Om te lezen: Digitale Implementatie Agenda.nl
Digitale Implementatie Agenda.nl, Bijlage bij Kamerstukken II, 2011-2012, 26643, nr. 217
In mei 2011 is de Digitale Agenda.nl gelanceerd. Deze agenda focust op de vraag hoe ICT slim kan worden ingezet voor groei en welvaart. Nu is het zaak om de ambities van de Digitale Agenda.nl ook daadwerkelijk te realiseren en ICT slim in te gaan inzetten voor ondernemend Nederland. Hierover leest u meer in deze Digitale Implementatie Agenda.nl.
Inhoudsopgave:
1 Inleiding 4
2 Programma’s 9
2.1 Lagere regeldruk voor het bedrijfsleven door vereenvoudigde gegevensuitwisseling 10
Standard Business Reporting
2.2 Lagere regeldruk voor het bedrijfsleven door eenmalige gegevensvastlegging 11
Ondernemingsdossier
2.3 Lagere regeldruk voor het bedrijfsleven door op maat ontsluiten van overheidsinformatie 12
Digitaal Ondernemersplein
2.4 Efficiënter zakendoen met de overheid door stroomlijnen wettelijk kader 13
Recht op Elektronisch Zakendoen voor bedrijven
2.5 Efficiënter zakendoen met de overheid door één digitaal authenticatiemiddel 14
eHerkenning
2.6 Efficiënter werken door standaardisatie van het elektronische berichtenverkeer 15
Programma Ordening Elektronische Communicatiemarkt
2.7 Efficiënter en flexibeler werken door inzet van Cloud Computing 17
Programma Productiviteit en Cloud Computing
2.8 Groei en innovatie met Open Data als grondstof 18
Programma Open Data
2.9 Gebruikers kunnen veilig online 20
Een ICT infrastructuur met incasseringsvermogen & Programma Digiveilig
2.10 Voldoende digitaal vaardige werknemers 22
Programma Digitale Vaardigheden Beroepsbevolking
Waarom geen beroep op de Terhandstellingsplicht?
Met reactie van Menno Weij, SOLV op IT 604 (Rb Dordrecht over de toepasselijkheid van een arbitragebeding in algemene voorwaarden). De rechtbank oordeelt, kort gezegd, dat het arbitragebeding in de overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen, en verklaart zich daarom onbevoegd.
De uitkomst bevredigt mij niet. Maar mogelijk heeft dit met procespartijen zelf te maken.
Uit het vonnis volgt dat de Fenit voorwaarden van toepassing zijn verklaard op een ondertekende overeenkomst. De voorwaarden zouden echter nooit als bijlage zijn aangehecht.
Eén van de partijen stelt zich op het standpunt dat de voorwaarden niet zouden zijn aanvaard, omdat ze niet zijn aangehecht. De rechter passeert dat verweer. Dat is strikt genomen terecht. Artikel 6:232 gaat uit van snelle gebondenheid: je bent ook gebonden aan algemene voorwaarden als je de inhoud daarvan niet kende.
Ik vraag mij af waarom er door die partij geen beroep is gedaan op de terhandstellingsplicht. Immers, een partij die algemene voorwaarden hanteert dient de ander een redelijke mogelijkheid te geven om van de inhoud van die voorwaaden kennis te nemen. Dat is de zogenaamde terhandstellingsplicht. Gebeurt dit niet, dan kun je je beroepen op vernietiging. Eén belangrijke uitzondering is overigens als je een zogenaamde "grote partij" bent, met 50 of meer werknemers. Ik weet echter niet of die uitzondering in casu speelt.
Misschien een aandachtspunt voor een eventueel hoger beroep. Lees hier het vonnis.
Niet tijdig om verlof verzocht
Hof Amsterdam (nevenzittingsplaats Arnhem) 13 december 2011,zonder nummering (geanonimiseerd)
Met dank aan Mark Jansen, Dirkzwager advocaten & notarissen.
Procesrecht. Tussentijds appel (dus terwijl de procedure in eerste aanleg nog niet tot een eindvonnis heeft geleid) na een toewijzend vonnis in een 843a jo. 1019a Rv-incident met betrekking tot inzage in door bewijsbeslag getroffen bescheiden.
De inzender, opgetreden voor geïntimeerde in het principaal hoger beroep, bericht ons: Het arrest is conform bestendige lijn in de jurisprudentie. De appellant wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn tussentijds hoger beroep. Niettemin is het arrest naar mijn idee toch interessant voor publicatie, aangezien in dit geval door appellant pleidooi is aangevraagd om te bepleiten dat hij niettemin ontvankelijk moest worden verklaard in zijn appel. Het hof heeft dat verzoek dus, binnen 10 dagen na datum pleidooi (!), afgewezen en appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn appel.
3.2. De regel dat tussentijds hoger beroep tegen tussenuitspraken is uitgesloten behoudens rechterlijk verlof daartoe, strekt ertoe fragmentatie van de instructie van de zaak, vertraging en processuele complicaties tegen te gaan en daarmee de doelmatigheid en snelheid van de procedure te bevorderen.
