DOSSIERS
Alle dossiers

Auteursrecht  

IT 282

Uitputting en wettelijk licentierecht in Amerika

MDY Industries v. Blizzard Entertainment, US Court of Appeals for the Ninth Circuit, 17 February 2011, No. 09-15932 D.C. No. 2:06-CV-02555-DGC and No. 09-16044 D.C. No. 2:06-CV-02555-DGC. Uitputting blijft een boeiend onderwerp. Recent verwees de hoogste Duitse rechter nog vragen met betrekking tot uitputting naar het Europese Hof (zie IT 246). Voor de Amerikaanse variant van uitputting, the first sale doctrine, is het van belang of sprake is van een sales contract (first sale doctrine van toepassing) of van een license agreement (first sale doctrine niet van toepassing). Alleen in geval van een sales contract kan een "owner" zich beroepen op een wettelijk licentierecht (essential step defense). Met dank aan Polo van der Putt, Vondst Advocaten.

Het 9th Circuit hof oordeelt in lijn met zijn eerdere uitspraak inzake Vernor v. Autodesk, Inc (US Court of Appeals for the Ninth Circuit, 10 September 2010, No. 09-35969, D.C. No. 2:07-cv-01189-RAJ), p. 2671 en 2672:

"In Vernor, we held “that a software user is a licensee rather than an owner of a copy where the copyright owner (1) specifies that the user is granted a license; (2) significantly restricts the user’s ability to transfer the software; and (3) imposes notable use” restrictions.

[4] Applying Vernor, we hold that WoW players are licensees of WoW’s game client software. [...]

[6] Since WoW players, including Glider users, do not own their copies of the software, Glider users may not claim the essential step defense."

Vergelijk Hof Amsterdam, dat het kooprecht toepast op licenties (IT 16). Vergelijk ook het vonnis van de rechtbank Dordrecht, waarin beperkingen uit de licentievoorwaarden worden gepasseerd, en uitputting en een wettelijk licentierecht wordt aangenomen (IT 40).

IT 280

noot: veroordeelde vrijuit bij solitary url

met dank aan mr. F.J. Van Eeckhoutte, Van Eeckhoutte advocaten voor deze noot bij Voorzieningenrechter Amsterdam 10 februari 2011 (executiegeschil GeenStijl filmpje), IT 230; LJN BP3926 "forthcoming" tijdschrift voor internetrecht.

In deze zaak werd de grens afgetast van de mate waarin een veroordeelde moet voldoen aan het gebod om elke openbaarmaking, verveelvoudiging en verspreiding van een gewraakt filmpje dat op internet stond, te staken en gestaakt te houden. Dat het filmpje nog via een zgn. solitary URL was te benaderen vond de voorzieningenrechter geen overtreding van dat verbod.

 

Algemeen

Behoudens de uitzonderingen genoemd in artikel 611d Rv moet een veroordeelde zich strikt aan een uitvoerbaarverklaarde rechterlijke uitspraak houden. Dat artikel bepaalt kort gezegd dat de executant de dwangsommen niet kan incasseren in geval van de veroordeelde onmogelijk aan de hoofdveroordeling kan voldoen. Een veroordeelde dient zich te realiseren dat hij (zij) tot betaling van soms wel erg hoge dwangsommen gehouden kan worden. Die hoge dwangsommen zijn voor een veroordeelde meestal een serieuze prikkel tot tijdige nakoming van de opgelegde veroordeling. En terecht, want is de dwangsom te laag, dan kan de prikkel tot nakoming ontbreken. Daarom is in het vonnis verdisconteerd dat niet-nakoming er van kan leiden tot financiële verrijking van de executant.

De redelijkheid en de billijkheid kunnen tot matiging van de verbeurde dwangsommen leiden. Onlangs nog is in de zaak van Promotion Design (Vzr. Rb. Breda 16 februari 2011, 230321 KG ZA 11-61, IEF 9419) geoordeeld dat tegenover de omstandigheid dat executanten eerder hadden kunnen meedelen dat de gewraakte afbeeldingen zich nog op de website van de veroordeelde bevonden, staat dat de veroordeelde op grond van het vonnis in kort geding zelf actie had moeten ondernemen om te voorkomen dat de dwangsommen zouden oplopen.

De veroordeelde kan in een executiegeschil vorderen de executie op te heffen of te schorsen en – meestal subsidiair – te dwangsommen te matigen. (zie bijv. Vzr. Rb Utrecht 5 november 2008, LJN BG3430, IEF 7290) Slechts indien de executant geen in redelijkheid te respecteren belang bij executie heeft, kan tenuitvoerlegging van het vonnis verboden worden. Hiervan kan sprake zijn indien het te executeren vonnis op een juridische of feitelijke misslag berust of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten een noodtoestand doen ontstaan voor de veroordeelde, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet aanvaardbaar is (bestendige rechtspraak, bijv. Vrz. Rb. 's-Gravenhage 25 februari 2011, 386712 / KG ZA 11-137 LJN BP5790, IEF 9438).

Het mag dan bepaald niet eenvoudig zijn om als veroordeelde van verbeurde dwangsommen af te geraken, daar staat tegenover dat het vonnis beperkt moet worden uitgelegd. Bij de uitleg van een door een rechter uitgesproken veroordeling geldt als maatstaf dat het doel en de strekking van die veroordeling tot richtsnoer dienen te worden genomen, in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Bij die uitleg staat het de rechter vrij maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hanteren  (zie HR 20 mei 1994, NJ 1994, 652, LJN BH 1544 en Rb Haarlem 13 februari 2008, LJN BC9144).

In een executiegeschil waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming niet of onvoldoende is nageleefd, heeft de voorzieningenrechter niet tot taak de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dient hij zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel . (Rb. Zutphen 29 januari 2010 LJN BL1734).

Ook de voorzieningenrechter te Den Haag houdt aan de restrictieve uitleg van het vonnis, hetgeen implicaties heeft voor  de draagwijdte van het verbod , maar formuleert het anders dan zijn Zutphense collega:

"Bij de beoordeling van de vraag of [eiser] dwangsommen heeft verbeurd omdat hij bij het vonnis van 24 september 2007 opgelegde verbod onvoldoende zou hebben nageleefd, heeft als maatstaf te gelden dat de draagwijdte van het verbod beperkt is te achten tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, inbreuken, als door de rechter verboden, opleveren. De omstandigheid dat de veroordeling in dit geval is versterkt met dwangsom, dwingt tot een beperkte uitleg van de veroordeling." (Vrz. Rb. 's-Gravenhage 2 februari 2010, LJN BL5269).

Anders gezegd is hier het verbod beperkt tot datgene waarvan als een paal boven water staat dat het een inbreuk oplevert. Indien die verboden niet zijn overtreden, dan is het vonnis in afdoende mate uitgevoerd.

