DOSSIERS
Alle dossiers

Telecomrecht  

IT 2195

HvJ EU: compensatie kosten radiodiensten voor veiligheidsdiensten

HvJ EU 21 dec 2016, IT 2195; ECLI:EU:C:2016:974 (TDC), https://itenrecht.nl/artikelen/hvj-eu-compensatie-kosten-radiodiensten-voor-veiligheidsdiensten

HvJ EU 21 december 2016, IT 2195; LS&R 1406; ECLI:EU:C:2016:974; C-222/13 (TDC) Telecom. De zaak betreft de compensatie voor kosten van spoed- en veiligheidsdiensten (radiodiensten). De universeledienstrichtlijn staat een nationale regeling in de weg die voorziet in een compensatiemechanisme wanneer winst van die diensten hoger is dan verlies van aanvullende verplichte diensten. HvJ EU:

De bepalingen van [universeledienstrichtlijn], meer bepaald artikel 32 van deze laatste, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling die voorziet in een compensatiemechanisme voor het verrichten van aanvullende verplichte diensten op grond waarvan een onderneming geen aanspraak kan maken op vergoeding door de lidstaat van de nettokosten van het verrichten van een aanvullende verplichte dienst, wanneer de winst die die onderneming heeft behaald met het verrichten van andere onder haar universeledienstverplichtingen vallende diensten hoger is dan het aan het verrichten van die aanvullende verplichte dienst verbonden verlies.

Richtlijn 2002/22 moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een onderneming die als verrichter van aanvullende verplichte diensten is aangewezen, slechts aanspraak kan maken op vergoeding door de lidstaat van de nettokosten van het verrichten van die diensten indien die kosten voor die onderneming een onredelijke last vormen.

Richtlijn 2002/22 moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan de nettokosten die voor een aangewezen onderneming aan een universeledienstverplichting verbonden zijn, moeten worden berekend als zijnde het verschil tussen alle inkomsten en alle kosten die verband houden met de verrichting van de betrokken dienst, daaronder begrepen de inkomsten en de kosten die de onderneming ook zonder universeledienstverrichter te zijn zou hebben gehad.

In omstandigheden als in het hoofdgeding is het feit dat de met een aanvullende verplichte dienst in de zin van artikel 32 van de universeledienstrichtlijn belaste onderneming die dienst niet alleen op het grondgebied van Denemarken, maar ook op dat van Groenland verricht, niet van invloed op de uitlegging van de bepalingen van die richtlijn.

Artikel 32 van richtlijn 2002/22 moet aldus worden uitgelegd dat het rechtstreekse werking heeft voor zover het de lidstaten verbiedt, de onderneming die met het verrichten van een aanvullende verplichte dienst is belast de met die dienst verbonden kosten geheel of ten dele te laten dragen.Het loyaliteits-, het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan de met een universele dienst belaste onderneming aanvragen voor vergoeding voor het verlies over het voorgaande boekjaar moet indienen binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf het verstrijken van de termijn waarbinnen die onderneming bij de bevoegde nationale instantie een jaarverslag moet indienen, mits die termijn niet minder gunstig is dan de termijn die naar nationaal recht geldt voor een overeenkomstige aanvraag en hij de uitoefening van de aan de ondernemingen door de universeledienstrichtlijn verleende rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Het is aan de verwijzende rechterlijke instantie, dat te verifiëren.

IT 2189

Terugbetaling van 3 miljoen voor ontbinding KPN-contract inzake collocatieruimten

Hof 30 aug 2016, IT 2189; ECLI:NL:GHDHA:2016:3363 (curator Innovara tegen KPN), https://itenrecht.nl/artikelen/terugbetaling-van-3-miljoen-voor-ontbinding-kpn-contract-inzake-collocatieruimten

Hof Den Haag 30 augustus 2016, IT 2189; ECLI:NL:GHDHA:2016:3363 (curator Innovara tegen KPN) Telecom-/contractenrecht; Raamovereenkomst. Novaxess heeft 25 van 105 collocaties met toestemming van KPN overgenomen. Voor de resterende 80 collocaties heeft Inovara bij aanvang aan KPN een eenmalige vergoeding van € 3.009.173,62 betaald. Curator vordert terugbetaling van door gefailleerde aan KPN betaalde vergoeding op grond van contract met betrekking tot collocatieruimten. Nu KPN's beroep op ontbinding is aanvaard, is deze vordering, gezien art. 25 Rv, toewijsbaar op grond van art. 6:271 BW.