Bij een vonnis in een incident ex artikel 843a Rv gaat het niet om een vonnis waarbij een voorlopig voorziening wordt getroffen of geweigerd, ten aanzien waarvan wel hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen. Het gaat immers niet om een voorschot op de inzet van het geding. Naar het oordeel van het hof is evenmin sprake van een (deel)vonnis, nu niet door een uitdrukkelijk dictum een eind wordt gemaakt aan het geding omtrent enig deel van de rechtsvordering die inzet is van het geding. Als rechtsvordering die inzet is van het geding tussen X en Y moet worden verstaan de (op auteursrecht, databankenrecht en onrechmatige daad gebaseerde) vorderingen in de hoofdzaak en niet de op art. 843a Rv gebaseerde vorderingen in het incident (vgl. HR 22 januari 2010, LJN BK1639). Tussentijds hoger beroep tegen de toewijzing van de vordering in het vonnis van 18 augustus 2010 staat derhalve - behoudens verlof van de rechter - in beginsel niet open.
3.3 Hieraan doet niet af dat een vordering ex art. 843a Rv ook in een zelfstandige procedure kan worden ingesteld, in welk geval het in die procedure gewezen vonnis wel vastbaar is voor hoger bertoep. De hiervoor weergegeven ratio van de uitsluiting van het tussentijds hoger beroep is in dat geval niet in het geding.
3.4. Gelet op het voorgaande staat voor X slechts tussentijdsberoep open tegen het in het incident ex art. 843a Rv gewezen vonnis van 18 augustus 2010, indien de rechter dit heeft bepaald. Vast staat dat X niet tijdig aan de rechtbank heeft verzocht verlof te verlenen tot het tussentijds instellen van hoger beroep en dat de rechtbank dit verlof ook niet heeft verleend. Dit betekend dat X niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
Contractuele boete alsnog integraal toegewezen
Vervolg van tussenarrest van 7 juni 2011. Rechtbank heeft contractuele boete ten onrechte gematigd ex 6:94 lid 1 BW. De gevorderde boete, om te compenseren dat geen diensten kan leveren, wordt alsnog integraal toegewezen.
In het kader van de grief in het principaal hoger beroep, die betrekking heeft op de door de rechtbank toegepaste matiging tot € 3.000,= van de door Internet Leasing verschuldigde contractuele boete van € 15.500,= heeft het hof bij het tussenarrest Internet Leasing opgedragen te bewijzen dat Wallroth in meerdere telefoongesprekken heeft toegezegd en verklaard, dat als naam op het bankafschrift de naam van de klanten van Internet Leasing zou worden vermeld. Het hof heeft in dat verband overwogen (overweging 3.10.6) dat, indien deze stelling juist is, de boete terecht tot € 3.000,= is gematigd. Omdat Internet Leasing van bewijslevering heeft afgezien, is de juistheid van de desbetreffende stelling niet komen vast te staan.
Dat de overeenkomst eenzijdig is opgesteld en dat ervoor is gekozen dat er een recht op tussentijdse beëindiging is ingeruimd, is onvoldoende om de billijkheid in te roepen en de boete te matigen.
In citaten
2.6. Uit deze bepaling blijkt i) dat de boete is bedoeld om Global Collect te compenseren voor het feit dat zij haar diensten niet langer aan Internet Leasing kan leveren (en daarmee inkomsten kan genereren), ii) dat partijen de omvang van deze compensatie hebben gesteld op het bedrag van de minimale maandelijkse factuur van Global Collect die anders verschuldigd zou zijn geweest. In het beding ligt dus besloten dat de maximale boete per definitie lager zou worden naarmate later, maar nog steeds vóór afloop van het contract met een looptijd van drie jaar, zou worden opgezegd. Dit zo zijnde, kan het hof – anders dan de rechtbank - in de enkele omstan-digheid dat Internet Leasing de overeenkomst aan het begin van de relatie heeft opgezegd geen grond vinden voor matiging.2.7. Voor zover Internet Leasing in hoger beroep aan haar beroep op matiging mede ten grondslag heeft gelegd (memorie van antwoord in principaal hoger beroep, sub 32 en 33) dat Global Collect niet in staat was haar toezegging na te komen dat als naam op het bankafschrift de naam van de klanten van Internet Leasing zou worden vermeld, moet worden opgemerkt dat deze toezegging door Global Collect is betwist en, als onder 2.2 vermeld, niet is komen vast te staan.
2.8. De door Internet Leasing gestelde omstandigheden dat Global Collect de overeenkomst eenzijdig heeft opgesteld en ervoor heeft gekozen Internet Leasing het recht te geven de overeenkomst tussentijds te beëindigen acht het hof noch afzonderlijk noch tezamen voldoende om te kunnen oordelen dat de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de bedongen boete wordt gematigd.
2.9. Ten slotte neemt het hof in aanmerking dat Internet Leasing niet betwist de stellingen van Global Collect (memorie van grieven, sub 1.2.3) i) dat zij, (kennelijk:) als Internet Leasing de overeenkomst niet zou hebben opgezegd, op grond van de overeengekomen tarieven en het transactievolume een veelvoud van de thans gevorderde boete zou hebben kunnen omzetten en aan Internet Leasing zou hebben factureren en ii) dat zij alsdan een winst van € 9.375,= per maand zou hebben gegenereerd. Om die reden is er naar het oordeel van het hof geen wanverhouding tussen de werkelijke schade en de gefixeerde boete. De omstandigheid dat Global Collect heeft afgezien van de mogelijkheid volledige schadevergoeding te vorderen brengt, anders dan Internet Leasing stelt, niet met zich dat de verhouding tussen de werkelijke schade en het gefixeerde bedrag in dit geval geen maatstaf kan zijn voor de beoordeling van het verzoek tot matiging.
