Besluit waarschuwingsregister Hotel Waarschuwingsnetwerk
CBP, 'Besluit waarschuwingsregister Hotel Waarschuwingsnetwerk, CPBweb.nl 30 augustus 2013
Uit de mededeling: Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft de door de organisatie Hotel Waarschuwingsnetwerk gemelde verwerking van persoonsgegevens (Protocol Waarschuwingsregister Hotel Waarschuwingsnetwerk) rechtmatig verklaard. De gemelde verwerking houdt in dat de organisatie strafrechtelijke gegevens en/of gegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag verwerkt ten behoeve van derden, terwijl de organisatie geen vergunning heeft op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. De goedkeuring geldt voor een termijn van zes jaar na de datum van bekendmaking in de Staatscourant.
Waarschuwingsregister (zwarte lijst) HWN
Hotels hebben steeds vaker last van ongewenst gedrag van personeel, gasten of bezoekers, dat schade en/of onveiligheid veroorzaakt. Het gaat daarbij onder meer om geweld, bedreigingen, uitlokking, handelen in drugs, fraude, oplichting, diefstal en discriminerend gedrag.
Omdat bestaande maatregelen tegen dit ongewenste gedrag onvoldoende werken, hebben de hotels die zijn aangesloten bij Hotel Waarschuwingsnetwerk (HWN) besloten een zwarte lijst op te stellen van overlastveroorzakers (het zogeheten waarschuwingsregister HWN).
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft het protocol beoordeeld dat het opnemen van persoonsgegevens op de zwarte lijst regelt en de uitwisseling van deze gegevens tussen de hotels. Het CBP heeft het protocol in overeenstemming bevonden met de eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Beroep tegen CBP-besluit
Belanghebbenden kunnen ingevolge de Algemene wet bestuursrecht beroep instellen bij de rechtbank tegen het besluit van het CBP om de beschreven verwerking rechtmatig te verklaren. De termijn vangt aan met ingang van de dag na bekendmaking van het besluit in de Staatscourant, nr. 24198, 30 augustus 2013.
Het besluit en de onderliggende stukken liggen ter inzage van maandag t/m vrijdag tussen 10.00 uur en 16.00 bij het CBP, Juliana van Stolberglaan 4-10 te Den Haag. U dient hiervoor een afspraak te maken. Ook zijn het besluit en het protocol te downloaden via bovenstaande links.
Folder met alle Europese studies over persoonlijke databescherming
LEAFLET with studies related to Data protection.
Zie eerder IT 869. Data verwerking heeft een behoorlijke evolutie doorstaan. Als antwoord hierop heeft de Europese Commissie voorstellen gedaan om in een modern, consistent en sterk wettelijk raamwerk te voorzien. Het betreft data verwerking processen in de EU door zowel private als publieke instellingen. In deze folder wordt een compilatie van documenten, voorbereid door het Europees Parlement, weergegeven.
Background
Data processing has changed extensively in the last two decades and attitudes towards data privacy have undergone considerable evolution. In response to all these issues, the European Commission proposed a package of proposals in January 2012 - a Regulation and a Directive - to eliminate the current legal fragmentation and provide a modern, consistent and strong legal framework for all data processing activities in the EU for the years to come.The Regulation lays down the legal framework applicable to data processing activities in the EU, either by private or public entities. The Directive sets out the legal framework applicable to processing activities by law enforcement authorities for law enforcement purposes. The European Parliament is co-legislator with the Council.
Inside
This leaflet provides extracts from a compilation of papers prepared by the European Parliament’s Policy Departments on “Economic and Scientific Policy” and on “Citizens’ Rights and Constitutional Affairs” in relation to broad data protection issues in the EU.
Conclusie A-G: Technische voorziening is ook de inrichting die is ontworpen om toegang tot werk te bieden
Conclusie A-G HvJ EU 19 september 2013, zaak C-355/12 (Nintendo e.a.) - dossier
Zie eerder: IEF 11785. Prejudiciële vragen gesteld door Tribunale di Milano, Italië.
Auteursrecht. Technische beschermingsvoorziening is dat ook een systeem om na te gaan of een afzonderlijke drager (videogamedrager) een herkenningscode bevat? Richtlijn 2001/29/EG.
Conclusie A-G:
1. Richtlijn 2001/29/EG (...) moet aldus worden uitgelegd dat met het begrip „technische voorzieningen” in de zin van artikel 6 van die richtlijn voorzieningen kunnen worden bedoeld die niet alleen zijn opgenomen in de auteursrechtelijk beschermde werken zelf, maar ook in de inrichtingen die zijn ontworpen om toegang tot die werken te bieden.
2. Bij de beoordeling van de vraag of dergelijke voorzieningen in aanmerking komen voor bescherming uit hoofde van artikel 6 van richtlijn 2001/29/EG voor zover zij tot gevolg hebben dat niet alleen handelingen worden voorkomen of beperkt waarvoor toestemming van de rechthebbende volgens die richtlijn vereist is, maar ook handelingen waarvoor dergelijke toestemming niet vereist is, dient de nationale rechter na te gaan of de toepassing van de voorzieningen verenigbaar is met het evenredigheidsbeginsel en met name in aanmerking te nemen of het eerstgenoemde effect, gezien de huidige stand van de techniek, ook zou kunnen worden bereikt zonder het laatstgenoemde effect met zich te brengen of dit althans in mindere mate met zich te brengen.
3. Bij de beoordeling van de vraag of bescherming moet worden verleend tegen de beschikbaarstelling van inrichtingen, producten, componenten en diensten in de zin van artikel 6, lid 2, van richtlijn 2001/29 behoeft geen rekening te worden gehouden met de door de rechthebbende beoogde specifieke bestemming van een inrichting die is ontworpen om toegang tot beschermde werken te verkrijgen. Een wezenlijke rol speelt daarentegen de mate waarin de inrichtingen, producten, componenten of diensten waartegen bescherming wordt ingeroepen, worden of kunnen worden gebruikt voor andere rechtmatige doelstellingen dan het mogelijk maken van handelingen waarvoor toestemming van de rechthebbende vereist is.
Gestelde prejudiciële vragen
1) Moet artikel 6 van richtlijn 2001/29/EG (1), mede in het licht van punt 48 van de considerans ervan, aldus wordenuitgelegd dat de bescherming van technische beschermingsvoorzieningen voorauteursrechtelijk beschermde werken of materiaal zich ook kan uitstrekken tot een systeem dat is vervaardigd en in de handel gebracht door een onderneming die in haar eigen hardware een inrichting heeft opgenomen om na te gaan of een afzonderlijke drager met het beschermde werk (een videogame dat is ontwikkeld door de betrokken onderneming en door derden die houders van de rechten op de beschermde werken zijn) een herkenningscode bevat, bij gebreke waarvan dit werk niet kan worden weergegeven of uitgevoerd op het systeem, zodat interoperabiliteit van het apparaat met apparaten en producten die niet afkomstig zijn van de onderneming die het systeem heeft vervaardigd, is uitgesloten?