IT 2188

HvJ EU: Nationale rechter moet beroep tegen beslissing van nationale telecom-regelgevende instantie met terugwerkende kracht nietig kunnen verklaren

HvJ EU 13 okt 2016, IT 2188; ECLI:EU:C:2016:769 (Prezes UKE en Petrotel tegen Polkomtel), https://itenrecht.nl/artikelen/hvj-eu-nationale-rechter-moet-beroep-tegen-beslissing-van-nationale-telecom-regelgevende-instantie-m

HvJ EU 13 oktober 2016, IT 2188; IEFbe 2029; ECLI:EU:C:2016:769 (Prezes UKE en Petrotel tegen Polkomtel) Telecom. Elektronische-communicatienetwerken en -diensten. Art. 4 lid 1 Richtlijn 2002/21/EG. Recht om beroep in te stellen tegen een beslissing van een nationale regelgevende instantie. Doeltreffend beroepsmechanisme. Instandhouding van de beslissing van een nationale regelgevende instantie hangende de uitspraak in de beroepsprocedure. Werking in de tijd van een beslissing van een nationale rechter die een beslissing van een nationale regelgevende instantie nietig verklaart. Mogelijkheid om een beslissing van een nationale regelgevende instantie met terugwerkende kracht nietig te verklaren – Beginselen van rechtszekerheid en van bescherming van het gewettigd vertrouwen.
 

IT 2169

Uitspraak ingezonden door Adonna Alkema en Judith de Snoo, Hofhuis Alkema Groen

Verbod negatief uitlaten over niet voldoen aan Gedragscode Mobiele Diensten, afgewezen

Rechtbank 15 sep 2016, IT 2169; (EDF Communications en X tegen Stichting Gedragscodes Mobiele Diensten), https://itenrecht.nl/artikelen/verbod-negatief-uitlaten-over-niet-voldoen-aan-gedragscode-mobiele-diensten-afgewezen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 15 september 2016, IEF 16368; RB2793; IT 2169 (EDF tegen Stichting Gedragscodes Mobiele Diensten) Mobiele dienst. EDF richt zich op de ontwikkeling en het wereldwijd op de markt brengen van applicaties voor mobiele telefoons. Na onderzoek blijkt dat EDF het in de Gedragscode (waar zij staan geregistreerd) voorgeschreven scherm dat aanbieders van mobiele internetdiensten, wanneer bij hen een bestelling wordt geplaatst, aan de consument moeten tonen om duidelijk te maken dat deze door het plaatsen van de bestelling een betalingsverplichting op zich neemt, niet toont. EDF vordert nu dat de Stichting verboden wordt uitspraken te doen of anderszins negatief uit te laten, totdat vaststaat dat EDF aan de gedragscode gebonden is en deze niet in strijd is met de wet. EDF is ook via haar contract met Dimico aan de Gedragscode gebonden is, omdat zij als de klant zich verplicht tot naleving van de Country Specific Regulations, waaronder de Gedragscode. Dat een Roemeense medewerker die het formulier van de Gedragscode invulde niet bevoegd zou zijn en het Engels niet voldoende beheerst, is onaannemelijk. Het is niet aannemelijk dat de gevorderde verboden in een bodemprocedure worden toegewezen, en wordt in kort geding afgewezen.

