vordering, mits sprake is van een achteruitgang van de zaak, toewijsbaar is (artikel 6: 278 BW regelt een specifieke situatie, die hier, nu daarop geen beroep is gedaan, verder buiten beschouwing kan blijven).

Omdat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever ervan is uitgegaan dat slechts in uitzonderlijke situaties een gebruiksvergoeding verschuldigd is, acht het hof een vordering tot betaling van een gebruiksvergoeding slechts in uitzonderlijke situaties toewijsbaar. Het enkele gebruik van een zaak door de koper is echter onvoldoende voor toewijsbaarheid van een dergelijke vordering. Er dient sprake te zijn van een situatie waarin voldaan is aan de vereisten van ongerechtvaardigde verrijking en waarin het uitblijven van een gebruiksvergoeding naar normen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Cardio Saver heeft niets aangevoerd dat de conclusie rechtvaardigt dat een zo uitzonderlijke situatie zich hier voordoet. Dat volgt ook niet uit de vaststaande feiten. Daaruit komt veeleer naar voren dat VCO de AED's heeft doorgeleverd aan haar afnemers en na enige maanden heeft moeten terugnemen. Zo het gebruik van haar afnemers al aan VCO kan worden toegerekend, geldt dat deze afnemers slechts gedurende een aantal maanden gebruik hebben kunnen maken van de AED’s en in die periode geconfronteerd zijn met diverse storingen. Het hof ziet dan ook geen reden om het verweer van Cardio Saver te honoreren, dat op de vordering tot terugbetaling een gebruiksvergoeding in mindering moet worden gebracht.

IT 1412

Wetsvoorstel en toelichting implementatie richtlijn computercriminaliteit

Wetsvoorstel tot implementatie van richtlijn 2013/40/EU van het Europees Parlement en de Raad over aanvallen op informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad (PbEU L 218/8)Memorie van Toelichting wetsvoorstel implementatie richtlijn 2013/40/EU
Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van de richtlijn 2013/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 over aanvullen op informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad (PbEU L218/8)(hierna: de richtlijn). De implementatietermijn van de richtlijn loopt af op 4 september 2015 (artikel 16 van de richtlijn). Vóór die datum dient de richtlijn door de lidstaten op nationaal niveau te zijn omgezet. Een transponeringstabel is in de bijlage bij deze memorie van toelichting opgenomen.

De implementatie van de richtlijn leidt tot enkele aanscherpingen van strafbaarstellingen van computercriminaliteit in het Wetboek van Strafrecht. De wijzigingen betreffen enkele verhogingen van strafmaxima en de toevoeging van een aantal strafverzwarende omstandigheden aan de computerdelicten.

De richtlijn bouwt voort op het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (Trb. 2002, 18; hierna: het Cybercrimeverdrag) en vervangt het bestaande kaderbesluit uit 2005 (Kaderbesluit 2005/222/JBZ van 24 februari 2005 over aanvallen op informatiesystemen; PbEU L 69/67; hierna: het kaderbesluit). De richtlijn bevat enkele aanvullingen ten opzichte van het kaderbesluit. Voor een deel zijn deze aanvullingen ontleent aan het Cybercrimeverdrag. Voor een deel zijn deze aanvullingen, ook ten opzichte van het Cybercrimeverdrag, nieuw. Het betreft met name de bepalingen over de strafmaxima en strafverzwarende omstandigheden.

Dit kabinet onderkent de toenemende risico’s van cybercriminaliteit en wil dit fenomeen krachtig aanpakken. Ik verwijs ook naar het thans aan de Raad van State ter advisering voorgelegde wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van cybercrime (computercriminaliteit III). De richtlijn, waarin onder meer een aantal strafmaatverhogingen is opgenomen, sluit bij deze aanpak aan.