2.10. De conclusie is dat het hof, anders dan de rechtbank, geen grond tot matiging ziet. Het zal dan ook de door Global Collect gevorderde boete, onder vernietiging van het bestreden vonnis in zoverre, alsnog toewijzen voor zover dat nog niet was gedaan. Omdat het een boete betreft, is over het thans toe te wijzen bedrag niet de gevorderde wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW, maar slechts de in art. 6:119 BW bedoelde wettelijke rente toewijsbaar. Dat Internet Leasing geen grief heeft gericht tegen de toewijzing door de rechtbank van eerstbedoelde rente over het toegewezen boetebedrag van € 3.000,= doet daaraan niet af. Internet Leasing zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het principaal hoger beroep.
Hergebruik Nationale WegenBestand onvoorwaardelijk
Wob. Onvoorwaardelijk hergebruik, zonder exploitatie auteursrecht of databankenrecht. Nationaal WegenBestand (NWB). Onvoldoende spoedeisend belang bij verzoek om een voorlopige voorziening.
Het Nationale WegenBestand (NWB) is een digitaal geografisch bestand waarin nagenoeg alle wegen in Nederland zijn opgenomen, die worden beheerd door wegbeheerders als het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. Verzoekster heeft een onderneming op het gebied van geografische data, routeplanning en travel information services. Zij ontwikkelt producten en diensten voor professionele en publieke toepassingen binnen diverse sectoren.
Derde partijen hebben onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) openbaarmaking en toestaan van hergebruik gevorderd en gekregen. Nu heeft verweerder tot onvoorwaardelijke toestemming, dus zonder dat de Staat zijn auteursrecht of databankenrecht terzake geldend wil maken, tot hergebruik van het NWB verleend.
De voorzieningenrechter acht geen spoedeisend belang aanwezig dat het treffen van een voorlopige voorziening zou kunnen rechtvaardigen, zodat de verzoeken in beginsel dienen te worden afgewezen. Verzoekster heeft slechts in algemene bewoordingen gesteld dat zij ernstige schade ondervindt door het toestaan van hergebruik van het NWB. Voorts heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat het toestaan van hergebruik van het NWB voor haar onmiddellijk tot onomkeerbare gevolgen zal leiden.
Er bestaat geen ernstige twijfel dat het door verweerder ingenomen standpunt over het toestaan van hergebruik van het NWB juist is. Verweerder heeft de informatie zoals neergelegd in het NWB verkregen in het kader van de uitoefening van zijn publieke taak. Niet valt in te zien dat verweerder niet bevoegd is hergebruik van het NWB toe te staan. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het toestaan van hergebruik van het NWB in strijd is met de Wob dan wel dat andere regelgeving en algemene beginselen van behoorlijk bestuur zich daartegen verzetten.
28. Met betrekking tot de vraag of sprake is van een spoedeisend belang stelt de voorzieningenrechter allereerst vast dat verzoekster slechts in algemene bewoordingen heeft gesteld dat zij ernstige schade ondervindt door het toestaan van hergebruik van het NWB. Weliswaar heeft verzoekster gesteld dat een aantal bestaande klanten, waaronder [derde-partij], heeft aangegeven hierdoor de bestaande overeenkomsten te willen opzeggen, maar verzoekster heeft hiervoor geen begin van bewijs geleverd. Voor zover het toestaan van hergebruik van het NWB voor verzoekster een financieel belang vertegenwoordigt, moet worden geoordeeld dat een zodanig belang volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
17 mei 2006, LJN: AX4378) op zich geen reden vormt om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster heeft voorts niet gesteld dat haar continuïteit in gevaar komt door het toestaan van het hergebruik van het NWB. Dat, zoals verzoekster heeft gesteld, het omzetverlies wel is berekend maar dat zij deze gegevens, alsook de namen van ondernemingen die de overeenkomsten met haar willen opzeggen niet openbaar wil maken omdat het gaat om concurrentiegevoelige informatie, dient onder de gegeven omstandigheden voor haar eigen rekening te komen.29. Voorts heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat het toestaan van hergebruik van het NWB voor haar onmiddellijk tot onomkeerbare gevolgen zal leiden. In dit verband is van belang dat het NWB reeds openbaar is en in zoverre voor een ieder toegankelijk. Hoewel zeker denkbaar is dat ondernemingen door hergebruik van het NWB producten en diensten zullen aanbieden die direct concurrerend zijn met de diensten en producten van verzoekster, moet, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, worden geoordeeld dat niet aannemelijk is dat die ondernemingen daarin reeds op korte termijn zullen slagen. Om direct te kunnen concurreren met de diensten en producten van verzoekster dient aan het NWB immers nog allerlei aanvullende informatie, zoals verkeersborden en points of interest, te worden toegevoegd. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat, indien verzoekster ten gronde in het gelijk wordt gesteld (en hergebruik van het NWB dus niet is toegestaan), de bruikbaarheid van diensten en producten die door het toestaan van hergebruik zijn ontwikkeld in hoog tempo verdampt, omdat gegevens in het NWB continu worden geactualiseerd en alleen op basis van actuele informatie met de diensten en producten van verzoekster kan worden geconcurreerd.
30. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang aanwezig dat het treffen van een voorlopige voorziening zou kunnen rechtvaardigen, zodat de verzoeken in beginsel dienen te worden afgewezen.
35. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het toestaan van hergebruik van het NWB in strijd is met de Wob en meer in het bijzonder met de artikelen 10, tweede lid, aanhef en onder g en 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wob. Zoals hiervoor overwogen is het NWB reeds openbaar gemaakt, terwijl niet gebleken is dat andere wegbeheerders zich tegen hergebruik van het NWB verzetten. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het toestaan van het hergebruik in strijd is met de richtlijn. De richtlijn is omgezet in de Wob. In aanmerking genomen dat, zoals hiervoor overwogen, verweerder de informatie zoals neergelegd in het NWB heeft verkregen in het kader van de uitoefening van zijn publieke taak, valt het toestaan van het hergebruik van het NWB niet buiten reikwijdte van de Wob dan wel de richtlijn.
Op zoek naar sourcingsucces!
In de jaren 2007 t/m 2010 is door een onderzoeksteam van Verdonck, Klooster & Associates, de UvA/HVA en de VU, met subsidie van de stichting NWO een grote Multiple case studie gedaan naar IT-sourcing in Nederland. In dit onderzoek zijn 30 sourcingrelaties in kaart gebracht en gedurende twee jaar gevolgd.
In het onderzoek zijn alle 30 sourcingrelaties op basis van objectieve criteria ingedeeld in drie categorieën: succesvolle relaties, gedeeltelijk succesvolle relaties en mislukte relaties. Vervolgens is onderzocht wat de meest onderscheidende kenmerken zijn tussen deze drie categorieën.
Hier vindt u het boek met een overzicht van enkele aansprekende resultaten van de analyse die het onderzoeksteam heeft uitgevoerd.
Recht op de logfiles
Met samenvatting van Marianne Korpershoek, Louwers IP|Technology Advocaten.
Logfiles. Kennisnamerecht patiënt. Een patiënte van het UMCG wil op grond van artikel 35 WBP kennis nemen van de namen van de zorgverleners die inzage hebben gehad in haar medisch patiëntendossier. Het UMCG wees het verzoek en bezwaar af. De Rechtbank Groningen verklaart het beroep van patiënte gegrond. Het UMCG stelt hoger beroep in bij de Raad van State.
De rechtbank is van oordeel dat de patiënte op grond van art. 35 lid 2 WBP recht heeft op een overzicht van de zorgverleners die inzage hebben gehad in haar dossier. Het UMCG stelt zich op het standpunt dat kennisneming alleen mogelijk is indien de wens tot kennisname samenhangt met het recht op correctie en aanvulling de inhoud van het dossier. Verder beroept het UMCG op het recht van privacy van de betrokken zorgverleners. De Raad van State wijst deze argumenten en daarmee het beroep van het UMCG af en vernietigt het besluit van het UMCG. De patiënte heeft recht op de logfiles met gegevens van personen die inzage hebben gehad in haar medisch dossier.
2.4.3. Gelet op hetgeen onder 2.4.2 is overwogen, mocht het UMCG ingevolge het bepaalde in artikel 35, tweede lid, van de Wbp niet volstaan met het mededelen van categorieën van ontvangers. Het betoog van het UMCG dienaangaande faalt dan ook.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat artikel 35, tweede lid, van de Wbp, aan [wederpartij] in beginsel het recht toekent op een overzicht van namen van degenen die haar medisch dossier in het Poliplus-systeem hebben geraadpleegd. Met de rechtbank verwerpt de Afdeling het betoog van het UMCG dat de informatie waar artikel 35, tweede lid, van de Wbp op ziet, uitsluitend dient ter uitoefening van het recht op correctie en aanvulling van de inhoud van het dossier. Dat [wederpartij] de informatie zou hebben verzocht teneinde na te gaan of het UMCG het beroepsgeheim in acht neemt, kon derhalve geen grond zijn de door haar verzochte informatie niet mede te delen. Het recht op mededeling of persoonsgegevens worden verwerkt, als neergelegd in artikel 35 van de Wbp, kan weliswaar ten dienste staan van aanwending van de mogelijkheid door een betrokkene om de verantwoordelijke te verzoeken deze persoonsgegevens te verbeteren of aan te vullen, voorzien in artikel 36 van de Wbp, maar dat betekent niet dat de mededeling slechts behoeft te worden gedaan in zoverre dat doel kan worden gediend. Uit de tekst van artikel 35, tweede lid, van de Wbp volgt immers dat de verantwoordelijke een volledig overzicht van de verwerkte persoonsgegevens dient te verstrekken, los van het doel dat betrokkene met het verzoek voor ogen heeft. Zoals de rechtbank voorts met juistheid heeft overwogen, geeft de Wbp aan een ieder het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt en wordt het belang bij een zodanig verzoek door de Wbp verondersteld.
