IT 4858
15 mei 2025
Uitspraak

Voorzieningenrechter fluit Booking terug na voortijdige beëindiging samenwerking met Zwitserse verhuurder SHA

 
IT 4859
14 mei 2025
Uitspraak

Ook subjectieve persoonsgegevens vallen onder de AVG bij RIEC-verwerking

 
IT 4857
13 mei 2025
Uitspraak

Merkinbreuk door gebruik van "ICE" voor cryptovaluta door Ice Labs

 
IT 757

Rectificatie op blogs en twitter

Rechtbank Almelo 18 april 2012, LJN B3330 (Total Telecom c.s. tegen gedaagde)

Uitspraak mede ingezonden door Filip van Eeckhoutte, Van Eeckhoutte Advocaten.

Onrechtmatige daad. Erg anekdotische "Internetterreur" zoals rechtspraak.nl dit aanduidt. Over de aantasting van de eer en de goede naam tegen over de vrijheid van meningsuiting. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen gericht op stopzetting van de onrechtmatige uitlatingen en publicaties toe, alsmede plaatsing van rectificaties op blogs en Twitter account gedaagde. De voorgeschreven rectificatie op twitter kan (gezien het maximum aantal tekens) nog wel voor een executieprobleem zorgen.

4.6. Hoewel het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat zij de gewraakte uitlatingen en publicaties reeds heeft verwijderd op haar blogs en Twitter account, kiest de voorzieningenrechter ervoor allereerst het volgende te overwegen.

4.7. [Gedaagde] erkent dat zij de gewraakte uitlatingen en publicaties op haar blogs en Twitter account heeft geplaatst, maar betwist dat deze niet op feiten berusten.

De aard van de uitingen is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter suggestief, grievend en zeer verstrekkend. Zo wordt door [gedaagde] gesuggereerd dat Total Telecom c.s. actief is in de porno-industrie en dat er wordt gefraudeerd. Dat maakt dat er hoge eisen mogen worden gesteld aan de feitelijke onderbouwing van de gedane uitlatingen. [Gedaagde] heeft ter zitting geen enkele onderbouwing gegeven van haar stelling dat de door haar geplaatste uitingen berusten op feiten. Reeds hierom kan niet worden geoordeeld dat de door [gedaagde] gedane uitingen voldoende steun vinden in de feiten.

4.8. Het voorgaande betekent dat [gedaagde] met de door haar geplaatste uitlatingen en publicaties op haar blogs en Twitter account onrechtmatig handelt jegens Total Telecom c.s. Daaruit volgt tevens dat het recht van Total Telecom c.s. op bescherming van eer en goede naam en op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [eiser sub 2] dient te prevaleren boven het recht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting.

4.10. Er is discussie tussen partijen over het antwoord op de vraag of de gewraakte uitlatingen en publicaties van [gedaagde] reeds verwijderd zijn door [gedaagde]. [Gedaagde] stelt, zoals hiervoor onder 4.6. overwogen, dat zij deze reeds verwijderd heeft. Total Telecom c.s. betwist dat en stelt daartoe dat de gewraakte uitlatingen en publicaties nog steeds zijn te raadplegen via het internet (blogs, twitter en andere websites). Of de betreffende uitingen daadwerkelijk zijn verwijderd kan in dit kort geding in het midden blijven. De omstandigheid dat tussen partijen discussie bestaat over die verwijdering brengt, nu hiervoor reeds geoordeeld is dat de betreffende uitingen onrechtmatig zijn jegens Total Telecom c.s., mee dat Total Telecom c.s. belang heeft bij stopzetting van de inbreukmakende handelingen, zoals door haar geformuleerd in de dagvaarding. Deze zullen hierna worden toegewezen in de vorm zoals hierna beschreven.

4.11. Total Telecom c.s. heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat de blogs van [gedaagde] vergezeld gaan van zogenaamde (meta)tags, waarmee op initiatief van de blogger wordt aangegeven hoe een webpagina getoond moet worden in de internetbrowser en aan zoekmachines. Door de naam van Total Telecom c.s. en haar advocaat te verbinden aan teksten waarin [gedaagde] op voornoemde negatieve wijze uitlatingen doet over Total Telecom c.s. handelt zij naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig jegens Total Telecom c.s. Ook de gevorderde verwijdering van (delen van) die (meta)tags dient daarom te worden toegewezen. Evenzo dient de gevorderde verwijdering van de onrechtmatige uitlatingen en publicaties uit hun cache (een geheugen met daarin bepaalde webbestanden) te worden toegewezen.

