Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
4.670 artikelen gevonden
IT 1461

Geen deugdelijke contractuele grondslag voor mobiel internet

Ktr. Rechtbank Oost-Brabant 25 juli 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:6453 (Consument/Direct Pay)
Met samenvatting van Martine Brons, LinkedIn. Consumentenovereenkomst. Roaming. Niet afgesloten internetbundel. Een consument heeft met Youfone een abonnement voor mobiele telefonie afgesloten. De consument meende Wifi te gebruiken voor mobiel internetten en wanneer hij een factuur voor mobiel internetgebruik krijgt, betaalt hij deze niet. Bij de overeenkomst is geen mobiele internetbundel afgesloten.  Een deugdelijke contractuele grondslag voor het in rekening brengen van kosten voor mobiel internet kan hieruit dan ook niet worden afgeleid.

2.8. [..] Noch uit de gebruikersovereenkomst noch uit de bevestigingsmail van Youfone blijkt dat [gedaagde] en Youfone afspraken hebben gemaakt over gebruik door [gedaagde] van het netwerk van Youfone voor mobiel internet of het in rekening brengen van kosten ter zake. Een deugdelijke contractuele grondslag voor het in rekening brengen van kosten voor mobiel internet kan hieruit dan ook niet worden afgeleid.
 
Voor zover Direct Pay op grond van haar algemene voorwaarden aanspraak wenst te maken op de gebruikskosten voor mobiel internet, heeft zij haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Nu [gedaagde] betwist dat er een overeenkomst met Youfone bestaat ter zake het gebruik van mobiel internet, had Direct Pay bijvoorbeeld moeten aangeven op welke artikelen van haar algemene voorwaarden zij een beroep doet. Ook de stelling van Direct Pay dat [gedaagde] bekend was met het tarief voor internetten zonder abonnement in Nederland, omdat dit stond vermeld op het met de bevestigingsmail meegestuurde tarievenoverzicht, oordeelt de kantonrechter onvoldoende om daaruit een betalingsverplichting van [gedaagde] af te leiden. De enkele bekendheid van [gedaagde] met het tarief voor de gebruikskosten voor mobiel internet, betekent nog niet dat Direct Pay op grond daarvan aanspraak kan maken op betaling van die kosten door [gedaagde]. Bovendien betreft de verschuldigdheid van de gebruikskosten voor mobiel internet de kern van de overeengekomen verplichtingen en kan daarom niet als overeengekomen beschouwd worden enkel op grond van een tarievenoverzicht in de algemene voorwaarden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] de gebruikskosten voor mobiel internet niet verschuldigd is op grond van de algemene voorwaarden en het tarievenoverzicht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de gebruikskosten voor mobiel internet al in een kort tijdsbestek behoorlijk kunnen oplopen en een veelvoud zijn van de kosten voor het abonnement Youfone 250 dat [gedaagde] met Youfone heeft afgesloten. Tevens wijst de kantonrechter er ten overvloede op dat het op het tarievenoverzicht vermelde tarief voor internetten zonder abonnement Nederland (€ 1,00 per MB) hoger ligt dan het tarief dat men krachtens de Verordening (EG) nr. 544/2009 verschuldigd is voor dataroaming in een ander EU-land dan het eigen land (€ 0,80 per MB). Roaming is het gebruikmaken van een ander telefonienetwerk dan het netwerk waarbij men een abonnement heeft afgesloten, hetgeen men ook vaak ongemerkt doet. Het verschijnsel roaming is enigszins te vergelijken met het ongemerkt gebruik maken van het mobiele netwerk van Youfone dat [gedaagde] heeft gedaan terwijl hij meende via Wifi te internetten. Ingevolge voornoemde verordening stopt de dataroaming indien men een plafond van rond de € 50,00 heeft bereikt – tenzij men voor een andere limiet heeft gekozen. Bovendien wordt men gewaarschuwd als men 80% van dat plafond heeft bereikt. Op het tarievenoverzicht wordt van dergelijke maatregelen om hoge kosten te voorkomen geen melding gemaakt en gesteld noch gebleken is dat Youfone daarvoor heeft zorg gedragen.
 