De betogen van het UMCG dat [wederpartij] niet een zodanig belang heeft gesteld dat een inbreuk op de privacy van de medewerkers van het UMCG is gerechtvaardigd en dat het aansprakelijk is voor fouten van ondergeschikten en het zonder wettelijke plicht niet is gehouden om een verklaring tegen zichzelf af te leggen, zijn niet gericht tegen de aangevallen uitspraak en leiden om die reden niet tot vernietiging van de uitspraak.
2.8.1. Zoals onder 2.4.3 is overwogen mocht het UMCG, nu degenen die het medisch dossier van [wederpartij] in het Poliplus-systeem hebben geraadpleegd, geen ontvangers zijn in de zin van artikel 1, aanhef en onder h, van de Wbp, ingevolge het bepaalde in artikel 35, tweede lid, van de Wbp, niet volstaan met het mededelen van categorieën van ontvangers. Artikel 35, tweede lid, van de Wbp, kent aan [wederpartij] het recht toe op een volledig overzicht van namen van degenen die haar medisch dossier in het Poliplus-systeem hebben geraadpleegd. Het UMCG heeft artikel 35, tweede lid, van de Wbp op grond van artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp buiten toepassing gelaten in zoverre het verzoek van [wederpartij] strekt tot mededeling van de namen van degenen die het medisch dossier in het Poliplus-systeem hebben geraadpleegd. Het UMCG heeft echter niet deugdelijk gemotiveerd waarom het buiten toepassing laten van artikel 35, tweede lid, van de Wbp in dit geval noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Zoals onder 2.4.3 is overwogen, geeft de Wbp aan een ieder het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van de Wbp. Het belang bij een zodanig verzoek wordt door de Wbp verondersteld. Daarom en omdat het in dit geval verwerking van persoonsgegevens in het kader van een digitaal medisch dossier betreft, staat het belang van [wederpartij] om haar rechten op grond van artikel 35 en 36 van de Wbp uit te kunnen oefenen, zoals zij terecht betoogt, voorop. Met de enkele overweging in het besluit van 9 december 2010 dat ook een inbreuk op de privacy van medewerkers van het UMCG moet zijn voorzien bij de wet en moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft het UMCG niet een weging verricht die hieraan recht doet. Het betoog van [wederpartij] slaagt.
FENIT arbitragebeding
Rechtbank Dordrecht 7 december 2011, LJN BU7550 (Montis B.V. tegen Evologics B.V.)
FENIT Bevoegdheidsincident. In overeenkomst is het volgende opgenomen: “De rechten en plichten van betrokken partijen ten aanzien van de samenwerking zijn gepreciseerd in de algemene Branche Voorwaarden (FENIT), die in de bijlage zijn toegevoegd.”
Eiser in het incident vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, omdat de Algemene FENIT-voorwaarden van toepassing zijn en daarin een arbitragebeding is opgenomen. Het verweer dat de Algemene FENIT-voorwaarden niet zijn aanvaard, omdat deze niet als bijlage bij de overeenkomst waren gevoegd, wordt, gelet op artikel 6:231 sub c jo. 6:232 BW, gepasseerd. Het verweer dat het niet mogelijk is vast te stellen op welke algemene voorwaarden met de verwijzing in de overeenkomst wordt gedoeld, wordt eveneens gepasseerd, gelet op de bewoordingen van de verwijzing, de tussen partijen gevoerde onderhandelingen en de inhoud van een namens verweerster in het incident op de dag van ondertekening verzonden e-mailbericht.
Het verweer dat het arbitragebeding niet van toepassing is, omdat de verwijzing niet ondubbelzinnig ziet op de voorwaarden in het geheel wordt gepasseerd, omdat de verwijzing in de overeenkomst zich uitstrekt tot het gedeelte van de algemene voorwaarden waarin het arbitragebeding is opgenomen en in de addenda geen van de algemene voorwaarden afwijkende afspraken zijn weergegeven die betrekking hebben op het arbitragebeding. Nu partijen een arbitragebeding zijn overeengekomen en sprake is van een geschil naar aanleiding van een tussen partijen gesloten overeenkomst, dient dit geschil te worden beslecht door middel van arbitrage. De rechtbank verklaart zich dan ook onbevoegd.
Geannoteerde agenda Raad VTE
De Raad zal naar verwachting een politiek akkoord bereiken over het radiospectrumbeleidsprogramma. Daarnaast bereikt de Raad mogelijk een gemeenschappelijke benadering over het voorstel voor modernisering en versterking van het Europese Agentschap voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (ENISA). De Raad zal voorts van gedachten wisselen over roaming, op basis van een voortgangsrapport van het voorzitterschap. Ook zal de Raad conclusies aannemen over netneutraliteit. Tot slot zal de Commissie de Raad informeren over de Digitale Agenda voor Europa. In de bijlage treft u per onderwerp een nadere toelichting.
1. Radiospectrumbeleidsprogramma
2. Europese Agentschap voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (ENISA)
3. Roaming
4. Netneutraliteit
5. Digitale agenda voor Europa
Radiospectrumbeleidsprogramma
Politiek akkoord
De Raad zal naar verwachting zonder verdere discussie een politiek akkoord bereiken over het voorstel voor een Radiospectrumbeleidsprogramma (RSPP) voor de periode 2012 – 2015. Het Europees Parlement stemde mei 2011 over dit voorstel.
