Zwarte lijst tuchtrechtelijk Register bankmedewerkers bevat voldoende privacywaarborgen

Autoriteit Persoonsgegevens 13 april 2016, IT 2068; z2015-00894 (Stichting Tuchtrecht Banken)
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft het Tuchtrechtelijk Register van Stichting Tuchtrecht Banken rechtmatig verklaard. De Autoriteit Persoonsgegevens concludeert dat deze zwarte lijst van bankmedewerkers voldoende privacywaarborgen bevat. Banken zijn wettelijke verplicht om een tuchtrechtelijke regeling te hebben. Een externe, onafhankelijke organisatie moet deze regeling uitvoeren. Deze organisatie is de Stichting Tuchtrecht Banken. De Stichting Tuchtrecht Banken heeft een zwarte lijst opgesteld (het Tuchtrechtelijk Register). Op deze lijst registreert de stichting voortaan bankmedewerkers die een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd hebben gekregen, zoals een tijdelijk beroepsverbod. Het feit dat iemand geregistreerd staat, wordt gedeeld met de deelnemende banken. Het doel hiervan is recidive te helpen voorkomen en bij te dragen aan de integriteit van bankmedewerkers.
Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink en Joran Spauwen, Kennedy Van der Laan.
Parfumwebwinkel vordert met succes beheerdersgegevens van Facebookpagina

Vzr. Rechbank Den Haag 11 mei 2016, IEF 15962; IT 2067 (Parfumwebshop tegen Facebook)
Onrechtmatige publicatie. Opvraging gegevens. X heeft een parfumwebwinkel. Op een Facebookgroep konden ontevreden klanten hun mening delen, waarop persoonlijke gegevens van de webshopeigenaar werden gezet en verwijten van malafide praktijken en gebruik van stromannen. Na verwijdering van de gegevens wordt gedreigd met "binnen enkele dagen zullen wij wederom foto en persoonlijke gegevens van de eigenaar plaatsen, zodat u hem kunt vinden". Na sluiting werd een tweede en een derde Facebookgroep opgericht. X vordert met succes de verstrekking gegevens van de beheerders van de Facebookgroepen. Een krantenartikel, waaraan X zelf heeft meegewerkt, is op zichzelf niet onrechtmatig en de verwijdering hiervan wordt afgewezen.
Internetconsultatie Wet aanpassing innovatiebox

Internetconsultatie Wet aanpassing innovatiebox 19 mei tot 16 juni 2016.
De innovatiebox is een regeling in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) als gevolg waarvan materieel een lager belastingtarief geldt voor winsten die toerekenbaar zijn aan bepaalde innovaties. Deze regeling wordt aangepast vanwege in OESO-verband gemaakte afspraken over patentboxen. Met de consultatie wordt beoogd een reactie te krijgen op:
1) de bruikbaarheid van de systematiek zoals neergelegd in het ontwerp van het wetsvoorstel en
2) de signalering van mogelijke aanvullingen op en/of onjuistheden in het ontwerp van het wetsvoorstel.
Bijdrage ingezonden door Victor de Pous.
Clouds boven Washington DC; Vijf jaar recht en beleid voor overheidsautomatisering

Alles moet voortdurend anders, aldus luidt de beklijvende grondhouding van de Amerikaanse regering en het congres over federale automatisering van de gegevensverwerking. Weg met de verspilling, leve de doelmatigheid en innovatie. Cloud computing fungeert als Haarlemmerolie, maar de praktijk manifesteert zich op diverse gronden ronduit weerbarstig. De Amerikaanse regering ploegt dan ook moeizaam voort, steeds nadrukkelijker in technische en personele concurrentie met Silicon Valley, de bakermat van de geautomatiseerde gegevensverwerking waar state-of-the-art informatietechnieken volop beschikbaar zijn en geld geen drempel opwerpt om getalenteerde IT professionals te werven en te behouden. Samen, zo klink telkens luider het devies van het Witte Huis, bijvoorbeeld om informatie in het kader van nationale veiligheid te delen, maar vooral om IT aan de sector uit te besteden.
Uitspraak mede ingezonden door Bas Evers, Groot & Evers.
Ex parte beslag software, ook op externe server

Vzr. Rechtbank Den Haag 11 maart 2016, IEF 15952; IT 2063; ECLI:NL:RBDHA:2016:5257 (ex parte beslag software)
Ex parte. Auteursrecht (28 Aw). Merkenrecht (2.22 BVIE). Rechtbank is bevoegd voor de vorderingen op basis van internationale, Gemeenschaps- en Beneluxmerken en modellen en relatief bevoegd tot verlofverlening tot beslaglegging. De noodzaak van de in bewijsbeslag en afgiftebeslag genomen zaken is aannemelijk voor de computer en gegegevensdragers. Het ex parte stakingsverbod wordt afgewezen. Het gegeven beslagverlof geldt ook voor digitale bestanden op een externe server, waar toegang dient te worden verstrekt middels wachtwoorden en inlogcodes voor de deurwaarder. Gerekwestreerde verbeurt een dwangsom indien zij niet voldoet aan de medewerkingsplicht en er zijn twee uur verstreken.
Artikel 843a Rv niet te gebruiken in procedure over voorlopig getuigenverhoor