2.9. Gelet op het voorgaande biedt de overeenkomst van december 2011 naar het oordeel van de kantonrechter geen deugdelijke grondslag voor het in rekening brengen van de gebruikskosten voor mobiel internet aan [gedaagde].
IT 1460

Chief Technology Officer bij Louwers IP|Technology Advocaten

"Je kunt pas claimen dat je technologie-advocaat bent, als je begrijpt wat er onder de motorkap gebeurt", zegt Dimmes Doornhein, sinds kort CTO bij Louwers IP|Technology Advocaten, nichekantoor dat voorop loopt in technologie en innovatie. Met Doornhein aan boord kan het kantoor beter inspelen op technologische ontwikkelingen.

“Wij willen strategisch gesprekspartner zijn als technologie en recht met elkaar verweven raken. Zo kunnen we problemen bij klanten voorkomen: juridische aspecten van technologie en innovatie brengen we in kaart en managen we.”

Partner Ernst-Jan Louwers: "Je hebt er een dagtaak aan bij te houden wat de ontwikkelingen zijn rond Big Data, wearables, drones, social media, Internet of Things, 3D printing en noem maar op. Je kunt er niet omheen als je vroegtijdig technologietrends wilt signaleren en meedenken over de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten. Ondertussen behoed je je klant voor juridische ongelukken.”

Het kantoor beoordeelt juridische vraagstukken daarom niet als geïsoleerd incident, maar als onderdeel van de business. De advocaten werken, in samenspraak met Doornhein, op strategisch niveau als partner van hun klanten in de hele product- of service life cycle.
Time-to-market wordt steeds belangrijker; des te noodzakelijker is het verstoringen door juridische hindernissen te voorkomen. Louwers: “De ontwikkelingen gaan zo snel dat de wetgever het niet eens kan bijbenen.”

Over Doornhein
Technologieondernemer Doornhein was CEO van verschillende organisaties in telecom en media en heeft jarenlange ervaring als (president)commissaris en adviseur van diverse technologiebedrijven. Ook is hij internationaal actief op het gebied van M&A voor technologiebedrijven.

Een goed voorbeeld van Doornhein’s ervaring speelt rondom het actuele Big Data. Hij brengt zijn lange internationale ervaring als ondernemer, CEO en commissaris van technologiebedrijven mee. Zijn rol als president-commissaris bij het Indiaas-Singaporese bedrijf Aureus Analytics geeft Louwers nu direct toegang tot technologische kennis op het gebied van Big Data. Dat levert antwoorden op vragen als bijvoorbeeld: hoe werkt het precies en wat zijn de privacyaspecten?
Een ander voorbeeld is innovatie, zoals 3D-printing: Met Doornhein bundelt Louwers haar juridische kennis met ondernemersinzicht en begrip van technologie. Dat speelt al vroeg in het hele ontwikkelingsproces een belangrijke rol. Dat voorkomt kostbare verstoringen en vertragingen door juridische incidenten en stelt budget en planning ('time to market') veilig.

IT 1459

Banner datingsite lexa.nl als In-Game advertising voetbalspelapp geen overtreding KJC

RCC 3 maart 2014, dossiernummer 22014/00033 (In-Game advertising lexa.nl)
Geen (In-)Game advertising als bedoeld in de KJC. Commissie niet bevoegd zich uit te laten over voorschriften betreffende minimumleeftijd voor Apple App Store spel. Het betreft een banner, vertoond tijdens het voetbalspel “FTS 2014” dat klagers zoon van 11 jaar speelde op de Ipad van klager. In de banner staat naast de foto van een vrouw een “wolkje” met de uitspraak: “Hi, zin in een date?!” Daarnaast staat: “lexa.nl” en “Bekijk foto’s”. Klagers zoon van 11 klikte op deze banner, die zeer regelmatig gedurende het bewuste spel te zien was, en kwam op de site lexa.nl terecht.

Het maken van reclame voor een datingsite gedurende een app die (mede) door (jonge) kinderen wordt gebruikt, is op zichzelf niet in strijd met de NRC. De wijze waarop in dit geval gedurende een app, namelijk het voetbalspel FTS 2014, reclame wordt gemaakt voor de datingsite lexa.nl leidt evenmin tot het oordeel dat de NRC, daaronder begrepen de KJC, is overtreden. De Commissie overweegt daartoe het volgende.