IT 2168

Conclusie A-G: de kosten van een gesprek naar een after-sales telefoonnummer mag niet hoger zijn dan de kosten van een standaard oproep

HvJ EU 10 nov 2016, IT 2168; C-568/15 (Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs Frankfurt am Main e.V. / comtech GmbH), https://itenrecht.nl/artikelen/conclusie-a-g-de-kosten-van-een-gesprek-naar-een-after-sales-telefoonnummer-mag-niet-hoger-zijn-dan

HvJ EU 10 november 2016, IT 2168; RB 2790; Zaak C-568/15 (Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs Frankfurt am Main e.V. / comtech GmbH) Consumenten. Telecom. Aan het HvJ werd de volgende vraag voorgelegd (IT 1949): Moeten consumentenrechten aldus worden uitgelegd dat een consument die telefonisch contact opneemt met een handelaar via een telefoonnummer dat deze laatste ter beschikking stelt opdat consumenten contact met hem zouden kunnen opnemen in verband met een reeds gesloten overeenkomst, geen hogere kosten voor deze oproep mogen worden aangerekend dan die welke hij voor een oproep naar een gewoon (geografisch) vast of mobiel nummer had moeten betalen?

Conclusie A-G: de kosten van een gesprek naar een after-sales telefoonnummer mag niet hoger zijn dan de kosten van een standaard oproep.

IT 2164

A-G: Onderneming dient na te gaan of abonnee duidelijke informatie ontvangt over de verwerking van persoonsgegevens

HvJ EU 9 nov 2016, IT 2164; Zaak C-536/15 (Tele2 tegen ACM en European Directory Assistance NV), https://itenrecht.nl/artikelen/a-g-onderneming-dient-na-te-gaan-of-abonnee-duidelijke-informatie-ontvangt-over-de-verwerking-van-pe

Conclusie AG 9 november 2016, IT 2164; IEFBE 1988; Zaak C-536/15 (Tele2 tegen ACM en European Directory Assistance NV) Provider. Verweking persoonsgegevens. Het gaat hier onder andere om de vraag of onder verzoeken ook moet worden begrepen een verzoek van een in een andere lidstaat gevestigde onderneming, die informatie vraagt ten behoeve van het verstrekken van openbare telefooninlichtingendiensten en telefoongidsen die worden aangeboden in die lidstaat en/of in andere lidstaten.
Conclusie AG: Op het tijdstip waarop het contract van het abonnement wordt getekend, dient deze onderneming zich er van te vergewissen dat de abonnee duidelijke en nauwkeurige informatie ontvangt over de verschillende aspecten van de verwerking van zijn persoonsgegevens en in het bijzonder over het beschikbaar stellen van deze gegevens aan een aanbieder van telefoongidsen en/of telefooninlichtingen die zijn diensten verricht in een andere lidstaat dan die waarin hij verblijft.

IT 2167

HvJ EU: de financiering van het Spaanse publiek televisiesysteem (RTVE) is verenigbaar met de EU-regels over staatssteun

HvJ EU 10 nov 2016, IT 2167; C‑449 (DTS Distribuidora de Televisión Digital SA tegen Europese Commissie), https://itenrecht.nl/artikelen/hvj-eu-de-financiering-van-het-spaanse-publiek-televisiesysteem-rtve-is-verenigbaar-met-de-eu-regels

HvJ EU 10 november 2016, IT 2167; Zaak C‑449 ; (DTS Distribuidora de Televisión Digital SA tegen Europese Commissie) Staatssteun. omroep‑ en telecomexploitanten. De Commissie heeft verklaard dat de doorgevoerde wijziging van het systeem van financiering van RTVE met de interne markt verenigbaar was op grond van artikel 106, lid 2, VWEU. In dit verband heeft zij met name geoordeeld dat de  ingevoerde of gewijzigde fiscale maatregelen geen integrerend deel van de bij deze wet ingevoerde nieuwe steun vormden en dat de eventuele onverenigbaarheid van deze fiscale maatregelen met richtlijn 2002/20 dus geen weerslag had op het onderzoek naar de verenigbaarheid ervan met de interne markt. Voorts was zij van mening dat het gewijzigde systeem van financiering van RTVE in overeenstemming was met artikel 106, lid 2, VWEU, aangezien het voldeed aan het evenredigheidsbeginsel. Deze zaak biedt het Hof de gelegenheid duidelijkheid te verschaffen over de draagwijdte van de criteria waarmee kan worden beoordeeld in hoeverre fiscale maatregelen dienen ter financiering van staatssteun en dus een integrerend deel vormen van die steun, zodat zij aan de Commissie meegedeeld dienen te worden. Hiervoor moet worden aangetoond dat er een „dwingend bestemmingsverband” bestaat tussen deze maatregelen en de betrokken steunregeling. Voorwerp van het geding in casu is de vraag of er sprake is van een dergelijk bestemmingsverband tussen de heffingen ten laste van de televisieomroep‑ en telecomexploitanten, zoals DTS en Telefónica, en de steun die RTVE ontvangt.

