Hergebruik van geheel of substantieel deel door een dedicated metazoekmachine bevestigd
Hof Den Haag 6 mei 2014, IEF 13837 (Innoweb tegen Wegener)
Eerder als IEF 13837 gepubliceerd: Databankenrecht. Informatievrijheid. Proceskosten. Er is sprake van hergebruik van het geheel of een substantieel deel van de inhoud van de onderhavige databank van Wegener (AutoTrack) door Gaspedaal. De verweren van Innoweb dat een verbod strijdig zou zijn met de informatievrijheid en dat handhaving misbruik van machtspositie zou opleveren, falen. Het Hof volgt het HvJ EU [IEF 13350], bekrachtigt het gewezen vonnis in principaal [IEF 7570] en veroordeelt Innoweb in de kosten. Er is onvoldoende gesteld dat Wegener afstand heeft gedaan van het recht om de volledige proceskosten te vorderen; de kosten zijn voldoende gespecificeerd.
14. Op grond van het bovenstaande moet worden geoordeeld dat in casu sprake is van hergebruik van het geheel of een substantieel deel van de inhoud van de onderhavige databank van Wegener (AutoTrack) en derhalve inbreuk in de zin van artikel 2 lid 1 sub a Dw) op de databanken van Wegener. (...)
De verweren van Innoweb dat een verbod strijdig zou zijn met de informatievrijheid en dat handhaving misbruik van machtspositie zou opleveren, falen gelet op het oordeel van het HvJEU, terwijl deze verweren bovendien onvoldoende zijn onderbouwd.
Voldoende aanleiding inhoud laptop te onderzoeken
Ktr. Rechtbank Amsterdam 6 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2391 (eiser tegen Adata)
Arbeidsrecht. Doorzoeken laptop. Rechtspraak.nl: Werkgever had voldoende aanleiding om de inhoud van de laptop van de werknemer te doen onderzoeken. Dat onderzoek vond proportioneel plaats en de in die laptop gevonden berichten vormen daarom rechtmatig verkregen bewijs. Werknemer heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door werkgever overgelegde berichten niet van hem afkomstig zijn. Die berichten (grovelijk uitschelden leidinggevende) vormen naar in kort geding moet worden aangenomen een dringende reden.
7. Adata heeft gesteld dat de laptop van [eiser] onderzocht is op voor Adata negatieve berichten. Hoewel [eiser] de inhoud van de berichten op zijn laptop had gewist, konden deze berichten naar zeggen van Adata toch worden getraceerd.
12. [eiser] betwist de geldigheid van het ontslag op staande voet. Hij voert daartoe aan dat de in de e-mail van 6 november 2013 gegeven redenen niet juist zijn, en voor zover wel juist, geen dringende reden opleveren. [eiser] stelt voorts dat het door Adata in de verzoekschriftprocedure naar voren gebracht materiaal, grotendeels onrechtmatig is verkregen. Immers, die informatie is uit zijn laptop gehaald, terwijl hij die laptop had gewist. Het had daarmee voor Adata duidelijk moeten zijn dat het hier om privé gegevens betrof.
16. De kantonrechter is van oordeel dat Adata, gelet op de verklaring van [collega] en de naar zeggen van Adata door [collega] overgelegde whatsapp-berichten, voldoende aanleiding had om nader onderzoek te doen naar de inhoud van de laptop die afkomstig was van [eiser]. Adata heeft uitsluitend een beroep op gedaan op berichten gestuurd aan of van werknemers of ex-werknemers van Adata, en die een verband hielden met het werk. Tevens is gekeken naar werkzaamheden die [eiser] tijdens het dienstverband van en met bedrijfsmiddelen van Adata heeft verricht ten eigen bate, dat wil zeggen zijn eigen bedrijf. Gelet op de inhoud van de, naar zeggen van Adata, van [collega] verkregen informatie, kan niet worden gezegd dat Adata bij deze informatie geen belang had. Ook is niet gebleken dat de verificatie van de door [collega] verstrekte informatie op een andere, voor [eiser] minder belastende, wijze had kunnen plaatsvinden. Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk dat het door Adata ingebrachte materiaal rechtmatig is verkregen, althans dat Adata van dit materiaal in de onderhavige procedures gebruik kan maken.