Van cybercriminaliteit gaan grote dreigingen uit, zoals bijvoorbeeld gevaar voor maatschappelijke ontwrichting en voor het vertrouwen in het financieel-economische systeem. Dat risico is vooral aan de orde bij aanvallen via zogenoemde ‘botnets’, waarbij controle op afstand over een aanzienlijk aantal computers tot stand wordt gebracht door deze door middel van gerichte cyberaanvallen te besmetten met kwaadaardige software. Als het eenmaal tot stand is gekomen, kan het netwerk van computers dat de ‘botnet’ vormt, zonder medeweten van de gebruikers ervan, worden ingezet om een grootschalige cyberaanval uit te voeren, die ernstige schade kan veroorzaken. Grootschalige cyberaanvallen kunnen onder andere ernstige economische schade veroorzaken doordat informatiesystemen uitvallen en communicatie wordt onderbroken en doordat er commercieel vertrouwelijke of andere gegevens verloren gaan of worden gewijzigd. Ontwrichting of vernietiging van vitale infrastructuren, zoals energiecentrales, vervoersnetwerken en overheidsnetwerken, kunnen aanzienlijke gevolgen hebben. In verband met de naar zijn aard veelal grensoverschrijdende cybercriminaliteit en grensoverschrijdende gevolgen is het noodzakelijk om een gezamenlijke Europese aanpak te ontwikkelen. Dit voorkomt ‘safe havens’. Voorkomen moet worden dat personen (via computers) in landen waar bepaalde feiten niet strafbaar zijn gesteld of met een lage straf worden bedreigd, computercriminaliteit ten aanzien van de Nederlandse overheid, Nederlandse bedrijven en burgers kunnen plegen.

Om beter weerstand te kunnen bieden aan deze problematiek is er behoefte aan het verzamelen – op EU niveau – van vergelijkbare gegevens over de in de richtlijn bedoelde strafbare feiten. Met behulp van deze gegevens, zoals bijvoorbeeld over modus operandi en frequentie, kunnen dreigingsevaluaties en strategische evaluaties van cybercriminaliteit worden uitgevoerd. Op basis daarvan kan een beter inzicht ontstaan in huidige en toekomstige dreigingen en kunnen meer passende en gerichte besluiten worden genomen over het bestrijden en voorkomen van aanvallen op informatiesystemen. Het verzamelen en doorgeven van dergelijke gegevens sluiten aan bij de huidige werkzaamheden van het Team High Tech Crime (THTC) van de dienst nationale recherche van de landelijke eenheid van politie, dat nu al het 24/7 contactpunt voor andere staten is als het gaat om de bestrijding van cybercrime door Nederland en bij de huidige werkzaamheden van het nationaal cyber security centrum van de NCTV. Beide organisaties beschikken ook al over regulieren contacten met enerzijds Europol en anderzijds ENISA.
IT 1411

Lancering new gTlds: het internet wordt nooit meer hetzelfde

Bijdrage ingezonden door Theo-Willem van Leeuwen, Abcor.
Welke domeinnaam moet je als bedrijf registreren? Alleen de .NL of ook de .BIZ, .ORG, .COM etc.? Vanaf dit jaar komen er een kleine 600 nieuwe topleverldomeinnamen bij. Denk aan .CAR, .FASHION, . FINANCE, . SHOP, . RETAIL etc. Het is ondoenlijk om alle domeinnaam te registreren. Waar moet je als bedrijf rekening mee houden en hoe gaat het internet veranderen door de lancering komende drie jaar van al die nieuwe extensies.

Voor bedrijven is het zoeken van een juiste naam voor het bedrijf of een product een ware bevalling. Als er een naam bedacht is, zijn er nog wat hordes te nemen. Is de naam wel te gebruiken in verband met oudere overeenstemmende merken of handelsnamen? En voor de dagelijkse praktijk heel belangrijk: is de domeinnaam nog wel beschikbaar? Helaas is dat vaak niet het geval.

Een domeinnaam is een vestigingsadres op het internet zodat een website van een bedrijf simpel te vinden is. Dat adres is gekoppeld aan een landcode (zoals .NL) of een generieke code (zoals .BIZ). Nederlandse bedrijven maken vaak gebruik van de Nederlandse extensie .NL. In Nederland zijn ruim vijf miljoen domeinnamen geregistreerd. Hiermee staat Nederland in de top vijf van landen met de meeste domeinnamen. Het nadeel hiervan is, dat bij de lancering van een nieuw bedrijf, de daarbij behorende domeinnaam al vaak is geregistreerd.