Dictum: 5.6. beveelt [gedaagde] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis bovenaan op de voorpagina van haar blogs [xxxx.nl] en [xxxx.com] een bij opening van die blogs meteen zichtbare rectificatie te (doen) plaatsen, omkaderd en in een normaal lettertype en- grootte en deze gedurende drie maanden na plaatsing aaneengesloten en zichtbaar geplaatst te houden, die luidt:

RECTIFICATIE

De voorzieningenrechter te Almelo heeft bij vonnis van 18 april 2012 geoordeeld dat ik, [gedaagde], wonende te [woonplaats], op deze website onrechtmatige en ongegronde beweringen en uitlatingen heb gedaan en heb geplaatst en/of heb laten plaatsen over Total Telecom en haar directeur de heer [eiser sub 2]. Die beweringen en uitlatingen vinden geen steun in het feitenmateriaal en zijn inmiddels verwijderd. De voorzieningenrechter te Almelo heeft mij bij dat vonnis tot rectificatie hiervan veroordeeld.;

5.7. beveelt [gedaagde] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis via haar Twitter account [@xxxx]NL] aan al haar volgers (followers) de volgende rectificatie te twitteren:

Rectificatie: De voorzieningenrechter te Almelo heeft bij vonnis van 18 april 2012 geoordeeld dat ik, [gedaagde], wonende te [woonplaats], onrechtmatige en ongegronde uitlatingen heb getwitterd met betrekking tot Total Telecom en de heer [eiser sub 2].

De voorzieningenrechter te Almelo heeft mij bij dat vonnis tot rectificatie hiervan veroordeeld;

Op andere blogs:
Ius Mentis (Rectificeren op Twitter, hoe doe je dat?)

 

IT 756

Feitelijk vingerafdrukken afstaan

Rechtbank Amsterdam 17 april 2012, LJN BW2784 (eiseres tegen Burgemeester van Amsterdam)

Artikel 1, tweede lid, van de Verordening (EG) nr. 2252/2004 (hierna: de Verordening), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 444/2009, bevat de verplichting om twee vingerafdrukken in het reisdocument op te nemen. Deze verplichting impliceert dat de aanvrager van het reisdocument ook feitelijk vingerafdrukken moet afstaan. De verbindendheid van de Verordening is door betrokkene nadrukkelijk niet ter discussie gesteld. Nu betrokkene heeft geweigerd om vingerafdrukken af te staan, heeft verweerder terecht besloten om de aanvraag niet (verder) in behandeling te nemen. De omstandigheid dat in de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001, in afwijking van de Verordening, de verplichting is opgenomen om vier vingerafdrukken af te staan, leidt niet tot een ander oordeel. Betrokkene heeft immers helemaal geen vingerafdrukken willen afgeven, ook niet de twee door de Verordening vereiste vingerafdrukken. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de nationale wettelijke regeling geen uitzondering op de verplichte afname van vingerafdrukken maakt voor personen met gewetensbezwaren.

3.9. De rechtbank stelt vast dat in de Verordening twee groepen zijn vrijgesteld van de verplichte afname van vingerafdrukken, te weten kinderen jonger dan twaalf jaar en personen bij wie het nemen van vingerafdrukken fysiek onmogelijk is. Verder is een regeling opgenomen voor de situatie dat het nemen van een afdruk tijdelijk onmogelijk is. De Verordening maakt dus geen uitzondering voor personen met gewetensbezwaren.