Executiegeschil GS Media vs rechtenstudente

En dan nu de casus. Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 11 september 2009 werd GS Media (bekend van geenstijl.nl) veroordeeld om

“5.1. (…) elke openbaarmaking, verveelvoudiging en verspreiding van het in de dagvaarding beschreven filmpje, delen daarvan of beelden (stills) daaruit, in welke vorm ook, met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden;” De voorzieningenrechter heeft aan deze veroordeling een door GS Media aan de rechtenstudente te betalen dwangsom verbonden van “ € 5.000,- voor iedere dag dat Geenstijl (GS Media, vzr.) in strijd handelt met het bepaalde in 5.1, met een maximum van € 150.000,-"

Het filmpje i.c. betrof de toen 20-jarige rechtenstudente, gefilmd toen zij zich, samen met een vriendin, ’s nachts bevond in een portiek in de buurt van het Leidseplein te Amsterdam, duidelijk onder invloed van alcohol. Van de toen gemaakte beelden is een filmpje van twee minuten gemaakt waarop studente sprekend en herkenbaar te zien is. Ze zegt op het filmpje onder meer dat zij wenst te worden aangesproken met ‘majesteit’ en vermeldt intieme details uit haar privéleven. Nadat het vonnis aan GS Media was betekend, is dat filmpje op internet blijven staan, niet op een server van GS Media, maar op een server van een derde, www.prevvy.com op de URL (webadres): https://geenstijl.prevvy.com/posts/8ffe065a8dace4dd3082806dbc587d04/.

De gefilmde vrouw liet het volgende door de deurwaarder constateren:

“Ten verzoeke van (…) [gedaagde] (…) Heb ik (…) Mij begeven op internet naar de webpagina htpp//geenstijl.prevvy.com/posts/8ffe065a8dace4dd3082806dbc587d04/ alwaar ik heb GECONSTATEERD: dat hierop het navolgende staat vermeld (waarvan een printscreen eveneens aan dit proces-verbaal is gehecht):”

Daaronder staat een afbeelding van de desbetreffende vrouw (met balkje over de ogen), met de mogelijkheid het filmpje aan te klikken en de teksten die destijds op de website van GS Media hebben gestaan, met de kop “Hee [M.]. Heb je nog geneuqt?”.

Aansluitend eiste de vrouw de verbeurde dwangsommen op, waarna GS Media het executiegeschil in KG startte die tot de onderhavige uitspraak heeft geleid. GS Media vorderde in de kern om de vrouw met onmiddellijke ingang te gebieden om zich te onthouden van het aanzeggen, executeren of incasseren van dwangsommen aan of ten laste van GS Media, voor zover dit betrekking heeft op de afbeeldingen etc. die aan de orde zijn in dit kort geding en de overgelegde processen-verbaal, of daartoe pogingen in het werk te stellen.

De solitary URL en de (deep)linked URL

De rechtshandhaving van rechten op internet op grond van IE-wet- en regelgeving en de onrechtmatige daadleer, waarbij inbreukmakende filmpjes of zgn. 'stills' daarvan, foto's, cartoons en andere afbeeldingen en teksten moeten worden verwijderd is de afgelopen jaren aardig in zwang geraakt. (zie onder andere Vzr. Rb. Dordrecht 15 februari 2007, LJN AZ8818 (Oplichter); Vzr. Rb. Utrecht 23 juni 2010, LJN BM9448, IEF 8954 (zwarte lijst); Vzr. Rb. Middelburg 30 augustus 2006 LJN AZ0588; Vzr. Rb. Amsterdam 12 maart 2009, LJN BH7529, IEF 7674 (internetoplichting.nl))

Betreft het dictum de verwijdering van een afbeelding of tekst op de website van de inbreukmaker, dan zal de uitvoering daarvan doorgaans geen probleem opleveren. De daartoe veroordeelde website-exploitant verwijdert het litigieuze materiaal van zijn website en klaar is kees. Zo lijkt het, want de vraag is wat onder de term 'verwijderen' moet worden volstaan. Letterlijk is het dat het materiaal daadwerkelijk van de server moet zijn gedeletet.

Maar, van 'verwijdering' kan m.i. ook sprake zijn als de (deep)link naar dat materiaal is verwijderd en dus vanaf de (start)pagina van de website niet meer bereikbaar is. Deeplinks zijn internetkoppelingen naar bepaalde webpagina’s of andere bestanden in een website behalve de startpagina. De link verwijst als het ware diep in de mappenstructuur naar een tekst- of html-, foto- of videobestand etc.. Aldus zit het gewraakte bestand zonder te zijn ge(deep)linkt in de server van de inbreukmaker. Dat bestand kan dan slechts worden bereikt door de exacte vindplaats van dat bestand, namelijk de URL of het volledige webadres in het zoekvenster van de browser te typen. URL is de afkorting van Uniform Resource Locator, die met https:// of https:// begint, bijv.: https://mijnzakelijk.ing.nl/internetbankieren/SesamsLoginLesvlet of https://koning.web-log.nl/.shared/image.html?/photos/uncategorized/2009/07/17/chubbiemeisje.jpg. Een URL die aan geen enkele (makkelijk te bereiken) webpagina is gelinkt en die zodanig specifiek is dat die niet op normale wijze vindbaar is voor het gewone internetpubliek is eigenlijk een 'eenzaam' webadres of - beter gezegd - solitary URL.

Verwijdering uit de eigen server betekent niet automatisch dat het gewraakte bestand van internet is verdwenen. Het kan op internet een eigen leven gaan leiden, bijv. doordat het door derden is gekopieerd en op webservers van derden is geplaatst. Dat deed zich in de casus van GS Media voor. Het gewraakte filmpje was gevonden op een server van prevvy.com, dat niets met GS Media te maken had.

Aangezien GS Media in prevvy.com part noch deel had, kon zij ten aanzien van de gefilmde studente niet verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat haar footage door derden verveelvoudigd en openbaar gemaakt was en (dus) vindbaar via een (deep)linked en/of solitary URL van een derde. I.c had de voorzieningenrechter geconstateerd dat er weliswaar contact was geweest tussen GS Media en de exploitant van prevvy.com, maar dat dat contact plaatsvond ruim voordat het conflict met het gefilmde vrouw speelde, en voorts geen samenwerkingsverband of licentieverhouding tussen die partijen bestond. GS Media kon dus niet verantwoordelijk gesteld worden voor de acties van een derde, waarover zij geen controle of macht had. Dat standpunt valt naadloos binnen het hiervoor aangehaalde adagium dat de veroordeelde met inachtneming van doel en strekking van het vonnis, datgene dient te doen wat redelijkerwijs van hem verwacht kan worden. Dus het gewraakte materiaal op de server van een derde levert in beginsel geen probleem op.

Maar, de veroordeelde kan zijn macht wel uitoefenen op bestanden met een (deep)linked URL van zijn server of de server in zijn beheer, zodat van hem redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij die bestanden verwijdert, als hem elke openbaarmaking, verveelvoudiging en verspreiding daarvan is verboden. Overtreding van dat verbod leidt dan onherroepelijk tot verbeurd verklaarde dwangsommen; wie zijn billen brandt moet op de blaren zitten.

Solitary URL levert geen overtreding vonnis op

Opmerkelijk is de overweging van de voorzieningenrechter dat een gebod tot elke openbaarmaking, verveelvoudiging etc. van het inbreukmakende materiaal in voldoende mate is uitgevoerd ook al staat dat materiaal nog op de server van de veroordeelde met een solitary URL. De voorzieningenrechter lijkt daarmee te zeggen dat het verwijderen van de solitary URL buiten datgene valt wat redelijkerwijs van de veroordeelde verwacht kan worden. Terecht, want ga maar eens bijv. een foto zonder specifieke bestandnaam zoeken in honderden mappen met daarin honderden zoniet duizenden bestanden of een databank met vele duizenden posts. Dat is zoeken naar een speld in een hooiberg.

Verder overweegt de voorzieningenrechter dat van openbaarmaking, verveelvoudiging etc. van een bestand op internet geen sprake is, zolang dat bestand een solitary URL heeft, en dus het gemiddelde of gewone internetpubliek tot dat bestand geen toegang kan hebben zonder of die specifieke URL te kennen of eerst zeer gericht daarnaar te zoeken. Dus, als het filmpje in kwestie na een zeer gerichte zoekactie op basis van specifieke niet voor het publiek toegankelijke gegevens daarna toch nog ergens op het internet is te vinden, levert het niet verwijderen daarvan geen overtreding van het vonnis op.