Stel het bedrijf heet ALEX en verkoopt herenmode. De domeinnaam www.alex.nl is al geregistreerd door een bank, dus die kan niet gebruikt worden. Aan de domeinnaam kan dan iets worden toegevoegd (bijvoorbeeld www.alexherenkleding.nl) maar dat is niet aantrekkelijk. Een korte naam heeft twee voordelen. De consument onthoudt het makkelijker en hoe korter de domeinnaam, des te minder tikfouten worden er gemaakt (dus meer bezoek). Als alternatief kan er een generieke extensie gebruikt worden zoals .BIZ of .ORG. Dit is in Nederland ook niet aantrekkelijk omdat de gemiddelde consument ervan uitgaat dat er een .NL domeinnaam wordt gebruikt.

Het probleem dat een naam maar een keer vergeven kan worden, is niet typisch Nederlands. Wereldwijd speelt dit al jaren. Om die reden is besloten om naast de landenextensies heel veel nieuwe generieke extensies toe te laten op het internet. Bedrijven die hier brood in zagen, konden zich hiervoor inschrijven. Gevolg: er worden komende jaren ca zeshonderd nieuwe generieke extensies gelanceerd. De verwachting is dat de eerste nieuwe extensies dit jaar actief worden. Voor accountants bedrijven komt er een .ACCOUNTANT , voor bijvoorbeeld kledingzaken de .FASHION. Voor vrijwel iedere branche komt er een nieuwe extensie. Ook al heeft een bedrijf al een .NL domeinnaam, dan is het toch verstandig deze nieuwe branchegerelateerde domeinnaam te registreren.

Een aantal grote bedrijven (waaronder Google) heeft massaal nieuwe extensies aangevraagd. De verwachting is, dat door de nieuwe extensies de vindbaarheid van websites sterk zal wijzigen. Belangrijk voor de ranking (o.a. bij Google), is onder andere de juiste domeinnaam. Waarschijnlijk krijgen domeinnamen die gekoppeld zijn aan de extensie van een branche een hogere waardering (zeker door Google want die moet haar geld terugverdienen). Alex herenmode, krijgt dus een hogere positie als die gebruik maakt van de domeinnaam www.alex.fashion in plaats van www.alex.nl. Omdat ook hier een domeinnaam maar een keer vergeven kan worden, moeten bedrijven hier wel tijdig op inspelen. Bedrijven die een merk hebben, kunnen gebruik maken van een speciale procedure om met voorrang een domeinnaam te claimen. Anticipeer daarom nu, want na 2015 wordt het internet nooit meer hetzelfde. Laat de belangrijkste namen registreren als merk en laat die merken inschrijven in de Trademark Clearinghouse.

Theo-Willem van Leeuwen

IT 1410

Geen beroep op gevolgschade als dat in eigen voorwaarden ook is uitgesloten

Rechtbank Gelderland 30 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:6411 (NMA office equipment tegen De Wal ICT)
Overeenkomst tot levering en implementatie van software (e-Synergy en Exact Globe); vraag of deugdelijk is nagekomen; vraag of ontbinding gerechtvaardigd is; nadien aan het licht gekomen gebrek; verwijzing naar de rol voor akte uitlating te benoemen deskundige. Door meermalig dezelfde of nagenoeg dezelfde algemene voorwaarden in haar overeenkomsten te gebruiken waarin is opgenomen dat gevolgschade is uitgesloten, kan er ook geen beroep worden gedaan op  6:233 BW, zo bepaalt artikel 6:235 lid 3 BW.

3.2. [NMA] heeft voor De Wal consultancy werkzaamheden verricht in verband met de implementatie van Exact Synergy en Globe. Deze consultancy werkzaamheden heeft zij, zoals afgesproken, op uurtarief uitgevoerd en tot september 2011 gefactureerd. Daarvoor heeft zij De Wal diverse facturen gestuurd voor een totaalbedrag van € 25.287,50.