3.10. Het in de Paspoortwet en de PUN opgenomen wettelijke kader, zoals hiervoor onder overwegingen 2.2 en 2.3 weergegeven, betreft het kader zoals dat op 28 juni 2009 als gevolg van de Rijkswet van 11 juni 2009 tot wijziging van de Paspoortwet in verband met het herinrichten van de reisdocumentenadministratie in werking is getreden. De daarin opgenomen wijzigingen strekken ertoe de wet in lijn te brengen met de Verordening (zie: TK 2007-2008 31 324, nr. 3, p. 2). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever geen ruimte heeft gezien voor een uitzonderingsmogelijkheid van opname van vingerafdrukken voor zover sprake is van gewetensbezwaren (zie: TK 2007-2008, 31 324, nr. 5, p. 3). Het was, gelet op overweging 4 van de considerans behorende bij de Verordening 444/2009, ook niet de bedoeling dat in de nationale wetgeving zou worden afgeweken van de in de Verordening genoemde uitzonderingen op verplichte afname van vingerafdrukken. De rechtbank leest ook feitelijk in artikel 28a, zesde lid, van de PUN geen ruimere uitzondering op de verplichting om vingerafdrukken af te staan. Uit artikel 28a, zesde lid, van de PUN volgt dat ingeval van een fysieke dan wel een tijdelijke verhindering eerst wordt gekeken of opname van afdrukken van andere vingers wel mogelijk is en voor zover het onmogelijk zou zijn om vier afdrukken op te nemen, een medische verklaring van de aanvrager kan worden verlangd. Dit duidt erop dat met een tijdelijke verhindering is gedoeld op een tijdelijke fysieke verhindering. Het in de Paspoortwet en de PUN opgenomen kader ten aanzien van de afgifte van vingerafdrukken is in zoverre dan ook in overeenstemming met het bepaalde in de Verordening en maakt geen uitzondering op de verplichte afname van vingerafdrukken voor personen met gewetensbezwaren. Het beroep van eiseres op artikel 28a van de PUN slaagt dus niet.

3.11. Ten aanzien van het beroep op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank dat het in de Paspoortwet en de PUN opgenomen kader ten aanzien van de afgifte van (in ieder geval twee) vingerafdrukken in overeenstemming is met het bepaalde in de Verordening. Het beroep op artikel 8 van het EVRM richt zich derhalve in feite op de regeling zoals vervat in de Verordening. Zoals hiervoor in overweging 3.6 al is vastgesteld, heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd echter uitdrukkelijk meegedeeld dat de beroepsgronden niet zijn gericht tegen de Verordening en dat de verbindendheid van de Verordening niet ter discussie wordt gesteld. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding om het beroep op artikel 8 van het EVRM te bespreken.

3.12. De beroepsgrond van eiseres dat zij op grond van artikel 4:3, eerste lid, van de Awb kan weigeren de vingerafdrukken af te staan, faalt. Het tweede lid van artikel 4:3 van de Awb bepaalt immers dat het eerste lid niet van toepassing is op bij wettelijk voorschrift aangegeven gegevens en bescheiden, waarvan is bepaald dat deze dienen te worden overgelegd.

3.13. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat zij geen bezwaar heeft tegen het feit dat haar geen termijn is gegund om haar aanvraag aan te vullen omdat zij sowieso geen vingerafdrukken wilde afstaan.

IT 755

Gebruiker vindt arbitragebeding oneerlijk

Rechtbank 's-Hertogenbosch 18 april 2012, LJN BW2456 (partij A & B)

Als randvermelding. Arbitrage overeenkomst. Incident onbevoegdheid i.v.m. arbitragebeding in algemene voorwaarden, opgeworpen door wederpartij van gebruiker van deze voorwaarden. De gebruiker (!) van de voorwaarden doet een beroep op het zijn van een oneerlijk beding in de zin van artikel 3 van Richtlijn 93/13 EEG. Dit beroep wordt verworpen: rechtbank is onbevoegd.

2.5.  [Partij A] beroept zich nog op artikel 17 van de Grondwet, waarin is bepaald dat niemand tegen zijn wil kan worden afgehouden van de rechter, die de wet hem toekent, te weten de rechterlijke macht, zoals omschreven in de Wet op de Rechterlijke Organisatie. [Partij A] verliest echter uit het oog dat hij door de AVA 1992 te gebruiken als zijn standaardvoorwaarden tevens de keuze heeft gemaakt voor het gebruiken van artikel 21 van deze voorwaarden en dus afstand heeft gedaan van zijn recht geschillen aan de gewone rechter voor te leggen.

2.6.  [Partij A] beroept zich er voorts nog op dat [Partij B] misbruik maakt van zijn recht door zich te beroepen op artikel 21 van de AVA 1992. Volgens [Partij A] beoogt [Partij B] met de incidentele vordering slechts om de afwikkeling van het geschil en daardoor haar betalingsverplichting te traineren. [Partij B] heeft reeds tijdens de bouw en bij de discussie omtrent zijn betalingsachterstand veelvuldig zijn methode van traineren toegepast. Volgens [Partij A] is een procedure bij de RvA een zeer langdurige kwestie. Ook dient [Partij A] op voorhand een waarborgsom van € 10.000,-- te storten.

