Brief regering: toezegging broncode van de Basisregistratie Personen
Brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Kamerstukken II 2013-2014, 26 643, nr. 307.
In het AO Overheid en ICT/mGBA op 7 november 2013 (Kamerstuk 26 643, nr. 303) heb ik aan uw Kamer toegezegd de broncode van de Basisregistratie Personen (BRP) op verzoek te zullen vrijgeven. Met deze brief informeer ik u over de wijze waarop de code beschikbaar wordt gesteld en de randvoorwaarden die daarbij gelden. Het vrijgeven van de broncode van software is een goede manier om transparant te zijn over de kwaliteit van de software en is ook een goede manier om een «gratis kwaliteitscontrole» te organiseren. Daarom stel ik de broncode graag beschikbaar.
Bij het definiëren van de werkwijze voor het vrijgeven en het moment waarop dat plaatsvindt zijn twee zaken van belang.
Allereerst brengt het vrijgeven van de broncode van de BRP een inherent risico mee. Dat is gelegen in het feit dat de BRP de gegevens van alle in Nederland woonachtige personen bevat (en ook van een groot aantal niet-ingezetenen). Door analyse van de code kunnen kwaadwillenden beveiligingstechnisch kritische plekken ontdekken en deze op een later moment, als de BRP-voorzieningen gebruikt worden, benutten. Dat kan leiden tot onrechtmatige toegang tot deze gegevens, met inbreuken op de privacy van burgers dan wel verstoring van de beschikbaarheid of de integriteit van het stelsel tot gevolg. Dit moet uiteraard worden vermeden.
Aan het vrijgeven van de code kunnen dus, indien het niet weloverwogen gebeurt, risico’s zijn verbonden. Om de beveiliging van de BRP en de daarin in de toekomst opgeslagen persoonsgegevens te waarborgen, zal het vrijgeven van de broncode van de BRP daarom onder voorwaarden gebeuren.
Ten tweede komt de BRP stapsgewijs tot stand, in de vorm van volgtijdelijk op te leveren werkende versies, waarbij de functionaliteit van versie tot versie groeit. De volgorde waarin de onderdelen van de BRP beschikbaar komen is vastgelegd in het opleveringsplan van de BRP1. Als gevolg van deze stapsgewijze ontwikkeling van de BRP is sprake van vooraf gedefinieerde werkende versies van (delen van) de BRP die voor vrijgave in aanmerking komen.
Met inachtneming van deze twee zaken heb ik de voorwaarden voor vrijgave van de broncode opgenomen in een beleidskader. Het beleidskader is tot stand gekomen na consultatie van het Centrum voor Informatiebeveiliging en Privacy van de Manifestgroep, de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) van KING, het Bureau Forum Standaardisatie en beveiligingsexperts van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (waaronder die van het agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten). Daarnaast zijn ook de leveranciers van burgerzakenmodules die participeren in regulier overleg met het programma Operatie BRP (voorheen mGBA) betrokken.
Het beleidskader kent de volgende elementen:
Om te beginnen wordt periodiek, op een logisch moment, een versie van de code opgeleverd ten behoeve van vrijgave aan geïnteresseerden. Het zal gaan om de momenten waarop een stabiele, werkende versie van (delen van) de software voor de Basisregistratie Personen beschikbaar is. Die versie van de software wordt beschikbaar gesteld. Er zullen geen «losse» onderdelen van de code beschikbaar worden gesteld.
De eerste oplevering van een versie van de broncode van de Basisregistratie zal in verband hiermee naar verwachting begin 2015 plaatsvinden. Dat is namelijk de periode waarin de voorzieningen voor Levering worden opgeleverd, het eerste onderdeel van de Basisregistratie Personen dat gereed zal zijn.