HvJ EU: Het Hof bevestigt dat de financiering van het Spaanse publiek televisiesysteem (RTVE) verenigbaar is met de EU-regels over staatssteun.

IT 2072

Wijziging spamboete Daisycon

Rechtbank 19 mei 2016, IT 2072; ECLI:NL:RBROT:2016:3582 (Daisycon tegen ACM), https://itenrecht.nl/artikelen/wijziging-spamboete-daisycon

Rechtbank Rotterdam 19 mei 2016, IT 2072; ECLI:NL:RBROT:2016:3582 (Daisycon tegen ACM)
ACM heeft bestuurlijke boetes opgelegd aan een onderneming en twee van haar bestuurders wegens overtreding van het spamverbod. Volgens ACM heeft de onderneming in diverse rollen, te weten die van adverteerder, publisher en affiliate netwerk, artikel 11.7 lid 1 en lid 4 Telecommunicatiewet overtreden. Diverse onderwerpen komen aan de orde waaronder gebrekkige cautie en bewijsuitsluiting, onderzoek naar klachten van abonnees en het verdedigingsbeginsel in dat verband, de beoordeling of sprake is van gevraagde communicatie, of voorafgaande toestemming is verleend en of de afmeldlink voldeed. Verder oordeel over samenloop en toetsing hoogte boetes. Ten slotte volgt ambtshalve matiging wegens overschrijding van de redelijke termijn. Primaire besluit voor wat betreft de hoogte van de boetes wordt herroepen.

IT 1991

Boete overtreding verbod tariefdifferentiatie Vodafone gehandhaafd door rechter

Rechtbank Rotterdam 4 februari 2016, IT 1991; ECLI:NL:RBROT:2016:810 (Vodafone tegen ACM)
Verbod op tariefdifferentiatie. Netneutraliteit. Telecom. Eerder legde de ACM boetes op aan KPN en Vodafone voor het overtreden van de regels voor netneutraliteit. Vodafone zou een internettoegangsdienst aanbieden waarbij het gebruik van de HBO GO-app niet ten koste ging van het date-tegoed. Daardoor betaalt de gebruiker via de app en ander tarief voor het abonnement dan wanneer hij de HBO GO-app niet zou afnemen. Dit is in strijd met het verbod op tariefdifferentiatie. De rechtbank is niet gebleken dat het evenredigheidsbeginsel zich verzet tegen de inzet van het boete-instrument, dit temeer nu eiseres de overtreding heeft begaan nadat ACM eiseres had gewaarschuwd dat zij een eerdere vergelijkbare overtreding had begaan. De rechtbank acht een boete van € 200.000 in dit geval passend en geboden. Een – in het laagste gedeelte van de bandbreedte gelegen – boete van deze omvang doet naar het oordeel van de rechtbank voldoende recht aan de omstandigheid dat nog niet eerder door ACM een boete was opgelegd op grond van artikel 7.4a lid 3 Tw en ten tijde van de overtreding nog geen rechtspraak voorhanden was waarin was geoordeeld over vergelijkbare gevallen. Het beroep wordt ongegrond verklaard.