[Partij B] voert gemotiveerd aan waarom hij er behoefte aan heeft om de handelwijze van [Partij A] voorafgaand, tijdens en na de bouw te laten toetsen door een deskundig college met ervaring in de bouw en het bouwproces en dat daarom de specifieke deskundigheid van de RvA in deze zaak noodzakelijk is.

De rechtbank verwerpt het beroep van [Partij A] op misbruik van recht door [Partij B], nu [Partij B] voldoende gemotiveerd aangeeft waarom zij behoefte heeft aan arbitrage. Bovendien zou de rechtbank voor het nemen van een juiste beslissing zijn aangewezen op door haar te benoemen deskundigen, hetgeen over het algemeen ook tijdrovend is en ook met aanzienlijke kosten gepaard gaat.

IT 753

Penny for your thoughts...

Vz (afwijzing) 28 maart 2012, dossiernr. 2012/00243 (ING App)

Als randvermelding: Is het voldoende duidelijk dat er sprake is van beperking van de functionaliteiten van de app uit de reclame?

Het betreft de televisiecommercial waarin de Mobiel Bankieren App van ING wordt aangeprezen. Te zien is hoe een jongen, in de bergen, en een meisje, thuis, op de gezongen tekst “A penny for your thoughts, a nickel for a kiss, a dime if you tell me that you love me” door middel van de ING App respectievelijk 1 cent, 5 cent en 10 cent naar de rekening van de ander overboeken. Bij de ING App blijkt het minimale bedrag dat kan worden overgeschreven €1,00 te zijn.

Het verweer: overschrijvingen van betaal-naar-betaalrekening is mogelijk vanaf 1 cent. Klager doelt op de overschrijving van een betaal-naar een spaarrekening (of andersom), in dat geval is het minimumbedrag inderdaad 1 euro. Nu de getoonde personen naar elkaars rekening geld overmaken is het voldoende aannemelijk geworden dat overschrijving van de getoonde bedragen mogelijk is. De klacht wordt afgewezen.

IT 754

Piratenpartij mag uitgaan van letterlijke lezing ex parte

Beschikking Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 17 april 2012, KG RK 12-815 (de vereniging Piratenpartij tegen Stichting BREIN)

Uitspraak mede ingezonden door Mark Krul, WiseMen Advocaten.

In navolging van de ex parte beschikking van 13 april j.l., zie IEF 11191. Een bijzonder snelle procedure, zoals de feiten dat illustreren binnen één dag afgerond: Om 10:00 is het verzoek door de Piratenpartij gedaan, om 15:00 heeft stichting BREIN gereageerd en om 19:00 is de uitspraak per email toegezonden.

Dit executiegeschil ziet kort gezegd op de reikwijdte van het hierboven weergegeven verbod. Volgens Brein heeft dit de strekking ieder verwijzing naar de website van The Pirate Bay onmogelijk te maken ook indien de verwijzing geschiedt via een ander domein dan het subdomein tpb.piratenpartij.nl. Piratenpartij betwist deze uitleg. Zij stelt aan het verbod te hebben voldaan doordat zij haar reverse proxy dienst heeft gestaakt.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de Piratenpartij, omdat zij niet aan enig debat heeft kunnen deelnemen om de reikwijdte van het verbod helder te hebben, uit mag gaan van een letterlijke lezing van het ex parte verbod. Bij die stand van zaken dient Brein de executie van het gegeven verbod te staken voor zover dat verder gaat dan het doen staken van de reverse proxydienst.

In citaten:

4.2. Bij de beoordeling is in aanmerking te nemen dat het verbod is gegeven na een ex parte behandeling. Met ander woorden Piratenpartij is niet gehoord en heeft niet aan enig debat kunnen deelnemen welke de reikwijdte van het verbod zou kunnen verduidelijken.
4.3. Naar voorlopig oordeel brengt dat mee dat Piratenpartij mag uitgaan van een letterlijke lezing van het verbod. Dit brengt mee dat zij mocht begrijpen aan het verbod te hebben voldaan door de verwijzing naar de site van The Pirate Bay, via haar reverse proxy dienst, dat wil zeggen via het subdomein tpb.piratenpartij.nl, te hebben gestaakt.
4.4. Bij die stand van zaken dient Brein de executie van het gegeven verbod te staken voor zover dat verder gaat dan het doen staken van de reverse proxydienst.