De onderdelen van de code die de toegang tot c.q. de beveiliging van de Basisregistratie Personen betreffen worden om redenen van veiligheid niet vrijgegeven (d.w.z. worden uit de code verwijderd). Bij deze te verwijderen onderdelen van de code gaat het in ieder geval om delen die de uitwisseling van gegevens betreffen (berichten), om de firewall(instellingen), de onderdelen voor identificatie en authenticatie c.q. de PKIO-certificaten, de IP-adressen, beveiligingssleutels respectievelijk -codes en om de definitie en de wijze van aanroepen van webservices. Het voornoemde is een indicatie, in een externe (code) review zal de vraag worden meegenomen welke onderdelen een zodanig beveiligingsrisico met zich brengen dat ze niet zouden moeten worden vrijgegeven.
In het verlengde daarvan zal het Ministerie met partijen die de code willen inzien een overeenkomst sluiten rond «responsible disclosure». Die overeenkomst komt erop neer dat partijen die de broncode willen inzien met BZK een periode overeenkomen (variërend van een paar weken tot enige maanden) waarin
– de partijen die de broncode inzien kwaliteitsproblemen en kwetsbaarheden melden2;
– de ontwikkelaars dergelijke gesignaleerde problemen en kwetsbaarheden verhelpen.
Het sluiten van een dergelijke overeenkomst is mogelijk voor alle organisaties of individuen die daarvoor in aanmerking wensen te komen. Er vindt geen selectie plaats, de enige voorwaarde voor het kunnen inzien van de broncode is dus de bereidheid zich aan de overeenkomst te verbinden. Inzage in de broncode zal plaatsvinden op een vooraf door BZK ingerichte locatie.
Met de betrokken partijen zal na afloop van de overeenkomst bekeken worden of een volgende stap in de beschikbaarstelling van de broncode toegevoegde waarde heeft. Die volgende stap behelst het plaatsen van de broncode op een website die voor iedereen toegankelijk is.
Ten slotte, het intellectueel eigendom van de code berust bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk
Rapport 'De burger gaat digitaal'
Brief aan de Nationale ombudsman, bijlage bij Kamerstukken II 2013-2014, 26643 nr. 306
Op 9 december 2013 is mij het rapport ‘De burger gaat digitaal’ aangeboden. Het is geschreven naar aanleiding van het onderzoek dat het bureau Nationale ombudsman samen met het programma Tros Radar heeft uitgevoerd. Ik ben u erkentelijk dat u samen met Tros Radar de ervaringen van burgers met de digitale dienstverlening van de overheid heeft onderzocht. Uw doel is dat publieke dienstverleningsorganisaties de informatie gebruiken om er hun voordeel mee te doen. Dat is zeker ook mijn intentie. Graag ga ik onderstaand in op uw bevindingen en aanbevelingen.
Basisregistratie personen vervangt de GBA
Uit het persbericht: In de basisregistratie personen (BRP) zijn persoonsgegevens opgenomen van de inwoners van Nederland en in bepaalde gevallen ook van Nederlanders in het buitenland, de zogeheten niet-ingezetenen. De BRP is een centrale database die als doel heeft overheidsorganisaties te voorzien van persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun taken. Daarnaast mogen gemeenten gegevens uit de BRP verstrekken aan zogeheten derden. Dat is geregeld in het Besluit BRP, bijlagen 4 en 5.
De BRP is de opvolger van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Uiterlijk in 2016 moeten alle gemeenten met de BRP werken.
Privacyrechten BRP
De Wet basisregistratie personen (Wet BRP) geeft personen die in de BRP zijn opgenomen de volgende rechten: inzagerecht en correctierecht en geheimhoudingsrecht .
Toezicht op Wet BRP
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) houdt toezicht op de naleving en toepassing van wetten die het gebruik van persoonsgegevens regelen. Zo houdt het CBP ook toezicht op de Wet BRP.
De verplichting voor gemeenten om verordeningen die zij opstellen te melden bij het CBP, is met de inwerkingtreding van de Wet BRP vervallen.
Meer informatie
• Basisregistratie personen (BRP) op Rijksoverheid.nl
Kroniek internetrecht 2012/13
A. Engelfriet, Kroniek internetrecht 2012/13, Ius Mentis.
Helaas eind 2012 geen gelegenheid gehad voor een kroniek van dat jaar, vandaar dit jaar een dubbele editie. Wat is er allemaal gebeurd in internetrechtland in de afgelopen twee jaar? Auteursrecht, Elektronische handel, Privacy, Cybercrime, Meningsuiting, sociale media, arbeidsrecht, octrooien, cookiewet.