Op andere blogs:
ICTRecht Laptopdoorzoeking na ontslag op staande voet terecht
Selectie van documenten via zoektermen en zoekmachine te onbepaald
Vzr. Rechtbank Overijssel 7 maart 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:2322 (zoekmachineverzoek I), 14 april 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:2321 (zoekmachineverzoek II)
Bewijsbeslag op digitale bestanden ex 843a Rv. Verzoek om selectie van documenten door middel van zoektermen en een digitale zoekmachine zoals Google. Verzoekster kan kennelijk pas na doorzoeking en kennisneming van documenten, aanwijzen van welke bepaalde bescheiden zij inzage of afschrift wil vorderen. Dat is te ruim en ter voorkoming van een ‘fishing expedition’, wordt het verzoek afgewezen.
2.3. De voorzieningenrechter toetst het verzoek aan artikel 843a Rv. in het licht van deze overwegingen van de Hoge Raad. De rechter begrijpt uit dit gebruik in het verzoekschrift, dat verzoekster kennelijk alle bij gerekwestreerde aan te treffen digitale documenten (alsmede alle eerdere concepten daarvan en inclusief verwante documentatie zoals interne en externe correspondentie), niet één uitgezonderd, in de vorm van digitale kopieën in beslag wil laten nemen, en dat verzoekster deze kopieën vervolgens (zodra kennisneming van die stukken of van een deel daarvan zou worden toegestaan) met behulp van een zoekmachine zoals Google wil doorzoeken om daaruit die stukken te selecteren waarin (telkens) tenminste één van de door haar gewenste zoektermen voorkomt.
2.4. Verzoekster kan dus kennelijk pas na die doorzoeking en dus pas na kennisneming van de inhoud van die documenten, althans pas na kennisneming van een door de zoekmachine gegeven korte samenvatting of aanduiding van de inhoud van die documenten, aanwijzen van welke bepaalde bescheiden zij inzage, afschrift of uittreksel wil vorderen.
2.5. Dat is te ruim, en beantwoordt niet aan de in artikel 843a Rv. ter voorkoming van ‘fishing expeditions’ gestelde voorwaarde dat slechts inzage, afschrift of een uittreksel kan worden gevorderd van bepaalde bescheiden. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.
Personalia: Nieuwe partners versterken Louwers IP|Technology advocaten
Huub de Jong (1974) is deze maand toegetreden als partner van Louwers IP|Technology Advocaten, nichekantoor gespecialiseerd in IT, technologie, privacy en intellectuele eigendom. Hij stapt van Bird & Bird over naar Louwers, in 2006 opgericht door Ernst-Jan Louwers en Marianne Korpershoek. Ook Tom de Wit (1969) is partner geworden. Hij is al sinds 2011 verbonden aan Louwers.
Huub de Jong en Tom de Wit partners van Louwers IP|Technology Advocaten. Huub de Jong (1974) verklaart vandaag bij zijn toetreding als partner van Louwers IP|Technology Advocaten: "ING wil klantgegevens gebruiken voor nieuwe diensten en Facebook vraagt op hetzelfde moment een bankvergunning aan. Twee recente gebeurtenissen die illustreren dat de juridische werkelijkheid steeds complexer wordt en bijvoorbeeld zorgvuldige omgang met persoonsgegevens steeds belangrijker. Het is als advocaat heel inspirerend om cliënten bij te staan bij het ontwikkelen van nieuwe, grensverleggende diensten."
(...) Tom de Wit (1969) is tegelijkertijd benoemd tot partner. Hij werkt al sinds 2011 bij Louwers. "Rechtsgebieden als het intellectueel eigendomsrecht en het privacyrecht zijn door technologische ontwikkelingen volop in beweging. Wij zijn als geen ander in staat om cliënten juridisch te ondersteunen bij de toenemende digitalisering. Als partner kan ik een waardevolle bijdrage leveren aan de koers van ons kantoor."