Het voorstel voor het Radiospectrumbeleidsprogramma bevat beleidslijnen en doelstellingen voor spectrumgebruik voor de periode tot en met 2015. Het programma gaat onder andere in op het beschikbaar stellen van de 800 MHz band (digitaal dividend) voor elektronische communicatie, mededingingsaspecten bij het verlenen van spectrumrechten, het monitoren van spectrumgebruik en principes die gelden bij internationale onderhandelingen tussen de EU en derde landen.
In het politiek akkoord dat voorligt is de datum voor het vrijmaken van het digitaal dividend vastgesteld op 1 januari 2013. Voorts wordt een Europees monitorsysteem (inventaris) opgezet dat aansluit bij de huidige systematiek voor verzameling van informatie over spectrumgebruik. Op verzoek van het Europees Parlement is opgenomen dat alles in het werk wordt gesteld om uiterlijk in 2015 aan de hand van het inventaris ten minste 1 200 MHz van het spectrum te reserveren voor mobiel internet.
Nederland heeft belang bij een goede coördinatie van het spectrumbeleid in de EU. Een goed gecoördineerd spectrumbeleid kan leiden tot economische groei, innovatie en werkgelegenheid. Geharmoniseerd gebruik van spectrum kan de kwaliteit van de dienstverlening verbeteren en leiden tot lagere kosten van producten door economische schaalvoordelen. Harmonisatie mag echter niet leiden tot niet-gebruik van spectrum, bijvoorbeeld door een sterk verschillende vraag naar spectrum tussen lidstaten voor een specifieke toepassing. Dit zou voor Nederland het geval kunnen zijn door de aanwezigheid van veel draadgebonden infrastructuur, waardoor de vraag naar spectrum voor mobiel breedband minder kan zijn dan in andere EU-landen. Dit vereist dat ook gezocht moet worden naar alternatieve vormen van harmonisatie, zoals het vaststellen van keuzebanden («tuning ranges» van spectrum) of zachtere vormen van harmonisatie. Dit thema heeft al de aandacht van de Commissie. Nederland kan instemmen met het politiek akkoord.
ENISA
Voortgangsrapport
Het voorzitterschap zal een voortgangsrapport presenteren over het voorstel voor versterking en modernisering van het Europese Agentschap voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (ENISA). De visie van het Europees Parlement wordt begin 2012 verwacht.
In het voorstel van de Commissie krijgt ENISA een mandaat voor 5 jaar en zijn er vijf belangrijke veranderingen ten opzichte van de huidige situatie van ENISA: 1) een bredere taakomschrijving; 2) betere afstemming met het beleid- en regelgevingproces van de EU; 3) meer interactie met relevante partijen o.a. in de strijd tegen cybercriminaliteit; 4) het versterken van de bestuursstructuur en 5) een geleidelijke toename van de middelen (qua financiën en mankracht).
De inhoud van het voortgangsrapport is nog niet bekend. Op veel punten bestaan overeenstemming binnen de Raad. Zo is er conform Nederlandse wens binnen de taakomschrijving van ENISA aandacht voor samenwerking van ENISA met ter zake relevante autoriteiten op het gebied van o.a. de bestrijding van cybercriminaliteit en dataprotectie. Daarmee wordt een brug geslagen, waarbij elkaars verschillende verantwoordelijkheden en bevoegdheden worden gerespecteerd. Zo houdt ENISA zich bezig met preventie, terwijl andere organen zoals EUROPOL er zijn voor de bestrijding van misbruik via het faciliteren van opsporing en vervolging. De lidstaten behouden wel hun eigen verantwoordelijkheid voor de operationele uitvoeringsaspecten.
Nederland verwelkomt een verdere versterking en modernisering van ENISA omdat dit een gezamenlijke aanpak door EU-lidstaten van netwerk- en Informatiebeveiliging meer zal bevorderen. Hierdoor zal de effectiviteit van de maatregelen kunnen toenemen. Openstaand punt in de Raad is de lengte van het mandaat voor ENISA. Een aantal lidstaten pleit voor een onbeperkt mandaat. Een blokkerende minderheid van lidstaten, waaronder Nederland, steunt de Commissie en pleit tot nu toe voor een beperkte termijn van 5–7 jaar vanwege de snelle ontwikkelingen op het gebied van ICT en telecommunicatie. Daarnaast loopt een discussie over mogelijkheden om naast het hoofdkantoor van ENISA op Kreta daarbuiten filialen op te richten om efficiënter en effectiever te kunnen werken.
De uiteindelijke positie van Nederland zal afhangen van het totaalpakket, inclusief de lengte van het mandaat, een scherpe herzieningsclausule en eventueel de oprichting van een bijkantoor. Nederland zal ook kritisch kijken naar de voorstellen voor het toekomstig (extra) budget voor ENISA, die mede zullen voortvloeien uit de onderhandelingen over de nieuwe EU-meerjarenbegroting 2014–2020.
Roaming
Gedachtewisseling
De Raad zal van gedachte wisselen over roaming, op basis van een voortgangsrapport van het voorzitterschap. De besluitvorming over het voorstel moet voor juni 2012 worden afgerond, omdat dan de huidige Verordening afloopt.
