30 apr 2024
Identificatie- en verificatieprocedure van ICS is rechtmatig, aldus het hof
Hof 30 april 2024, IT 4597; ECLI:NL:GHAMS:2024:1165 (Appellant tegen ICS). Aanleiding tot dit geschil is het feit dat International Card Services B.V. (hierna: ICS), een dochtervennootschap van ABN AMRO Bank N.V., de creditcard van appellant, haar (zakelijke) klant, beoogt te blokkeren. Dit omdat appellant zich niet wil identificeren op de door ICS verzochte wijze. Appellant heeft aangegeven het niet eens te zijn met de wijze van identificatie, gezien de manier waarop zijn gegevens daarbij worden verwerkt. Volgens appellant is identificatie middels een gewaarmerkte kopie van zijn identiteitsbewijs voldoende; volgens ICS volstaat enkel een foto van het originele identiteitsbewijs, bij voorkeur ingediend via de digitale app van ICS. Bij verstekvonnis is appellant in het gelijk gesteld door de rechtbank, maar na verzet van ICS heeft de rechtbank dit vonnis vernietigd en de vorderingen van appellant afgewezen. Appellant gaat daartegen in hoger beroep bij het hof. Kort gezegd voert appellant aan dat ICS hem nooit had mogen verplichten tot de door ICS gehanteerde identificatie- en verificatieprocedure, gelet op de Wwft en de AVG.
Het hof stelt voorop dat tussen partijen vaststaat dat ICS verplicht is een cliëntenonderzoek te verrichten naar appellant, en dat dit onderzoek ICS in staat moet stellen om appellant te identificeren en zijn identiteit te verifiëren. Indien ICS niet kan voldoen aan haar verplichting tot identificatie en verificatie, moet zij de relatie met appellant beëindigen. Het is ICS toegestaan om bij de identificatie en verificatie elektronische identificatiemiddelen te gebruiken. ICS heeft voldoende gemotiveerd wat de voordelen zijn van haar huidige beleid: het elektronisch doen scannen van (originele) identiteitsbewijzen heeft in de huidige stand van zaken de hoogste betrouwbaarheid en kan gemakkelijk uniform worden toegepast op het grote aantal cliënten van ICS. Hiermee voldoet ICS aan het noodzakelijkheidsvereiste van de AVG bij de verwerking van persoonsgegevens. Dat ICS de bij het scannen gemaakte foto’s van identiteitsbewijzen achteraf bewaart, vloeit voort uit de verplichting van de Wwft om op opvraagbare wijze de documenten en gegevens vast te leggen die zijn gebruikt voor het doen van een cliëntenonderzoek. Appellant kan in dat kader niet van ICS verlangen dat zij in plaats daarvan een door appellant gewaarmerkt afschrift van het identiteitsbewijs accepteert, aangezien dit aanvullende controle door ICS zou vereisen en onnodige ruimte laat voor fouten. Kortom, het hoger beroep van appellant loopt stuk.