Technologie en innovatie
De advocaten bij Louwers staan cliënten bij met juridische diensten in de steeds meer door innovatie en technologie gedomineerde wereld.
De Wit: "We blijven daarbij niet hangen in obstakels, maar geven preventief juridisch advies waardoor klanten zonder kleerscheuren verder komen. Cliënten staan soms pas op de stoep als de problemen er al zijn. Juist om die te voorkomen zoeken wij tijdig de dialoog over trends en ontwikkelingen op het gebied van bijvoorbeeld big data, 3D printing en de cloud."
Met het oog op meer strategische begeleiding van cliënten heeft Louwers recent de doorgewinterde technologieondernemer Dimmes Doornhein aan het kantoor verbonden.
De Jong: "Het is cruciaal technologie en het strategisch belang daarvan voor organisaties te begrijpen. Nieuwe diensten moeten snel worden geïntroduceerd op de markt en het juridische mag daarbij geen onnodig obstakel vormen. Dat vraagt om projectmatig werken en slimme oplossingen."
Met de komst van Doornhein en De Jong is Louwers nog beter in staat om cliënten slagvaardig, hoogwaardig en pragmatisch te bedienen.
Directe prijsvergelijking webshops na RCC gestaakt, KG laat gestart
Vzr. Rechtbank Overijssel 2 mei 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:2344 (Your Hosting tegen Strato)
Prijsvergelijk. RCC. Eiser vordert dat gedaagde een rectificatie plaatst van een volgens haar onjuiste advertentie die van 2 mei tot 13 augustus 2013 door gedaagde is gepubliceerd in de dagbladen Telegraaf en de Volkskrant en het maandblad Computer Totaal. Het betrof een directe prijsvergelijking met onder meer webshops. Zo genuanceerd als het betoog van Strato is, zo ongenuanceerd heeft Strato de onderhavige advertenties opgesteld. Voor die nuance is, gezien de wijze waarop de advertentie is vormgegeven, geen enkele ruimte. Hoewel de voorzieningenrechter met eiser van oordeel is dat de bedoelde reclame misleidend is geweest, wijst hij de vorderingen af bij gebrek aan (spoedeisend) belang van eiser; de advertentie wordt sinds 13 augustus 2013 niet meer gevoerd, na de beslissing van de RCC heeft Your Hosting enkele maanden gewacht en de gevolgen zijn niet (aangetoond) voelbaar.
4.4.Met Your Hosting is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de reclame-uitingen van Strato in de periode 2 mei tot 13 augustus 2013 misleidend zijn geweest. Dit volgt al uit de beslissing van de Reclame Code Commissie van 21 oktober 2013, waarin is overwogen dat de uiting misleidend is en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Daarnaast heeft Strato ter zitting uitvoerig gepoogd de verschillen tussen partijen op het gebied van webshops uiteen te zetten. Zo genuanceerd als dit betoog van Strato is, zo ongenuanceerd heeft Strato de onderhavige advertenties opgesteld. Voor die nuance is dan ook, gezien de wijze waarop de advertentie is vormgegeven, geen enkele ruimte. Your Hosting heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij webshops aanbiedt. Met het plaatsen van een “x” onder de naam Your Hosting en achter “webshop” verkeert ook de door Strato aangehaalde “gemiddelde geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone beroeps- of bedrijfsoefenaar” in de – onjuiste – veronderstelling dat Your Hosting in het geheel geen webshops aanbiedt. Voor zover het betoog van Strato ertoe strekt dat de “x” zou betekenen dat Your Hosting een andere variant van webshops aanbiedt dan Strato, dan is dat – voor zover dat al het geval zou zijn, hetgeen door Your Hosting uitvoerig gemotiveerd is betwist – niet uit de advertentie op te maken.