De Wal vordert ontbinding van de overeenkomst, terugbetaling van reeds betaalde facturen en een verklaring voor recht dat NMA toerekenbaar tekor is gekomen in de nakoming van haar verplichtingen die uit de overeenkomst voortvloeiden en aansprakelijkheid voor de gelede schade (€59.522,00). Gebaseerd op een buitengerechtelijke ontbinding.

4.3. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de stukken en hetgeen partijen over en weer hebben gesteld blijkt dat er vanaf de aanvang van de implementatie van Exact Synergy en Globe problemen waren met het systeem. De oorspronkelijke deadline van 1 april 2011 is niet gehaald, waarna partijen in overleg zijn getreden en de deadline steeds is verschoven. Uit de email van 10 mei 2011 van NMA aan Exact (rov. 2.6) blijkt ook dat NMA zich terdege bewust was van de ernst van de klachten van De Wal. Ondanks inspanningen over en weer blijven er echter problemen bestaan met het systeem. De problemen bestaan, zoals De Wal onweersproken heeft aangevoerd, onder andere met de facturatie, de planning en het inlezen van bankafschriften. Op 10 januari 2012 (rov. 2.9) heeft De Wal een email naar NMA gestuurd waaruit volgt dat haar balans compleet verkeerde getallen weergeeft. Al deze problemen hebben uiteindelijk geresulteerd in een bijeenkomst in augustus 2012 van niet alleen NMA en De Wal, maar ook afgevaardigden van Exact en van Business Experts met als doel te komen tot een uiteindelijke oplossing op een redelijke termijn. De toen gemaakte afspraken zijn neergelegd in de brief van 24 augustus 2012 (zie rov. 2.11). Onder meer staat daarin wat op 14 september 2012 moest worden opgeleverd. Volgens De Wal heeft NMA op 14 september 2012 niet gepresteerd wat zij op 15 augustus 2012 met De Wal was overeengekomen. Daarom heeft zij de overeenkomst bij brief van 27 september 2012 buitengerechtelijk ontbonden.

4.10. Veronderstellenderwijs aangenomen dat wordt geoordeeld dat terecht is ontbonden ligt, gelet op artikel 6:271 BW in verbinding met 6:272 BW de vraag voor naar de waarde van de door NMA geleverde prestaties. Ook daarover heeft de rechtbank behoefte aan voorlichting.

4.11. De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en over de aan de deskundige voor te leggen vragen.
De rechtbank is voornemens de navolgende vragen aan de deskundige te stellen:
Wat is als oorzaak aan te merken van de problemen met de uitwisseling tussen Microsoft Exchange en Exact Synergy en Exact Globe en de niet werkende Exact Integrator? Ligt deze oorzaak bij de installatie van het systeem of bij de inrichting van het systeem?
Wat is de waarde van de (consultancy) prestaties van NMA voor De Wal?
Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?

4.12. De kosten van de deskundige komen op grond van artikel 195 Rv. vooralsnog voor rekening van De Wal. In een later stadium zal, afhankelijk van de uitkomst van de procedure, definitief worden beslist wie deze kosten moet dragen.

4.15. Artikel 6:235 lid 3 BW bepaalt dat een wederpartij geen beroep kan doen op artikel 6:233 BW (zowel onder a als onder b) als die partij zelf meermalen dezelfde of nagenoeg dezelfde algemene voorwaarden in haar overeenkomsten gebruikt. Desgevraagd heeft De Wal ter comparitie verklaard dat zij soortgelijke voorwaarden hanteert en zij heeft het beroep op art 6:235 lid 3 BW overigens niet bestreden. Hieruit volgt dat De Wal daarom, ingevolge artikel 6:235 lid 3 BW geen beroep toekomt op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden. De door NMA gehanteerde algemene voorwaarden zijn dan ook van toepassing op de tussen NMA en De Wal gesloten overeenkomst, zodat aansprakelijkheid voor gevolgschade is uitgesloten.
IT 1407

Aanbieding vierde editie van de i-NUPdate

Aanbieding vierde editie van de i-NUPdate, bijlage bij Kamerstuk 26643 nr. 304
In deze uitgave leest u o.a. een interview met de Rotterdamse wethouder Richard Moti over digitalisering en decentralisaties, een artikel over de voordelen bij het gebruik van de Basisregistratie Grootschalige Topografie en wat de ingebruikname van de Berichtenbox de gemeente Eindhoven oplevert.
Doel van deze digitale krant, die ook een beperkte papieren oplage heeft, is het inspireren en motiveren van alle organisaties, die samenwerken aan het i-NUP. Met het programma i-NUP werkt de overheid aan één digitale overheid: betere service, meer gemak.