2) Kan artikel 6 van richtlijn 2001/29/EG, mede in het licht van punt 48 van de considerans ervan, aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter, wanneer hij moet beoordelen of het gebruik van een product of onderdeel met het doel, een technische beschermingsvoorziening te omzeilen, zwaarder weegt dan andere commercieelrelevante doeleinden of gebruikswijzen, criteria moet aanleggen waarbij de bestemming die is toegekend door de rechthebbende op het product waarin de beschermde inhoud is opgenomen, een rol speelt, of, in plaats daarvan of in combinatie daarmee, kwantitatieve criteria ontleend aan het aandeel van deze gebruikswijzen in verhouding tot andere, of kwalitatieve criteria ontleend aan de aard en het gewicht van deze gebruikswijzen?
Recht op vergoeding op grond van duurovereenkomst voor informaticaprestaties
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 juni 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:4397 (Proximedia)
Informaticaprestaties, duurovereenkomst, reflexwerking, colportagewet, onredelijk bezwarend beding, dwaling, wanprestatie, nakoming. Tussen partijen is er een schriftelijke overeenkomst voor informaticaprestaties gesloten. Deze overeenkomst verbindt Proximedia tot terbeschikkingstelling van een multimedia computer en een internetverbinding, het ontwerpen van een website, het verzorgen van een basisopleiding bij het personeel en het leveren van technische bijstand en een helpdesk. Dit gedurende 48 maanden tegen een bedrag van € 201,11 inclusief BTW en eenmalig een bedrag van € 90,- inclusief BTW voor dossierkosten. Dit hoger beroep is gericht tegen het vonnis van 20 januari 2010 en 19 januari 2011. Het hof vindt dat de kantonrechter in art. 7.1 van de overeenkomst met recht een tussentijdse opzeggingsmogelijkheid heeft gelezen. Immers de artikelen 7:400 tot en met 7:413 BW zijn van toepassing. Ook acht zij dit artikel niet onredelijk bezwarend. Er was verder geen sprake van reflexwerking van de Colportagewet. Geïntimeerde had de overeenkomst gesloten in het kader van zijn bedrijf. Het beroep van geïntimeerde op dwaling en op wanprestatie stuit af op overgelegde stukken. Volgens het in artikel 7.1 van de overeenkomst bepaalde heeft Proximedia ten opzichte van hem nog recht op 28 maandtermijn, derhalve op € 3.378,65. Matiging hiervan is niet vereist, nu artikel 7.1 niet onredelijk bezwarend wordt geacht. Het hof vernietigd de vonnissen van de kantonrechter voor zover deze vorderingen nu zijn afgewezen.
Inhoud van het geding
4.2 Het gaat in dit geding kortweg om het volgende.
Tussen partijen is op 11 januari 2007 een schriftelijke ‘overeenkomst voor informaticaprestaties’ (hierna: de overeenkomst) gesloten. Volgens de overeenkomst verplichtte Proximedia zich tot terbeschikkingstelling aan [geïntimeerde] van een multimedia computer en een internetverbinding, het ontwerpen van een website en het verzorgen van een basisopleiding bij het personeel en het leveren van technische bijstand en een helpdesk. [geïntimeerde] verplichtte zich aan Proximedia – gedurende 48 maanden – maandelijks een bedrag van € 201,11 inclusief BTW te betalen en eenmalig een bedrag van € 90,- inclusief BTW in verband met dossierkosten. De computerapparatuur met software is op 18 januari 2007 van 10.00 tot 12.30 uur door een medewerker van Proximedia afgeleverd en geïnstalleerd, waarbij tevens een gebruikersopleiding is gegeven. [geïntimeerde] heeft de door Proximedia ontworpen website goedgekeurd en deze is door Proximedia vervolgens online gezet. In juni 2008 heeft een controle plaatsgevonden naar de dienstverlening door een Customer Service Agent van Proximedia. [geïntimeerde] heeft toen een zogenaamde referentiebrief, gedateerd 17 juni 2008, afgegeven met de volgende inhoud:
“De installatie van de computer is goed verlopen en was snel en vakkundig gebeurd. Ook heb ik een aantal tips gekregen die ik goed kon gebruiken, denk bijvoorbeeld aan het virus programma AVG (gratis).
De samenwerking, meestal per e-mail, verloopt soepel en de vragen worden vaak binnen 24 uur beantwoordt, dit is zeer prettig en werkt goed zo.
De computer gebruik ik voornamelijk alleen maar voor de administratie en voor het bewerken van mijn website. Aan het eind van dit jaar staat in de planning dat ik mijn website wil updaten qua afbeeldingen van mijn tot nu toe nieuwe projecten.”
Bij faxbericht van 19 september 2008 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] de nietigheid c.q. vernietigbaarheid van de overeenkomst ingeroepen en Proximedia meegedeeld dat hij de overeenkomst wenste te ontbinden, een en ander op grond van de Colportagewet.
De procedure in eerste aanleg
4.3 In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] in conventie, kort gezegd, veroordeling van Proximedia gevorderd tot (terug)betaling aan hem van € 4.113,02, te vermeerderen met de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Hij heeft aan die vordering allereerst de nietigheid, vernietigbaarheid dan wel ontbinding van de overeenkomst op grond van de reflexwerking van de Colportagewet ten grondslag gelegd.
Voorts heeft [geïntimeerde] zich, subsidiair, beroepen op de vernietigbaarheid van artikel 7.1 van de overeenkomst op grond van artikel 6:233 onder a BW, volgens [geïntimeerde] (mede) te beoordelen aan de hand van normen als neergelegd in de artikelen 6:236, aanhef en onder b en 6:237, aanhef en onder i BW, waarvan naar zijn mening in dit geval een reflexwerking dient uit te gaan. Ten slotte heeft [geïntimeerde] zich op het standpunt gesteld dat dwaling reden vormt voor gehele vernietiging van de overeenkomst, zomede dat Proximedia in zodanige mate is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst dat deze als ontbonden moet worden beschouwd.
4.4
Proximedia heeft in conventie gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering van [geïntimeerde]. In reconventie heeft zij veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling aan haar van primair € 603,33 (wegens betalingsachterstand per 1 januari 2009, uitgaande van voortzetting van de overeenkomst), subsidiair tot betaling aan haar van € 4.826,40 (60% van de nog niet vervallen maandelijkse termijnen, uitgaande van beëindiging van de overeenkomst door [geïntimeerde]), naast de achterstallige termijnen, een en ander te vermeerderen met de overeengekomen rente althans de wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
4.5
[geïntimeerde] heeft in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd.