Jaarplan 2014: recht halen via internet
Uit het persbericht: Burgers krijgen dit jaar voor het eerst de gelegenheid hun recht te halen via internet, door digitaal een geschil voor te leggen aan de kantonrechter. Professionals zullen op andere rechtsgebieden profiteren van voortschrijdende digitalisering. Starten met het sneller, begrijpelijker en toegankelijker maken van procedures is de grote ambitie voor 2014, stelt het PDF Jaarplan van de Rechtspraak 2014(pdf, 230 kB). Maar ook opkomen voor de rechtsstaat staat hoog op de prioriteitenlijst.
Hyperlink of doorverwijzen kan worden beschouwd als bevorderen aan deelname aan kansspelen
Antwoord Kamervragen over inzet KSA tegen gokverslaving, Kamerstukken II 2013-2014, AH 1290.
Antwoord 2 t/m 5 Het is aan de kansspelautoriteit (ksa) om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen en onderliggende regelgeving, alsmede om het verbod op kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend te handhaven. De ksa heeft mij desgevraagd laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Daarbij wordt bezien of deze sites al dan niet voldoen aan de door de ksa gestelde prioriteringscriteria. Om lopende onderzoeken niet te verstoren, doet de ksa geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders.
Antwoord 7 Het plaatsen van hyperlinks of het doorverwijzen van bezoekers van dergelijke sites naar kansspelsites waarop wel gegokt kan worden, kan onder omstandigheden worden beschouwd als het “bevorderen van de deelname aan kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend”. Artikel 1 eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok bevat een onvoorwaardelijk verbod daartoe. Vooralsnog is derhalve geen sprake van een lacune in de Wok die moet worden gedicht. Het is aan de ksa om te bepalen of zij tegen dergelijke activiteiten optreedt.
De ksa heeft mij laten weten zich genoodzaakt te zien, gelet op de honderdduizenden websites die (ook) in Nederland toegankelijk zijn voor deelname aan kansspelen, prioriteiten te stellen in haar handhavingsactiviteiten. Dat betekent dat het uitgangspunt is dat handhavende activiteiten in eerste instantie worden gericht op aanbieders waarvan het aanbod onmiskenbaar op Nederland is gericht. De aandacht van de ksa richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, waaronder aanbieders die reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie .nl of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Het feit dat aanbieders niet aan de prioriteringscriteria voldoen, betekent echter niet dat deze aanbieders per definitie vrijgesteld zijn van handhavend optreden van de ksa.
Naast een directe aanpak van illegale kansspelwebsites beoogt de ksa ook barrières op te werpen om een effectieve bedrijfsvoering van die aanbieders zoveel mogelijk te bemoeilijken. Zo zijn er afspraken gemaakt met sociale media Facebook en Hyves, om reclames van deze aanbieders te verwijderen. Daarnaast is een convenant in voorbereiding tussen de ksa en financiële dienstverleners, dat het mogelijk maakt om het betalingsverkeer naar de aanbieder van illegale kansspelen te blokkeren. Ook voert de ksa op dit moment gesprekken met meerdere reclamepartijen (voor radio, tv, printmedia en online media) om tot een samenwerking te komen om reclame voor illegale kansspelen zoveel mogelijk uit te bannen.
Heffing thuiskopieervergoeding ook op audio- en videospelers
HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:523 (Staat der Nederlanden tegen NORMA e.a.)
Uitspraak ingezonden door Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn. Auteursrecht. Naburige rechten. Thuiskopieheffing. Aanhouding beslissing omtrent proceskosten in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat de heffing op hardware ten behoeve van de thuiskopieervergoeding, die lange tijd alleen gold voor cd’s en dvd’s, ook op digitale audio- en videospelers had moeten worden gelegd. De Hoge Raad laat met dit oordeel de eerdere uitspraak van het hof [IEF 11110] in deze zaak in stand. Het hof gaf de belangenbehartiger voor uitvoerend kunstenaars, Norma gelijk in haar procedure tegen de Staat.