Lees verder

IT 1406

CBP adviseert over verwerking persoonsgegevens bij uitvoering van de Wet langdurige intensieve zorg

CBP, CBP adviseert over verwerking persoonsgegevens bij uitvoering van de Wet langdurige intensieve zorg, CBPweb.nl 9 december 2013
Uit de mededeling: Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft geadviseerd over het wetsvoorstel Langdurige intensieve zorg (LIZ). Dit voorstel maakt onderdeel uit van een groot wetgevingscomplex, waarvan de kern de decentralisatie van taken naar gemeenten is. Het CBP heeft bezwaar tegen het wetsvoorstel en adviseert het niet in de huidige vorm in te dienen.

​ Het kabinet heeft besloten tot fundamentele hervorming van de langdurige zorg. Het CBP heeft in dat verband eerder ook geadviseerd over de voorstellen voor de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Jeugdwet. De voorstellen leveren een aanzienlijke wijziging op van taken en verantwoordelijkheden van diverse instanties. Gelet hierop heeft het CBP al opgemerkt dat het noodzakelijk is om tot een meer overkoepelende en onderbouwde visie op de verwerking van persoonsgegevens te komen. Transparantie over de verwerking van persoonsgegevens is hierbij een belangrijk aandachtspunt.

Visie op verwerking persoonsgegevens
Het CBP constateert dat ook in het wetsvoorstel LIZ zo'n onderbouwde visie op de verwerking van persoonsgegevens niet aanwezig is. Het CBP adviseert daarom te voorzien in een grondige beschouwing over de verwerking van persoonsgegevens in de nieuwe situatie zoals beschreven in het wetsvoorstel LIZ. Deze verwerking moet ook in samenhang worden bekeken met de veranderingen vanuit de wetsvoorstellen Wmo 2015 en Jeugdwet, die aanleiding kunnen geven tot gegevensuitwisseling bij het afstemmen van de uitvoering van die wetten.

Specificatie gegevensverwerking
Het CBP acht het daarbij van belang dat het wetsvoorstel LIZ voldoende specificeert over welke gegevens instanties mogen beschikken voor welke taak en welke gegevens ze daarbij aan elkaar moeten verstrekken. Het CBP adviseert ook in het wetsvoorstel LIZ een wettelijke verplichting op te nemen voor het door derden verstrekken van gegevens die noodzakelijk zijn voor de zogeheten indicatiestelling. Toestemming kan hiervoor namelijk niet als grondslag dienen, omdat de mensen om wie het gaat bij dit soort gegevens feitelijk niet in vrijheid toestemming kunnen geven.

Lees het volledige wetgevingsadvies

Lees ook het CBP-advies over het voorstel Wmo 2015

Lees ook het CBP-advies over het voorstel Jeugdwet

IT 1405

Kanttekening bij arrest HR Ryanair / PR Aviation

Peter Ras, Kanttekening bij arrest HR Ryanair / PR Aviation, IE-Forum.nl, IEF 13499.
Bijdrage ingezonden door Peter Ras, Van Doorne N.V..
1. Deze recente Hoge Raad-zaak heeft als tweeledig onderwerp de bescherming van databanken die mogelijk rust op de vluchtgegevens van Ryanair. Die vluchtgegevens gebruikte PR Aviation via de websites www.wegolo.nl en www.wegolo.com voor haar eigen dienstverlening als goedkope vluchten-vergelijker (zie r.o. 4.1 van Gerechtshof Amsterdam 13 maart 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW0096, IEF 13438 voor een gedetailleerde beschrijving van het betreffende vluchtinformatiesysteem).