De Commissie heeft juli 2011 een voorstel tot wijziging van de roamingverordening neergelegd. De Commissie stelt een aantal structurele maatregelen voor om te komen tot (meer) concurrentie in de roamingmarkt die weer moet leiden tot lagere prijzen in de markt. Het gaat om de volgende maatregelen:
• klanten moeten vanaf 1 juli 2014 de mogelijkheid krijgen om desgevraagd een apart roamingcontract af te sluiten bij een andere provider, los van het contract voor nationale mobiele diensten, met behoud van hetzelfde telefoonnummer.
• Mobiele exploitanten (inclusief zogenaamde virtuele mobiele exploitanten, die geen eigen netwerk hebben) krijgen het recht om netwerken van andere exploitanten in andere lidstaten te gebruiken tegen gereguleerde tarieven. Dit moet meer mobiele operators aanzetten tot concurrentie op de roamingmarkt.
• In afwachting van het volledig operationeel zijn van deze structurele maatregel worden de prijsplafonds voor de roamingtarieven spraak, sms- en en dataverkeer (wholesale en retail) als overgangsmaatregel gehandhaafd en verder naar beneden bijgesteld. Tevens wordt een dalend retailprijsplafond voor dataroaming geïntroduceerd. Voorzien wordt dat de tariefplafonds voor consumenten (retail) vanaf 1 juli 2016 worden beëindigd, voorafgegaan door een evaluatie. De tariefplafonds voor wholesale (de verrekenprijzen tussen de operators) blijven langer in stand, in ieder geval tot aan 30 juni 2018.
Uit de besprekingen in Raadskader tot nu toe blijkt dat veel lidstaten de hoofdlijnen van het voorstel van de Commissie steunen. Grootste discussiepunt is de mogelijkheid voor consumenten om voortaan een aparte roamingbundel op te zetten («ontkoppeling»). Een behoorlijk aantal lidstaten, waaronder Nederland, zien graag de technische details, uitvoerbaarheid en het kostenplaatje nog beter uitgedacht. Het Europees Platform voor regelgevers (BEREC) onderzoekt momenteel de technische mogelijkheden hiervoor en zal technische richtlijnen opstellen over hoe deze mogelijkheid in de markt gezet kan worden en het kostenoverzicht in kaart brengen. De Verordening zelf zal de nodige criteria moeten bevatten om deze richtlijnen van de juridische bandbreedtes te voorzien.
Nederland hecht, net als de Commissie, belang aan een verdere daling van de roamingtarieven richting nationale tarieven. Nederland is voorstander van structurele maatregelen om het gebrek aan concurrentie in de roamingmarkt aan te pakken. Deze structurele maatregelen dienen echter wel effectief te zijn en uitvoerbaar, betaalbaar en hanteerbaar voor bedrijfsleven en de consument. Nederland is daarom één van de landen die in Raadskader de uitvoerbaarheid van ontkoppeling aan de kaak heeft gesteld. Nederland vraagt zich onder andere af: of en hoe SIM-kaarten vervangen zullen moeten worden, wie verantwoordelijk gaat worden voor die kosten, hoe operators op één SIM-kaart moeten gaan samenwerken en of nummerbehoud en betrouwbaarheid van bellen in buitenland wel gewaarborgd kunnen worden. Nederland is van mening dat deze technische details, de kosten en baten, de gebruiksvriendelijkheid en effectiviteit voldoende duidelijk zouden moeten zijn voordat wordt gesproken over het regelgevend vastleggen van deze optie. Nederland zal er in de verdere onderhandelingen op inzetten dat in de verordening in elk geval principes ten aanzien van de gebruiksvriendelijkheid voor consument worden opgenomen (o.a. nummerbehoud, betrouwbaarheid netwerk, eenvoudig over kunnen stappen). Voorts wil Nederland dat de prijsplafonds worden gehandhaafd totdat de structurele maatregelen werkelijk effect hebben gesorteerd en niet zomaar worden afgeschaft in 2016.
Netneutraliteit
Raadsconclusies
De Raad zal conclusies aannemen over netneutraliteit, op basis van een mededeling van de Commissie van 19 april 2011 «open internet en netneutraliteit in Europa».
Op 19 april jl. presenteerde de Commissie een mededeling over de impact van markt- en technologische ontwikkelingen op netneutraliteit, op basis van een openbare raadpleging in 2010 over «het open karakter van internet en netneutraliteit in Europa». Netneutraliteit is het principe dat iedereen in principe toegang heeft tot alle diensten, toepassingen en content op het internet en dat internet service providers (ISP’s) daar niet zonder meer beperkingen in mogen aanbrengen, zeker niet zonder daar transparant over te zijn. In de mededeling kondigt de Commissie een nader onderzoek aan door BEREC, de EU-toezichthouder voor elektronische communicatie, naar ontwikkelingen in de markt die eventueel kunnen duiden op schendingen van netneutraliteit. Op basis hiervan zal de Commissie besluiten of nadere maatregelen nodig zijn. De resultaten van het onderzoek van BEREC worden begin 2012 verwacht.