5.2. De rechtbank volgt dit betoog niet. Uit de correspondentie met ACM in het kader van de met de HBO GO-app vergelijkbare dienst Sizz-app had eiseres duidelijk moeten zijn dat ook de nadien door haar gelanceerde HBO GO-app strijdig was met artikel 7.4a, derde lid, van de Tw. ACM heeft in het kader van de HBO GO-app – anders dan inzake de Sizz-app – niet iets nagelaten of gedaan dat bij eiseres het vertrouwen kon opwekken dat van handhaving zou worden afgezien. Zij mocht daar zeker niet meer op vertrouwen nu zij de app bleef aanbieden ook nadat ACM over de ontoelaatbaarheid een standpunt had ingenomen. De termijn die is neergelegd in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb is een termijn van orde. Aan de enkele overschrijding daarvan hoeven, zonder bijkomende omstandigheden, waarvan niet is gebleken, geen consequenties te worden verbonden voor de bevoegdheid van ACM om een bestuurlijke boete op te leggen (zie ABRvS 19 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT8604). De (mogelijke) overtreding van NS Reizigers zag, zoals ACM heeft aangevoerd en ook door eiseres is gesteld, op een andere bepaling, namelijk artikel 7.4a, eerste lid, van de Tw. Uit de brief van ACM van 24 november 2014 aan NS Reizigers kan worden afgeleid dat ten onrechte bepaalde websites met specifieke inhoud tijdelijk zijn geblokkeerd bij de dienst Draadloos internet in de trein. Die zaak is niet vergelijkbaar met de overtreding van eiseres en evenmin met de omstandigheden waaronder eiseres de overtreding heeft begaan. Ten aanzien van het betoog dat eerst de oplegging van een herstelsanctie zou moeten worden bezien alvorens een bestuurlijke boete op te leggen, overweegt de rechtbank dat het ACM vrij staat om een keuze te maken om ingeval van een overtreding over te gaan tot het opleggen van een bestraffende of een herstelsanctie of te volstaan met een waarschuwing en dat de rechtbank de door het bestuursorgaan gemaakte keuze terughoudend toetst aan het evenredigheidsbeginsel (zie bijvoorbeeld CBb 17 maart 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BP8077, punt 9.23). De rechtbank is niet gebleken dat het evenredigheidsbeginsel zich verzet tegen de inzet van het boete-instrument, dit temeer nu eiseres de overtreding heeft begaan nadat ACM eiseres had gewaarschuwd dat zij een eerdere vergelijkbare overtreding had begaan.

6.2. Bij de beoordeling van de evenredigheid van de boete wordt voorop gesteld dat volgens vaste rechtspraak (zie onder meer ABRvS 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0786; CRvB 24 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3754 en CBb 4 april 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BW2271) het bestuursorgaan, gelet op artikel 5:46, tweede lid, van de Awb, de hoogte van de boete moet afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en daarbij zo nodig rekening moet houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het bestuursorgaan kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen over het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Bij de toepassing van dat beleid dient het bestuursorgaan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de zojuist genoemde eisen, en zo dat niet het geval is, de boete in aanvulling op of in afwijking van dat beleid vaststellen op een bedrag dat passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuursorgaan met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen, en dus leidt tot een evenredige sanctie.

Op andere blogs:
ACM

IT 1982

Boete overtreding verbod tariefdifferentiatie Vodafone gehandhaafd door rechter

Rechtbank Rotterdam 4 februari 2016, IEF 15680; ECLI:NL:RBROT:2016:810 (Vodafone tegen ACM)
Verbod op tariefdifferentiatie. Netneutraliteit. Telecom. Eerder legde de ACM boetes op aan KPN en Vodafone voor het overtreden van de regels voor netneutraliteit. Vodafone zou een internettoegangsdienst aanbieden waarbij het gebruik van de HBO GO-app niet ten koste ging van het date-tegoed. Daardoor betaalt de gebruiker via de app en ander tarief voor het abonnement dan wanneer hij de HBO GO-app niet zou afnemen. Dit is in strijd met het verbod op tariefdifferentiatie. De rechtbank is niet gebleken dat het evenredigheidsbeginsel zich verzet tegen de inzet van het boete-instrument, dit temeer nu eiseres de overtreding heeft begaan nadat ACM eiseres had gewaarschuwd dat zij een eerdere vergelijkbare overtreding had begaan. De rechtbank acht een boete van € 200.000 in dit geval passend en geboden. Een – in het laagste gedeelte van de bandbreedte gelegen – boete van deze omvang doet naar het oordeel van de rechtbank voldoende recht aan de omstandigheid dat nog niet eerder door ACM een boete was opgelegd op grond van artikel 7.4a lid 3 Tw en ten tijde van de overtreding nog geen rechtspraak voorhanden was waarin was geoordeeld over vergelijkbare gevallen. Het beroep wordt ongegrond verklaard.