Die overweging kan ik in de kern honoreren; vrijuit gaat de veroordeelde die een solitary URL niet heeft verwijderd of laten verwijderen! De overweging knelt echter indien die URL (naderhand) via Google kan worden benaderd en dus minder 'solitary' blijkt te zijn dan gedacht. Wie immers in de metatags of eigenschappen van het bestand niet opneemt dat het niet mag worden geïndexeerd, kan erop rekenen dat zoekmachines het indexeren en dus op bepaalde zoekwoorden weergeven. Dat doet de vraag rijzen wat de voorzieningenrechter precies heeft bedoeld met "zonder uitgebreid zoeken" (r.o. 4.7).

Anders geformuleerd: wanneer begint een “uitgebreid zoeken”? Het is verdedigbaar dat van een solitary URL ook sprake is als die URL in de resultatenpagina verschijnt met specifieke, niet voor de hand liggende zoektermen en/of die URL (al dan niet met voor de hand liggende zoektermen) pas buiten de eerste 100 zoekresultaten is te vinden. I.c. zouden de zoekwoorden "kotsende rechtenstudente" voor de hand hebben gelegen, maar niet bijv. "etnedutsnethcer ednestok" (red. omgekeerde van het zoekwoord. Het cijfer honderd, omdat Google het maximaal aantal resultaten per pagina op 100 stelt en algemeen bekend is dat het gewone internetpubliek doorgaans niet verder kijkt dan de eerste 10 zoekresultaten. Dus wie buiten de top 100 speurt, is zeer gericht aan het zoeken.

Daarom verdient het bij een gedwongen verwijdering van bestanden van internet aanbeveling om naast het verwijderen van de bestanden van de servers die de veroordeelde beheert en de (deep)linked URL's, ook te googlen op een aantal voor de hand liggende zoekwoorden die tot die bestanden kunnen leiden.

 

 

IT 276

Auteursrecht op de broncode niet gerespecteerd

Rb Zwolle 24 november 2010, LJN: BP5690, 176850 / KG ZA 10-477 (Purple Pigeon v. Quinarx; publicatie 11 maart 2011).

Feiten: Purple Pigeon is ontwikkelaar en houder van de intellectuele eigendomsrechten op de softwareproducten 'Eigen Chatbox', 'WebAgenda Multi-User', 'WebEnquete PRO', 'Web to Go Personal' en 'Web To Go Professional'. Quinarx is distributeur van diverse software en handelt onder de naam Invender. Een exclusieve Beneluxdistributie-ovk is gesloten, opgevolgd door een contractbeëindigingsovk & broncodegebbruikovk waarin staat ten allen tijde "Copyright(c)Purple Pigeon B.V." te  vermelden. Nu blijkt dit niet te gebeuren, maar wordt een copyright-vermelding van Quinarx gebruikt.

de voorzieningenrechter veroordeelt Quinarx om te staken en gestaakt te (doen) houden iedere inbreuk op de auteursrechten van Purple Pigeon door het (doen) aanbieden van de in deze procedure bedoelde softwarepakketten van Purple Pigeon en door het openbaar maken en verspreiden van de niet volledig gecodeerde broncode(s) van Purple Pigeon; met een dwangsom van €10,000 per dag of gedeelte, tot maximum van €150.000; en veroordeling in de proceskosten á €10.887,44.

 

4.12.  Quinarx heeft niet (voldoende) gemotiveerd weersproken dat zij de broncode vrijwel onversleuteld heeft verspreid en daarmee openbaar heeft gemaakt.

4.13.  Quinarx heeft zich verweerd met de stelling dat zij de betreffende softwarepakketten al 4 jaar op dezelfde wijze aanbiedt met een beveiligingsmethode die volgens Quinarx vele malen effectiever is dan de door Purple Pigeon zelf gebruikte en bedongen beveiligingsmethode. In dit verband heeft Quinarx vermeld dat zij, alvorens zij de producten op de markt heeft gebracht, drie grote beveiligingsgaten van Purple Pigeon heeft gedicht.
Deze stelling kan Quinarx niet baten, want - wat er in het algemeen ook zij van de gestelde effectiviteit van de gebruikte beveiligingsmethode - vast staat dat, ondanks deze beveiliging, de broncode van de Purple Pigeon producten door het handelen van Quinarx openbaar is gemaakt en voor derden toegankelijk is geworden.

4.14.  Het verweer van Quinarx dat de broncode niet geheel kon worden versleuteld, omdat daarmee ook de copyrightvermeldingen in alle bestanden onleesbaar zouden worden, slaagt niet. Purple Pigeon heeft dit verweer weersproken met de stelling dat het technisch goed mogelijk is om de broncode te versleutelen met handhaving van de copyrightvermeldingen. [directeur Quinarx] (directeur van Quinarx) heeft desgevraagd ter zitting de juistheid van deze stelling van Purple Pigeon bevestigd. Hij heeft weliswaar toegevoegd dat de software (technisch gezien) niet op deze wijze was aangeleverd door Purple Pigeon, maar daar staat tegenover dat Purple Pigeon onweersproken heeft gesteld dat dit eenvoudig had kunnen worden opgelost als Quinarx er één telefoontje richting Purple Pigeon aan had gewaagd. De wijze waarop de software oorspronkelijk aan Quinarx is aangeleverd, kan dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter het openbaar maken van de broncode niet rechtvaardigen.

4.15.  Quinarx heeft zich ten slotte verweerd met de stelling dat Purple Pigeon afstand heeft gedaan van een eventueel recht om zich op haar auteursrecht te beroepen, omdat Purple Pigeon zelf in de betreffende software gebruik heeft gemaakt van zogenoemde 'open source software'. Purple Pigeon heeft dit verweer weerlegd met de stelling dat deze open licenties in alle gevallen buiten de codering kunnen blijven. Als dit het argument zou zijn geweest om de broncode niet te coderen, dan had Quinarx dit moeten meedelen, omdat het ongeveer twee minuten kost om deze paar componentjes buiten de overige software te plaatsen, aldus Purple Pigeon. Nu deze stelling niet door Quinarx is weersproken en zij heeft nagelaten haar verweer vervolgens nader te onderbouwen, kan ook dit verweer Quinarx niet baten.

4.16.  Hetgeen hiervoor is overwogen (rechtsoverwegingen 4.9 tot en met 4.15) brengt mee dat de gestelde inbreuk op de auteursrechten van Purple Pigeon in dit kort geding voldoende is komen vast te staan. Dit betekent dat de vordering sub a - niet in de (te) ruime zin zoals gevorderd, maar wel zoals in het dictum te melden - voor toewijzing in aanmerking komt.

4.18.  Purple Pigeon heeft op grond van artikel 1019h Rv gevorderd dat Quinarx wordt veroordeeld in de volledige kosten van de onderhavige procedure. Purple Pigeon heeft een gedetailleerde opgave gedaan van haar uurtarief en het aantal gewerkte uren met een concrete omschrijving van de verrichte werkzaamheden. Quinarx heeft zich tegen deze vordering enkel verweerd met de stelling dat zij de proceskosten aan de hoge kant vindt, maar heeft niet gemotiveerd gesteld welke posten te hoog zijn en waarom. De voorzieningenrechter zal de gevorderde proceskostenveroordeling dan ook toewijzen.