Op grond van een EU-richtlijn (de Auteursrechtrichtlijn) staan de Auteurswet (art. 16c) en de Wet op de naburige rechten (WNR, art. 10) aan particulieren toe om voor eigen gebruik beschermde werken op te nemen op bijvoorbeeld cd’s, dvd’s, digitale audio- en videospelers, en die werken ook vanaf die dragers weer te geven. Voorwaarde daarvoor is dat de makers en uitvoerenden van die werken een ‘billijke vergoeding’ voor dat gebruik ontvangen. De wet heeft daarvoor een systeem ingevoerd waarbij bij algemene maatregel van bestuur (amvb) aan de fabrikanten van die dragers een – in de regel in de koopprijs verwerkte – heffing wordt opgelegd, die aan de stichting De Thuiskopie wordt uitgekeerd. De Thuiskopie moet de ontvangen bedragen als vergoeding uitkeren aan de rechthebbenden.
De heffing is vele jaren voordat dit geding begon alleen van toepassing geweest op recordable cd’s en dvd’s, en niet op digitale audio- en videospelers. De heffingsbedragen zijn sinds 2007 bevroren.
Norma, die de belangen van de WNR-rechthebbenden behartigt, is een procedure tegen de Staat begonnen. Norma heeft het standpunt ingenomen dat de Staat onrechtmatig handelt door digitale audio- en videospelers buiten de heffing te laten. Norma voert aan dat de laatste jaren het gebruik van digitale audio- en videospelers sterk is toegenomen ten koste van de afzet van recordable cd’s en dvd’s. Norma heeft gevorderd voor recht te verklaren dat dat beleid onrechtmatig is en dat de Staat de door dat beleid aan de rechthebbenden toegebrachte schade dient te vergoeden.
De rechtbank heeft die vorderingen afgewezen. Het gerechtshof heeft ze echter toegewezen. De in hoger beroep toegevoegde eis de amvb’s waarin de heffingen zijn vastgelegd, buiten toepassing te verklaren, wees het hof af.
Kort gezegd oordeelde het hof dat de Staat op grond van de Auteursrechtrichtlijn verplicht is te zorgen voor een stelsel dat ertoe leidt dat de rechthebbenden de billijke vergoeding ontvangen waarop zij aanspraak hebben. Door alleen cd’s en dvd’s in de heffing te betrekken en de bedragen daarvan te bevriezen, en bovendien digitale audio- en videospelers buiten de heffing te laten, heeft de Staat niet voor een coherente, binnen de Unie geharmoniseerde wijze van heffing van een ‘billijke vergoeding’ gezorgd. Daarmee heeft de Staat in strijd met zijn uit de Auteursrechtrichtlijn voortvloeiende verplichtingen, en dus onrechtmatig, gehandeld.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de Staat verworpen. Aan de hand van een reeks uitspraken van het Europese Hof van Justitie is geoordeeld dat de Staat weliswaar beleidsvrijheid heeft om vorm, wijze van financiering en inning van de ‘billijke compensatie’ te bepalen, maar daarbij verplicht is ervoor te zorgen dat de benadeelde rechthebbenden daadwerkelijk een billijke compensatie uitgekeerd krijgen. Voor dit laatste is vereist dat de vergoeding volgens een samenhangend stelsel wordt vastgesteld en geheven. De door de Staat gekozen wijze – waarbij de financiering van de billijke compensatie volledig op twee minder belangrijk wordende dragers wordt afgewenteld en juist in het geheel niet op andere, steeds belangrijker wordende dragers, voldoet niet aan die eis van een samenhangend systeem.
