26 jun 2024
Oneerlijkheid van eiser jegens Rabobank heeft inschrijving van persoonsgegevens in het externe waarschuwingssysteem tot gevolg
Rb. Midden-Nederland 26 juni 2024, IT 4599; ECLI:NL:RBMNE:2024:4225 (Eiser tegen Rabobank). Eiser heeft als zzp’er via een overeenkomst van opdracht voor Rabobank gewerkt. Voor het sluiten van die overeenkomst is eiser gevraagd om haar nevenfuncties op te geven. Niet alleen heeft zij dit niet gedaan, maar bovendien heeft zij na aanvang van haar werkzaamheden meermaals schriftelijk in strijd met de waarheid verklaard dat zij geen nevenfuncties had. Rabobank zag zich hierdoor genoodzaakt om de overeenkomst met eiser te beëindigen en de gegevens van eiser voor de duur van twee jaar laten registreren in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister (EVR), alsmede voor de duur van acht jaar in het Intern Verwijzingsregister (IVR). Eiser vordert in kort geding dat Rabobank deze registraties verwijdert omdat die volgens haar onrechtmatig en disproportioneel zijn.
De voorzieningenrechter oordeelt allereerst dat eiser een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen. Immers, opname van persoonsgegevens in de genoemde registers kan ernstige gevolgen hebben voor eiser, die als gevolg hiervan waarschijnlijk moeilijker aan werk zal komen. Om persoonsgegevens op te mogen nemen in het externe waarschuwingssysteem (Incidentenregister + EVR) moet sprake zijn van gedragingen die een bedreiging kunnen vormen voor de financiële instellingen, haar medewerkers of de financiële sector, rekening houdend met het proportionaliteitsbeginsel. Het is een wettelijke verplichting van financiële instellingen om de betrouwbaarheid van hun medewerkers te toetsen. Een van de manieren waarop financiële instellingen daar invulling aan geven is de pre-employment screening. Rabobank doet dit ook, met als onderdeel daarvan een onderzoek naar de nevenfuncties van haar sollicitanten. Eiser heeft de formulieren die zij in het kader van dit onderzoek moest invullen niet naar waarheid ingevuld. Hiermee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven dat er sprake is van een bedreigende gedraging. De argumenten van eiser doen daar niet aan af: het onjuist invullen van de formulieren is op zich al een niet-integere handeling. Voor de opname van persoonsgegevens in het IVR gelden minder strenge eisen, hetgeen betekent dat ook deze registratie is gerechtvaardigd in de gegeven omstandigheden. De vordering tot verwijdering van de persoonsgegevens uit de genoemde registers wordt dan ook geheel afgewezen.
3.7. De formulieren die [eiser] in het kader van het onderzoek naar nevenfuncties in CAFE moest invullen, heeft zij niet naar waarheid ingevuld. Dat staat vast. Hiermee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven dat er sprake is van een gedraging die een bedreiging kan vormen voor de financiële instellingen, haar medewerkers of de financiële sector. Dat [eiser] , zoals zij stelt, niet de opzet heeft gehad om Rabobank te misleiden, dat zij dacht dat de gevraagde gegevens niet belangrijk zouden zijn en dat zij van oordeel was dat er geen sprake was van conflicterende belangen, is hiervoor niet van belang. Het onjuist invullen van de formulieren is op zich al een niet-integere handeling. Aan iemand die in de financiële sector werkt, vooral als die zich bezig houdt met de beoordeling van de integriteit van klanten, mogen hoge eisen gesteld worden wat betreft diens persoonlijke integriteit. [eiser] had dat ook moeten begrijpen. Zij is hoogopgeleid, komt intelligent over en is al acht jaar werkzaam in de financiële sector. Bovendien staat duidelijk in de gedragscode van Rabobank dat een medewerker integer moet handelen en heeft [eiser] de bankierseed afgelegd waarin zij heeft gezworen dat te zullen doen. Gelet op deze omstandigheden en gelet op het feit Rabobank de registratie heeft beperkt tot een periode van twee jaar met alleen impact op pre-employment screening, acht de voorzieningenrechter waarschijnlijk dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat aan de voorwaarden voor registratie in het Incidentenregister en het EVR is voldaan. De vordering tot verwijdering van de persoonsgegevens uit deze registers worden daarom afgewezen.
3.9. Voor opneming van persoonsgegevens in het IVR gelden minder strenge eisen dan voor opneming in het Incidentenregister en het EVR, omdat deze registraties alleen voor de financiële instelling zelf (en de met haar verbonden rechtspersonen) zichtbaar zijn. Hiervoor is geoordeeld dat aan de voorwaarden voor registratie in het Incidentenregister en het EVR is voldaan. Dat is dus ook voldoende voor opname in het IVR.