Lees de uitspraak hier(link) en hier(pdf)
Regeling: art. 10 lid 1 onder 12 van de Auteurswet; artikel 1019h Rv

IT 246

Prejudiciele vragen HvJ EU over toelaatbaarheid doorverkoop “gebruikte” licenties

Bundesgerichthof 3 februari 2011, I ZR 129/08 (UsedSoft).

Auteursrecht op software. Overdraagbaarheid licentie. Uitputtingsleer.

Het Duitse BGH heeft het Europese Hof van Justitie vragen gesteld over de interpretatie van de Softwarerichtlijn 2009/24/EG ten aanzien van de toelaatbaarheid van de doorverkoop van downloadbare “gebruikte” licenties op business software. In Nederland is onlangs nog over een vergelijkbare kwestie geoordeeld door de Rechtbank Dordrecht 11 augustus 2011, LJN: BN3863, 78465 / HA ZA 08-2747. Eerder ook uitgebreid besproken en becommentarieerd op deze site en wel bij IT 40, IT 99, IT 148 en last but certainly not least IT 206).

UsedSoft verhandelt gebruikte licenties van Oracle. In de voorwaarden van Oracle – zoals in bijna alle licenties – staat dat de licentie niet overdraagbaar is. Oracle beroept zich op deze voorwaarden en op haar auteursrecht. Waar het om draait is of, en zo ja, onder wat voor omstandigheden, de verkrijger van de tweedehands licentie als rechtmatig verkrijger kan worden geacht in de zin van artikel 5 lid 1 van de Softwarerichtlijn. Interessant is dat het in deze zaak niet gaat om voorgeïnstalleerde software, maar software die door de klanten van UsedSoft zelf wordt gedownload van de site van Oracle.

Lees het volledige persbericht van het BGH hier en hier(pdf); 
extra service: vertaald naar het Engels(pdf) en naar het Nederlands(pdf)

Door Laurens Ramondt en Rutger Alsbach, legal counsels Capgemini Nederland
<!-- AddThis Button BEGIN --><div class="addthis_toolbox addthis_default_style"><a href="https://www.addthis.com/bookmark.php?v=250&username=xa-4cc58b813d6ef585" class="addthis_button_compact">SHARE</a><span class="addthis_separator">|</span> <a class="addthis_button_preferred_1"></a><a class="addthis_button_preferred_2"></a> <a class="addthis_button_preferred_3"></a><a class="addthis_button_preferred_4"></a> </div> <script type="text/javascript" src="https://s7.addthis.com/js/250/addthis_widget.js#username=xa-4cc58b813d6ef585"></script><!-- AddThis Button END -->

IT 243

In prive geprogrammeerde software

Gerechtshof 's-Gravenhage 22 februari 2011, LJN BP7952, Zaaknummer 200.006.902/01 Rolnr. 07-1301 [X] tegen De Staat der Nederlanden Met dank aan Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn.

Auteursrecht op software. Werkgeversauteursrecht Nederlandse staat. Vervolg op Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 februari 2008 IT 134. Ambtenaar heeft, naar hij stelt, in privé ontwikkelde software doorontwikkeld ten behoeve van zijn werkgever (de Staat) en claimt auteursrecht op die nieuwe software. Het Hof acht echter bewezen dat de ontwikkelwerkzaamheden pasten binnen een "bredere opdracht" die aan de ambtenaar is gegeven door zijn leidinggevende. Een specifiek op de ontwikkeling van de litigieuze applicaties toegespitste opdracht was niet vereist voor toepasselijkheid van art. 7 Aw.  

9. Wat betreft de feitelijke gang van zaken kan, blijkens het voorgaande, als vaststaand worden aangenomen dat [X] een voor zichzelf in privé ontwikkeld programma heeft doorontwikkeld, "zodat deze van nut zou zijn voor gedaagde" (dagvaarding onder 11) en deze op enig moment, in september 2005 of eerder, in werkzame vorm, zonder medeweten van zijn leidinggevenden, op de systemen van CAS heeft gezet. Na de aanvankelijke boosheid over dat laatste bij zijn leidinggevende heeft CAS het nut van het initiatief ingezien en het omarmd. [X]  heeft de applicaties vervolgens op het werk en onder de vlag van CAS verder doorontwikkeld, zonder enig voorbehoud te maken ten aanzien van een hem toekomend auteursrecht. Omdat hij erkenning wilde voor zijn initiatief, heeft met het oog op een functieherwaardering, bij herhaling verzocht schriftelijk bevestigd te krijgen dat het ontwikkelen van de betreffende applicaties hem is opgedragen. Daarbij heeft hij het standpunt ingenomen dat het betreffende werk hem mondeling is opgedragen. Toen honorering van dit verzoek uitbleef, is hij het auteursrecht gaan claimen, onder meer door een copyright-notice in de broncode te plaatsen.

11. [X] doet allereerst een beroep op de omstandigheid dat hij thuis aan het ontwikkelen van de software is begonnen. Blijkens het voorgaande neemt het hof dat als vaststaand aan, evenals het feit dat- de vrucht van zijn arbeid aanvankelijk zonder medeweten van zijn superieuren op de systemen van CAS heeft geïnstalleerd. Deze omstandigheden sluiten evenwel niet uit dat het werk paste binnen het kader van de voorgenoemde "bredere opdracht.”

12. Het hof acht bewezen dat die brede opdracht, te weten: het (verrichten van werkzaamheden dienstbaar aan het) in eigen beheer via internet ontsluiten van Handelingen, aan onder meer  [X] is gegeven. Het hof onderschrijft in dat verband het oordeel van de rechtbank dat zijn betwisting daarvan, tegenover de gemotiveerde en gedocumenteerde stellingen van de Staat op dit punt, onvoldoende heeft gemotiveerd. Ook in hoger beroep heeft hij dat niet gedaan, althans is zijn motivering niet steekhoudend.

Zo doet  [X]  een beroep op het feit dat de opdracht niet op schrift is gesteld. Dat doet echter niet terzake, nu in het artikel 7Aw ook een mondelinge opdracht kan volstaan. Voor zover betoogt dat geen brede opdracht is gegeven "tot het programmeren van voor CAS essentiële software", ziet hij eraan voorbij dat de door de Staat gestelde opdracht ruimer was, namelijk het (verrichten van werkzaamheden dienstbaar aan het) in eigen beheer via internet ontsluiten van Handelingen. (…) Dat  [X],  naar hij stelt, "toevallig", c.q. "hobbymatig" over de, voor ontwikkeling van de applicaties benodigde kennis en vaardigheden beschikte, doet daarbij niet terzake. (…) Tenslotte staat ook de door gestelde omstandigheid dat CAS zich tot begin 2007 (uitsluitend) op het standpunt heeft gesteld dat het ontwikkelen van software behoorde tot zijn taakomschrijving, niet in de weg aan het als vaststaand aannemen van voornoemde brede opdracht. Het ene sluit het andere immers niet uit.

13. De door [X] verrichte werkzaamheden pasten binnen de genoemde brede opdracht. Met het doorontwikkelen en aanpassen van de software zijn immers applicaties gemaakt die er uiteindelijk toe hebben geleid dat in eigen beheer Handelingen via internet kon worden ontsloten. Met het uitvoeren van deze werkzaamheden zonder enig voorbehoud heeft [X] de opdracht ook aanvaard. Aldus heeft CAS met toestemming van [X] van diens diensten gebruik gemaakt, waarmee is voldaan aan de voorwaarde voor toepasselijkheid van artikel 7 Aw dat de vervaardiging van het werk door de werknemer heeft gestrekt ter vervulling van de dienstbetrekking. Een specifiek op de ontwikkeling van (deze) softwareapplicaties toegespitste opdracht was daartoe niet vereist.