5.6. Op grond van artikel 11 lid 1 Wwft dient de identiteit van [appellant 2] te worden geverifieerd aan de hand van de in artikel 4 lid 1 van de Uitvoeringsregeling genoemde documenten, zoals een paspoort, Nederlandse identiteitskaart of Nederlands rijbewijs. Gelet op het bepaalde in artikel 13 lid 1 sub a van Richtlijn (EU) 2015/849 (de Vierde anti-witwasrichtlijn), zoals gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2018/843, is het ICS toegestaan om bij de identificatie en verificatie elektronische identificatiemiddelen te gebruiken. ICS heeft gemotiveerd uiteengezet dat de elektronische techniek die bij het scannen van het identiteitsbewijs wordt gebruikt op dit moment op het gebied van echtheidscontrole de hoogste betrouwbaarheid heeft, en dat de inzet van deze techniek haar beter in staat stelt om hoogwaardige vervalsingen van identiteitsbewijzen te herkennen dan met de inzet van personen die hiervoor getraind en opgeleid zijn. [appellanten] heeft dit niet, althans onvoldoende, gemotiveerd betwist. Gelet op de mate van vrijheid die ICS toekomt bij de invulling van haar verplichting tot identificatie en verificatie onder de Wwft, en de toegevoegde waarde van het gebruik van de door haar gekozen elektronische techniek van het scannen van het identiteitsbewijs boven andere vormen van echtheidscontrole zoals een fysieke controle door een persoon, kan dit gebruik worden beschouwd als noodzakelijk in de zin van artikel 6 lid 1 sub c AVG om te voldoen aan haar verplichting tot het uitvoeren van een cliëntenonderzoek op grond van de Wwft. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat ICS, gelet op het grote aantal cliënten voor wie een dergelijk onderzoek moet worden uitgevoerd en de noodzaak om daarover verantwoording te kunnen afleggen aan de toezichthouder, er een gerechtvaardigd belang bij heeft om de identificatie- en verificatieprocedure zoveel mogelijk uniform in te richten. Dat de identificatie- en verificatieprocedure van ICS eventueel anders ingericht had kunnen worden, betekent nog niet dat de procedure die ICS heeft gekozen, niet voldoet aan dit noodzakelijkheidsvereiste.
5.7. Op grond van artikel 33 lid 1 Wwft is ICS verplicht om op opvraagbare wijze de documenten en gegevens vast te leggen die zijn gebruikt voor de naleving van de verplichting tot het doen van een cliëntenonderzoek. Dit betekent dat ICS een afschrift dient te bewaren van het identiteitsbewijs waarvan zij met behulp van de scanner de echtheid heeft gecontroleerd en waarmee zij de identiteit van de cliënt heeft vastgesteld. ICS heeft er belang bij dit afschrift zelf te maken door het afschrift tegelijkertijd met het scannen en het controleren van het identiteitsbewijs op echtheid te maken en op te slaan, omdat daarmee gewaarborgd is dat het afschrift dat ICS bewaart daadwerkelijk het afschrift is van het identiteitsbewijs dat ICS heeft gebruikt voor de identificatie en verificatie. Van ICS kan niet worden verlangd dat zij, zoals [appellanten] voorstelt, een door [appellanten] gewaarmerkt afschrift van het identiteitsbewijs accepteert. ICS zou dan een extra (handmatige) controle moeten uitvoeren om vast te stellen of dit daadwerkelijk een afschrift is van het identiteitsbewijs dat [appellanten] heeft getoond voor de identificatie en verificatie. Dit laat ruimte voor fouten, die kunnen worden voorkomen door het maken van een afschrift bij het scannen van het identiteitsbewijs. De door ICS gebruikte methode kan daarom worden beschouwd als noodzakelijk in de zin van artikel 6 lid 1 onder c AVG om te voldoen aan haar verplichting tot het bewaren van bewijsstukken met betrekking tot het uitgevoerde cliëntenonderzoek op grond van de Wwft. ICS dient er wel voor te zorgen dat zij dit afschrift van het identiteitsbewijs veilig opslaat (EBA Richtsnoeren voor het gebruik van oplossingen voor de acceptatie van cliënten op afstand overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Richtlijn (EU) 2015/849, par. 26). ICS heeft toegelicht dat het afschrift veilig wordt opgeslagen door het aanbrengen van een watermerk en dat [appellanten] dit kan controleren door gebruik te maken van zijn inzagerecht onder de AVG. [appellanten] heeft dit onvoldoende gemotiveerd bestreden. Zijn suggestie dat het door ICS aangebrachte watermerk met software mogelijk kan worden verwijderd, acht het hof in dit verband niet voldoende. Bovendien geldt dat ook voor een waarmerk dat [appellanten] zelf zou aanbrengen op een kopie van het identiteitsbewijs.