4.6
De kantonrechter heeft bij (niet bestreden) tussenvonnis van 22 juli 2009 Proximedia gelegenheid geboden protocollen, standaardformulieren en telefoonscripts waaruit haar werkwijze blijkt, in het geding te brengen, om [geïntimeerde] aanknopingspunten te verschaffen voor eventuele bewijslevering ter zake, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt. Overeenkomstig de hem daartoe geboden gelegenheid heeft [geïntimeerde] zijn bewijsaanbod vervolgens geconcretiseerd. De kantonrechter heeft vervolgens bij tussenvonnis van
20 januari 2010 het beroep van [geïntimeerde] op de reflexwerking van de Colportagewet, op dwaling en op wanprestatie afgewezen. De door [geïntimeerde] op 17 juni 2008 nog afgegeven zogenaamde referentiebrief, waarin hij verklaarde tevreden te zijn over de door Proximedia verleende diensten, speelde in die beoordeling een belangrijke rol. In verband met het gesteld onredelijk bezwarende karakter van artikel 7.1 van de overeenkomst heeft de kantonrechter als voldoende vaststaand aangenomen dat [geïntimeerde] op het moment dat de overeenkomst werd gesloten materieel niet of nauwelijks van een consument was te onderscheiden en dat hem via de open norm de bescherming toekwam van artikel 6:237 onder i BW. Proximedia werd in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat een vergoeding bij tussentijdse beëindiging van 60% van de resterende maandelijkse termijnen een redelijke vergoeding is. Proximedia heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt door producties in het geding te brengen en getuigen te doen horen. In het eindvonnis van 19 januari 2011 heeft de kantonrechter geoordeeld dat Proximedia niet heeft aangetoond dat een vergoeding van 60% van de resterende maandtermijnen bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst een redelijke vergoeding is voor door haar geleden verlies of gederfde winst. Daarvoor is van belang dat zij volgens de kantonrechter geen onderscheid maakt wat betreft het moment van tussentijdse beëindiging. Voorts acht de kantonrechter de toerekening van kosten niet redelijk. De kostprijs voor Proximedia zal volgens de berekening van de kantonrechter ten hoogste 45 (en geen 60) % van de maandelijkse termijnen bedragen. De kantonrechter heeft het in artikel 7.1 van de overeenkomst opgenomen beding, als onredelijk bezwarend, gedeeltelijk, namelijk wat betreft de door [geïntimeerde] verschuldigde vergoeding, vernietigd. De kantonrechter heeft vervolgens de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie en van Proximedia in reconventie afgewezen, met compensatie van de proceskosten.
De procedure in hoger beroep
4.8 Volgens Proximedia (in grief I) heeft de kantonrechter in deze bepaling ten onrechte een tussentijdse opzeggingsmogelijkheid gelezen en vormt de tussentijdse beëindiging door [geïntimeerde] een tekortkoming die hem kan worden toegerekend. Zij beroept zich daartoe mede op de verwijzing in het artikel naar ‘andere gevallen van vervroegde contractbreuk’.
Voorts is in de bepaling, zo voert zij aan, een vooraf bepaalde vergoeding opgenomen. Deze is naar haar mening als – niet voor matiging vatbare – boete aan te merken.
4.10 Anders dan Proximedia in dit verband nog aanvoert, zou in dit geval, bij ontbreken van het in artikel 7.1 bepaalde, niet zonder meer sprake zijn van een niet voor opzegging vatbare duurovereenkomst: naast de terbeschikkingstelling van apparatuur bestaan de verplichtingen van Proximedia uit wat in de overeenkomst in artikel 3 aan verplichtingen wordt genoemd: de installatie van de computerapparatuur en software; de opleiding van de gebruikers; onderhoud van de apparatuur; ontwikkeling en ingebruikstelling van de website; diensten voor huisvesting van de website en onderhoud; toegang tot internet; opslag van informaticagegevens. Daarmee valt de overeenkomst in elk geval voor een belangrijk deel onder de omschrijving van de overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW. Zou de overeenkomst ook aan een andere door de wet geregelde bijzondere soort van overeenkomst voldoen, dan zijn de voor elk van die soorten gegeven bepalingen in beginsel naast elkaar op de overeenkomst van toepassing (artikel 6:215 BW). Dit betekent dat de artikelen 7:400 tot en met 7:413 BW (mede) van toepassing zijn. Artikel 7:408 lid 1 BW gaat ervan uit dat de opdrachtgever de overeenkomst te allen tijde kan opzeggen.
Grief I faalt derhalve.
Reflexwerking van artikel 237, aanhef en onder i BW
4.13 Het voorgaande sluit niet uit dat de bedoelde artikelen via de open norm van artikel 6:233 onder a BW een zekere mate van reflexwerking kunnen uitoefenen. Dit zal met name het geval kunnen zijn bij transacties die nauwelijks van consumententransacties zijn te onderscheiden. Ter betwisting van het laatste heeft Proximedia aangevoerd dat de door haar aangeboden producten en diensten dicht aanliggen tegen de bedrijfsuitoefening van [geïntimeerde], terwijl deze ook niet zo ingewikkeld zijn dat deze buiten de kennis en kunde van [geïntimeerde] zouden vallen. Voorts gaat Proximedia ervan uit dat [geïntimeerde] in de uitoefening van zijn bedrijf zakelijke (duur)overeenkomsten met ondermeer afnemers en leveranciers zal hebben gesloten. [geïntimeerde], op wie ook ter zake de stelplicht en bewijslast rusten, heeft, zoals hiervoor onder 4.12 reeds is overwogen, niet aangevoerd bij het aangaan van de overeenkomst niet te hebben gehandeld in de uitoefening van zijn bedrijf. Wat betreft de aard van de door Proximedia aangeboden producten en diensten heeft hij weliswaar betwist dat deze, zoals Proximedia aanvoert, dicht tegen haar activiteiten zou aanliggen, maar dit niet verder geadstrueerd dan door bevestiging van zijn ‘middelmatige kennis van computers’ (met verwijzing naar productie 4 bij conclusie van dupliek) en de stelling van ontbrekende kennis van ‘personal computers en websites’. Ook de betwisting van ervaring met zakelijke (duur)overeenkomsten met afnemers en leveranciers heeft hij slechts onderbouwd met een beroep op de aard en overige inhoud van de overeenkomst en in zoverre niet voldoende concreet weersproken. [geïntimeerde] heeft van zijn desbetreffende stellingen ook geen specifiek bewijs aangeboden.
4.14
Anders dan de kantonrechter ziet het hof derhalve geen reden voor toepassing van de reflexwerking van artikel 6:237, aanhef en onder i BW in de daaraan door de kantonrechter gegeven betekenis: een vermoeden van onredelijk bezwarendheid van het desbetreffende beding, zodat Proximedia diende te bewijzen dat het beding de toetsing aan de open norm van artikel 6:233 onder a BW kan doorstaan. De grieven II en III slagen derhalve.
