Gepubliceerd op vrijdag 16 augustus 2024
IT 4603
Rechtbank Rotterdam ||
8 aug 2024
Rechtbank Rotterdam 8 aug 2024, IT 4603; ECLI:NL:RBROT:2024:7395 (Persoon A tegen persoon B), https://itenrecht.nl/artikelen/foto-s-en-video-moeten-van-social-media-verwijderd-worden

Foto’s en video moeten van social media verwijderd worden

Vzr. Rb. Rotterdam 8 augustus 2024, IT 4603; ECLI:NL:RBROT:2024:7395 ([persoon A] tegen [persoon B]). Vonnis in verzet in kort geding. De zaak gaat over beschuldigingen op sociale media platform door persoon B over persoon A. Persoon A heeft een Stichting waar persoon B een tijd als vrijwilliger voor heeft gewerkt. Na een geschil waar de politie bij betrokken was legde persoon B deze werkzaamheden neer en heeft hierna persoon A op sociale media ervan beschuldigd dat zij de AVG zou schenden, haar aanstaande ex-man wil omleggen, een prostituee is en harddrugs en drank gebruikt. Hiertegen is persoon A een kort geding procedure begonnen waarin verstekvonnis is gewezen. Hierin is bepaald dat persoon B alle uitingen diende te verwijderen en een rectificatie moet plaatsen. Tegen dit vonnis komt persoon B in verzet.

Het verstek is tijdig en dus komt de voorzieningenrechter toe aan een belangenafweging. Persoon B heeft het in zijn uitingen onder andere over misstanden waar hij het publiek over mag informeren. Persoon A moet onder omstandigheden gedogen dat haar naam in berichtgeving over de Stichting wordt gebruikt. Maar de rechter is van oordeel dat deze omstandigheden er in deze zaak niet zijn. De beschuldigingen rusten niet op feiten. Hierdoor wordt de berichtgeving als onrechtmatig aangemerkt. De gewijzigde primaire vorderingen van persoon A worden grotendeels toegewezen. Alleen het gevorderde verbod om zich negatief uit te laten is te ruim geformuleerd en wordt begrensd. Verder wordt persoon B veroordeeld om alle berichten over persoon A te verwijderen en verwijderd te houden. Ook de rectificatie wordt in dit vonnis toegewezen.

3.6. Tussen de partijen is niet in geschil dat [persoon B] in zijn berichtgeving over [persoon A] (onder meer) onderwerpen van openbaar belang aansnijdt, zoals fraude met subsidiegelden. Om het publiek te informeren over of te waarschuwen voor dergelijke misstanden mag [persoon B] tot op zekere hoogte overdrijven of zelfs provoceren; dat is journalistieke vrijheid, waarbij de voorzieningenrechter het antwoord op de vraag of [persoon B] als (burger)journalist kan worden aangemerkt, in het midden laat. Er is weinig ruimte voor beperkingen van het debat over aangelegenheden van openbaar belang en dat heeft tot gevolg dat een hoog niveau van bescherming aan de vrijheid van meningsuiting wordt toegekend; de rechter beschikt in zo’n geval over een bijzonder kleine margin of appreciation. De mogelijke ernst van bepaalde uitlatingen doet niets af aan het recht op een hoog niveau van bescherming, gezien het bestaan van een kwestie van openbaar belang. Dit brengt mee dat [persoon A] onder omstandigheden moet gedogen dat haar naam in berichtgeving over fraude binnen de Stichting wordt gebruikt.

3.7. Maar de voorzieningenrechter is van oordeel dat deze omstandigheden zich in dit geval niet voordoen. [persoon B] beschuldigt [persoon A] er in zijn berichtgeving namelijk van dat zij in het kader van haar werkzaamheden voor de Stichting fraude pleegt met subsidiegeld en door vrijwilligers geen vergoeding te betalen, terwijl die beschuldigingen op geen enkele manier door feiten of zelfs maar expliciete aanwijzingen of vermoedens worden ondersteund.