De voorzieningenrechter:
Beveelt gerekwestreerde (Brein) de executie van het gegeven verbod met onmiddellijke ingang te staken voor zover dat verder gaat dan het doen staken van de reverse proxydienst; Verklaart dit gebod uitvoerbaar bij voorraad;
Verwijst de zaak naar de zitting van 24 april 2012, 14.00 voor verdere behandeling; Bepaalt dat deze beslissing vervalt nadat uitspraak zal zijn gedaan in het aanhangige executiegeschil;
Houdt elke verdere beslissing aan.

Op andere blogs:
3voor12 (Rechter fluit BREIN terug in zaak tegen Piratenpartij)
Fok.nl (Rechter fluit BREIN terug)
Stichting BREIN (updates onderaan)
vereniging Piratenpartij (Piratenpartij wint voorlopige voorziening)

IT 752

Verslag Kern van ITenRecht II

Een verslag van Rik Bouman, student Juridische Hogeschool Avans-Fontys.

Op 12 april jl. vond de actualiteitenbijeenkomst ‘Kern van het ITenRecht II’ plaats in De Balie te Amsterdam welke werd georganiseerd door uitgever deLex. Tijdens deze bijeenkomst lag de nadruk op de onderwerpen ‘Capita Selecta ICT-Office en ARBIT voorwaarden’, ‘Games: markt, praktijk en levende onderwerpen’ en ‘Opzegging en best practices rondom algemene voorwaarden’.

Capita Selecta ICT-Office en ARBIT voorwaarden

De presentatie werd verzorgd door mr. dr. Tycho de Graaf die als advocaat is verbonden aan NautaDutilh te Amsterdam en tevens doceert aan de Universiteit Leiden.

De onderwerpen garanties, exoneraties en de verhouding tussen deze twee werden belicht vanuit de ICT~Office en ARBIT-voorwaarden. Als eerste werden de arresten Hoog Catharijne (LJN ZC1930) en Mol/Meijer (LJN AA4728) aangehaald waarin is bepaald dat garanties geen vaste betekenis hebben en dat er bij de uitleg van garantiebepalingen het Haviltex-criterium moet worden toegepast. In beginsel kan er volgens de parlementaire geschiedenis geen beroep op overmacht gedaan bij normaaltype garanties, echter de Hoge Raad heeft in het arrest Brok/Huberts (LJN ZC2541) bepaald dat wanneer er sprake is van koop de leverancier wel een beroep kan doen op overmacht ondanks de wettelijke 'garantie' in artikel 7:17 van het Burgerlijk Wetboek.

Bij de korte bespreking van de exoneraties werd voornamelijk ingehaakt op de maximum te vorderen schadevergoeding die door de ICT~Office en ARBIT-voorwaarden worden bepaald. Er wordt er in beide voorwaarden onderscheid gemaakt tussen personen- en zaakschade en zuivere vermogensschade. Zo is in de ICT~Office-voorwaarden een global cap gesteld van 0,5 miljoen euro voor zuivere vermogensschade en een global cap van 1,25 miljoen euro voor personen- en zaakschade. In de ARBIT-voorwaarden is er voor personen- en zaakschade een cap per event van 1,25 miljoen euro gesteld en voor zuivere vermogensschade een cap per event van viermaal de vergoeding die de leverancier voor zijn diensten ontvangt.

Opgemerkt moet worden dat in tegenstelling tot de ARBIT-voorwaarden, die geen onderscheid maken tussen directe en indirecte of gevolgschade, de ICT~Office-voorwaarden indirecte en gevolgschade uitsluiten. Hiernaast ging De Graaf in op de exoneratie met betrekking tot IE-rechten van derden waar beide voorwaarden de afnemer vrijwaren van inbreuk op eventuele IE rechten.

Als laatste werd de verhouding tussen garanties en exoneraties behandeld. Volgens Brunner, Van Rossum en Janssen prevaleert de bijzondere garantie boven de algemene exoneratie. De Graaf droeg de arresten Hoog Catharijne, Mol/Meijer en Vos/Heipro (LJN AF5538) aan om deze stelling te weerleggen. Zo hebben garanties geen vaste betekenis en heeft de Hoge Raad in het arrest Vos/Heipro opgemerkt dat er geen rechtsregel is dat een bijzondere bepaling derogeert aan een algemene bepaling, maar dat dit enkel een gezichtspunt is dat bij uitleg van de overeenkomst met behulp van het Haviltex-criterium.