Onredelijk bezwarend karakter van artikel 7.1 van de overeenkomst
4.17 Het hof oordeelt als volgt. In verband met het onredelijk bezwarend karakter van artikel 7.1 van de overeenkomst, door [geïntimeerde] toegespitst op de aan Proximedia in geval van tussentijdse beëindiging verschuldigde vergoeding, die niet in relatie zou staan tot het door Proximedia als gevolg daarvan geleden verlies of de gederfde winst, is het volgende van belang. Naast de terbeschikkingstelling van apparatuur bestaan de verplichtingen van Proximedia uit wat in de overeenkomst in artikel 3 aan verplichtingen wordt genoemd: de installatie van de computerapparatuur en software; de opleiding van de gebruikers; onderhoud van de apparatuur; ontwikkeling en ingebruikstelling van de website; diensten voor huisvesting van de website en onderhoud; toegang tot internet; opslag van informaticagegevens. Het merendeel van de verplichtingen van Proximedia moet worden nagekomen direct na het ingaan van de looptijd van de overeenkomst: dan vindt de terbeschikkingstelling van de computer en daarbij behorende apparatuur plaats, wordt de opleiding gegeven, de website ontworpen, de domeinnaam geregistreerd etc. In de verdere looptijd behoudt de klant de voordelen van die inspanningen van Proximedia. In het “verdienmodel” van Proximedia wordt voor die inspanningen niet reeds betaald in het begin van de looptijd, maar financiert zij de door haar te maken kosten voor. Pas naarmate de looptijd verstrijkt, wordt Proximedia door middel van de overeengekomen maandelijkse afdrachten betaald voor haar in de aanvangsfase gemaakte kosten voor de “informaticaprestaties”. Nu in de volgens het beding te betalen vergoeding rekening wordt gehouden met de verstreken looptijd van de overeenkomst - deze is immers gekoppeld aan de nog niet vervallen maandelijkse betalingen voor de lopende periode - en de prestaties van Proximedia voor het overgrote deel in het begin van de looptijd worden verricht, is deze vergoeding op zichzelf niet onredelijk te noemen.
4.18 Voorts valt niet in te zien waarom de door Proximedia overgelegde cijfers niet van haarzelf afkomstig mogen zijn, waarbij wordt aangetekend dat de kostenstructuur mede wordt onderbouwd door de jaarrekening 2007 opgesteld door Unster De Meent Accountants & Adviseurs. Proximedia heeft terecht aangevoerd dat haar kosten mede bestaan uit rentelasten. In de berekening van de door [geïntimeerde] genoemde 37% is daarvan ten onrechte afgezien. [geïntimeerde] heeft ook niet gesteld dat het gehanteerde rentepercentage afwijkt van het commercieel gebruikelijke. De 56% als kostprijs van een gemiddelde omzetwaarde blijkt uit de berekening in productie 7 bij akte uitlating bewijs van Proximedia van 17 februari 2010. Met betrekking tot de percentages van toegerekende kosten stelt het hof vast dat het om bedrijfsbeslissingen gaat die, naar mag worden aangenomen, binnen algemeen gehanteerde normen vallen, mede nu zij de accountantscontrole zijn gepasseerd. Waarom die toerekening onjuist zouden zijn heeft [geïntimeerde] bovendien niet gepreciseerd. Zijn bezwaren gelden vooral onduidelijkheden, zonder dat hij aangeeft wat van Proximedia nog meer aan informatieverschaffing verlangd had mogen worden.
Met betrekking tot het bezwaar dat de restwaarde van de geretourneerde apparatuur na een voortijdige beëindiging van de overeenkomst niet uit de door Proximedia overgelegde stukken blijkt, overweegt het hof dat [geïntimeerde] de apparatuur circa 20 maanden in gebruik heeft gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat de restwaarde daarvan zeer beperkt is. Het jaarlijks afschrijvingspercentage daarop van 25, welk percentage in de jaarstukken genoemd wordt, is in dat licht laag te noemen.
Gelet op al het voorgaande ziet het hof in hetgeen partijen over een weer hebben aangedragen geen reden voor (gedeeltelijke) vernietiging van artikel 7.1 van de overeenkomst op de grond dat die bepaling voor [geïntimeerde] onredelijk bezwarend is. [geïntimeerde] heeft ter zake ook geen (specifiek) bewijs aangeboden.
Ook grief IV slaagt derhalve.
Devolutieve werking
4.18 Nu de grieven II, III en IV slagen heeft het hof als gevolg van de devolutieve werking van het hoger beroep opnieuw over het beroep van [geïntimeerde] op de reflexwerking van de Colportagewet, dwaling en wanprestatie van Proximedia te beoordelen (zie hiervoor onder 4.3).
Colportagewet
4.19 Met betrekking tot de toepasselijkheid c.q. de reflexwerking van de Colportagewet overweegt het hof als volgt. Vast staat dat [geïntimeerde] de overeenkomst heeft gesloten in het kader van zijn bedrijf, omdat de door Proximedia aangeboden goederen en diensten in het kader van de bedrijfsvoering van [geïntimeerde] worden gebruikt. [geïntimeerde] kan dus niet worden gekwalificeerd als “particulier” als genoemd in artikel 1 lid 1, aanhef en onder d van de Colportagewet. Het hof ziet voorts geen ruimte om ter bescherming van kleine ondernemers dit begrip “particulier” zo ruim uit te leggen dat daaronder ook wordt begrepen een natuurlijke persoon die handelt in het kader van zijn beroep of bedrijf. In de wetsgeschiedenis van de Colportagewet is voor een zo ruime uitleg geen steun te vinden. Zo wordt in de wetgeschiedenis vermeld dat overeenkomsten tussen ondernemers buiten de werkingssfeer van de regeling vallen (Advies van de SER, bijlage bij de MvT, nr. 4, onder V). Een amendement dat onder meer tot doel had om ook personen die niet als particulier optreden (meer in het bijzonder personen die een groep particulieren vertegenwoordigen) te beschermen tegen misbruiken bij colportage is verworpen (amendement Terlouw, nr. 12). Uit een en ander volgt dat het beroep van [geïntimeerde] op de (reflexwerking van de) Colportagewet niet kan slagen.
Dwaling / wanprestatie
4.20 Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat het beroep van [geïntimeerde] op dwaling en op wanprestatie afstuit op de door hem afgegeven referentiebrief, gedateerd op 17 juni 2008 (hiervoor onder 4.2 aangehaald). Het hof maakt het oordeel van de kantonrechter ter zake, opgenomen in de rechtsoverwegingen 2.5 en 2.6 van het tussenvonnis van 20 januari 2010, tot het zijne.
De vorderingen van [geïntimeerde] in conventie zijn derhalve terecht afgewezen, zodat het bestreden eindvonnis van 19 januari 2011 in zoverre moet worden bekrachtigd.
De hoogte van de vergoeding
4.20 In verband met de vordering van Proximedia in reconventie geldt het volgende.
Als niet bestreden staat vast dat [geïntimeerde], ten tijde van de tussentijdse beëindiging van de overeenkomst op 19 september 2008, naast het eenmalig bedrag aan dossierkosten van
€ 90,--, twintig maandtermijnen van € 201,11 had voldaan. Volgens het in artikel 7.1 van de overeenkomst bepaalde heeft Proximedia ten opzichte van hem nog recht op
28 maandtermijnen, derhalve op € 3.378,65. Nu het hof naar aanleiding van grief IV heeft overwogen dat de vergoeding niet als onredelijk bezwarend is aan te merken, volgt daaruit reeds dat de billijkheid de matiging van die vergoeding niet klaarblijkelijk vereist. Het hof overwoog hiervoor onder 4.9 overigens al, dat de vooraf bepaalde vergoeding niet als een boetebeding is aan te merken. Voor de overige maandtermijnen (Proximedia vorderde een vergoeding over 40 termijnen, naast drie achterstallige termijnen) dient de vordering van Proximedia te worden afgewezen. Bedoeld bedrag is volgens de overeenkomst te vermeerderen met de door Proximedia gevorderde en door [geïntimeerde] niet betwiste contractuele rente vanaf de dag waarop Proximedia haar eis in reconventie heeft ingesteld (24 december 2008). De door [geïntimeerde] wel betwiste vergoeding voor buitengerechtelijke kosten zal het hof afwijzen, nu Proximedia, zoals [geïntimeerde] terecht aanvoert, op geen enkele wijze heeft toegelicht dat werkzaamheden zijn verricht die voor zodanige vergoeding in aanmerking komen.