5.2. De rechtbank volgt dit betoog niet. Uit de correspondentie met ACM in het kader van de met de HBO GO-app vergelijkbare dienst Sizz-app had eiseres duidelijk moeten zijn dat ook de nadien door haar gelanceerde HBO GO-app strijdig was met artikel 7.4a, derde lid, van de Tw. ACM heeft in het kader van de HBO GO-app – anders dan inzake de Sizz-app – niet iets nagelaten of gedaan dat bij eiseres het vertrouwen kon opwekken dat van handhaving zou worden afgezien. Zij mocht daar zeker niet meer op vertrouwen nu zij de app bleef aanbieden ook nadat ACM over de ontoelaatbaarheid een standpunt had ingenomen. De termijn die is neergelegd in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb is een termijn van orde. Aan de enkele overschrijding daarvan hoeven, zonder bijkomende omstandigheden, waarvan niet is gebleken, geen consequenties te worden verbonden voor de bevoegdheid van ACM om een bestuurlijke boete op te leggen (zie ABRvS 19 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT8604). De (mogelijke) overtreding van NS Reizigers zag, zoals ACM heeft aangevoerd en ook door eiseres is gesteld, op een andere bepaling, namelijk artikel 7.4a, eerste lid, van de Tw. Uit de brief van ACM van 24 november 2014 aan NS Reizigers kan worden afgeleid dat ten onrechte bepaalde websites met specifieke inhoud tijdelijk zijn geblokkeerd bij de dienst Draadloos internet in de trein. Die zaak is niet vergelijkbaar met de overtreding van eiseres en evenmin met de omstandigheden waaronder eiseres de overtreding heeft begaan. Ten aanzien van het betoog dat eerst de oplegging van een herstelsanctie zou moeten worden bezien alvorens een bestuurlijke boete op te leggen, overweegt de rechtbank dat het ACM vrij staat om een keuze te maken om ingeval van een overtreding over te gaan tot het opleggen van een bestraffende of een herstelsanctie of te volstaan met een waarschuwing en dat de rechtbank de door het bestuursorgaan gemaakte keuze terughoudend toetst aan het evenredigheidsbeginsel (zie bijvoorbeeld CBb 17 maart 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BP8077, punt 9.23). De rechtbank is niet gebleken dat het evenredigheidsbeginsel zich verzet tegen de inzet van het boete-instrument, dit temeer nu eiseres de overtreding heeft begaan nadat ACM eiseres had gewaarschuwd dat zij een eerdere vergelijkbare overtreding had begaan.

 

 

6.2. Bij de beoordeling van de evenredigheid van de boete wordt voorop gesteld dat volgens vaste rechtspraak (zie onder meer ABRvS 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0786; CRvB 24 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3754 en CBb 4 april 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BW2271) het bestuursorgaan, gelet op artikel 5:46, tweede lid, van de Awb, de hoogte van de boete moet afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en daarbij zo nodig rekening moet houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het bestuursorgaan kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen over het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Bij de toepassing van dat beleid dient het bestuursorgaan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de zojuist genoemde eisen, en zo dat niet het geval is, de boete in aanvulling op of in afwijking van dat beleid vaststellen op een bedrag dat passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuursorgaan met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen, en dus leidt tot een evenredige sanctie.