4.5. Het vorenstaande leidt echter niet tot toewijzing van de vorderingen.
4.6. Ten eerste is het zeer de vraag of Your Hosting een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. (...)
4.7. Verder heeft Your Hosting niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de gevolgen van de misleidende reclame op dit moment nog voelbaar zijn. (...)
4.8. Hieruit volgt dat een rectificatie op de door Your Hosting gevorderde wijze naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment geen redelijk doel (meer) dient. Daarbij betreft het een ingrijpende voorziening, gezien de daarmee gepaard gaande hoge kosten, die onomkeerbaar is.
Internetconsultatie beleidsregel netneutraliteit
Beleidsregel definitie internettoegangsdienst in de zin van artikel 7.4a Telecommunicatiewet, consultatie van 2 tot 30 mei 2014.
Doel van de beleidsregel is meer duidelijkheid te geven over de reikwijdte van het begrip internettoegangsdienst in de bepaling over netneutraliteit (artikel 7.4a Telecommunicatiewet) om zo het omzeilen van de netneutraliteitsregels met betrekking tot tarifering te voorkomen.
Op grond van artikel 7.4a Telecommunicatiewet mogen aanbieders van internettoegangsdiensten bij het leveren van de internettoegangsdienst geen diensten of toepassingen belemmeren of vertragen, en mogen zij de hoogte van het tarief voor de internettoegangsdienst niet afhankelijk stellen van de diensten en toepassingen die via de internettoegangsdienst worden gebruikt.
Een losse via het internet geleverde dienst is geen internettoegangsdienst waardoor de netneutraliteitsregels (met inbegrip van de regels over tarifering) niet op deze dienst van toepassing zijn. Deze dienst mag dus ook apart worden getarifeerd. In de toelichting op artikel 7.4a van de Telecommunicatiewet was al verduidelijkt dat van een losse dienst die buiten de werking van artikel 7.4a Tw valt geen sprake is als meerdere losse diensten tegelijkertijd worden geleverd. Dan is er sprake van een internettoegangsdienst en moet netneutrale internettoegang worden geleverd waarbij geen diensten of toepassingen worden geblokkeerd of vertraagd of anders worden getarifeerd.
In de beleidsregel wordt verduidelijkt dat indien een losse dienst tegelijkertijd wordt geleverd met een internettoegangsdienst er ook geen sprake meer is van een losse dienst die buiten de werking van artikel 7.4a Tw valt. In dat geval mag het elektronisch transport van deze dienst dan ook niet afzonderlijk/afwijkend worden getarifeerd ten opzichte van het overige verkeer.
Concept regeling | reageren
Bereik van beveiligingscamera's uit technische beschrijving onvoldoende voor privacyinbreuk
Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 2 mei 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:2192 (Verwijdering beveiligingscamera's)
Vordering tot verwijdering van beveiligingscamera's afgewezen. Eiser is de eigenaar van een perceel grond met daarop een woning en een bedrijfshal. Gedaagde is de eigenaar van het daarnaast gelegen perceel met daarop eveneens een woning en een bedrijfshal. Beide percelen zijn gelegen op een bedrijventerrein. Uit de technische beschrijving van de camera's kan worden afgeleid dat deze een zodanig bereik hebben dat er opnamen van zijn woning en tuin kunnen worden gemaakt, maar het gevoel van privacyinbreuk wordt niet nader onderbouwd. Gezien het verweer over het gebruik van de beelden (opslag en slechts bekijken wanneer er inbraak is), wordt er niet onrechtmatig gehandeld.
4.3. Bij de beoordeling van de vorderingen van [eiser] wordt voorop gesteld dat [gedaagde] als eigenaar van zijn perceel het meest omvattende recht heeft dat een persoon op een zaak kan hebben en dat het hem om die reden in beginsel is toegestaan om beveiligingscamera’s te plaatsen. De uitoefening van het eigendomsrecht van Van der Gieszen is echter niet onbegrensd: de aanwezigheid van de camera's kan ontoelaatbaar zijn als sprake is van een onrechtmatige inbreuk op de privacy van [eiser]. Het is aan [eiser] als eisende partij om aannemelijk te maken dat die situatie zich hier voordoet.