Slotsom
5.1 Grief I faalt; de grieven II, III en IV slagen. De bestreden vonnissen moeten derhalve worden vernietigd wat betreft de (volledige) afwijzing van de vorderingen van Proximedia in reconventie.
5.2 Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.
Medewerkingsplicht beslagene voor digitale bestanden in the cloud
HR 12 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9958 (Molenbeek Invest tegen gerequestreerden)
Uitspraak mede ingezonden door Bas Evers, Groot & Evers en Oscar Boeder, Agin Boeder. Zie eerder IEF 12136; conclusie A-G: niet-ontvankelijkheid [ECLI:NL:PHR:2013:769]
Als randvermelding. Procesrecht. Bewijsbeslag. Prejudiciële beslissing van de HR ex art. 392 Rv. In steekwoorden: Mogelijkheden van bewijsbeslag en de wettelijke grondslag ex art. 843a in verbinding met art. 730 Rv en de overeenkomstige toepassing art. 1019a lid 1 en 3, 1019b lid 3 en 4, en 1019c Rv. Geen fishing expeditions. Beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Door de rechter te bepalen uitvoeringsmaatregelen, wijze van beslag en wijze van inzage, waarborgen vertrouwelijkheid; gerechtelijke bewaring, art. 709 Rv; zekerheidstelling, art. 701 Rv; toegang verlenen aan deurwaarder, art. 444-444b Rv, medewerkingsplicht beslagene voor digitale bestanden in the cloud.
Vraag & antwoord:
Vraag 1. Volgens artikel 1019b lid 1 jo. 1019c lid 1 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) kan bewijsbeslag gelegd worden in zaken met betrekking tot intellectuele eigendom. Bestaat in zaken die niet vallen onder deze bepalingen (‘niet IE-zaken’) ook de mogelijkheid voor het leggen van een bewijsbeslag?
3.9.1 Vraag 1 wordt bevestigend beantwoord, met inachtneming van hetgeen hiervoor in 3.6.1-3.7.4 is overwogen.
Vraag 2.1 Indien bewijsbeslag in niet IE-zaken mogelijk is, moet er dan bijzondere terughoudendheid worden betracht bij het leggen van bewijsbeslag in woonhuizen? En als dit zo is, dient de voorzieningenrechter daarvoor in zijn beslagverlof bijzondere bepalingen op te nemen?
3.9.2 Vraag 2.1 moet aldus worden beantwoord dat aan de stelplicht van degene die verlof vraagt om bewijsbeslag te leggen, hoge eisen moeten worden gesteld. Indien het verlof wordt verleend, geldt wat betreft de omstandigheid dat het beslag in een woning moet worden gelegd, dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit meebrengen dat het privéleven en het familie- en gezinsleven van degene onder wie het beslag wordt gelegd, zoveel mogelijk worden gerespecteerd.
De voorzieningenrechter kan op de omstandigheden van het geval toegesneden voorwaarden in zijn uitspraak opnemen.
Vraag 2.2 Indien bewijsbeslag in een woonhuis mogelijk is, is toetsing aan het bepaaldheidscriterium conform 843a Rv dan vereist bij het verlenen van verlof voor een conservatoir bewijsbeslag? En als dit zo is, mag dan enkel op deze bepaalde bescheiden conservatoir bewijsbeslag worden gelegd?
3.9.3 Vraag 2.2 wordt in die zin beantwoord dat, zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 3.6.1 is overwogen, het verzoek steeds mede dient te worden getoetst aan de criteria van art. 843a Rv, dus ook in het geval van beslaglegging in een woning. Het beslag mag slechts worden gelegd op de in het verzoekschrift omschreven bescheiden (zie hiervoor in 3.7.1).
3.1 Dient de voorzieningenrechter bij de beslaglegging (in geval van bewijsbeslag in niet IE-zaken) aanwezig te zijn? Zo ja, geldt dit altijd of alleen als het gaat om beslag in woonhuizen? Zo nee, dient hij zich dan beschikbaar te houden voor vragen of problemen die zich tijdens de beslaglegging voordoen?
3.9.4 Vraag 3.1 leent zich niet voor beantwoording omdat de noodzakelijke waarborgen voor de beslagene in verschillende richtingen kunnen worden gezocht, bijvoorbeeld door de beslaglegger te verplichten tot zekerheidstelling voor de door hem eventueel verschuldigde schadevergoeding, of door toezicht van de voorzieningenrechter die het verlof voor de beslaglegging heeft gegeven, of doordat de advocaat van de beslaglegger bij de beslaglegging aanwezig moet zijn en de beslaglegging, nadat conserverende maatregelen zijn genomen, geen voortgang vindt voordat ook een advocaat of andere vertrouwenspersoon van de beslagene ter plaatse aanwezig is, of door een combinatie van deze of andere maatregelen.
Overigens verdient opmerking dat de voorzieningenrechter zitting houdt op alle dagen en alle uren zodat hij, indien zich bij de beslaglegging problemen voordoen, op zeer korte termijn benaderd moet kunnen worden.
3.2. Kan bij het verlenen van het conservatoir beslag iedere willekeurige IT-specialist aangewezen worden?
3.9.5 Vraag 3.2 is klaarblijkelijk gericht op de bescherming van de belangen van de beslagene bij beslag op digitale bestanden in verband met de mogelijkheid dat, indien de deurwaarder die het beslag legt wordt vergezeld door een "willekeurige IT-specialist", de vereiste vertrouwelijkheid niet per se voldoende is gewaarborgd.
De vraag leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. De vereiste vertrouwelijkheid kan immers op diverse wijzen worden gewaarborgd, bijvoorbeeld door invoering van een certificeringsstelsel, en het is niet aan de rechter om zulke keuzes in algemene zin te maken. De voorzieningenrechter dient een beslissing te nemen met inachtneming van alle omstandigheden van het geval.
4. Artikel 392 lid 5 Rv bepaalt: “De rechter houdt de beslissing op de eis of het verzoek aan totdat een afschrift van de beslissing van de Hoge Raad is ontvangen.” Is met deze bepaling verenigbaar dat als de spoedeisendheid van een verzoek dit vereist, het verzoek voorlopig wordt toegewezen, waarbij de definitieve beslissing wordt aangehouden in afwachting van het antwoord van de Hoge Raad op de te stellen prejudiciële vraag?
3.9.6 Vraag 4 wordt aldus verstaan dat zij erop is gericht duidelijkheid erover te verkrijgen of de in het onderhavige geval gevolgde procedure, zoals hiervoor in 3.2 omschreven, aanvaardbaar is.
Het antwoord op deze vraag luidt bevestigend.
De door de voorzieningenrechter gevolgde procedure is in een spoedeisend geval als het onderhavige verenigbaar met de in de vraag genoemde wetsbepaling.