De inhoud van de banner acht de Commissie niet van dien aard dat de grens van het toelaatbare wordt overschreden, ook niet voor zover deze door (jonge) kinderen wordt gezien en kinderen aldus bekend raken met het bestaan van lexa.nl.

Voorts acht de Commissie de banner, voor zover deze geacht moet worden geheel of gedeeltelijk tot kinderen en minderjarigen/jeugdigen te zijn gericht, duidelijk herkenbaar als reclame. De bewuste app betreft een voetbalspel, terwijl de banner betrekking heeft op een datingsite. Voorts onderscheidt de banner zich in die zin van de app/het voetbalspel dat de banner buiten het spelscherm is geplaatst.

Van (In-)Game advertising als bedoeld in de KJC is overigens geen sprake. De definitie van (In-)Game advertising luidt:

“reclame maken in of door middel van een game (digitaal spel en/of wedstrijd), waarbij een reclame-uiting respectievelijk in de game verschijnt of waarbij de game zelf (of delen daarvan) de reclame-uiting vormt”.

Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing

De Commissie wijst de klacht af.
IT 1458

Digitala Defence - nieuw advocatenkantoor van Ot van Daalen

Uit het persbericht: Per 15 maart is Ot van Daalen een nieuw advocatenkantoor op het gebied van privacy en security gestart. Het kantoor heet Digital Defence (digitaldefence.net) en is gespecialiseerd in onderwerpen als big data, datalekken, gegevensbeveiliging, privacy-by-design. Het kantoor doet niet alleen het puur advocatuurlijke werk, maar helpt ook op het gebied van media en public affairs.

Hiervoor was Ot van Daalen directeur van Bits of Freedom en daarvoor was hij advocaat bij De Brauw Blackstone Westbroek.

IT 1457

Implementatiewet richtlijn consumentenrechten aangenomen in Eerste Kamer

Stenogram verslag ,Implementatiewet richtlijn consumentenrechten), Kamerstukken I 2013-2014, 33 520.
[Er is een reparatiewet aangekondigd voor digitale content anders dan op een materiële drager] Stenogram verslag: de voorzitter: Ik heet de minister van Veiligheid en Justitie van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw Scholten (D66): Voorzitter. Mijn bijdrage aan dit debat is verhoudingsgewijs een stuk korter dan de titel van de wet zou rechtvaardigen. We gaan vandaag in deze Kamer een belangrijk debat voeren over onze rechtsstaat. Ik kijk ernaar uit. Ik ben blij dat ik vooraf even heel kort het woord kan voeren over het belang van onze consumentenrechten. Belangen van consumenten staan bij onze fractie hoog in het vaandel. Met dit wetsvoorstel wordt richtlijn 2011/83/EU betreffende consumentenrechten geïmplementeerd.

De minister is er een beetje laat mee, hebben we begrepen. De inbreukprocedure is al aangezegd. De minister zit dus in blessuretijd. Ik zal het hem daarom niet te moeilijk maken. Ik zeg er bij dat ik hier ook namens de fracties van het CDA en de VVD spreek, en dat ook de SP en de PVV belangstelling hebben getoond om mij hierover het woord te laten voeren.

