13 jun 2024
Arag hoeft schadelijke berichtgeving van ex-cliënt niet te tolereren
Vzr. Rb. Gelderland 13 juni 2024, IT 4582; ECLI:NL:RBGEL:2024:3644 (Arag tegen gedaagde). Deze zaak vloeit voort uit een tussen gedaagde en ABN-AMRO Verzekeringen (hierna: ABN-AMRO) afgesloten en later opgezegde rechtsbijstandverzekering. De uitvoering van de verzekering was belegd bij Arag, eiser in deze zaak. Het geschil tussen partijen is ontstaan naar aanleiding van de opzegging van de verzekeringsovereenkomst. ABN-AMRO heeft de overeenkomst, op basis van de verzekeringsvoorwaarden, eenzijdig opgezegd nadat gedaagde zich beledigend en bedreigend zou hebben uitgelaten naar de medewerkers van Arag. Gedaagde heeft hiertegen een klacht ingediend bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening, maar tevergeefs. Ook het hoger beroep van gedaagde liep op niets uit. Gedaagde heeft diens frustratie kenbaar gemaakt door meerdere negatieve berichten op verschillende sociale media te plaatsen met betrekking tot Arag en haar medewerkers. Arag vordert in kort geding dat gedaagde alle berichten verwijdert waarin hij namen van de medewerkers van Arag noemt, alsmede waarin hij de reputatie van Arag schendt, dan wel zich neerbuigend over Arag uitlaat en/of Arag beschuldigt van strafbaar en/of onrechtmatig gedrag. Ook vordert Arag dat gedaagde wordt verboden om dergelijke uitingen te doen in de toekomst.
De voorzieningenrechter benadrukt dat in het onderhavige geschil twee, ieder voor zich, hoogwaardige rechten tegenover elkaar staan: enerzijds het recht van Arag op bescherming van haar goede naam en de goede naam van haar (voormalige) werknemers tegen lichtvaardig gepubliceerde beschuldigingen (art. 10 Gw en art. 8 EVRM) en anderzijds de vrijheid van gedaagde om zijn mening te uiten (art. 7 Gw en art. 10 EVRM). Welke van de twee rechten zwaarder weegt hangt af van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de noodzakelijkheidstoets van art. 8 lid 2 en art. 10 lid 2 EVRM. Toegespitst op de feiten oordeelt de rechter dat het recht van Arag in dit geval zwaarder weegt. Gedaagde heeft immers ernstige beschuldigingen geuit die de “grenzen van het betamelijke” overschrijden, zonder daarbij ook maar enige objectief vaststelbare feiten en omstandigheden aan te voeren die de beschuldigingen kunnen onderbouwen. De vorderingen van Arag worden daarom toegewezen.
4.13. Hoewel [gedaagde] in zijn beleving al zijn uitlatingen heeft onderbouwd, volgt de voorzieningenrechter hem daarin niet. Er zijn geen objectief vaststelbare feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de uitlatingen c.q. beschuldigen aan het adres van Arag en haar (voormalig) werknemers rechtvaardigen. Gelet op de schadelijke gevolgen die de beschuldigingen van [gedaagde] met zich meebrengen, mag van [gedaagde] worden verwacht dat hij dergelijke beschuldigingen alleen op internet plaatst als er een deugdelijke feitelijke grondslag voor bestaat.
De bewoordingen die [gedaagde] in zijn online-uitingen heeft gebruikt, kunnen, anders dan [gedaagde] heeft betoogd, niet slechts worden gekwalificeerd als ‘stevig aanzetten van een review’, maar dienen naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden gekwalificeerd als ernstige beschuldigingen, die de grenzen van het betamelijke overschrijden. Zelfs al zou moeten worden aangenomen dat Arag op enigerlei wijze zou zijn tekortgeschoten in haar juridische dienstverlening jegens [gedaagde] – hetgeen geenszins aannemelijk is geworden – geldt dat de door [gedaagde] geuite beschuldigingen voorshands als onrechtmatig moeten worden aangemerkt. Ook het noemen van de namen van (voormalig) medewerkers van Arag is voorshands onrechtmatig, nu daarbij geen enkel gerechtvaardigd belang bestaat en hen dit raakt in de persoonlijke levenssfeer.
Volstrekt onacceptabel zijn onder meer uitlatingen van [gedaagde] jegens Arag en met naam genoemde (voormalig) medewerkers betreffende: omkoping, oplichting, collaboreren, intimideren, gijzelen, (mee)heulen (met de vijand), afpersing, sabotage, listige kunstgrepen en verdichtsels (artikel 326 Sr: bedrog). [gedaagde] lijkt met deze kwalificaties enkel tot doel te hebben om Arag en met naam genoemde (voormalig) medewerkers publiekelijk in hun goede naam aan te tasten, terwijl – zoals overwogen – de ondersteunende feiten en omstandigheden daarvoor ontbreken.