5. Is het de deurwaarder toegestaan twee verschillende versies van het proces verbaal van beslaglegging op te maken?
3.9.7 Vraag 5 dient aldus te worden beantwoord dat het de deurwaarder is toegestaan om, als daartoe aanleiding is, twee verschillende processen-verbaal van beslaglegging op te maken; een proces-verbaal dat is bestemd voor de verzoeker, waarin de in beslag genomen bescheiden slechts globaal zijn omschreven, en een proces-verbaal dat is bestemd voor diens wederpartij en, eventueel, de derde onder wie het beslag is gelegd, dat een gedetailleerde omschrijving van deze bescheiden bevat. Aanleiding hiertoe bestaat met name indien het beslag ook vertrouwelijke bescheiden omvat of kan omvatten.
6. Bestaat voor de beslagene een verplichting om mee te werken aan de beslaglegging in die zin dat hij verplicht is het in het verlof bedoelde bewijsmateriaal toegankelijk te maken voor beslaglegging door het verstrekken van gebruikersnamen, wachtwoorden, etc.? Zo ja, bestaat die verplichting reeds in het stadium van de beslaglegging of ontstaat deze verplichting pas nadat in het kader van artikel 843a Rv is bepaald in welk deel van het beslagen materiaal inzage mag worden genomen?”
3.9.8 Bij de beantwoording van vraag 6 ten slotte wordt het volgende vooropgesteld. De in de vraag bedoelde medewerkingsplicht heeft betrekking op de tenuitvoerlegging door de deurwaarder van het door de voorzieningenrechter gegeven verlof tot beslaglegging. Zij moet worden onderscheiden van de op de voet van art. 843a Rv te beoordelen vraag of, en zo ja in hoeverre, de beslaglegger inzage, afschrift of uittreksel van de in beslag genomen bescheiden wordt verschaft.
De medewerkingsplicht waarop de vraag betrekking heeft, betreft de tenuitvoerlegging van het beslagverlof.
3.9.9 Een medewerkingsplicht als hier bedoeld hoeft niet te worden aangenomen indien tijdens de beslaglegging een gegevensdrager wordt aangetroffen waarop een of meer versleutelde of met een toegangscode beschermde bestanden staan. Indien redelijke grond bestaat om te vermoeden dat deze bestanden zijn aan te merken als bescheiden in de zin van het beslagverlof, kan de deurwaarder deze gegevensdrager zelf in beslag nemen indien de bestanden niet voor hem toegankelijk worden gemaakt. De rechter in de hoofdzaak beoordeelt of de wederpartij of de derde is gehouden de toegang tot de bestanden te verschaffen; hetzelfde geldt voor de consequenties voor het geval dit ten onrechte wordt geweigerd.
3.9.10 Indien tijdens de tenuitvoerlegging van het beslagverlof echter redelijke gronden blijken te bestaan om te vermoeden dat de beslagene of de derde digitale bestanden elders dan op een aangetroffen gegevensdrager (bijvoorbeeld ‘in the cloud’) bewaart, en dat deze bestanden vallen onder het beslagverlof, dient hij – onverminderd hetgeen hiervoor in 3.3.2 is vermeld - deze bestanden voor de deurwaarder toegankelijk te maken. De rechterlijke toestemming tot beslaglegging omvat in dit soort gevallen immers uit haar aard mede een tot de beslagene of de derde gericht bevel om de noodzakelijke medewerking te verlenen aan de beslaglegging omdat die toestemming anders zinloos zou zijn.
3.10 Omdat [eiseres] en [gedaagden] geen schriftelijke opmerkingen als bedoeld in art. 393 lid 1 Rv hebben ingediend, ziet de Hoge Raad geen aanleiding een kostenbegroting te maken als in art. 394 lid 2 Rv bedoeld.
Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:HR:2013:BZ9958 (pdf)
Kern van ITenRecht: IT-contracten special
De Balie, donderdag 19 september van 11.30 - 14.45 uur
Op donderdag 19 september 2013 van 11:30 tot 14:45 organiseert eduLex, onderdeel van uitgeverij deLex, een actualiteitenbijeenkomst Kern van ITenRecht in Amsterdam. Tijdens deze bijeenkomst zullen drie sprekers, dr. Tycho de Graaf, mr. Joost van Ooijen en dr. Serge Gijrath, belangrijke jurisprudentie en actualiteiten de revue laten passeren op het gebied van IT-contracten: beveiliging, cloud en wetsvoorstel ter implementatie richtlijn consumentenrechten. Deze cursus biedt verdieping en de verbreding voor de specialist met voorkennis.
Thema’s die onder meer aan bod komen zijn:
Programma
11.15 – 11.30 uur Ontvangst en intekenen
11.30 – 12.30 uur Serge Gijrath (C-Legal), Netwerk- en informatiebeveiliging in IT contracten
12.30 – 13.30 uur Joost van Ooijen (De Brauw Blackstone Westbroek), ontwikkelingen in cloud contracten
13.45 – 14.45 uur Tycho de Graaf (Nauta Dutilh) e-commerce contractenrecht in het licht van het wetsvoorstel ter implementatie richtlijn consumentenrechten
14.45 uur Einde programma
Er zijn 3 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten.
Locatie
De Balie, Kleine Gartmanplantsoen, te Amsterdam.
Klik hier voor een routebeschrijving, parkeersuggestie.
Kosten deelname
€ 335 Per persoon,
€ 285 Sponsors ITenRecht
€ 100 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn incl. lunch, koffie, thee, documentatie, excl. BTW.
Kortingen kunt u via webshop zelf aangeven, u ontvangt direct uw digitale factuur.
eduLex, onderdeel van deLex, is erkend als opleidingsinstelling, deze bijeenkomst levert u 3 PO-punten door de Orde van Advocaten op.
Door onderlinge afspraken is een nieuwe rechtssituatie gemaakt
Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 19 augustus 2013 (Westrup en Almteq tegen Siemens)
Uitspraak ingezonden door Maarten Russchen, Russchen advocatuur.
Westrup is een specialist op het gebied van 3D-printing. Almteq houdt zich bezig met de distributie van 3D printers. Siemens heeft beslag laten leggen op computers op grond van 28 Aw en 2.22 BVIE waarmee inbreuk gepleegd zou worden op de programma NX 8.5 en Solid Edge van Siemens. Partijen hebben afspraken gemaakt over een schadevergoeding en over het aan het verkeer onttrekken van de inbreukmakende computers met illegale software. Door onderling afspraken te maken is er een nieuwe rechtssituatie gecreëerd met als gevolg dat de situatie en de vordering op grond waarvan er beslag is gelegd, is komen te vervallen. De voorzieningenrechter heft het beslag op en veroordeelt Siemens medewerking te verlenen aan het opheffen van het beslag. Siemens wordt in de gelegenheid gesteld de programmatuur te laten verwijderen.
4.3. Partijen twisten over de vraag of de vaststellingsovereenkomst vernietigbaar is, omdat deze onder bedreiging dan wel misbruik van omstandigheden tot stand zou zijn gekomen. Westrup c.s. heeft dit betoogd en Siemens heeft dit betwist. Of de vaststellingsovereenkomst daadwerkelijk onder bedreiging dan wel misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, kan zonder nader feitenonderzoek en/of verdere bewijsvoering, waarvoor deze procedure zich niet leent, niet worden vastgesteld. De voorzieningenrechter gaat er dan ook voorshands van uit dat de tussen partijen tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst nog steeds bestaat tussen partijen.