De Hoge Raad verwierp het verweer van de Staat dat de burgerlijke rechter geen bevel tot het tot stand brengen van wetgeving mag geven. Zo’n bevel heeft het hof namelijk ook niet gegeven: toegewezen door het hof zijn alleen de vordering tot onrechtmatigverklaring en schadevergoeding
Partijen hebben ook de vraag aan de orde gesteld of Norma in deze zaak aanspraak heeft op vergoeding van haar volledige proceskosten als bedoeld in art. 1019h Rv (gebaseerd op de EU-Handhavingsrichtlijn inzake rechten van intellectuele eigendom). De beslissing op dit punt is aangehouden, in afwachting van een binnenkort te verwachten uitspraak van het Europese Hof van Justitie daarover in een vergelijkbaar geval [IEF 13402].
Vraag aan HvJ EU: geldt sociale tarief voor de universele diensten ook voor mobiele abonnementen
Prejudiciële vraag aan HvJ EU 19 december 2013, arrestnr. 172/2013 (KPN Group tegen Mobistar)
Gesteld door het Hof van Cassatie, België. Verzoeksters stellen beroep in tot vernietiging van artikelen van de Wet van 10 juli 2012 houdende diverse bepalingen inzake elektronische communicatie. Partijen stellen schending van diverse artikelen van de Belgische Gw in samenhang met de universele dienstrichtlijn 2002/22. Het gaat hier om een fonds dat wordt opgericht voor de verstrekking van het sociale element van de universeledienstrichtlijn en waar verzoekende partijen verplicht worden aan bij te dragen.
Voornaamste klacht van verzoeksters is dat de door de Wet opgelegde betalingen neerkomen op belastingheffing, hetgeen in strijd is met Richtlijn 2002/22. Partijen voelen zich daardoor gediscrimineerd.
Verweerder (Belgische Staat) is echter van mening dat de maatregel niet in strijd is met het Unierecht, maar dat artikel 9 van de Richtlijn het mogelijk maakt consumenten bij te staan voor andere diensten, waaronder mobiele diensten en internetabonnementen. Maar verzoeksters menen dat de hulp in artikel 9 van de Richtlijn niet over sociale tarieven gaat maar bijvoorbeeld over afbetalingstermijnen. Zij verwijten ook onduidelijkheid van het te betalen bedrag aangezien in de Wet gesproken wordt over ‘omzet’ waarover de bijdrage geheven wordt maar niet verduidelijkt wordt welke omzet bedoeld wordt.
De verwijzende Belgische rechter (Grondwettelijk Hof) ziet de noodzaak om de volgende vragen aan het HvJ EU voor te leggen:
1. Dient de richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn), en inzonderheid de artikelen 9 en 32 ervan, zo te worden geïnterpreteerd dat het sociale tarief voor de universele diensten alsook het compensatiemechanisme waarin artikel 13, lid 1, onder b), van de Universeledienstrichtlijn voorziet, niet alleen van toepassing zijn op elektronische communicatie door middel van een telefoonaansluiting op een vaste locatie op een openbaar communicatienetwerk, maar ook op elektronische communicatie door middel van mobiele communicatiediensten en/of intemetabonnementen ?
2. Dient artikel 9, lid 3, van de Universeledienstrichtlijn zo te worden geïnterpreteerd dat het de lidstaten toestaat om bijzondere tariefopties voor andere diensten dan die omschreven in artikel 9, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn, toe te voegen aan de universele dienst?
3. Indien het antwoord op de eerste en de tweede vraag ontkennend is, zijn de desbetreffende bepalingen van de Universeledienstrichtlijn verenigbaar met het gelijkheidsbeginsel, zoals dat onder meer is vervat in artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
Moet duidelijk zijn dat reclame over 'refurbished' telefoontoestel gaat
RCC 6 februari 2014, dossiernummer 2013/00687 (Refurbished toestel)
Misleidend en oneerlijk. Levertijd. Garantie. Onduidelijke informatie. De klacht richt zich succesvol tegen de volgende uiting: “’Ready to go’ Delivery: Dit toestel wordt inclusief hoogwaardige kwaliteit oplader en accu geleverd. (…)” Onder het kopje “Levering” staat onder meer: “Origineel product: Op onze website worden enkel 100% originele merkproducten en OEM (Original Equipment Manufacturer) producten aangeboden.” “Product & Garantie: Op dit product zit 30 dagen volledige omruilgarantie, [..] Het gaat hier om zogenaamde tot in complete nieuwstaat gereviseerde modellen die met een nieuwe garantietermijn worden geleverd”. “Bedenktijd: Op dit product zit een bedenktijd van 7 werkdagen [..]”