4.4. [eiser] stelt dat hij in zijn privacy wordt aangetast door de aanwezigheid van de camera's en dat uit de technische beschrijving van de camera's kan worden afgeleid dat deze een zodanig bereik hebben dat er opnamen van zijn woning en tuin kunnen worden gemaakt. Wat [eiser] hiermee stelt, komt in feite daarop neer dat hij het gevoel heeft dat er inbreuk op zijn privacy wordt gemaakt, zonder dat hij deze inbreuk nader kan onderbouwen. In het licht van het verweer van [gedaagde] over onder meer het gebruik van de beelden*, stelt [eiser] daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om aan te nemen dat van [gedaagde] onrechtmatig jegens hem handelt.
* 3.2. (...) [gedaagde] voert ook aan dat hij de camerabeelden niet bekijkt, maar dat deze worden opgeslagen op de computer, enkel om te kunnen worden bekeken in het geval van bijvoorbeeld een inbraak. Van het op onrechtmatige wijze aantasten van de privacy van [eiser] is dan ook geen sprake aldus [gedaagde].
Op andere blogs:
IusMentis Hoe ver mag een beveiligingscamera reiken?
Geen gegevensverwijdering door Google Maps/Street View nu de koppeling met KvK is doorbroken
Hof Amsterdam 24 september 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:5224 (Appellanten tegen Google Netherlands)
Geen gegevens natuurlijkse persoon. Vordering tot gebod verwijdering persoonsgegevens van websites Google Maps en/of Google Street View. Er is geen spoedeisend belang meer nu appellanten van de opt-out-regeling of non-mailing-indicator van de KvK gebruikmaken en de koppeling via de Google-diensten niet meer bestaat. De naam van een rechtspersoon waarin de naam van een natuurlijk persoon is verwerkt kan niet zonder meer worden beschouwd als een gegeven dat betrekking heeft op die natuurlijke persoon en daarmee onder de werkingssfeer van de Wbp kan worden gebracht. Dat die gegevens voordien werden vrijgegeven via een koppeling van data die Google (contractueel) onderhoudt met de Kamer van Koophandel en dat een dergelijke koppeling niet meer tot stand komt indien en zodra een rechtspersoon van de zogenoemde opt out-regeling (of non mailing-indicator) gebruik maakt.
3.3. De voorzieningenrechter heeft bij het vonnis waarvan beroep, kort samengevat en voor zover thans relevant, het volgende overwogen. De onder 3.2 sub a bedoelde vordering moet worden afgewezen omdat voor de toepasselijkheid van de Wbp is vereist dat sprake is van verwerking van gegevens betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon en de foto's die via Google openbaar worden gemaakt geen verwijzing naar een bepaalde natuurlijke persoon bevatten. Ook de onder 3.2 sub b bedoelde vordering moet worden afgewezen omdat de naam van een rechtspersoon waarin de naam van een natuurlijk persoon is verwerkt niet zonder meer kan worden beschouwd als een gegeven dat betrekking heeft op die natuurlijke persoon en daarmee onder de werkingssfeer van de Wbp kan worden gebracht en, zo in het onderhavige geval – veronderstellenderwijs – zou moeten worden aangenomen dat dit toch het geval is, een weging van belangen als bedoeld in artikel 8 aanhef en sub f Wbp dient plaats te vinden waarbij, gelet op alle concrete omstandigheden over en weer, het belang van [appellanten 1] dient te wijken voor het belang dat Google erbij heeft om rechtmatig door haar verkregen informatie te gebruiken voor haar commerciële activiteiten. Op grond van een en ander heeft de voorzieningenrechter beide vorderingen van [appellanten 1] afgewezen en [appellanten 1] veroordeeld in de proceskosten.