De Raad benadrukt in haar conceptconclusies het belang van netneutraliteit om het open en neutrale karakter van internet te behouden. De Commissie wordt opgeroepen om te bezien of er, op basis van onderzoek van de Europese toezichthouder BEREC, nadere maatregelen of richtsnoeren nodig zijn om netneutraliteit te garanderen. In het bijzonder wordt de Commissie gevraagd te kijken naar de tarieven en voorwaarden die providers opleggen aan VoIP (spraakdiensten over internet, zoals SKYPE) en praktijken als het vertragen van content, toepassingen en diensten door providers. Daarnaast wordt de Commissie verzocht te kijken naar de discrepantie tussen geadverteerde en werkelijke breedbandsnelheden in de lidstaten.
Nederland kan de conceptconclusies ondersteunen. Op basis van feitenonderzoek door de Europese toezichthouder, BEREC, moet worden bezien of en waar schendingen van netneutraliteit mogelijk grond geven voor verdergaande inspanningen om deze schendingen tegen te gaan. Nederland heeft deze stap reeds gezet door netneutraliteit te borgen in het voorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet, welk op dit moment in de Eerste Kamer voorligt. Dit gebeurde nadat meerdere mobiele telecomaanbieders in Nederland innovatieve concurrerende diensten alleen nog in duurdere abonnementen voor internettoegang wilden toestaan.
Digitale Agenda voor Europa
Informatie van de Commissie
De Commissie zal de Raad informeren over de stand van zaken van de implementatie van de Digitale Agenda voor Europa. Het is op het moment van schrijven niet duidelijk wat het voorzitterschap en de Commissie precies voor ogen hebben met dit onderwerp. Mogelijk geeft de Commissie een toelichting op wat er in de recent gepresenteerde Annual Growth Survey is opgenomen over de Digitale Agenda.
In de Annual Growth Survey van 23 november 2011 geeft de Commissie in de bijlage een overzicht van de voortgang van de verschillende vlaggenschepen, waaronder de Digitale Agenda voor Europa. De Commissie ziet als meest urgente acties binnen de Digitale Agenda voor Europa het creëren van een echte digitale interne markt, wat kan leiden tot 4% extra BBP-groei de komende 10 jaar.
Het gaat volgens de Commissie allereerst om het stimuleren van snelle breedbandverbindingen. De Commissie wijst erop dat in Japan en Korea respectievelijk 40% en 50% van het netwerk bestaat uit glasvezel. In de EU is dit 5%. Investeringen in breedband zijn daarom cruciaal, met name door gebruik van nationale en regionale fondsen. Ook wijst de Commissie erop dat de groei van mobiel internet vraagt om een grotere beschikbaarheid van radiospectrum. Voorts wijst de Commissie op het groeipotentieel van de e-commerce markt in de EU. Slechts een klein deel van de markt is grensoverschrijdend. De Commissie wijst op het verschil met de VS, bijvoorbeeld het terrein van de online muziekmarkt. In de EU hebben digitale verkopen 19% van de muziekverkoop terwijl dat in de VS 49% is. Om de digitale interne markt te realiseren komt de Commissie in 2012 met voorstellen op het terrein van e-identificatie en e-handtekeningen, modernisering van het auteursrecht in het licht van het digitale tijdperk (pan-Europese licenties) en verbetering van de bescherming van persoonsgegevens. Daarnaast overweegt de Commissie maatregelen op het terrein van online betaalsystemen, op basis van een groenboek. Andere belangrijke voorstellen die volgend jaar volgen liggen op het terrein van cloud computing en een EU-strategie voor internetveiligheid.
Nederland ondersteunt de hoge ambitie van de Europese Digitale Agenda. ICT en het gebruik ervan wordt hiermee terecht als essentiële drijver voor economische groei en maatschappelijk nut gepositioneerd. Nederland staat ook achter het merendeel van de (101) acties. Juist in deze periode van crisis moet doorgepakt worden met investeren in ICT, zodat Europa straks sterker uit de crisis tevoorschijn komt en sneller herstelt. Zo wenst Nederland snelle voortgang op het punt van de digitale interne markt. Nederland steunt de doelstellingen met betrekking tot breedband van de Commissie en is daarbij van mening dat het primaat bij de markt ligt. Nederland heeft zelf ook een ambitieuze nationale digitale agenda en zet ICT grootschaliger in om regeldruk voor bedrijven substantieel te verminderen en arbeidsproductiviteit te verhogen. Eind dit jaar wordt een digitale implementatie agenda 2012–2015 naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarnaast wordt ICT in de uitwerking van het nieuwe bedrijfslevenbeleid als ICT als innovatie-as in alle topsectoren gepositioneerd. Hiertoe wordt een ICT roadmap opgesteld.
Burger moet greep krijgen op gereken in cyberspace
Op dit moment kun je als bewoner van cyberspace niet achterhalen hoe de talloze sporen die je achterlaat worden gebruikt. ‘Een risico’, zegt prof. Mireille Hildebrandt. ‘Wie volledig doorrekenbaar is, kan volledig worden gemanipuleerd. De rechtsstaat bestaat om ons daartegen te beschermen. De burger moet greep krijgen op die onzichtbare doorzoekingen’, vindt de nieuwe hoogleraar ICT en Rechtsstaat aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Op 22 december spreekt zij haar oratie uit.