2. In het bijzonder gaat de Hoge Raad in dit arrest op een tweetal onderdelen in:
a. de toepassing van de onpersoonlijke geschriftenbescherming op niet-oorspronkelijke databanken, mede in het licht van de Football Dataco/Yahoo-uitspraak , en
b. de 'reflexwerking' van rechten van de 'rechtmatige gebruiker' van een onbeschermde databank in het licht van de Databankenrichtlijn.
Het laatste punt zal ik aan het slot slechts kort bespreken, nu de Hoge Raad daaromtrent prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie.

 

(...)

Conclusie
19. Deze uitspraak zal – in elk geval voor wat betreft Onderdeel 1 – voor menigeen niet als verrassing komen. Dit te meer gelet op de pogingen van de wetgever de geschriftenbescherming in zijn geheel af te schaffen door het woordje 'alle' te verwijderen uit lid 1 onder 1º. Ik vraag mij overigens daarbij hardop af of die zo geringe wijziging nu daadwerkelijk tot gevolg heeft dat de onpersoonlijke (c.q. alle?) geschriften niet langer beschermd worden, of dat die wijziging in het kader van wetgevingstechniek is ingegeven om nieuwe toelichting te kunnen geven bij oude wetgeving.

20. Illustratief zijn de woorden van Dirk Visser: 'Het is al (te) vaak gezegd, maar dit is echt het einde van de geschriftenbescherming (voor gegevensverzamelingen). De wetwijziging is nauwelijks nog van belang. Geen sprake van interpretatie contra legem' (IT1403 / IEF13438).

Peter Ras

IT 1404

Huur van muziekcomputer niet bewezen door akte

Hof Amsterdam 10 december 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4552 (appellanten tegen Mood Media)
Huurovereenkomst Muziekcomputer. Niet voldaan aan verplichting artikel 21 Rv. Onvoldoende onderbouwing van ondertekening onderhandse akte.

Appellanten heeft in november 2008 café De Zon overgenomen van een derde, deze huurde een muziekcomputer en apparatuur van Mood Media en na de overname in het café blijven staan. Er is na bezoek van het café een huurovereenkomst aangegaan. Partijen twisten of het stuk als een onderhandse akte geldt en of het stuk de inhoud van de gemaakte afspraken juist weergeeft. Dat appellant namens een ander heeft ondertekend, strookt niet met het aantreffen van twee zeer verschillende handtekeningen. De inconsequente en niet onderbouwde feitelijke stellingen van Mood Media omtrent de ondertekening, laat het Hof de vorderingen van Mood Media alsnog afwijzen.

3.7. Daarbij komt dat de stelling dat [appellant sub 3] voor zichzelf heeft ondertekend én voor [appellante sub 2] niet strookt met het aantreffen van twee zeer verschillende handtekeningen onder het schriftelijke stuk, tenzij dit zo moet worden opgevat dat [appellant sub 3] heeft ondertekend met zijn eigen handtekening en met een valse handtekening althans een handtekening die door moet gaan voor de handtekening van [appellante sub 2]. Dit wordt door Mood Media echter niet uitdrukkelijk gesteld en is overigens op voorhand bepaald onaannemelijk. Bovendien ligt het niet voor de hand dat haar vertegenwoordiger akkoord zou zijn gegaan met een dergelijke handelwijze. Het voorgaande maakt dat Mood Media haar stelling dat [appellant sub 3] voor zichzelf en voor [appellante sub 2] heeft ondertekend niet deugdelijk heeft onderbouwd. Daarbij komt dat Mood Media niet heeft aangeboden te bewijzen dat [appellant sub 3] voor zichzelf en voor [appellante sub 2] heeft ondertekend doch slechts in algemene zin heeft aangeboden [getuige 1] te doen horen als getuige. Het hof gaat dan ook voorbij aan de standpunten die Mood Media bij pleidooi heeft ingenomen. Het hof is, samengevat, van oordeel dat de inconsequente en niet onderbouwde feitelijke stellingen van Mood Media omtrent de ondertekening niet kunnen dienen ter onderbouwing van haar stelling dat de huurovereenkomst is ondertekend door (een van) de vennoten van de [appellante sub 1].