Games: markt, praktijk en levende onderwerpen

De presentatie werd verzorgd door mr. Olivier Oosterbaan die zich als advocaat met zijn onderneming Create Law te Amsterdam onder andere richt op de games sector. Oosterbaan benadrukte dat ‘games’ zeer zeker niet verward moet worden met ‘gaming’ of ‘gambling’.

Oosterbaan gaf een beknopt overzicht van enkele aspecten binnen de gaming sector waar juristen een rol in kunnen spelen. Zo werd er gesproken over de markt met als onderwerpen distributie, verdienmodellen en de veranderingen op deze markten. Ook de praktijk met onderwerpen zoals de ontwikkeling van games en de wijze waarop studio’s of distributeurs inkomsten ontvangen, werden besproken. Als laatste besprak Oosterbaan enkele levende onderwerpen zoals inbreuk op IE-rechten en verscheidene privacy issues.

Opzegging en best practices rondom algemene voorwaarden

De presentatie werd verzorgd door mr. Menno Weij die als advocaat is verbonden aan SOLV Advocaten te Amsterdam.

Met het arrest Otto/Postwanorder (LJN BC2420) als voorbeeld leidde Weij de presentatie in om de geldigheid van een aanbod langs elektronische weg te belichten. Hierna werd ingegaan op de ingebrekestelling per e-mail en de verschillende aspecten van disclaimers.

Tijdens de presentatie was er interactie met deelnemers over de terhandstelling van de algemene voorwaarden bij digitale producten bestemd voor mobiele apparaten. Zo is het voor een rechtmatige terhandstelling van de algemene voorwaarden langs elektronische weg verplicht dat deze moeten kunnen worden opgeslagen dan wel te printen zijn. Mobiele software zoals iOS en Android bieden echter niet standaard de mogelijkheid om documenten op te slaan of te printen. Als meest werkbare oplossing werd aangenomen dat aanbieders de algemene voorwaarden als pdf per e-mail ter beschikking kunnen stellen.

De Wet van Dam werd kort besproken, waarna een korte interactie plaatsvond over algemene voorwaarden die op digitale wijze ter hand worden gesteld in een 'offline' situatie . In deze interactie kwam naar voren dat een gebruiker van algemene voorwaarden op grond van artikel 6:234 lid 2 Burgerlijk Wetboek aan zijn verplichting in de zin van artikel 6:233 sub b Burgerlijk Wetboek voldoet, indien hij de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst langs elektronische weg ter beschikking heeft gesteld op zodanige wijze dat deze door de wederpartij kunnen worden opgeslagen en voor haar toegankelijk zijn ten behoeve van latere kennisneming. Hiernaast is op grond van artikel 6:234 lid 3 Burgerlijk Wetboek vereist dat wanneer de overeenkomst zelf niet langs elektronische weg tot stand is gekomen, de wederpartij uitdrukkelijk instemt met het online ter beschikking stellen van de algemene voorwaarden.

Opgemerkt moet worden dat in het arrest First Data/KPN (LJN BO7108) de Hoge Raad heeft overwogen dat het enkele feit dat de algemene voorwaarden op internet kunnen worden gevonden, nog niet met zich meebrengt dat de gebruiker hiermee automatisch aan zijn informatieplicht heeft voldaan. Er zal sprake moeten zijn van een directe verwijzing naar de algemene voorwaarden door bijvoorbeeld het gebruik van een hyperlink.

IT 751

Beperkt tot bepaalde transactiegegevens

Vzr. Rechtbank Amsterdam 7 februari 2012, LJN BW2576 (Staat tegen European Merchant Services)
Vzr. Rechtbank Amsterdam 8 november 2012, LJN BW2575 (Staat tegen European Merchant Services)

Geschil tussen EMS en de Belastingdienst inzake transactiegegevens van buitenlandse creditcards en debitcards. Na tussenvonnis en na overleg tussen partijen heeft de Belastingdienst de vordering beperkt tot bepaalde gegevens. EMS wordt veroordeeld om bepaalde gegevens te verstrekken onder last van een dwangsom.