Lees de uitspraak hier(link), hier en hier(OCR-scan).

IT 238

Slechts summiere informatie had

parallel gepubliceerd met vertraging van IEForum.nl, IEF 9424. Rechtbank Haarlem, 9 februari 2011, HA ZA 09-222, Global-Wallet. c.s. tegen Chess c.s. (met dank aan Aron Das Gupta, VMW Taxand).

Auteursrecht. Stukgelopen samenwerking m.b.t. softwareapplicatie sms-dienst betalingsverkeer. Eiser Global-Wallet stelt dat gedaagde Chess bij de ontwikkeling van haar sms betaalproduct gebruik heeft gemaakt van (delen van) de applicatie en aldus inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van Global-Wallet c.s. Vorderingen afgewezen. Dat er auteursrecht op de applicatie rust is niet aannemelijk gemaakt en zelfs al zou er sprake zijn van auteursrecht, dan was er i.c. nog geen sprake van openbaarmaking: “De rechtbank leidt uit voornoemde verklaringen af dat Chess c.s. slechts summiere informatie met betrekking tot de Applicatie had.”  Geen beroep op mogelijke NDA, geen onrechtmatige daad.

4.6. Met Chess c.s. is de rechtbank van oordeel dat Global-Wallet te weinig heeft gesteld om te concluderen dat de Applicatie een auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van art. 1 van de Auteurswet is. Weliswaar heeft Global-Wallet bij repliek productie 36 in het geding gebracht doch deze 'documentatie’ toont nog niet aan dat het gaat om een werk in de zin van de Auteurswet, te weten een werk met een eigen oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel. Gelet op het feit dat kennelijk reeds meer mobiele betaalsystemen in ontwikkeling waren, had het op de weg van Global-Wallet gelegen om nader te onderbouwen dat en waarom de Applicatie voldeed aan voornoemde criteria.

4.7. Ook indien de rechtbank - veronderstellenderwijs - uitgaat van een auteursrechtelijk beschermd werk, kan niet worden geconcludeerd dat sprake is geweest van openbaarmaking daarvan of een andere wijze van inbreuk. Redengevend daarvoor zijn de volgende verklaringen.

(…)

4.14. De rechtbank leidt uit voornoemde verklaringen af dat Chess c.s. slechts summiere informatie met betrekking tot de Applicatie had. Voorts blijkt uit de verklaringen dat Chess c.s. weliswaar contact had met Rabobank maar uit de verklaringen kan niet worden geconcludeerd dat Chess c.s. met Rabobank concreet over de details of werking van de Applicatie heeft gesproken.

4.15. De voorgaande verklaringen kunnen derhalve het standpunt van Global-Wallet c.s. niet onderbouwen. Gelet op het feit dat Global-Wallet, in de persoon van R., Rabobank en Rabo Mobiel zelf ook heeft benaderd (zoals valt af te leiden uit de onder 2.11 weergegeven e-mail) valt niet uit te sluiten dat de mogelijk relevante informatie door toedoen van R. zelf in handen van Rabobank is terecht gekomen. Dat Global-Wallet met haar Applicatie een bedreiging voor Rabobank heeft gevormd alsmede een reden voor Rabobank om sneller dan gepland haar product op de markt te brengen, zoals Global-Wallet C.S. heeft gesteld, kan, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet worden geconcludeerd. De inhoud van de e-mail van 7 februari 2008 (2.8) is daarvoor in ieder geval onvoldoende.

4.18. Ook indien veronderstellenderwijs ervan dient te worden uitgegaan dat de NDA tussen partijen is overeengekomen en dat deze een verdere strekking had dan alleen toepasselijkheid binnen het assessment, kan niet worden gesproken van schending daarvan. De rechtbank verwijst daarvoor naar de verklaringen zoals weergegeven onder r.o.4.8 tot en met 4.13.

(…)

4.29. De rechtbank is van oordeel dat, nu de primaire grondslag is gebaseerd op auteursrechtinbreuk, de kosten die specifiek op het verweer betreffende deze inbreuk betrekking hebben voor vergoeding in aanmerking kunnen komen op de voet van art. 1019h Rv. Omdat in de door Chess c.s. opgevoerde kosten geen onderscheid wordt gemaakt tussen "IE-kosten" en "niet-IE-kosten" zal de rechtbank de IE-kosten dienen te schatten. De rechtbank is van oordeel dat het gewicht dat toekomt aan het op de inbreuk gebaseerde deel van de vordering ten opzichte van de gehele zaak en het aandeel van de kosten dat dienovereenkomstig met toepassing van art. 1019h Rv voor vergoeding in aanmerking komt, dient te worden vastgesteld op een vierde deel. (…)

Lees het vonnis hier, hier en hier (pdf). Zie ook tussen partijen: Vzr. Rechtbank Haarlem, 11 mei 2010, IEF 8832.

IT 228

Gartner: open source software wordt steeds belangrijker

Onderzoeksbureau Gartner stelt dat open source software een steeds centralere rol gaat spelen in de IT-strategie van bedrijven. Gartner ondervroeg daarvoor 547 IT-verantwoordelijken in 11 landen. Uit dat onderzoek blijkt dat 46% van de ondervraagden in zijn organisatie gebruik maakt van open source software. De ondervraagden schatten in dat binnen anderhalf jaar gemiddeld 30% van de software open source zal zijn. Vijf jaar terug was die schatting nog 10%.

Blog van Wouter Dammers, SOLV.

De open source software vindt veelal toepassing in databeheer en integratie, applicatieontwikkeling, integratie, architectuur, revisie van IT-omgevingen, het verbeteren en moderniseren van zakelijke processen, beveiliging en compliance, datacenterconsolidatie en virtualisatie.

Naast het gebruik van open source software binnen de organisatie, lijkt ook het aantal organisaties dat open source software gebruikt te gaan stijgen. 21% van de ondervraagden die nog geen open source software in huis hebben, beraden zich op de voordelen, aldus Gartner.

Daarnaast ziet Gartner een verschuiving in de redenen om open source software te gaan gebruiken. Zo blijven het kostenaspect, flexibiliteit en minder rompslomp bij aanschaf belangrijk, maar daarnaast spelen de zakelijke aspecten, als de mate van succes van het bedrijf in zakelijk opzicht eveneens een rol. Met name het innovatieve karakter van open source software, en de korte ontwikkeltijden daarvan, bieden volgens de ondervraagden aanknopingspunten om concurrentievoordelen te behalen. Daarnaast wordt door gebruik van open source software ook het intern ontwikkelen van software gestimuleerd – ten kosten van de aanschaf van (proprietary) softwarepakketten.

Overigens is het opvallend dat slechts een derde van de bedrijven een formeel open source beleid heeft geformuleerd. De rest gebruikt open source software op ad hoc basis.

Lees hier en hier het bericht.

IT 213

Kroniek rechtspraak 2010 door Arnoud Engelfriet

Arnoud Engelfriet heeft een mooie Kroniek van het Internetrecht geschreven. Over veel van de door hem genoemde onderwerpen kunt u ook informatie vinden op ITenRecht.nl. Met name op het gebied van software(licenties) heeft 2010 enkele baanbrekende uitspraken gezien: "Op softwaregebied produceerde de rechtspraak een paar juridische bommetjes over onderwerpen waar de geleerden elkaar al jaren over in de haren vliegen. Zo bleek je software ineens te kunnen kopen (en niet slechts in licentie te nemen) en was het auteursrecht op voorgeïnstalleerde software uitgeput, zodat doorverkoop daarvan bij ons legaal was. In de VS denken ze daar anders over trouwens. Wie hardware integreerde in een groter systeem, was daarmee het eigendom op die hardware kwijt (zaaksvorming). En eind december kwam het Hof van Justitie met een arrest dat bepaalde dat het auteursrecht op software niet automatisch geldt op de user interface daarvan."