Het overzetten van een richtlijn naar nationale wetgeving dient secuur te gebeuren. De ene richtlijn geeft de nationale wetgever meer ruimte dan de andere. Dat is afhankelijk van de harmonisatie-eisen. Het is onze taak daar goed op te letten. De wetgever zal immers dienen te voorkomen dat de rechter bij incorrecte implementatie de nationale wet buiten toepassing verklaart, want die bevoegdheid heeft de rechter. Als rechtgeaard jurist hecht ik eraan de regels in het Burgerlijk Wetboek duidelijk en eenvoudig te houden en te laten passen in de gekozen systematiek. We moeten voorkomen dat we daarin regels opnemen die daar niet horen of aanleiding kunnen geven tot misverstanden. We hebben daarom in de schriftelijke ronde twee punten aan de orde gesteld die nog aandacht behoeven omdat die volgens het wetsvoorstel voor een kwalificatie- en een interpretatieprobleem kunnen zorgen. Ten eerste: is een contract betreffende levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager zoals een cd of een dvd wordt geleverd, een consumentenkoop? Ten tweede: wordt met het wetsvoorstel het begrip "vertegenwoordiging" op de juiste wijze geïmplementeerd?
Over dat eerste punt het volgende. Cd's en dvd's raken uit. Streamingdiensten als Spotify, Netflix en binnenkort de digitale bibliotheek zijn de toekomst. Dat is digitale inhoud. Maar de vraag is: koop je die of abonneer je je daarop? Zoals artikel 5, lid 5, van Boek 7 is geformuleerd, kan worden geoordeeld dat de koopregels daarop van toepassing zijn, hetgeen niet de bedoeling is. Ik vat dit aldus heel kort samen. De minister heeft in de nadere memorie van antwoord toegegeven dat die formulering tot misverstanden kan leiden en hij heeft toegezegd deze onduidelijkheid weg te nemen. Daar zijn we blij mee. Liever hadden we gezien dat de minister de route van een novelle had gekozen, maar we hebben er begrip voor dat de minister de voorkeur geeft aan een reparatiewetje. De inbreukprocedure moet niet langer duren dan strikt nodig. Wel vragen we de minister om spoed bij het indienen van deze reparatiewet. De inwerkingtreding van deze wet is bepaald op 13 juni 2014. De minister zal dus haast moeten maken. Anders geven we toch de voorkeur aan een novelle.
Het tweede punt gaat over de formulering van de verkopende partij en diens mogelijke vertegenwoordiging bij de consumentenkoop in artikel 5, lid 1, van Boek 7 BW. De positie van de tussenpersoon is hierin onduidelijk. Kan hij als vertegenwoordiger van de achterman bij klachten nu wel of niet worden aangesproken? De minister heeft zich bereid getoond om dit probleem op te lossen en in de nadere memorie van antwoord toegezegd dat hij in genoemd artikellid de woorden "al dan niet mede via een andere persoon die namens hem of voor zijn rekening optreedt" zal schrappen. Ook zal de minister aan de artikelen 7, 9 en 11 van Boek 7 BW een lid toevoegen waarin wordt bepaald dat wanneer de koopovereenkomst tot stand is gekomen door tussenkomst van een tussenpersoon, de consument zowel de achterman als de tussenpersoon kan aanspreken. We hebben goede nota genomen van deze toezeggingen van de minister. Deze wijzigingen verhogen de rechtsbescherming van de consument. Ook daar zijn we blij mee. We zien ook op dit punt de indiening van de beloofde reparatiewet met spoed tegemoet. Kan de minister dit toezeggen?
Voorzitter, ik heb geen vragen meer en wacht het antwoord van de minister graag af.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Scholten. Ik geef het woord aan de minister van Veiligheid en Justitie.
Minister Opstelten:
Voorzitter. Dank aan mevrouw Scholten voor haar bijdrage. Ik denk dat ze het heel correct heeft weergegeven. Ik ben blij dat dit alles duidelijk is geworden in de schriftelijke en mondelinge behandeling van dit wetsvoorstel, waartoe de richtlijn aanleiding heeft gegeven.
Ik ben inderdaad in blessuretijd, dus er is wat haast bij. Dat is gewoon goed voor de Staat der Nederlanden en ook voor ons. Wat mevrouw Scholten heeft aangegeven, kan ik toezeggen. Ik zal een wijzigingswet ter verduidelijking — dit zeg ik er nadrukkelijk bij — opvoeren en die ook met spoed in de ministerraad aanbieden. Ik kan in grote lijnen reeds aangeven wat daarin staat, want gezien de tijd ging heb ik het wetsvoorstel eigenlijk al klaargemaakt, geschreven in mijn eigen handschrift.
