SGOA: roekeloos handelen leverancier
SGOA april 2018, IT&R 2859 (Afnemer tegen leverancier) Contractenrecht. Auteursrecht. Afnemer heeft een eenmansbedrijf dat tegen betaling ouders en oppassers via een internetapplicatie met videobeelden met elkaar in contact wil laten komen. Leverancier is een onderneming die onder meer voor derden software ontwikkelt en applicaties bouwt. Afnemer wilde een webapplicatie laten bouwen voor zijn bedrijf door de leverancier voor zowel de homepage, als de inlogschermen. Leverancier heeft een grafisch ontwerp aan afnemer toegezonden, gebaseerd op de door afnemer verstrekte informatie. Dit ontwerp moest aangepast worden en leverancier heeft hier kosten voor in rekening gebracht. Afnemer was het niet eens met het ontwerp en de kosten en heeft via de mail aangegeven een ander ontwerp te willen. Leverancier is hier niet op ingegaan, maar heeft wel aangegeven te wachten op de benodigde informatie van afnemer om een nieuw ontwerp te maken. Leverancier stelt dat afnemer de informatie niet duidelijk verstrekt heeft en beëindigde uiteindelijk via de mail de overeenkomst met afnemer. Afnemer stelt de leverancier aansprakelijk voor de financiële schade die afnemer heeft geleden. Centraal staan de vragen of de door afnemer verschafte informatie over de schermen van de applicatie voldoende duidelijk waren, waarbij onderscheid moet worden gemaakt tussen de homepage en de inlogschermen en of de leverancier de overeenkomst rechtmatig heeft ontbonden? De leverancier wordt in het ongelijk gesteld.
Voorzieningenrechter onbevoegd bij verzoek tot verwijdering interne notitie
Vzr. Rechtbank Noord-Holland 3 september 2019, IT 2861; ECLI:NL:RBNHO:2019:7528 (X tegen gemeente Langedijk) Vordering tot verwijdering e-mail i.v.m. onjuiste diagnose. De tekst 'hier is sprake van een psychiatrische moeder, ws een Munchhausen by Proxy' werd zichtbaar nadat eiseres de digitale tekst uit een e-mail kopieerde en de zwarte balk verdween. De gemeente stelt dat het gaat om een interne notitie en weigert de informatie te verwijderen uit haar dossiers. Voorzieningenrechter komt niet toe aan een oordeel, want verklaart zich onbevoegd. Eiseres moet bestuursrechtelijke weg volgen.
SGOA: geen ontbinding door ontbreken verzuim
SGOA augustus 2018, IT&R 2860 (Afnemer tegen leverancier) Contracten. Afnemer is een instelling die professionele hulp biedt aan mensen met ernstige psychiatrische problemen. Leverancier is een IT- leverancier die actief is in de zorg en onder meer leverancier is van een software systeem (“[NAAM WEBSERVICE]”), een webservice die bestaat uit een zorginformatiesysteem en EPD-functionaliteit. Partijen hebben een overeenkomst gesloten met betrekking tot een project. De overeenkomst ziet op het verlenen van een gebruiksrecht op [NAAM WEBSERVICE] en anderzijds op het doorontwikkelen van [NAAM WEBSERVICE] in de vorm van onder andere generiek te maken meerwerk, het ontwikkelen van conversieprogrammatuur en diverse koppelingen met andere systemen. De overeenkomst bestaat uit een lijst documenten. Partijen hebben de startdatum en facturatie vastgelegd in het document Extra Bepalingen. Leverancier geeft na enige tijd aan dat de voortgang niet conform planning verloopt, maar dat zij alles in werk gaat stellen om ervoor te zorgen dat afnemer op de afgesproken datum van start kan gaan. Leverancier blijft aangeven dat zij niet op tijd zal leveren, mede veroorzaakt door gevraagd meerwerk door afnemer en komt met een herziening van de planning. Afnemer accepteert de herziening niet en meldt dat er te veel uitstel is geweest. Afnemer vordert ontbinding van de overeenkomst op grond van dwaling en stelt dat leverancier toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door het voortdurend niet halen van de afgesproken termijnen en het niet juist implementeren van [NAAM WEBSERVICE] met de overeengekomen functionaliteiten. De vordering wordt afgewezen doordat verzuim ontbreekt aan de kant van de leverancier.
