Gepubliceerd op donderdag 10 april 2025
IT 4833
Rechtbank Overijssel ||
2 apr 2025
Rechtbank Overijssel 2 apr 2025, IT 4833; ECLI:NL:RBOVE:2025:2068 (Partij A tegen ASR), https://itenrecht.nl/artikelen/vordering-tot-verwijdering-persoonsgegevens-uit-externe-frauderegistratiesystemen-toegewezen

Vordering tot verwijdering persoonsgegevens uit externe frauderegistratiesystemen toegewezen

Rb. Overijssel 2 april 2025, IT 4833; ECLI:NL:RBOVE:2025:2068 (Partij A tegen ASR). De dochter van Partij A is in 2010 betrokken geraakt bij een ongeval. In de daaropvolgende letselschadeprocedure is geoordeeld dat ASR als WAM-verzekeraar aansprakelijk is voor de schade die de dochter door dat ongeval heeft geleden. ASR heeft op enig moment naar aanleiding van een in haar opdracht uitgevoerd observatieonderzoek geconcludeerd dat de dochter haar beperkingen als gevolg van het ongeval heeft overdreven. Omdat Partij A volgens haar daarbij een grote rol heeft gespeeld, heeft ASR hun persoonsgegevens geregistreerd in de externe en interne frauderegistratiesystemen. Partij A vorderen in conventie de ongedaanmaking van die registraties. ASR meent dat deze vorderingen moeten worden afgewezen en betoogt dat Partij A met hun handelen zowel individueel als in groepsverband onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. ASR vordert in reconventie betaling van de schade die zij stelt daardoor te hebben geleden.

De rechtbank hanteert het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI) en stelt dat voor opname in het EVR zwaarwegende voorwaarden gelden. In deze zaak is er niet voldoende aangetoond dat Partij A zich schuldig hebben gemaakt aan verzekeringsfraude. ASR heeft onvoldoende concreet gesteld dat er sprake was van opzettelijke misleiding. De opname in het EVR en Incidentenregister is dus onterecht. De persoonsgegevens moeten worden verwijderd. De opnamen in interne registers is echter wel gerechtvaardigd en dit blijft in stand. Voor deze interne registraties gelden minder strenge eisen, omdat er wel gegronde twijfel is over de integriteit van Partij A, door het achterhouden van relevante informatie. De vordering van ASR wordt geheel afgewezen. Er is geen sprake van onrechtmatig handelen door Partij A jegens ASR.

5.13. Ook het feit dat [partij A] vaak het woord hebben gevoerd namens hun dochter, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is geweest van verzekeringsfraude. Ten eerste is het begrijpelijk dat [partij A] namens [dochter] het woord voerden, nu uit de rapporten van de door het hof benoemde deskundigen volgt dat [dochter] een vermoeide indruk maakte en dat zij vaak niet in staat was vragen adequaat te beantwoorden. Daarnaast geldt dat onvoldoende is aangetoond dat [partij A] in hun gesprekken bewust een verkeerd beeld hebben geschetst van de activiteiten en belastbaarheid van [dochter] . ASR valt er wat dit betreft over dat [partij A1] bij Bernsen heeft verklaard dat zijn vrouw 3 à 4 dagen per week bij [dochter] was om voor haar te zorgen en bij De Mooij dat [dochter] niet meer dan 10 minuten kan wandelen. Zij wijst er op dat deze verklaringen niet aansluiten bij de bevindingen uit het onderzoek van Secure. Hoewel dit op zichzelf juist is, is dit onvoldoende om aan te nemen dat [partij A] het oogmerk hadden ASR te misleiden. Het is namelijk goed mogelijk dat [dochter] in 2019/2020 inderdaad maar 10 minuten achter elkaar kon wandelen en dat haar moeder in die tijd wel degelijk 3 of 4 dagen per week bij haar was. Weliswaar heeft [dochter] desgevraagd ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in de herroepingsprocedure bij het hof verklaard dat de observatieperiode geen bijzondere periode voor haar was waarin zij zich structureel beter voelde dan voorheen, maar dit betekent naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat ervan moet worden uitgegaan dat de belastbaarheid en activiteiten van [dochter] in 2019/2020 gelijk waren als die in de observatieperiode. Het zou namelijk goed kunnen dat [dochter] , zoals [partij A] betogen, in de jaren tussen de deskundigenonderzoeken en de mondelinge behandeling in kwestie inderdaad door haar ouders is aangespoord om actiever te worden en dus om die reden medio 2021 wel degelijk wat meer activiteiten heeft verricht en minder op haar moeder heeft geleund dan in 2019/2020. De door [partij A] gestelde aansporing sluit immers aan bij de bevindingen van Van Woensel en De Klerk dat de coping en de houding van [partij A] jegens (de klachten van) [dochter] ineffectief zijn.

Het is ook de vraag hoe representatief de bevindingen van Secure zijn, nu [partij A] onweersproken hebben gesteld dat [dochter] goede en slechte dagen had en zij een op zichzelf plausibele, of in ieder geval niet op voorhand onaannemelijke, verklaring hebben gegeven voor het feit dat [partij A2] in de observatieperiode haar dochter niet vaak heeft bezocht.