3.9. Het hof beantwoordt ook deze vraag ontkennend. Vaststaat – zo is bij gelegenheid van de pleidooien voor dit hof door beide partijen ook uitdrukkelijk bevestigd – dat op dit moment de naam en het telefoonnummer van de stichting na het intypen van de zoekwoorden '[appellanten 2]' en '[A]' in de zoekfunctie van Google Maps niet meer worden vrijgegeven, dat Google dit reeds vóór de procedure in eerste aanleg zelf onmogelijk heeft gemaakt, dat die gegevens voordien werden vrijgegeven via een koppeling van data die Google (contractueel) onderhoudt met de Kamer van Koophandel, dat een dergelijke koppeling niet meer tot stand komt indien en zodra een rechtspersoon van de zogenoemde opt out-regeling (of non mailing-indicator: zie memorie van grieven onder 47) bij de Kamer van Koophandel gebruik maakt en dat [appellanten 1] van die laatste mogelijkheid inmiddels gebruik hebben gemaakt. Dit laatste betekent dat Google, ook indien zij dit zou wensen, de openbaarmaking van de gewraakte gegevens niet meer kan bewerkstelligen, tenzij [appellanten 1] eerst zelf hun keuze voor de zogenoemde opt out-regeling bij de Kamer van Koophandel ongedaan maken. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat [appellanten 1] voldoende (spoedeisend) belang hebben bij hun onder 3.2 sub b bedoelde vordering zoals nader onder 3.8 omschreven. Dit impliceert dat de vraag of de gewraakte gegevens, dat wil zeggen de naam en het telefoonnummer van de stichting, onder de reikwijdte van de Wbp vallen alsmede de vraag of, als dit het geval is, een belangenafweging als bedoeld in artikel 8 aanhef en sub f Wbp in het voordeel van [appellanten 1] dan wel in het voordeel van Google moet uitvallen, in het onderhavige (kort) geding buiten bespreking kunnen blijven.
Op andere blogs:
ICTRecht Kun je via de privacywet als ondernemer uit Google Maps en Streetview blijven?
Deskundigenbijeenkomst Eerste Kamer over spionage en vergaren metadata
Uit het persbericht: Een aantal commissies uit de Eerste Kamer houdt dinsdag 6 mei onder de titel 'Cyberintelligence en publiek belang' een gezamenlijke openbare deskundigenbijeenkomst over de technische aspecten van (bedrijfs)spionage, het vergaren van metadata, de juridische normering en de gevolgen voor privacy. De bijeenkomst is voorbereid door de senatoren Anne-Wil Duthler (VVD), Hans Franken (CDA), Willem Witteveen (PvdA), Arda Gerkens (SP) en Tineke Strik (GroenLinks), in nauwe samenwerking met het Rathenau-instituut. De bijeenkomst staat onder leiding van senator Guusje ter Horst (PvdA) en vindt plaats in de plenaire vergaderzaal van de Eerste Kamer van 9.30 uur tot 12.30 uur.
E-Communicatiedienst omvat voorwaardelijke toegang tot RTV-programma's via satelliet
HvJ EU 30 april 2014, zaak C-475/12 (UPC DTH) - dossier
Telecommunicatiesector – Elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten – Vrij verrichten van diensten – Artikel 56 VWEU – Richtlijn 2002/21/EG – Grensoverschrijdende aanbieding van pakket radio‑ en televisieprogramma’s – Voorwaardelijke toegang – Bevoegdheid van nationale regelgevende instanties – Registratie – Vestigingsverplichting. – Onderneming gevestigd in een lidstaat die per satelliet radio- en televisieprogrammapakketten aanbiedt en diensten verleent ten behoeve van in andere lidstaten van de Unie wonende klanten – Nationale regeling van de lidstaat van de ontvangers van de dienst op grond waarvan slechts op zijn grondgebied gevestigde ondernemingen deze diensten mogen verrichten – Bevoegdheid van de nationale regelgevende instanties van de lidstaat van de ontvangers van de dienst
Het Hof verklaart voor recht:
1) Artikel 2, sub c, van [kaderrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat een dienst die bestaat in het onder bezwarende titel voorwaardelijke toegang verlenen tot een via de satelliet overgebracht programmapakket dat radio‑ en televisieprogramma’s omvat, onder het begrip „elektronischecommunicatiedienst” in de zin van die bepaling valt.