Prejudiciële vraag over gebruik radiofrequentie
Tribunal Superior de Justicia del País Vasco (Spanje) 7 augustus 2019, IT&R 2858; C-443/19 (Vodafone España) Via MinBuza. Telecommunicatie. Vodafone España is een exploitant van telecommunicatiediensten. Over dit gebruik wordt op grond van een richtlijn een ‘spectrumbijdrage’ geheven door de bevoegde overheidsdienst. De Spaanse dienst Indirecte Belastingen en Milieubelastingen heeft naast deze spectrumbijdrage nog een algemene belasting geheven. Vodafone heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Zij stelt zich op het standpunt dat deze aanvullende heffing een dubbele belastingheffing ten aanzien van de spectrumbijdrage inhoudt, wat in strijd is met artikel 13 van de richtlijn. Het is lidstaten verboden andere heffingen of vergoedingen op te leggen dan die waarin de richtlijn voorziet. Het provinciebestuur stelt dat van dubbele belastingheffing geen sprake is, omdat in de provinciale belastingwet een onderscheid geldt tussen ‘belasting’ en ‘bijdrage’. Het provinciebestuur stelt dat de artikelen 12 en 13 van de richtlijn geen beperkingen stellen aan de algemene bevoegdheid van de lidstaten om andere fiscale concepten toe te passen. De verwijzende rechter wenst te vernemen of de lidstaten bovenop de in artikel 13 van de richtlijn zogeheten spectrumbijdrage, andere heffingen of vergoedingen mogen opleggen ten aanzien van hetzelfde recht van de exploitant van telecommunicatiediensten om particulier gebruik te maken van radiofrequenties.
Publicaties over voormalig bestuurder GVB niet onrechtmatig
Hof Amsterdam 3 september 2019, IEF 18674, IT 2857; ECLI:NL:GHAMS:2019:3221 (bestuurder tegen GVB) Publicaties over een persoon. Vennootschap. Naar aanleiding van krantenberichten over mogelijke misstanden bij het vennootschap GVB Holding heeft een onderzoeksbureau in opdracht van de raad van commissarissen een rapport uitgebracht. De raad van commissarissen heeft conclusies uit dat rapport getrokken die mede betrekking hebben op een ex-bestuurder, en die conclusies gepubliceerd in een persbericht en later ook in een jaarverslag. Het hof oordeelt dat de vennootschap daarmee niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens de ex-bestuurder.
Geen wettelijke grond voor verstrekken medische persoonsgegevens aan minister van VWS
Rechtbank Midden-Nederland 23 juli 2019, IT 2856, LS&R 1733; ECLI:NL:RBMNE:2019:3442 ( X tegen Autoriteit Persoonsgegevens en NZA, CPB en Staat der Nederlanden) Einduitspraak na bestuurlijke lus. Eiseres heeft verzocht om op te treden tegen de verzameling, verwerking, en verstrekking aan derden van persoonsgegevens in het Diagnose-behandelcombinatie-informatiesysteem (DIS). NZa is als beheerder van DIS derde partij. Verweerster moest nader onderzoeken of de gegevens die de NZa verzamelt en zelf verwerkt noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn wettelijke taken. Ook moest worden onderzocht of het verstrekken van gegevens aan de ACM, het CBS en ZiNL noodzakelijk is voor de uitoefening van hun wettelijke taak of taken. Tot slot moest verweerster onderzoeken en motiveren waarom zij niet handhavend heeft opgetreden in de richting van de NZa vanwege de onrechtmatige verstrekking van bijzondere persoonsgegevens aan de minister van VWS en het CPB.