EMS is aanbieder van een geldtransactiedienst waarbij cliënten betalingen met behulp van credit- en debitcards kunnen verrichten. De Belastingdienst vraagd gegevens op in het kader van een zogenoemd derdenonderzoek. Het verweer strekt zich tot afwijzing in kort geding, verder zou er strijd zijn met artikel 8 EVRM, 10 Gw en Wbp ook wordt het verzoek in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geacht. De voorzieningenrechter verwerpt de verweren, maar plaatst de zaak pro forma op de rol, waarna in het eindvonnis EMS alsnog wordt veroordeeld tot afgifte van bepaalde gegevens, na beperking van de vordering.

In citaten (uit tussenvonnis):

Artikel 6 EVRM

4.7.  De voorzieningenrechter verwerpt dit verweer. Het verzoek van de Belastingdienst heeft betrekking op nakoming van verplichtingen ten dienste van de belastingheffing; niet om bewijsvergaring in een strafzaak of voor bestuurlijke boete-oplegging. De enkele mogelijkheid dat de gegevens vervolgens alsnog voor laatstgenoemde doeleinden zullen worden gebruikt staat niet aan nakoming van de verplichting tot medewerking aan de vaststelling van de juiste omvang van de belastingaanslag in de weg. Of de gegevens die EMS in dit kader op verzoek van de Belastingdienst zal verstrekken gebruikt mogen worden in een eventueel strafrechtelijk onderzoek staat niet hier maar in een eventuele latere strafzaak ter beoordeling. 

Artt. 8 EVRM, 10 Gw:

4.11.  Artikel 53 AWR is een bij wet voorziene beperking van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. (...)

4.12.  De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 53 AWR bepaalt dat derden verplicht kunnen worden gegevens te verstrekken die belastingplichtigen op basis van de artikelen 47 en 48 tot en met 50 AWR zelf dienen te verschaffen. Daarmee is de omvang van de in artikel 53 neergelegde bevoegdheid, anders dan het EHRM kennelijk heeft aangenomen in het door EMS aangehaalde arrest, wettelijk geclausuleerd. Ook bevat de AWR bepalingen over de wijze waarop de betreffende bevoegdheid wordt uitgeoefend. Dat de Belastingdienst een discretionaire bevoegdheid heeft om artikel 53 AWR te gebruiken brengt niet met zich dat de bepaling daarmee onvoldoende bescherming biedt tegen willekeur. De Belastingdienst is immers gebonden aan het in artikel 47 AWR gebonden doelvoorschrift dat het moet gaan om gegevens die voor de belastingheffing ten aanzien van de betreffende belastingplichtige van belang kunnen zijn. Een en ander leidt tot de conclusie dat de in artikel 53 AWR aan de Belastingdienst toegekende bevoegdheid niet buiten de in artikel 8 EVRM aangegeven grenzen gaat.

A.b.b.b.

4.25.  Verder acht EMS het verzoek van de Belastingdienst in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel. Daartoe voert EMS aan dat er in Nederland meerdere bedrijven actief zijn die gelijksoortige geldtransactiediensten aanbieden. Door het onderzoek te beperken tot EMS zal zij, indien bekend wordt dat EMS gegevens aan de Belastingdienst verstrekt, een minder aantrekkelijke partner kunnen worden voor haar huidige opdrachtgevers. Dit leidt tot een concurrentienadeel.

4.26.  De voorzieningenrechter verwerpt dit verweer. Het gaat in onderhavig geval om naleving van een wettelijke verplichting, welke in voorkomend geval ook aan anderen kan worden opgelegd en waarover de Belastingdienst heeft gesteld dat deze ook daadwerkelijk aan met EMS vergelijkbare ondernemingen is opgelegd. Een beperking van het opleggen van deze verplichting tot uitsluitend EMS kan dan ook niet als vaststaand worden aangenomen.

4.33.  Uit het voorgaande volgt dat het door EMS gevoerde verweer tegen de vordering niet kan slagen. De Belastingdienst heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang bij haar vordering heeft in verband met het tijdig kunnen opleggen van een (zogenaamde) primitieve aanslag. Dat toewijzing van de vordering een onomkeerbaar gevolg met zich brengt, leidt volgens vaste jurisprudentie niet tot de conclusie dat deze in kort geding niet toewijsbaar is. De vordering is derhalve toewijsbaar. Nu partijen zijn overeengekomen dat ingeval van toewijzing van de vordering nader overleg zal plaatsvinden omtrent de exacte omvang van de te verstrekken informatie en over een regeling omtrent vernietiging van niet voor het beoogde doel te gebruiken gegevens zal de zaak pro forma worden aangehouden tot 1 december 2011. Op deze datum kunnen partijen de voorzieningenrechter berichten of zij in onderling overleg tot een regeling zijn gekomen en zo ja, of en zo ja op welke wijze zij die regeling in een vonnis willen zien vastgelegd dan wel een nadere behandeling noodzakelijk is.