Dit wetsvoorstel voorkomt onduidelijkheden, want je moet inderdaad precies zijn. De vraag betreffende het bereik van artikel 1 van Boek 7 was of de koopregels van toepassing zijn op overeenkomsten waarbij de digitale inhoud, zoals film en muziek, wordt geleverd op een andere wijze dan op een dvd of een cd. Wij denken dan natuurlijk aan Spotify en streaming, waarvan sommigen dagelijks genieten. Ik zal ten eerste in Boek 7 verklaren dat dit niet van toepassing is op streaming. Ten tweede zal ik aangeven dat boek 6 wel van toepassing is op streaming. Dan zou dat misverstand weg zijn.
Het punt van een overeenkomst tot stand gekomen door tussenkomst van een tussenpersoon staat in artikel 5, lid 1, van Boek 7. Wij moeten ervoor zorgen dat ook daarover geen misverstanden bestaan. Daarom zullen wij in artikel 5, lid 1, van Boek 7 de tussenpersoon schrappen, zoals mevrouw Scholten al aangaf. Ik ben dus iets later dan mevrouw Scholten bij het formuleren van het wetsvoorstel. Aan de artikelen over leveringen, risico en overdracht voegen wij bovendien een regel toe. Daarin bepalen wij dat de consument voor de nakoming van de regels zowel de tussenpersoon als de andere handelaar, de achterman, kan aanspreken. Om iedere twijfel hierover uit te sluiten, wil ik dit uitschrijven in de wet. Juist daarom heb ik een wijzigingswet voorgesteld. Ik benadruk wel dat met de iets ruimere uitleg van de bepaling niet in strijd is gehandeld met de in de richtlijn voorgeschreven maximale harmonisatie. Dit komt omdat die uitleg alleen effect heeft op de regels, waaronder de non-conformiteitsregels, die vallen buiten het bereik van de richtlijn.
Verder is van belang dat het hier alleen om consumentenkoopovereenkomsten gaat en dus niet om handelstransacties tussen bedrijven. Ik benadruk dat consumentenkoopovereenkomsten vrijwel nooit tot stand komen door tussenkomst van een tussenpersoon, maar je moet daar wel precies in zijn. Ik heb daarvan echter geen voorbeeld kunnen vinden, hoewel wij dat gisteren en vandaag hebben geprobeerd. Dit neemt echter niet weg dat wij dit wel toevoegen, want je moet dit met precisie aangeven. De kwestie van vertegenwoordiging speelt echter in de praktijk bij deze overeenkomsten eigenlijk niet; althans dat is onze ervaring. Wij doen dit echter wel.
Ik zeg dus ja tegen de uiteindelijke conclusie van mevrouw Scholten. Dit is dus toegezegd. Ik stel mij voor dat ik de wetswijziging in april in de minsterraad zal brengen. Ik zal de Kamer vervolgens informeren als wij die naar de Raad van State hebben gestuurd. Ik hoop dat ik mevrouw Scholten hiermee tevreden heb kunnen stellen.
De voorzitter:
Hiermee zijn wij gekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Het woord is aan mevrouw Scholten.
Mevrouw Scholten (D66):
Voorzitter. De minister en ik hebben in de afgelopen vijftien minuten een interessant juridisch debat gevoerd, althans dat vind ik zelf. Ik ben blij met de toezegging van de minister dat hij de wet op beide punten zal aanpassen en repareren. Als het handschrift van de minister duidelijk is, valt niet uit te sluiten dat het wetsvoorstel ook aanstaande vrijdag al naar de ministerraad zou kunnen. Ik persoonlijk ken het handschrift van de minister niet, dus ik kan daar niets over zeggen. Het is maar een idee. In ieder geval begrijp ik dat de minister bereid is om het wetsvoorstel in april naar de ministerraad te sturen. Dat is over drie weken en daar kan ik mee leven. Ik dank hem hiervoor. Ik durf op dit moment niet mijn hand in het vuur te steken wat betreft de vraag of het vertegenwoordigingsbegrip bij consumentenkoop al dan niet speelt, maar ik denk wel dat je elk risico op dit punt zou moeten voorkomen. Dit is alles wat ik hier nog over wilde zeggen.
De voorzitter:
De minister van Veiligheid en Justitie geeft aan dat hij geen behoefte heeft om hierover verder nog het woord te voeren.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.
Ik schors de vergadering voor een enkel moment in afwachting van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