Rechtbank Amsterdam 12 mei 2016, IEF 15951, IT 2062, RB 2715; LS&R 1318; ECLI:NL:RBAMS:2016:2759 (843a Rv en voorlopig getuigenverhoor)
Procesrecht. Geen IE-zaak. Een vordering ex art. 843a Rv kan niet worden ingediend in een verzoekschriftprocedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wordt niet aangemerkt als een lopend geding: dit verzoek wordt immers juist ingediend om te bewerkstelligen dat getuigen worden gehoord voordat een geding aanhangig is of wordt gemaakt. De verwijzing van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2000:AA4877) in r.o. 4.1.3 naar “eiser of verzoeker” ziet kennelijk op verzoekers in (andere) verzoekschriftprocedures die als “een lopend geding” kunnen worden aangemerkt en die in dat kader een verzoek op de voet van artikel 843a Rv hebben gedaan. Toepassing wisselbepaling van art. 69 Rv. Voorlopig getuigenverhoor toegewezen.
Wbp-verzoek niet-ontvankelijk nu SNS Reaal niet meer bestaat

Rechtbank Oost-Brabant 16 februari 2016, IT 2061; ECLI:NL:RBOBR:2016:2529 (Beukenlaan Facility Manager tegen SNS)
Wbp. BFM vordert ex 35, 36 en 46 Wbp verwijdering uit het Intern Incidentenregister (IR) en Extern verwijzingsregister (EVR). SHR N.V. is ecther niet de verantwoordelijke in de zin van de Wbp en daarom zijn verzoekers niet ontvankelijk. Dat BFM het verzoek (mede) tegen SNS Reaal hebben gericht is begrijpelijk nu de brieven, waarin aan hen gemeld werd dat zij in het IR en het EVR waren opgenomen van SNS Reaal afkomstig waren en niet blijkt dat duidelijk is gecommuniceerd dat SNS Reaal niet meer als zodanig bestaat. Er wordt vanwege voorstaande geen kostenveroordeling aan verbonden.
Misleidende informatie over financieel product op door derden beheerd vergelijkingssite

CBb 29 april 2016, RB 2714; IT 2060; ECLI:NL:CBB:2016:115 (NV tegen AFM)
Hoger beroep gegrond. Herroeping van aanwijzingsbeschikking. Artikel 1:75 van de Wft. Misleidende informatie over een financieel product van appellante verstrekt via de vergelijkingswebsite van een derde. Niet aannemelijk dat appellante opdracht heeft gegeven voor de opname van haar financieel product in een vergelijking op de vergelijkingswebsite. Gelet op het beperkte toepassingsbereik van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft kunnen gedragingen van derde niet aan appellante worden toegerekend
Prejudicieel gestelde vragen over informatie over een handelaar die uitsluitend online verkoopt, terwijl ook op de site informatie staat

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 28 januari 2016, IEFbe 1800; IT 2057; RB 2712; C-146/16 (Verband Sozialer Wettbewerb tegen DHL)
Minbuza: Verzoekster, een bond van onder meer electro(nica)artikelen en postorderbedrijven die allerlei soorten goederen aanbieden, heeft verweerster DHL gedaagd wegens een advertentie in de ‘Bild am Sonntag’ van 2 december 2012. Verzoekster meent dat verweerster haar verplichting niet nakomt de identiteit en het geografische adres te vermelden ten behoeve van bezoekers aan het in de advertentie genoemde platform. De rechter wijst de vordering toe, maar in hoger beroep wordt die alsnog afgewezen omdat de rechter oordeelt dat de op de website gehanteerde methode met links in de rubriek ‘informatie over de aanbieder’ voor de consument voldoende herkenbaar is. Hij oordeelt ook dat het in alle rust van achter de computer aankopen doen niet is te vergelijken met kopen in een winkel, gadegeslagen door verkooppersoneel. Verzoekster vraagt en krijgt Revision.
Complexiteit en omvang door beide partijen is enorm onderschat, geen tekortkoming IT-leverancier

Vzr. Rechtbank Overijssel 12 mei 2016, IT 2059; ECLI:NL:RBOVE:2016:1682 (ENO zorgverzekeraar tegen VCD)
Contractenrecht. Partijen hebben een mantelovereenkomst 'Cloudias' voor levering IT-platform met bijbehorende diensten. Gedaagde is niet toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen door zich niet te houden aan de overeengekomen (fatale) termijnen voor de oplevering van verschillende fasen en onderdelen van een IT-platform. Het project dat partijen zijn aangegaan met als doel de livegang van het platform per 1 januari 2016 is, gelet op de complexiteit en omvang van de benodigde functionaliteit, door beide partijen enorm onderschat c.q. niet goed aangevlogen. VCD maakt voldoende aannemelijk gemaakt dat en waarom oplevering van het IT-platform op basis van de herziene mijlpalenplanning medio 2016 niet haalbaar is, dat dit ook geldt voor een opleverdatum van 1 mei 2017 en voorts dat VCD dit – overeenkomstig het bepaalde in artikel 18.5 van de Overeenkomst – terstond aan Eno heeft meegedeeld. Van VCD wordt niet het onmogelijke gevergd om voor 1 mei 2017 te leveren.