 

De Kroniek:

Kroniek 2010

16 januari 2011, 15:10

En daar zijn we dan weer, conform de traditie: mijn Kroniek van het Internetrecht, aflevering 2010. Wat is er allemaal gebeurd dit jaar?

Ik geef meteen toe: deze is wat persoonlijker getint dan de vorige, maar het uiten van je frustraties en ergernissen schijnt goed te zijn voor de bloeddruk. ;)

Meningsuiting
Voor de vrijheid van meningsuiting was 2010 een druk jaar. Het begon al goed: een arrest uit januari over de openbaarheid van Hyves botste lijnrecht met een arrest uit december 2009. Daarmee is het nu lastig te zeggen wanneer je “ruchtbaarheid” geeft aan een feit (en daarmee smaad pleegt). Is de numerieke omvang van je vriendengroep belangrijk? Of gaat het om de samenstelling - echte vrienden of alleen maar internetvrienden?

De Koninklijke Bibliotheek wilde kranten uit de Tweede Wereldoorlog online zetten, maar kreeg te horen dat ze dan vervolgd kon worden wegens haatzaaien. Men nam toen een opmerkelijke stap: lezers moesten een disclaimer aanvinken alvorens men NSB-kranten kon opvragen.

Uitingen op sociale media gaan supersnel, en het strafrecht soms ook: een opruiiende twitteraar kreeg een werkstraf dankzij supersnelrecht. Hij had getweet om te gaan “relle” op het Jonckbloetplein in Den Haag, en de politierechter vond dat een evidente vorm van aanzetten tot geweld. Misschien had hij meer smileys moeten gebruiken?

Het heftigste debat betrof natuurlijk Wikileaks en haar berg met gelekte telegrammen. Mag je die mirroren of schendt je dan de wet op de staatsgeheimen? Toen bleek dat het tegenhouden van al die mirrors onpraktisch was, kwamen er ineens hele andere aanvallen op de klokkenluidersite: Paypal, Mastercard en anderen weigerden nog langer diensten te leveren aan het bedrijf. Dat lijkt te mogen, hoewel ik het wel erg kwalijk vind. Maar er is een precedent: een creditcard-betaalprovider hoefde ook niet aan een dierenpornoboer door te gaan met leveren.

Privacy
Een andere botsing met de vrije meningsuiting kwam vanuit de hoek van de privacy: hoe moet je omgaan met (nieuws)archieven waarin persoonlijke informatie staat? Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde dat krantenarchieven een “valuable secondary role” voor de pers vervullen, en daarom in principe niet hoeven te worden opgeschoond. Ook Nederlandse rechters oordeelden dit jaar dat archieven belangrijker dan privacy zijn, hoewel daarbij ook meespeelde dat de betreffende artikelen op zichzelf rechtmatig waren.

Ook een vorm van privacybotsing is hoe je als werkgever om mag gaan met gegevens opgeslagen of verzonden door werknemers. Het snuffelen in mailboxen kan toegestaan zijn als daar een concrete en ernstige aanleiding voor is. Maar het doorzoeken van een bedrijfspc of privélaptop mag niet zomaar, zo bleek uit diverse beroepszaken.

Auteursrecht
Het auteursrecht werd dit jaar 300, en dat leverde een hoop discussie op over de vraag of het de 400 (of zelfs maar de 350) zou gaan halen. Het Grote Downloaddebat gaf mij in ieder geval weinig hoop. Wat mij betreft is het de hoogste tijd voor een wetswijziging, want auteursrecht botst op zúlke fundamentele punten met internet dat daar een oplossing voor moet komen. En die moet er komen via verdienen discussie in het parlement en afgewogen wetgeving - niet via achterkamertjesverdragen of vonnissen afgedwongen door lobbyclubs.

Oh, lobbyclubs: Bij de rechtszaak tussen FTD en BREIN vond Eyeworks het nodig ook een duit in het zakje te doen: via een ex parte verbod werd het noemen van een bestandsnaam gelijkgesteld aan publicatie van de film. In hoger beroep draaide het Gerechtshof dit terug en verklaarde tevens downloaden uit illegale bron expliciet legaal, omdat de minister dat nu eenmaal zo vaak gezegd had en de burger daarop mag vertrouwen.

Tegen het einde van het jaar kwam BUMA/Stemra weer met het verhaal embedden is betalen. Dat leek vooral een publicitair relletje te zijn geweest, ik heb niet het idee dat B/S op korte termijn gaat procederen om deze stelling te verdedigen.

Wel geprocedeerd werd er door diverse fotografen. Leuke opsteker vond ik dat het overnemen van een fotootje bij een forumcopypastepost geen inbreuk was: dit was een vorm van citeren. Foto en tekst waren overgenomen om een discussie te initiëren, en dat valt onder citaatrecht. Herpubliceren van een pasfoto was wel inbreuk, maar de rechter nam expliciet afstand van de ‘richtprijzen’ die hier en daar op internet rondzwerven.

Software
Op softwaregebied produceerde de rechtspraak een paar juridische bommetjes over onderwerpen waar de geleerden elkaar al jaren over in de haren vliegen. Zo bleek je software ineens te kunnen kopen (en niet slechts in licentie te nemen) en was het auteursrecht op voorgeïnstalleerde software uitgeput, zodat doorverkoop daarvan bij ons legaal was. In de VS denken ze daar anders over trouwens. Wie hardware integreerde in een groter systeem, was daarmee het eigendom op die hardware kwijt (zaaksvorming). En eind december kwam het Hof van Justitie met een arrest dat bepaalde dat het auteursrecht op software niet automatisch geldt op de user interface daarvan.

Op opensourcegebied was het relatief rustig dit jaar. Natuurlijk waren er een paar incidenten, zoals de Noord-Koreaanse Linuxversie die de GPL schond. Bij Apple’s App Store botsten de voorwaarden met de GPL, wat het bedrijf reden vond om GPL-applicaties te gaan weren. Ook was er herrie over de PS3 die ineens geen Linux meer kon draaien na een firmware-update van Sony. De homebrew community baalde daar erg van, maar van juridische stappen heb ik niets vernomen.

Ook de homebrew community rond de Nintendo-spelcomputers baalde: in een rechtszaak over de legaliteit van flashcards en modchips oordeelde de rechter dat hij die community niet serieus kon nemen. Wie wil er nou bellen of internetten op een Wii? De kaartjes werden dan ook aangemerkt als (vrijwel) alleen bedoeld om illegale kopieën van spellen op te spelen en vervolgens verboden.

Tussenpersonen
De positie van tussenpersonen zoals internetproviders staat bij het auteursrecht steeds verder onder druk. BREIN probeerde af te dwingen dat Ziggo en XS4All de beruchte Pirate Bay zouden blokkeren, maar in kort geding hoefde dat niet. Er loopt nog een bodemprocedure. Provider annex videosite 123video bleek aansprakelijk voor door klanten illegaal geüploade pornofilmpjes. Hier loopt nu een hoger-beroepsprocedure.