HvJ EU: telecombedrijven moeten locatiegegevens 112-beller kosteloos verstrekken
HVJ EU 5 september 2019, IEFbe 2855, IT 2936; ECLI:EU:C:2019:671 (AW tegen Lietuvos valstybė) Telecombedrijven moeten de locatiegegevens over de beller kosteloos verstrekken aan de instantie die de noodoproepen naar „112” beheert. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat deze verplichting wordt nageleefd, ook als de mobiele telefoon geen simkaart bevat. In 2013 is een meisje in een buitenwijk van Panevėžys (Litouwen) ontvoerd, verkracht en levend verbrand in de kofferbak van een auto. Terwijl zij daar was opgesloten, heeft zij ongeveer tien keer met een mobiele telefoon het uniforme Europese alarmnummer „112” gebeld om hulp te vragen. Het nummer van de gebruikte mobiele telefoon verscheen echter niet op de apparatuur van de alarmcentrale, waardoor niet kon worden bepaald waar zij was. Men heeft niet kunnen vaststellen of de gebruikte mobiele telefoon een simkaart bevatte en evenmin waarom haar nummer niet zichtbaar was bij de alarmcentrale.
Geen schending van privacyregels bij gebruik ov-chipkaart
Rechtbank Midden-Nederland 30 augustus 2019, IT 2854; ECLI:NL:RBMNE:2019:4011 (ov-chipkaart) De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) hoeft niet handhavend op te treden tegen de Nederlandse Spoorwegen (NS) omdat het spoorbedrijf de privacy van reizigers zou schenden. Een man uit Almere legde het verzoek tot handhaving bij de AP neer omdat de NS volgens hem in strijd handelt met de Wet bescherming persoonsgegevens. Deze wet is in 2018 opgevolgd door de AVG.
Verstrekking medisch dossier van erflater op grond van zwaarwegend belang
Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 2 augustus 2019, IT 2853, LS&R 1729, ECLI:NL:RBMNE:2019:3621 (Neef tegen Inovum) De heer A. is in 2016 op 84-jarige leeftijd overleden. Vanaf 2015 tot de dag van zijn overlijden woonde hij in een zorginstelling, geëxploiteerd door Inovum. Zijn neef, eiser, is in 2016 benoemd tot enig erfgenaam. De bodemprocedure die aanhangig is bij de rechtbank gaat om de vraag of het testament rechtsgeldig is.Cruciaal in deze procedure kan het deskundigenrapport van neuroloog B. zijn over in hoeverre erflater in staat was zijn wil te bepalen. Erflater leed ook toen aan dementie. Zonder afschrift van het medisch dossier is het voor eiser niet mogelijk om te toetsen hoe de neuroloog tot zijn conclusies in zijn deskundigenrapport is gekomen. Er is sprake van een zwaarwegend belang dat de doorbreking van de geheimhoudingsplicht door Inovum rechtvaardigt.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door [eiseres] voorgestane toestemming op basis van bovenstaande niet kan worden aangenomen. Feit is dat [eiseres] bij leven van erflater zijn mentor was. In de jurisprudentie is eens aangenomen dat aan een ex-mentor, vanwege zijn of haar taakstelling, een inzagerecht tot de (medische) gegevens van een overledene toekomt. De situatie die tot deze uitspraak heeft geleid is wat de voorzieningenrechter betreft van andere aard dan in onderhavige zaak. [eiseres] wenst toegang tot het medisch dossier van erflater niet vanuit haar hoedanigheid van (ex-)mentor, maar vanuit haar positie van testamentair erfgenaam. Ook uit de goede band die zou hebben bestaan tussen erflater en [eiseres] kan niet zonder meer veronderstelde toestemming volgen. De rol die [eiseres] heeft gespeeld bij de bezoeken aan medici, waarbij zij erflater begeleidde, is onduidelijk gebleven. Zo is niet gesteld en ook niet op een andere manier duidelijk geworden of [eiseres] tijdens deze bezoeken ook het woord heeft gevoerd namens erflater of namens hem beslissingen heeft genomen. Hierbij heeft te gelden dat aan het aannemen van een dergelijke toestemming achteraf hoge eisen moeten worden gesteld vanwege het recht op privacy van de betrokken patiënt en vanwege de algemene belangen die zijn betrokken bij het medisch beroepsgeheim.4.10.