IT 1456

Dwingende bewijskracht van schriftelijke overeenkomst

Ktr. Rechtbank Oost-Brabant 13 maart 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:971 (Proximedia tegen Quality-toys)
Tussenvonnis. Bewijsopdracht. Dwaling. Reflexwerking wet oneerlijke handelspraktijken? Dwingend bewijskracht schriftelijke overeenkomst. Quality-toys drijft als ondernemer in de vorm van een eenmanszaak (zonder personeel) een detailhandel in vrijetijdsartikelen, genaamd ‘Quality-toys’, gevestigd op het woonadres. Daarin staat te lezen, in strijd met hetgeen expliciet mondeling is toegezegd, dat sprake zou zijn van een maandelijkse bijdrage van € 283,14. Gedaagde kreeg de indruk dat zij was opgelicht, althans met opzet was misleid.

2.5 (...) “10.1.1 De onderhavige overeenkomst is een duurovereenkomst van bepaalde tijd en is gesloten voor een duur van 48 MAANDEN. De Abonnee kan evenwel besluiten de overeenkomst tussentijds op te zeggen mits de betaling van een opzeggingsvergoeding gelijk aan 40% van de nog niet vervallen maandelijkse bijdragen voor de nog lopende periode.
In dat geval zal de overeenkomst pas als beëindigd worden beschouwd wanneer BeUp hiervan op de hoogte wordt gesteld d.m.v. een aangetekende brief met betalingsbewijs van de opzeggingsvergoeding en wanneer BeUp volledige betaling heeft verkregen van voornoemde vergoeding en alle nog openstaande vorderingen in het kader van de overeenkomst.
10.1.2
In alle gevallen van contractbreuk door de Abonnee, anders dan op grond van een toerekenbare tekortschieten van BeUp in de nakoming van haar verbintenis, is deze gehouden om aan BeUp de daaruit voor BeUp voortvloeiende schade te vergoeden. Deze schade wordt forfaitair vastgelegd op een som die gelijk is aan 40% van de nog niet vervallen maandelijkse bijdragen voor de nog lopende periode.”

3.2. (...)
Omdat aan [gedaagde] expliciet was medegedeeld dat zij slechts eenmalig een bedrag van € 90,-- diende te voldoen en zij verder geen kosten verschuldigd zou zijn, heeft [gedaagde] direct na ontvangst van de factuur de overeenkomst eens doorgenomen. Daarin staat te lezen, in strijd met hetgeen expliciet mondeling is toegezegd, dat sprake zou zijn van een maandelijkse bijdrage van € 283,14. [gedaagde] kreeg de indruk dat zij was opgelicht, althans met opzet was misleid. Zij heeft Proximedia e-mails en een aangetekende brief gestuurd waarin zij te kennen heeft gegeven dat zij niet met Proximedia wenst samen te werken en dat zij per direct het zogenaamde contract opzegt. Bij brief van 27 november 2012 heeft zij, voor zover dat niet reeds eerder rechtsgeldig was gebeurd, de overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd op grond van dwaling.
[gedaagde] stelt daartoe dat de dwaling te wijten is aan door Proximedia verstrekte inlichtingen en/of aan een schending van Proximedia van een op haar rustende mededelingsverplichting. Indien [gedaagde] op de hoogte was geweest van de aard en inhoud van de overeenkomst en mitsdien een juiste voorstelling van zaken had gehad, was zij met Proximedia de onderhavige overeenkomst niet aangegaan. [gedaagde] is van oordeel dat de bewijslast omtrent de al dan niet door Proximedia verstrekte informatie omgekeerd dient te worden op grond van artikel 6:193j BW. Aan [gedaagde] komt immers, middels reflexwerking, een beroep toe op de Wet op de Oneerlijke Handelspraktijken. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat sprake is van misleidende en agressieve handelspraktijken.
(...)
4.4.
In de overeenkomst staat uitdrukkelijk vermeld dat maandelijks een bedrag van € 234,-- (exclusief BTW) verschuldigd is en eenmalig een bedrag van € 90,-- voor dossierkosten. De kantonrechter overweegt dat de overeenkomst tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de door Proximedia gestelde overeenkomst, zodat ingevolge de artikelen 156 en 157 Rv, behoudens tegenbewijs, vast staat de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen van [gedaagde]. [gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren tegen de in de overeenkomst opgenomen betalingsverplichting om maandelijks een bedrag van € 234,-- (exclusief BTW) en eenmalig een bedrag van € 90,-- te voldoen.
IT 1455