4.3. In de vaststellingsovereenkomst hebben partijen onderling afspraken gemaakt over een schadevergoeding en over het aan het verkeer onttrekken van de inbreukmakende computers met illegale software, die in de bedrijven van Westrup c.s. aanwezig waren. Door onderling, nadat het verlof tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte en bewaring was verleend, afspraken te maken hebben Siemens en Westrup c.s. een nieuwe rechtssituatie gecreëerd met als gevolg dat de rechtssituatie en de vordering op grond waarvan het verlof tot het leggen van conservatoir beslag is verleend, is komen te vervallen. Vorenstaande brengt met zich dat het beslag onrechtmatig is. Gelet hierop is de vordering van Westrup c.s. tot opheffing van het beslag tot afgifte van de BTO laptop en tot opheffing van het beslag op de Dell PC toewijsbaar.
Onderzoek van Capgemini ter monitoring Europese egovernment actieplan
Brief van de minister betreffene informatie- en communicatietechnologie (ICT),Kamerstukken II 2012/13, 26643 nr. 289.
In reactie op de publicatie "Public Service Online; digital by default of by detour?" van Capgemini. Het gaat om een onderzoek dat Capgemini heeft uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie, om de doelstellingen uit het Europese egovernment actieplan te monitoren. Eerder heeft het Kabinet het belang het Europese egovernment actieplan onderschreven (Kamerstuk 22 112, nr. 1135). Het onderzoek, waarin de digitale overheidsdiensten van 32 Europese landen zijn betrokken, kent drie onderdelen: een onderzoek onder burgers, een analyse van de dienstverlening rond drie levensgebeurtenissen en een beoordeling van de toepassing van technologische bouwstenen (zoals basisregistraties).
Belangrijkste bevindingen
De stukken die Capgemini de Kamer heeft gestuurd bevatten naast het algemene Engelstalige Europese rapport, dat de Europese Commissie op haar website heeft gepubliceerd, tevens een Nederlandstalig rapport dat zich toespitst op de Nederlandse situatie.Het onderzoek, waarin de digitale overheidsdiensten van 32 Europese landen zijn betrokken, kent drie onderdelen: een onderzoek onder burgers, een analyse van de dienstverlening rond drie levensgebeurtenissen en een beoordeling van de toepassing van technologische bouwstenen (zoals basisregistraties).
Uit het burgeronderzoek blijkt dat bijna de helft (46%) van de Europese internetpopulatie gebruik maakt van online publieke dienstverlening. In Nederland is dat 54%. Daarmee staat Nederland op de 8e plaats. Een vierde deel van de laatste groep heeft aangegeven de volgende keer een ander kanaal te gebruiken. Iets meer dan de helft van de Nederlandse burgers heeft voorkeur voor persoonlijk contact. Als belangrijkste voordelen voor digitale dienstverlening zien ze tijdwinst en flexibiliteit. Als belangrijkste barrières worden genoemd, gebruikersproblemen en onwetendheid over de dienst. Nederlandse burgers maken zich minder zorgen over de veiligheid van digitale dienstverlening. De meest gebruikte digitale diensten zijn digitale belastingaangifte en aanvraag studiefinanciering/inschrijving hoger onderwijs. De meest gewaardeerde diensten zijn digitale diensten van bibliotheken en digitale belastingaangifte. Digitale diensten rond werkloos worden en vergoeding aanvragen voor invaliditeit worden het laagste gewaardeerd. Lokale digitale diensten worden lager gewaardeerd dan nationale. Tevredenheid over publieke digitale diensten blijft achter bij commerciële digitale diensten.
Het tweede deel van het onderzoek betreft de beoordeling van de online overheidsdiensten rond drie levensgebeurtenissen. De beoordeelde levensgebeurtenissen zijn: het opstarten van een bedrijf; het verliezen en vinden van een baan; het volgen van hoger onderwijs. Er is gekeken naar beschikbaarheid van digitale diensten, gebruiksvriendelijkheid en transparantie. Er zijn in Nederland veel diensten rond de levensgebeurtenis verliezen en vinden van een baan online beschikbaar (Nederland komt op de 2e plaats). Bij de levensgebeurtenis «volgen van hoger onderwijs» scoort Nederland ook hoog (5e plaats). Voor de levensgebeurtenis opstarten van een bedrijf ligt de beschikbaarheid van diensten rond het Europese gemiddelde.
Nederland scoort goed omtrent diensten aan buitenlandse ondernemers die in ons land willen starten, met name door support, help en feedback functionaliteiten.
Op het gebied van transparantie bieden overheden basisinformatie over hun organisatie online aan, maar kunnen overheden transparantie over het dienstverlening proces (prestatie normen), deelname in het beleidsproces en de toegang tot klachtenprocedures verbeteren.
Wat betreft de technologische bouwstenen hebben de onderzoekers beoordeeld in hoeverre de vijf bouwstenen e-identity, e-documenten, basisregistraties, e-safe en single sign on beschikbaar zijn in de 3 bovengenoemde levensgebeurtenissen. De onderzoekers rapporteren dat hergebruik van gegevens uit basisregistraties in vergelijking goed is ontwikkeld. Wel concluderen de onderzoekers dat de toepassing van de bouwstenen nog verder kan toenemen.
Het rapport komt tot drie centrale bevindingen:
– Digitale overheidsdiensten sluiten nog onvoldoende aan bij de behoeften van gebruikers. Zo worden deze diensten minder gewaardeerd dan de elektronische dienstverlening door bedrijven.
– Het gebruik van digitale overheidsdiensten blijft achter. Hoewel er steeds meer digitale diensten beschikbaar komen, neemt het aantal digitale transacties maar langzaam toe.
– Een nieuwe generatie van overheidsdiensten moet worden ontwikkeld vanuit het gezichtspunt van de gebruiker en niet langer vanuit het gezichtspunt van de dienstaanbieder.
Reactie op de bevindingen
De conclusies uit het onderzoek kan ik op hoofdlijnen onderschrijven. De gegevens met betrekking tot de opvattingen van burgers over digitale dienstverlening en over het daadwerkelijk gebruik hiervan zijn in lijn met het onderzoeksrapport «Hoe beleven burgers de iSamenleving» dat ik u toezond bij mijn brief van 2 april 2013 (Kamerstuk 26 643, nr. 271). Ook deel ik de conclusie dat er doelmatigheidswinst kan worden geboekt door het gebruik van bestaande digitale voorzieningen te vergroten en dat de burger meer centraal moet staan bij het ontwikkelen van overheidsdiensten.
Op 23 mei heb ik u de visiebrief digitale overheid 2017 toegezonden (Kamerstuk 26 643, nr. 280), met daarin de ambities van het Kabinet op het gebied van de digitale overheidsdienstverlening, bovenop de bestaande afspraken die gemaakt zijn in het kader van het i-NUP. In de visiebrief is de ambitie geformuleerd om te komen tot een gezamenlijke en effectieve aanpak van Rijk, medeoverheden en ZBO’s. Daarbij geldt als uitgangspunt «digitaal waar mogelijk en persoonlijk waar nodig».