De Commissie oordeelt dat het gaat om essentiële informatie (refurbished toestel) die niet duidelijk is vermeld, waardoor niet duidelijk is welke garantietermijn van toepassing is. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Het feit dat, naar adverteerder stelt, het aanbieden van refurbished toestellen algemeen geaccepteerd is, betekent niet dat men, indien men een dergelijk toestel aanbiedt, dit niet duidelijk moet vermelden. Dit is, zoals de voorzitter overwoog, essentiële informatie die aan geïnteresseerden direct kenbaar moet worden gemaakt. In de onderhavige uiting staat dit pas onder het kopje “Levering” en dan ook nog in het midden van de onder het subkopje “Product & Garantie” staande tekst, na informatie over de aard en de duur van de garantie(periode). Hierdoor is ook niet dan wel onvoldoende duidelijk welke garantie(termijn) op het aangeboden product van toepassing is.
Blijkens het voorgaande is voor de gemiddelde consument onduidelijke informatie verstrekt als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code NRC. Voorts kan de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Tevens is de uiting, gelet op het vorenstaande, voor wat betreft het gebruik van het woord “garantie” in strijd met artikel 12 NRC.
Aanpassing Telecommunicatiewet voor het blokkeren van gestolen mobiele telefoons
Internetconsultatie: De voorgestelde wijziging introduceert een systeem om ervoor te zorgen dat gestolen mobiele telefoons, smartphones en (mini)tablets geen gebruik kan maken van openbare mobiele telecommunicatienetwerken. Conceptwettekst
Doel van de regeling
Het doel van de voorgestelde wijziging van de Telecommunicatiewet is een effectief systeem te introduceren om gestolen apparatuur zoals mobiele telefoons, smartphones en (mini)tablets met 3G- of 4G-toegang, dat wil zeggen een randapparaat dat gebruik maakt van een IMEI-nummer, geen gebruik te laten maken van openbare mobiele telecommunicatienetwerken. Dit gebeurt door de IMEI-nummers van gestolen apparatuur bij te houden in een centrale IMEI-databank, en ervoor te zorgen dat apparaten waarvan het IMEI-nummer in deze databank is geregistreerd geen gebruik kunnen maken van een openbaar telecommunicatienetwerk.
Het voorgestelde artikel verplicht enerzijds alle aanbieders van openbare mobiele telecommunicatiediensten het IMEI-nummer van gestolen apparaten op te nemen in een centrale IMEI-databank. Anderzijds zijn alle aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten op grond van het voorgestelde artikel verplicht om er, voor zover een partij daartoe in staat is, voor te zorgen dat randapparaten die geïdentificeerd worden met een IMEI-nummer dat is opgenomen in de centrale IMEI-databank geen gebruik kunnen maken van een openbaar telecommunicatienetwerk.
Het gebruik van het netwerk door een individueel randapparaat wordt niet in alle gevallen door de aanbieder van het openbare telecommunicatienetwerk zelf beheerd. Het komt veel voor dat dit wordt beheerd door een aanbieder die zelf geen netwerk bezit, maar dat inhuurt van een aanbieder die wel een netwerk in bezit heeft.
Het is aan de partij die daartoe in staat is, om ervoor te zorgen dat het apparaat waarvan het IMEI-nummer geregistreerd is in de centrale databank geen gebruik kan maken van het betreffende netwerk. Met dit toestel kan dan niet meer worden gebeld, gesmst of gebruik worden gemaakt van internet.
Om omzeilen van het systeem te voorkomen bevat het voorgestelde wetsartikel ook een verbod tot wijziging van het IMEI nummer.