Nieuwe WOB ook elektronisch en machinaal leesbare informatie

Wetsvoorstel Nieuwe Wet openbaarheid van bestuur, Kamerstukken II 2013-2014, 33 328.
Gewijzigd voorstel - MvT - Advies RvS / reactie
Het doel van deze wet is om overheden en semioverheden transparanter te maken, om zo het belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische rechtsstaat, de burger, het bestuur en economische ontwikkeling beter te dienen. In de eerste plaats worden daarvoor middels dit voorstel de toegang tot publieke informatie en het hergebruik van die informatie als rechten van burgers verankerd, wat een noodzakelijke stap is in de erkenning van het belang van transparantie en openbaarheid. Aan deze rechten wordt invulling gegeven door een versterking van de actieve openbaarheid, dus het toegankelijk maken van informatie nog voordat daar om verzocht is. Dit voorstel verplicht dat bepaalde categorieën informatie in ieder geval uit eigen beweging worden geopenbaard en dat overheden een register bij houden van (een deel) van de documenten en datasets waarover zij beschikken. Ook moet de informatie elektronisch en machinaal leesbaar en daarmee geschikt voor hergebruik toegankelijk worden gemaakt.

Daarnaast wordt de reikwijdte flink verbreed ten opzichte van de huidige Wob. Ook de Staten-Generaal en de Raad van State, gaan onder deze wet vallen, evenals op termijn semipublieke instellingen. Alleen de rechterlijke macht, alsmede de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, blijven uitgezonderd. De uitzonderingsgronden om informatie geheim te houden worden aangescherpt. Er blijft daarbij wel een zekere mate van zogenaamde bestuursintimiteit overeind, maar in de totstandkoming van beleid moet wel meer informatie geopenbaard worden over de overwogen alternatieven en de risico’s.
Om de uitvoering van de wet te bevorderen en te monitoren en om een brug te slaan tussen verzoeker en overheid wordt een de Informatiecommissaris ingesteld die klachten behandelt, de uitvoering van de wet monitort en gevraagd en ongevraagd advies kan geven. Organen moeten bovendien binnen twee weken een verzoek om informatie afhandelen, met de mogelijkheid om die termijn met twee weken te verlengen.
Dit voorstel neemt een aantal onderdelen van de huidige Wob over, met name waar het gaat om structurele aspecten, zoals het informatiestelsel en het onderscheid tussen actieve en passieve openbaarheid. Waar het gaat om de materiële en procedurele invulling van het recht op toegang tot publieke informatie wordt echter op een groot aantal onderdelen afgeweken van de huidige Wob. In deze toelichting zal steeds worden aangegeven welke problemen spelen in de praktijk en hoe door middel van dit voorstel wordt afgeweken van de huidige Wob om deze problemen aan te pakken.
Het wetsvoorstel geeft invulling aan de opdracht in artikel 110 van de Grondwet aan de overheid om transparantie en openbaarheid te betrachten. Verschillende onderzoekers hebben ervoor gepleit om in de grondrechtencatalogus van de Grondwet een recht op openbaarheid van bestuur op te nemen. Dit voorstel kiest er echter voor eerst dat recht in de gewone wet te verankeren.
Het wetsvoorstel voldoet daarbij aan de eisen van het Verdrag van Aarhus en maakt waar mogelijk diens normen toepasselijk op alle soorten publieke informatie. Ook aan de eisen van het Verdrag van Tromsø wordt met dit voorstel grotendeels voldaan. Tevens is het voorstel in lijn met de ontwikkelingen omtrent artikel 10 EVRM. In paragraaf 4 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de eisen vanuit de internationale rechtsorde voor dit voorstel.
Een noodzakelijke stap in de verbetering van de informatievoorziening door de overheid is de digitalisering van publieke informatie. Deze digitalisering biedt de overheid de kans om de informatiehuishouding te moderniseren, waarmee de behandeling van Wob-verzoeken eenvoudiger kan worden afgedaan. Dit voorstel schrijft overheden voor een via internet te bereiken register bij te houden van ingaande, uitgaande en vastgestelde documenten en maakt het verzoekers makkelijker om elektronisch verzoeken in te dienen. Dit maakt de indiening en afhandeling van verzoeken makkelijker. Het risico op overmatige juridisering als gevolg van dit wetsvoorstel neemt daarmee af. Gelet op de investeringen die bij een zelfstandige invoering van een dergelijk register noodzakelijk zijn, wordt dit register pas op termijn verplicht, zodat bestuursorganen dit register kunnen inbouwen in de opvolger van de huidige informatiesystemen.
Een ander risico moet echter wel vermeden worden, namelijk dat verplichtingen die eerst bedoeld waren om ontwikkelingen te stimuleren, later in de weg staan aan vernieuwing. Juist wanneer het gaat om vernieuwing op het gebied van informatisering en communicatietechnologie, ligt dit gevaar op de loer. De taak van de wetgever is dan om niet in de weg te staan aan ontwikkeling. De bepalingen over het register in dit voorstel daaromtrent laten dan ook ruimte voor nadere invulling bij algemene maatregel van bestuur.
Het wetsvoorstel bestaat uit tien hoofdstukken en is als volgt opgebouwd.