3.8. Het voorgaande betekent dat in dit geding niet is vast komen te staan dat de ondertekening van de huurovereenkomst van [appellant sub 3] of van [appellante sub 2], laat staan van beiden, afkomstig is. Dat betekent dat de akte jegens [appellanten] geen (dwingend) bewijs oplevert. Mood Media heeft niet aangevoerd dat zij op andere wijze dan met dit stuk kan bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat de huur van de muziekcomputer en toebehoren is aangegaan voor de duur van 36 maanden. De door haar gestelde grondslag voor haar vordering ontbreekt zodat deze niet kan worden toegewezen.


IT 1402

Conclusie A-G HvJ EU: Overbrengen van via satelliet overgebracht radio- en TV-programmapakket is electronischecommunicatiedienst

Conclusie A-G HvJ EU 30 januari 2014, zaak C-475/12 (UPC DTH) - dossier
Onderneming gevestigd in een lidstaat die per satelliet radio- en televisieprogrammapakketten aanbiedt en diensten verleent ten behoeve van in andere lidstaten van de Unie wonende klanten – Nationale regeling van de lidstaat van de ontvangers van de dienst op grond waarvan slechts op zijn grondgebied gevestigde ondernemingen deze diensten mogen verrichten – Bevoegdheid van de nationale regelgevende instanties van de lidstaat van de ontvangers van de dienst.

Conclusie A-G:

1)      Diensten in het kader waarvan de aanbieder ervan onder bezwarende titel toegang verleent tot een via satelliet overgebracht programmapakket dat radio‑ en televisieprogramma’s omvat, moeten worden aangemerkt als een elektronischecommunicatiedienst in de zin van artikel 2, sub c, van de kaderrichtlijn, voor zover deze diensten betrekking hebben op het overbrengen van signalen via electronischecommunicatienetwerken. Aanbieders van deze diensten moeten derhalve worden aangemerkt als verstrekkers van elektronischecommunicatiediensten.

 

2)      Diensten in het kader waarvan de aanbieder ervan onder bezwarende titel toegang verleent tot een via satelliet overgebracht programmapakket dat radio‑ en televisieprogramma’s omvat, kunnen systemen voor voorwaardelijke toegang in de zin van artikel 2, sub e bis, en f, van de kaderrichtlijn omvatten, doch moeten daarom nog niet in hun geheel als dergelijke systemen worden aangemerkt.

3)      Nationale regelingen die betrekking hebben op diensten die vanuit Luxemburg worden verstrekt op het Hongaarse grondgebied en in het kader waarvan de aanbieder van de dienst onder bezwarende titel toegang verleent tot een via satelliet uitgezonden programmapakket dat radio‑ en televisieprogramma’s omvat, vallen derhalve onder de in artikel 56 VWEU neergelegde vrijheid van dienstverrichting, voor zover het voorwerp van de diensten noch door het nieuwe rechtskader, noch door andere bepalingen van afgeleid recht uitputtend wordt geharmoniseerd.

4)      Voor zover de bevoegdheid niet reeds is geregeld in het afgeleide Unierecht, staat artikel 56 VWEU er niet aan in de weg dat de instanties van een lidstaat administratieve procedures toepassen met betrekking tot diensten die vanuit een andere lidstaat worden verstrekt en in het kader waarvan de aanbieder van de dienst onder bezwarende titel toegang verleent tot een programmapakket dat radio‑ en televisieprogrammadiensten omvat.

5)      Nationale regelingen die in andere lidstaten gevestigde ondernemingen de verplichting opleggen om zich bij een nationale instantie te registreren wanneer zij aan nationale consumenten elektronischecommunicatiediensten aanbieden, moeten uitsluitend worden getoetst aan artikel 3 van de machtigingsrichtlijn.

6)      Artikel 56 VWEU staat in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan diensten in het kader waarvan onder bezwarende titel toegang wordt verleend tot een via satelliet uitgezonden programmapakket dat radio‑ en televisieprogramma’s omvat, alleen door een filiaal in de lidstaat van bestemming van deze dienstverrichting of door een in die lidstaat gevestigd zelfstandig rechtssubject kunnen worden aangeboden.