Bij het antwoord op de vraag of er aan de zijde van [eiseres] sprake is van een zwaarwegend belang, neemt de voorzieningenrechter de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.4.11.
De bodemprocedure die aanhangig is bij de rechtbank heeft betrekking op – onder meer – de vraag of het testament dat erflater heeft laten opmaken rechtsgeldig is. In deze bodemprocedure loopt [eiseres] het risico op het verliezen van haar testamentaire erfgenaamschap. Cruciaal in deze procedure kan het deskundigenrapport van neuroloog dr. [B] zijn. De vraag staat daarbij centraal in hoeverre erflater op het moment van verlijden van het testament in staat was zijn wil te bepalen. Die vraag is opgekomen omdat erflater ook toen lijdende was aan dementie. Zonder afschrift van het medisch dossier van erflater is het voor [eiseres] niet mogelijk om te toetsen hoe dr. [B] tot zijn conclusies in zijn deskundigenrapport is gekomen, namelijk dat erflater toen zijn wil niet meer kon uiten. Daarbij heeft te gelden dat [eiseres] niet langs andere weg aan deze gewenste medische informatie kan komen. Een andere bron dan het medisch dossier is er namelijk niet. Ook het horen van dr. [B] ter terechtzitting, zal onvoldoende tegemoet komen aan haar belang van het toetsen van het rapport van dr. [B] , omdat dr. [B] zich (mogelijk met succes) zal beroepen op zijn beroepsgeheim, indien het behandeldossier van [naam locatie] niet aan [eiseres] en/of aan de neef [A] bekend is.4.12.
Inovum heeft nog aangevoerd, dat het belang van [eiseres] overwegend van financiële aard is en dat dat niet kan leiden tot de conclusie dat [eiseres] een zwaarwegend belang heeft. Dat verweer slaagt niet. Het gaat immers niet alleen daar om, maar (ook) om de vraag of er een rechtsgeldig testament tot stand is gekomen en dus of er sprake is van de uitvoering van de laatste wil van erflater, indien hij zijn wil heeft kunnen bepalen.
Uitspraak ingezonden door Timme Geerlof, Windt Le Grand Leeuwenburgh.
Getuige kan niet worden geboden WhatsApp-berichten in geding te brengen
Rechtbank Noord-Nederland 11 april 2019, IEF 18657, IT 2852; C/18/184630 (Abbott tegen H&H) Beschikking. In het kader van een procedure in de VS tussen twee Amerikaanse partijen wordt een rogatoire commissie gelast waarin twee personen, niet zijnde vertegenwoordigers van de Amerikaanse procespartijen, als getuige worden verhoord. Een van de Amerikaanse partijen, Abbott, verzoekt de rechtbank om de getuige ex 22 Rv te gebieden om bepaalde correspondentie (WhatsApp-berichten) in het geding te brengen, c.q. ter gelegenheid van het getuigenverhoor mee te nemen. De rechtbank wijst het verzoek af omdat de rechtbank op voet van 22 Rv alleen partijen (en niet een derde) kan instrueren om bepaalde informatie te produceren.
In de eerdere beschikking van 21 december 2018 [IEF 18669] heeft de rechtbank de bezwaren van de getuigen tegen het verzoek om de getuigen te horen onder het Haagse Bewijsverdrag, en tegen de bijzondere vormen van het te houden gehoor, terzijde geschoven. De bijzondere vormen hadden betrekking op onder meer het filmen en het maken van een stenografisch verslag van de getuigenverhoren. De rechtbank heeft ook geweigerd om gehoor te geven aan het verzoek van de getuigen om documenten waarover vragen gesteld zouden worden van tevoren te mogen inzien. Zie ook ECLI:NL:RBDHA:2019:7528, [IEF 18193, IEF 17132 en IEF 17126].