IT 1453

Eerste digitaal gevoerde kantonprocedure

Ktr. Rechtbank Oost-Brabant 13 maart 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:1145 (eKanton I)
eKanton. Artikel 96 Rv. Eerste digitaal gevoerde kantonprocedure. Het geschil digitaal aanhangig gemaakt door gebruik te maken van de daartoe geboden internetfaciliteiten. Non-conformiteit bij verkoop van een woning. Schending van veiligheidsnormen betreffende de technische installatie. Verwarming van het water in een koudwaterleiding doordat deze te dicht naast de leiding van de c.v. is aangelegd levert non-conformiteit op. Kelderluik-jurisprudentie als aanwijzing voor non-conformiteit. Jurisprudentie inzake aansprakelijkheid voor gevaarzettende omstandigheden (relatief eenvoudige risico-uitsluiting).

8.2. Feit is dat de kans op legionella, hoe klein ook, in het leven wordt geroepen door een omstandigheid die zich blijkens de door de wetgever gehanteerde normen niet mag voordoen. Hoe klein die kans ook is, de gevolgen bij realisatie van die kans kunnen bijzonder groot zijn. De uitsluiting van het risico vergt een in verhouding tot de koopsom van de woning geringe uitgave (minder dan 1% van de koopsom). Beziet men de jurisprudentie inzake aansprakelijkheid voor gevaarzettende omstandigheden4, dan volgt daaruit dat in de geschetste omstandigheden (risico met ernstige gevolgen, dat zich relatief eenvoudig laat uitsluiten) aansprakelijkheid van de persoon die het kenbaar risico heeft laten bestaan al snel wordt aangenomen. Aan die jurisprudentie ontleent de kantonrechter het algemeen beginsel dat de eigenaar van een zaak gehouden is die maatregelen te treffen om eenvoudig uit te sluiten risico's die tot ernstige gevolgen voor derden kunnen leiden ook daadwerkelijk uit te sluiten op het moment dat die hem bekend zijn. Daarop voortbordurend mag de koper van zo'n zaak dus verwachten dat de verkopende eigenaar dergelijke maatregelen heeft getroffen. Als dan achteraf blijkt dat dat niet is gebeurd, ligt daarin een derde aanknopingspunt voor het aannemen van non-conformiteit.
IT 1452

CBP: anonimiseer gegevens bij gebruik big data

Uit het persbericht: Privacytoezichthouder presenteert jaarverslag 2013 - Het fenomeen big data heeft in 2013 een grote vlucht genomen. Via big data worden op geavanceerde wijze enorme hoeveelheden persoonsgegevens verwerkt. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) waarschuwt vandaag voor de risico’s van dit soort gigantische databases en de bijbehorende geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens. Uit de grote berg gegevens kunnen bedrijven en overheden verbanden en behoeften destilleren waardoor zij toekomstig gedrag van mensen kunnen voorspellen, zónder dat mensen dit zelf ook maar kunnen vermoeden. Organisaties kunnen hierdoor mensen anders behandelen dan anderen. Dit kan grote impact hebben op iemands leven.

“Voor veel doelen waarvoor big data wordt ingezet, zijn tot de persoon herleidbare gegevens helemaal niet nodig. De gegevens moeten dan onomkeerbaar worden geanonimiseerd. Als organisaties voor hun doel wél herleidbare gegevens verwerken, moeten zij aan alle eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) voldoen. Zo moeten zij mensen goed informeren over wat er met hun gegevens gebeurt en hen vaak ook om toestemming vragen”,

zegt Jacob Kohnstamm, voorzitter van het CBP, bij de presentatie van het jaarverslag 2013. Hij biedt vandaag de eerste exemplaren aan de leden van de commissie voor Veiligheid en Justitie van de Tweede Kamer aan.