Als voetnoot daarbij bleek dat Ziggo aan 123video geen NAW-gegevens van haar klant hoefde af te geven, omdat de videosite andere paden had kunnen bewandelen om die te krijgen. Aanverwant daaraan was het vonnis waarin een exwerknemer verkeersgegevens bij zijn provider moest opvragen en afgeven bij de notaris, zodat zijn werkgever hem daarmee een proces kon aandoen.

Voor internetproviders gebeurde er nog meer. Zo werden de eerste boetes in verband met de bewaarplicht opgelegd. Die bewaarplicht, of eigenlijk de algemenere vraag voor wie de Telecommunicatiewet nu echt geldt, leidde onder meer tot de opmerkelijke stap om hotels als internetprovider aan te merken. Iets waar de OPTA na een snel onderzoekje op terugkwam.

In de VS werden de eerste regels rond netneutraliteit ingevoerd. Eigenlijk was niemand daarover te spreken.

Afsluitend met een positieve noot: de site PompenGids, waar bedrijven konden melden welke loodgietersproducten ze verkochten, was niet aansprakelijk voor onjuiste bedrijfsinformatie. Zij had keurig volgens het notice-en-takedownprincipe gewerkt en daarmee niet onzorgvuldig gehandeld. Bij deze site ging het meer over smaad en al of niet merkinbreuk, wat me een opstapje geeft naar het volgende onderwerp.

Oh, en nog eentje. Tegen spammers werd juist door een forumbeheerder zelf opgetreden: de rechter verklaarde een contractuele boete van 5000 euro verbeurd.

Merkgebruik op internet
De opvallendste trend voor mij rond merkgebruik was wel de uitvinding van het concept “inbreuk op een domeinnaam”. In diverse vonnissen achtten rechters het onrechtmatig om een verwarringwekkend gelijkende domeinnaam te gebruiken, ook als dit geen inbreuk op een merk of handelsnaam was. Dit omdat zulk gebruik gewoon onrechtmatig is. Volgens mij is dat simpelweg in strijd met de merkenwet, maar ik heb nog geen advocaat dit argument (artikel 2.19 BVIE) zien voeren.

Ook een originele was het vonnis dat bepaalde dat registreren van een verlopen domeinnaam wélmaar verlengen daarvan níet legaal was. Nu de domeinnaaminpikker wist dat een ander er meer belang bij had, zou hij deze moeten inleveren aan het einde van de registratieperiode.

Logisch was daarentegen het &R&E&I&F&E&N&-arrest, waarbij het als merkdepot te kwade trouw werd gezien om rare tekens in een gewoon woord te stoppen om zo met voorrang de .eu-domeinnaam voor dat woord te kunnen registreren.

Van zeer groot belang gaan de komende tijd de uitspraken van het Europese Hof over merkgebruik bij Google Adwords en merkgebruik bij tweedehands-verkoop worden. Nadat het Hof oordeelde dat Google niet aansprakelijk was voor inbreukmakende advertenties, gooide het bedrijf de advertentiemarkt open en mocht iedereen op elkaars merknaam adverteren. En in 2011 gaan we ontdekken wat de merkhouder daar tegen kan doen bij de adverteerder zelf.

Het eerste openingsschot is al binnen: Adwords op andermans merk toegestaan als vergelijkende reclame. Net niet over dit onderwerp ging het arrest van 30 december over Adwords en beschrijvende merken: geen merkinbreuk door de Adwords-advertentie want het beeldmerk bevatte geen tekst die als merk kon gelden.

Octrooien
Op octrooigebied was het maar een saai jaar. Het had zo leuk kunnen zijn: zowel het Europees octrooibureau als het US Supreme Court moesten een principe-uitspraak doen over octrooieerbaarheid van software. Maar eerst draaide het EOB er onderuit door te zeggen dat er geen daadwerkelijke onduidelijkheid was in haar standpunt, en daarna bleek ook het Supreme Court niet bereid de knoop door te hakken. Zucht. Nog een paar jaar de onzinnige discussie over “software is niet patenteerbaar”.

Zijdelings gerelateerd: het bleek in hoger beroep toegestaan om in wetten te verwijzen naar betaalde, gesloten normen. Zulke normen worden geen wet doordat ernaar verwezen wordt, en het bedrijf Knooble kreeg helaas dan ook ongelijk met haar eis dat zulke normen vrij beschikbaar komen.

Beveiliging
Op het gebied van beveiliging en computercriminaliteit was er ook weer het nodige te doen. Het Bredolab-botnetwerk werd ontmanteld door het Team High-Tech Crime van de KLPD, waarbij de politie nog het opmerkelijke plan kreeg gebruikers via het botnet te waarschuwen dat hun pc geïnfecteerd was. Mag dat?

De OV-chipkaart kraken mocht niet, tenminste niet als je ermee gaat reizen. Journalistiek verantwoord kraken leidde tot een blafbrief van TLS: wij houden u in de gaten. Maar dat wisten we al: daar is de OV-chipkaart immers voor gemaakt.

De pleger van een DDoS-aanval op twee Turkse fora kreeg 15 maanden cel. De aanval was zo heftig dat sprake was van “gemeen gevaar” voor goederen en diensten. Op basis van dit vonnis werd in december in de pers gemeld dat DDoS-aanval op Mastercard plegen ook tot zes jaar cel kon leiden. Bij een minderjarige verdachte nog wel.

Het plaatsen van doodsbedreigingen op 4chan bleek dan weer niet strafbaar, ook niet als vanwege het meesurfen op het draadloos netwerk van de buren. Dat was geen computervredebreuk, omdat daarvan pas sprake zou zijn als je toegang tot gegevens op dat netwerk zelf zoekt.

De buurman van Manon Thomas had dat wel gedaan: hij had op die manier foto’s van haar gestolen en op internet gezet. Zijn veroordeling werd in hoger beroep gehandhaafd met strafverlaging. In de nasleep van dit arrest kondigde de minister nog een plan aan om het “helen” van gestolen data te verbieden, omdat de sites die deze foto’s publiceerden nu niet aangepakt konden worden. Dat plan bevatte trouwens ook het onzalige idee om Officieren van Justitie de bevoegdheid te geven zonder tussenkomst van de rechter websites te sluiten.

Niet helemaal internetrecht, maar wel gerelateerd: de Hoge Raad bepaalde in april dat camerabeelden niet bruikbaar zijn als bewijs, omdat je op zulke beelden het ras van personen kunt zien. Daarmee vallen die beelden onder de strenge regels voor “bijzondere persoonsgegevens”, waarmee het extra moeilijk wordt ze in een strafzaak te gebruiken. Later dit jaar werd dit door diverse rechters en gerechtshoven afgezwakt, met kort gezegd de redenering dat die strenge regels alleen golden als het doel was om het ras van mensen vast te stellen.

Geluidsopnamen bleken met de nodige behoedzaamheid te moeten worden gebruikt. Tsja, als de CD met de opname niet speelt in de laptop van de kantonrechter dan heb je een probleem.

E-commerce en consumentenrecht
Het consumentenrecht rond internet- en webwinkels bleef wat mij betreft relatief rustig. Het belangrijkste arrest was dat van begin december waarin werd uitgemaakt onder welk recht een website valt. Kort gezegd: dat hangt er vanaf. Ok, flauw: dat hangt er vanaf op welk land een website zich actief richt, middels taalkeuze, bezorgers, telefoonnummers en dergelijke.

Een detail, maar wel belangrijk: wie een koop op afstand annuleert, heeft recht op terugbetaling van de heenzendkosten, zo bepaalde het Europese Hof. De terugzendkosten moet je wel zelf betalen.