5.  De beslissingDe voorzieningenrechter
5.1.  verwijst de zaak pro forma naar 1 december 2011;


De voorzieningenrechter (eindvonnis)

3.1.  beveelt EMS om uiterlijk 15 februari 2012 de gegevens zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte bijlage “Overzicht door EMS te verstrekken velden”, voor zover betrekking hebbend op in Nederland verrichte transacties met buitenlandse betaalkaarten in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011, waaronder in ieder geval alle transacties met buitenlandse betaalkaarten verricht bij in Nederland gevestigde merchants waar EMS een (betaaldienstverlenings)overeenkomst mee heeft gesloten;

3.2.  veroordeelt EMS aan de Belastingdienst een dwangsom te betalen van EUR 5.000,00 voor iedere dag waarop zij niet aan de in 3.1 uitgesproken veroordeling heeft voldaan, tot een maximum van EUR 150.000,00 is bereikt;

IT 750

Gelijkwaardige, wettelijke spelersbescherming

Conclusie AG HvJ EU 17 april 2012, zaak C-176/11 (HIT tegen Bundesminister für Finanzen)

Kansspelen en reclame maken in het buitenland. Vraag: „Is een regeling van een lidstaat, die reclame in deze lidstaat voor in het buitenland gelegen casino’s slechts toestaat wanneer de voor deze casino’s geldende wettelijke bepalingen ter bescherming van de speler overeenkomen met de nationale bepalingen ter zake, verenigbaar met de vrijheid van dienstverrichting?”

Conclusie AG: „Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de regeling van een lidstaat die voor de afgifte van een vergunning voor reclame voor buitenlandse casino’s vereist dat de casino-exploitant aantoont dat de wettelijke spelersbescherming in de lidstaat van vestiging van het betrokken casino gelijkwaardig is aan die in de lidstaat op het grondgebied waarvan reclame zou moeten worden gemaakt.”

IT 749

Extraterritoriaal geldende wetgeving

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over telecommunicatie, Niet-dossierstuk, nr. 2012D16114.

Slechts in citaten: De leden van de PvdA-fractie vragen naar aanleiding van de brief over de Stop Online Piracy Act (SOPA) of in internationale verdragen over auteursrecht het land-van-oorsprong-beginsel van toepassing is? Kunt u aangeven of, indien dit niet het geval is, u hier voorstander van bent? Deze leden verwijzen bijvoorbeeld naar privacyregels waarbij de privacy van Nederlandse burgers veel minder goed beschermd wordt door internetbedrijven die opereren vanuit de VS dan door Europese internetbedrijven. Als het mogelijk zou zijn om ten behoeve van de bescherming van het auteursrecht het land-van-oorsprong-beginsel terzijde te schuiven en extraterritoriaal geldende wetgeving te maken, dan kan de Nederlandse overheid toch ook Amerikaanse bedrijven aanspreken op het naleven van Nederlandse privacyregels voor de bescherming van Nederlandse burgers?

Bent u het met de leden van de PvdA-fractie eens dat het niet zo kan zijn dat de Verenigde Staten wel extraterritoriale regels kunnen maken voor internetbedrijven en Nederland of de EU niet? Of het kan beide, dan moeten Amerikaanse bedrijven de privacy van Nederlandse gebruikers beter respecteren en zich houden aan Nederlandse privacyregels, of het kan beide niet.

IT 748

Focus CBP 2012

Focus CBP 2012: profilering, datalekken, toegang tot medische gegevens - Privacytoezichthouder presenteert Jaarverslag 2011

De voorzitter van het CBP, Jacob Kohnstamm, presenteerde vandaag het Jaarverslag 2011. Kohnstamm kondigde daarbij aan dat de privacytoezichthouder zich in 2012 zal richten op de ondoorzichtigheid van de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van profilering. Burgers moeten meer inzicht hebben in het gebruik van profielen door bedrijven en overheden stelt de CBP-voorzitter.