21 aug 2024
Recht op vernietiging van persoonsgegevens vervalt wanneer een derde aanmerkelijk belang heeft bij die gegevens
Rb. Rotterdam 21 augustus 2024, IT 4619; ECLI:NL:RBROT:2024:8250 (Verzoekster tegen Veilig Thuis). Verzoekster heeft een dochter voor wie zij een omgangsregeling heeft afgesproken met haar (voormalige) partner, de vader van haar dochter. Op 18 oktober 2022 heeft verzoekster een melding gedaan bij Veilig Thuis, omdat zij zich zorgen maakte over de veiligheid van haar dochter wanneer zij bij haar vader verbleef. Naar aanleiding van deze melding heeft Veilig Thuis één dossier voor het hele gezin aangemaakt (inmiddels zijn dit drie dossiers). Later zijn er verschillende andere meldingen gemaakt, zowel door verzoekster, als door haar partner en de politie. Er zijn daarbij veel contactmomenten geweest. Op 12 december 2023 heeft Veilig Thuis een melding gedaan bij het Jeugdbeschermingsplein en naar aanleiding daarvan is een onderzoek gestart. Verzoekster heeft Veilig Thuis vervolgens verzocht om een van de dossiers over haar gezin volledig te laten verwijderen, maar Veilig Thuis heeft dit verzoek afgewezen, met name uit anticipatie op een mogelijke situatie van kindermishandeling. Verzoekster stapt naar de rechtbank en verzoekt daar hetzelfde, inclusief met betrekking tot een tweede dossier. Subsidiair verzoekt zij dat Veilig Thuis wordt bevolen om specifiek haar persoonsgegevens uit de twee dossiers te verwijderen.
De rechtbank constateert dat verzoekster niet in rechte optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van haar kind. Zij heeft dat in haar verzoekschrift namelijk niet aangegeven. Dit maakt haar niet-ontvankelijk in haar verzoek om de gegevens van haar dochter te doen verwijderen, onder andere omdat haar partner, als andere wettelijk vertegenwoordiger, geen kans heeft gehad om zijn bezwaar te uiten tegen het verzoek. Verzoekster is wel ontvankelijk in haar verzoek tot het verwijderen van haar eigen persoonsgegevens, maar de rechtbank oordeelt dat Veilig Thuis bevoegd is om de persoonsgegevens van verzoekster te verwerken, nu er een redelijk vermoeden bestaat van huiselijk geweld of kindermishandeling. Het vermoeden acht de rechtbank voldoende aangetoond, gezien de vele meldingen die er in de loop der tijd zijn gedaan. De dochter van verzoekster heeft er een aanmerkelijk belang bij in de zin van artikel 17 AVG dat de persoonsgegevens van verzoekster niet worden verwijderd. Het verweer van verzoekster dat de huidige situatie tussen verzoekster en haar partner is verbeterd vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Verder bepaalt de rechtbank dat de gegevens van belang zijn om te bewaren voor de beoordeling van eventuele toekomstige meldingen. Als, zoals verzoekster stelt, de meldingen van de partner van verzoekster ten onrechte zijn gedaan en onwaarheden bevatten, maakt dat tot slot niet dat het dossier verwijderd moet worden, aldus de rechtbank.
4.3. Om ontvankelijk zijn als wettelijk vertegenwoordiger van [naam dochter] is daarnaast van belang dat moet komen vast te staan dat de vader van [naam dochter] geen bezwaar heeft tegen het verzoek dat [verzoekster] namens [naam dochter] zou doen. Zowel [verzoekster] als de vader van [naam dochter] zijn belast met het ouderlijk gezag over [naam dochter] . Op grond van artikel 1:253i BW zijn beide ouders die het gezamenlijk gezag uitoefenen afzonderlijk van elkaar bevoegd om hun minderjarige kind in een gerechtelijke procedure te vertegenwoordigen, mits de andere ouder daar geen bezwaar tegen heeft. [verzoekster] heeft tijdens de zitting wel gezegd dat de vader van [naam dochter] geen bezwaar zou hebben, maar dat vindt de rechtbank te kort door de bocht. De belangen van de vader van [naam dochter] zouden daarmee buiten spel kunnen worden gezet. Hij is immers geen procespartij en heeft niet op deze stelling van [verzoekster] kunnen reageren. Zou [verzoekster] vanaf haar verzoekschrift duidelijk hebben gemaakt dat zij ook optrad als wettelijk vertegenwoordiger van [naam dochter] , dan zou de vader van [naam dochter] als belanghebbende bij de procedure betrokken zijn. De rechtbank weegt om die reden de formaliteit zwaar mee.
4.7. Veilig Thuis is bevoegd om de persoonsgegevens van [verzoekster] te verwerken. Op grond van artikel 5.1.6 Wmo is Veilig Thuis bevoegd om persoonsgegevens, waaronder gegevens over gezondheid en huiselijk geweld of kindermishandeling, te verwerken van personen die betrokken zijn bij huiselijk geweld of kindermishandeling, indien uit een melding redelijkerwijs een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling kan worden afgeleid en de verwerking noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken van Veilig Thuis. De taken van Veilig Thuis staan beschreven in artikel 4.1.1 lid 2 Wmo en bestaan onder andere uit het fungeren als meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling en het onderzoeken of hier daadwerkelijk sprake van is als hier een melding van wordt gedaan.
4.12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Veilig Thuis voldoende aangetoond dat het bewaren van de persoonsgegevens uit het gezinsdossier van aanmerkelijk belang is voor een ander dan [verzoekster] , namelijk voor [naam dochter] en haar vader. Er zijn sinds oktober 2022 vele meldingen gedaan van zorgen over de veiligheid van [naam dochter] , zowel door [verzoekster] zelf als door de vader van [naam dochter] en de politie. Van deze meldingen heeft Veilig Thuis uitgebreide verslagen overgelegd. Uit deze verslagen blijkt dat er in ieder geval van oktober 2022 tot en met december 2023 sprake was van een strijd tussen de ouders waar [naam dochter] slachtoffer van is geweest. Op zitting is gebleken dat er op 5 juni 2024 een ondertoezichtstelling is afgegeven voor [naam dochter] voor de duur van zes maanden. Veilig Thuis heeft bovendien gesteld dat er nieuwe zorgsignalen zijn ontvangen van de Raad voor de Kinderbescherming. Dit heeft [verzoekster] niet weersproken.