In de brief ga ik ook in op de thema’s die de centrale bevindingen vormen in de rapportage van Capgemini. Graag verwijs ik u hiervoor verder naar de visiebrief. Eind dit jaar kunt u een nadere uitwerking daarvan tegemoet zien.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk
Voorzieningenrechter acht abitrale zaken E-Court niet gevoegd
Vzr. Rechtbank Overijssel 5 september 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:2138 (E-Court)
Arbitrage, exequatur, samenvoeging, online geschilbeslechting. E-Court wenst uitspraak van de voorzieningenrechter over over de haalbaarheid van verlening van exequatur van, volgens haar, één arbitraal vonnis bestaande uit een drietal ‘samengevoegde’ arbitrale zaken. De voorzieningenrechter stelt dat uit de inhoud van het arbitraal vonnis niet blijkt van samenvoeging van zaken. De arbiter heeft niet getoetst of de zaken samenhangen in die zin dat de zaken gelijke feiten en/of gelijke rechtsvragen betreffen op grond waarvan bij afzonderlijke berechting een risico van tegenstrijdige beslissingen ontstaat. De voorzieningenrechter kan niet het verzoek tot tenuitvoerlegging van het 'ene arbitrale vonnis' verlenen.
De beoordeling
2.3 In de kern komt het verzoek van E-Court er op neer dat zij een uitspraak wenst van de voorzieningenrechter in deze rechtbank over de haalbaarheid van verlening van exequatur van - naar haar eigen zeggen - één arbitraal vonnis bestaande uit een drietal ‘samengevoegde’ arbitrale zaken. In het bijzonder gaat het E-Court daarbij om de gevolgen dat zulks heeft voor de heffing van griffierechten.2.4 De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit de inhoud van het arbitraal vonnis niet blijkt van samenvoeging van zaken. De arbiter heeft, gelet op de inhoud van het arbitraal vonnis, niet getoetst of de zaken samenhangen in die zin dat de zaken gelijke feiten en/of gelijke rechtsvragen betreffen op grond waarvan bij afzonderlijke berechting een risico van tegenstrijdige beslissingen ontstaat. Nu er derhalve geen sprake is van samenvoeging, kan er in dat opzicht ook geen sprake zijn van één arbitraal vonnis van samengevoegde zaken. Het verzoek tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis dient reeds hierom te worden afgewezen.
De omstandigheid dat in het arbitraal vonnis wordt overwogen dat arbitrale procespartijen zijn overeengekomen hun geschil te beslechten via het Arbitrage Reglement van E-Court, dat deel uitmaakt van de arbitrageovereenkomst en waarvan de arbiter is gebleken (hetgeen E-Court in haar inleidende verzoekschrift nader toelicht in die zin dat het reglement een expliciete bevoegdheid tot samenvoeging inhoudt), maakt dat oordeel niet anders.
De omstandigheid dat er op het ‘voorblad’ van elk van de arbitrale zaken zoals overgelegd als productie 1 bij het verzoekschrift, wordt verwezen naar hetzelfde arbitraal gedingnummer IP-2013-003A, maakt het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin anders.
2.5. Het voorgaande heeft tot gevolg dat de voorzieningenrechter het verzoek tot tenuitvoerlegging van het ‘ene arbitrale vonnis’, geadministreerd onder nummer IP-2013-003A, niet kan verlenen.
Hoewel niet uitdrukkelijk verzocht, begrijpt de voorzieningenrechter het verzoek van E-Court aldus, dat zij subsidiair verlof tot tenuitvoerlegging vraagt van de door haar als productie 1 overgelegde vonnissen, geadministreerd onder nummers
IPS-2013-003A-000001, IPS-2013-003A-000002 en IPS-2013-003A-000003). Aan toewijzing van dat verzoek staat niets in de weg, zodat dat hierna zal worden toegewezen.
Beslissing
De voorzieningenrechter
3.1. verleent verlof tot tenuitvoerlegging van het door mr. R.R.G.M. van Beurden op 26 juli 2013 tussen BV Notarian en [naam 1] (nummer: IPS-2013-003A-000001), tussen BV Notarian en [naam 2] (nummer: IPS-2013-003A-000002), en tussen BV Notarian en [naam 3] nummer: (IPS-2013-003A-000003) gewezen arbitrale vonnissen (in het arbitraal geding met nummer IP-2013-003A)
SGOA / Hans Frankenprijs 2014
Uit het persbericht: De Stichting Geschillenoplossing Automatisering is het onafhankelijk en landelijk instituut dat zich sinds 1989 bezig houdt met conflictmanagement op het gebied van ICT-geschillen, onder meer in de vorm van ICT-mediation, arbitrage, deskundigenberichten en conflictpreventie. De SGOA zal eens per twee jaar een scriptieprijs uitreiken. De scriptieprijs is vernoemd naar Prof. dr. mr. Hans Franken, mede-oprichter van de SGOA, voormalig bestuursvoorzitter van de SOGA, hoogleraar informatierecht aan de Universiteit Leiden en lid van de Eerste Kamer.
Innovatie scriptie ICT-recht
De Hans Frankenprijs is bedoeld voor de HBO/WO student die in de afgelopen 2 jaar de meest innovatieve afstudeerscriptie op het gebied van ICT-recht heeft geschreven. Onder ICT-recht wordt in dit kader verstaan: ICT-recht inclusief Internetrecht, Telecommunicatierecht en specifieke toepassingsgebieden van het recht in algemene zin op de ICT-sector: zoals ICT-arbeidsrecht, ICT-belastingrecht en ICT-aanbestedingen enz. Maar ook geschilbeslechting, mediation, arbitrage of conflict management op het gebied van ICT.
Inzendingen
Afstudeerscripties welke met tenminste een voldoende zijn beoordeeld en zijn geschreven aan een Nederlandse HBO-instelling of ter afronding van een universitaire master-opleiding, zijn geschreven tussen 1 januari 2012 en 30 november 2013 en welke voldoen aan de inzendingscriteria, vastgelegd in het reglement, kunnen tot uiterlijk 30 december 2013 worden ingezonden. De ingezonden scripties zullen worden beoordeeld door een jury waarin diverse vooraanstaande vertegenwoordigers uit het ICT-recht gebied zijn opgenomen, onder leiding van Prof. dr. mr. C. Stuurman. Inzendingen voor de Hans Frankenprijs 2014 kunnen tot uiterlijk 30 december 2013 worden verzonden aan: hansfrankenprijs@sgoa.eu
Prijsuitreiking
De winnaar van de Hans Frankenprijs zal door de jury bekend worden gemaakt tijdens een feestelijke bijeenkomst in 2014, het vijfde lustrumjaar van de SGOA. Naast een eervolle vermelding, ontvangt de prijswinnaar een bedrag van € 2.500,--. Ook zal de winnende scriptie worden uitgegeven in boekvorm.
Nadere informatie over de Hans Frankenprijs is opgenomen in het reglement (www.sgoa.org). Ook kunt u contact opnemen via: hansfrankenprijs@sgoa.eu.