Ook kwamen er nieuwe regels over elektronische documenten en voorwaarden, met name om elektronische verzekeringspolis mogelijk te maken. Daarbij bleek overigens nog wel een foutje te zijn gemaakt: iemand had de wetswijziging doorgevoerd op basis van een verouderde brontekst, waardoor de eerdere wetswijziging op grond van de Dienstenrichtlijn weer ongedaan werd gemaakt. Herstelwetgeving is aangekondigd. (Doen ze niet aan versiebeheer bij wetboeken?)

Doorverkopers van toegangskaarten kregen een boete, in lijn met de aankondiging van de Consumentenautoriteit om online oneerlijke handelspraktijken harder aan te gaan pakken. Hopelijk worden malafide webwinkels in 2011 het speerpunt. Voor de zéér malafide handelaren, zeg maar gerust de oplichters, opende de politie een meldpunt internetoplichting. Dat natuurlijk binnen de kortste keren volliep met meldingen.

Oh ja, beste webwinkeliers: verwijzen naar de fabrikant mag niet. En je bent aansprakelijk voor je affiliates of voor wat Marktplaats over je advertentie meldt. Controleer dus zo snel mogelijk uw uitleg over de rechten en plichten van uw klant.

Verder blijft consumentenrecht vooral een kwestie van tegenover elkaar staande meningen (nee het is een uitprobeertermijn en geen zichttermijn), hoewel in één geval de rechter nu eindelijk eens een bedrijf op de vingers tikte vanwege een informatieplichtenfaal: Tele2’s bedrijfsbeleid bleek in strijd met de wet. Niet dat dat enige consequentie voor Tele2’s bedrijfsbeleid heeft natuurlijk.

Kansspelen
In juni bepaalde het Europese hof dat Nederland internetgokken mag verbieden, mits ze dat doet vanuit oogpunt van volksgezondheid (gokverslaving) of het bestrijden van criminaliteit (witwassen). Echter in september werd het Duitse kansspelbeleid verboden omdat men daar niet daadwerkelijk zijn best deed om gokverslaving aan banden te leggen. Duitsland en Nederland hebben vergelijkbaar beleid over kansspelen, dus dat opent perspectieven voor voorstanders van een liberalere Wet op de kansspelen.

En dat was het voor 2010. Voor meer over de toekomst verwijs ik graag naar mijn Juridische voorspellingen voor 2011.

U vindt het orgineel hier.

IT 197

Geen auteursrecht op gebruikersinterface?

Op 22 december 2010 bepaalde het HvJ EU dat een grafische gebruikersinterface als werk auteursrechtelijke bescherming kan genieten indien hij een eigen intellectuele schepping van zijn auteur is (zie hier en de eerdere conclusie van de AG hier). De Amsterdamse rechter dacht daar in het verleden anders over. 

Op 18 november 1993 oordeelde de president van de Rb Amsterdam (Slasoft/ Digi Nederland, Computerrecht 1994/3) als volgt:

"5 Het computerprogramma Slafak komt in zijn totaliteit voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking aangezien het voldoet aan het vereiste van oorspronkelijkheid daar het een eigen, oorspronkelijk karakter bezit en het oorspronkelijke karakter van de maker draagt. [...]

6. De gebruikersinterface als zodanig geniet, naar voorshands wordt aangenomen, geen auteursrechtelijke bescherming omdat zij een onzelfstandig onderdeel van de programmatuur vorm en dus niet is te kwalificeren als een afzonderlijk werk."

Vergelijk ook de noot van Jaap Spoor bij HR 22 maart 2002 (NVM/Telegraaf), NJ 2003/149:  

"Men kan niet zo maar naar believen min of meer willekeurige onderdelen van of selecties uit gegevensverzamelingen verheffen tot rechtsobjecten al naar gelang dat toevallig zo uitkomt."

De vraag is of de leer van het "onzelfstandige onderdeel" nog gehanteerd kan worden na de uitspraak van het HvJ EU. Overigens heeft Alfred Meijboom een lezenswaardige noot geschreven in Computerecht 1994/3 bij de uitspraak van de Amsterdamse rechter. Daarin betoogt Meijboom met kracht van argument dat een gebruikersinterface weldegelijk als zelfstandig werk kan worden beschouwd, zij het in de sleutel van het door het HvJ EU voor interfaces afgeschoten softwareauteursrecht.

Voor meer achtergrond over de bescherming van interfaces zie ook de nieuwe Softwarerecht van Struik, Van Schelven en Hoorneman, met name paragraaf 2.9.

IT 194

Grafische gebruikersinterface geen software

HVJ EU, 22 december 2010, zaak C-393/09, Bezpečnostní softwarová asociace (de BSA) tegen Ministerstvo kultury (prejudiciële vragen Nejvyšší správní soud, Tsjechië). De grafische gebruikersinterface vormt volgens het Hof geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 en valt niet onder de auteursrechtelijke bescherming die deze richtlijn aan computerprogramma’s toekent. Het Hof volgt daarbij zijn AG (zie IT en Recht nr IT 125).

Enkele overwegingen uit het arrest:

"40 De grafische gebruikersinterface is met name een interactieve interface, die communicatie mogelijk maakt tussen het computerprogramma en de gebruiker ervan.

41 In die omstandigheden kan het computerprogramma niet worden gereproduceerd op basis van de grafische gebruikersinterface, maar vormt deze interface louter een element van het programma dat de gebruikers de mogelijkheid biedt om dit programma optimaal te gebruiken.

42 Hieruit volgt dat deze interface geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250, zodat hij niet onder de bijzondere auteursrechtelijke bescherming valt die deze richtlijn aan computerprogramma’s verleent. [...]

44 In dit verband moet worden nagegaan of de grafische gebruikersinterface van een computerprogramma onder de bescherming van het gemeenrechtelijk auteursrecht valt op grond van richtlijn 2001/29. [...]

46 Bijgevolg kan de grafische gebruikersinterface als werk auteursrechtelijke bescherming genieten, indien hij een eigen intellectuele schepping van zijn auteur is. [...]

48 Bij zijn beoordeling dient de nationale rechter met name rekening te houden met de schikking en de specifieke configuratie van alle onderdelen van de grafische gebruikersinterface, teneinde vast te stellen welke daarvan het oorspronkelijkheidscriterium vervullen. In dit verband voldoen onderdelen van de grafische gebruikersinterface die louter worden gekenmerkt door hun technische functie, niet aan dit criterium.

49 Zoals de advocaat-generaal in de punten 75 en 76 van zijn conclusie aangeeft, is aan het oorspronkelijkheidscriterium immers niet voldaan wanneer de uitdrukking van deze onderdelen door hun technische functie wordt bepaald, aangezien de verschillende manieren om een idee uit te voeren dan zodanig beperkt zijn dat het idee samenvalt met de uitdrukking ervan.

50 In een dergelijk geval kan de auteur door middel van de onderdelen van de grafische gebruikersinterface onmogelijk uitdrukking geven aan zijn creatieve geest en tot een resultaat komen dat een eigen intellectuele schepping vormt.

51 In het licht van het bovenstaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord, dat de grafische gebruikersinterface geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 en dat hij niet onder de auteursrechtelijke bescherming valt die deze richtlijn aan computerprogramma’s toekent. Niettemin kan een dergelijke interface als werk wel onder de auteursrechtelijke bescherming vallen van richtlijn 2001/29, indien hij een eigen intellectuele schepping van zijn auteur vormt."

Lees het arrest hier.

Ook verschenen op IEForum.