Dat die dienst een systeem voor voorwaardelijke toegang inhoudt in de zin van artikel 2, sub e bis en f, van richtlijn 2002/21, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140, is in dit verband niet van belang.
De exploitant die een dienst aanbiedt als die in het hoofdgeding, moet worden aangemerkt als een aanbieder van elektronischecommunicatiediensten in de zin van richtlijn 2002/21, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140.
2) In omstandigheden als in het hoofdgeding is een dienst die bestaat in het onder bezwarende titel voorwaardelijke toegang verlenen tot een via de satelliet overgebracht programmapakket dat radio‑ en televisieprogramma’s omvat, een dienst in de zin van artikel 56 VWEU.
3) Procedures van toezicht op elektronischecommunicatiediensten als in het hoofdgeding vallen onder de bevoegdheid van de autoriteiten van de lidstaat waar de afnemers van die diensten wonen.
4) Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het:
– zich niet ertegen verzet dat lidstaten ondernemingen die op hun grondgebied elektronischecommunicatiediensten als in het hoofdgeding aanbieden, de verplichting opleggen om die diensten te registreren, mits zij voldoen aan de eisen van artikel 3 [machtigingsrichtlijn], maar
– zich ertegen verzet dat ondernemingen die in een andere lidstaat dan die waar zij zijn gevestigd elektronischecommunicatiediensten als in het hoofdgeding willen aanbieden, daar een filiaal of een juridische entiteit die onderscheiden is van die in de lidstaat van uitzending moeten oprichte
Gestelde vragen:
1) Kan artikel 2, sub c, van de kaderrichtlijn aldus worden uitgelegd dat diensten in het kader waarvan de aanbieder ervan onder bezwarende titel toegang verleent tot een via de satelliet overgebracht programmapakket dat radio‑ en televisieprogramma’s omvat, moeten worden aangemerkt als een elektronischecommunicatiedienst?
2) Kan het [VWEU] aldus worden uitgelegd dat het beginsel van vrij verrichten van diensten tussen de lidstaten op de in de eerste vraag beschreven diensten toepassing vindt wanneer het gaat om diensten die vanuit Luxemburg op het grondgebied van Hongarije worden verricht?
3) Kan het [VWEU] aldus worden uitgelegd dat in het geval van in de eerste vraag beschreven diensten, het land van bestemming, waarop de diensten zijn gericht, het recht heeft om de verlening van dergelijke diensten te beperken door te bepalen dat de [aanbieder van de] dienst verplicht is zich te registreren in de lidstaat en er een filiaal of een zelfstandige juridische entiteit op te richten, en door het aanbieden van dergelijke diensten slechts toe te staan na de oprichting van een filiaal of een zelfstandige juridische entiteit?
4) Kan het [VWEU] aldus worden uitgelegd dat de administratieve procedures betreffende de in de eerste vraag beschreven diensten, ongeacht de lidstaat waarin de dienstverlenende onderneming werkzaam is of is geregistreerd, zijn onderworpen aan het bestuurlijke gezag van de lidstaat die, gelet op de plaats waar de dienst wordt verricht, bevoegd is?
5) Kan artikel 2, sub c, van de kaderrichtlijn aldus worden uitgelegd dat de in de eerste vraag beschreven diensten moeten worden aangemerkt als elektronischecommunicatiediensten, of moeten deze diensten worden aangemerkt als diensten voor voorwaardelijke toegang die worden verricht door middel van een in artikel 2, sub f, van de kaderrichtlijn gedefinieerd systeem voor voorwaardelijke toegang?
6) Kunnen, gelet op het voorgaande, de relevante bepalingen aldus worden uitgelegd dat de aanbieder van de in de eerste vraag beschreven diensten overeenkomstig het [Unierecht] moet worden aangemerkt als een aanbieder van elektronischecommunicatiediensten?