Gepubliceerd op maandag 3 juni 2024
IT 4559
Rechtbank ||
29 mei 2024
Rechtbank 29 mei 2024, IT 4559; ECLI:NL:RBDHA:2024:7945 (Privacy First tegen de Staat), https://itenrecht.nl/artikelen/art-126jj-sv-over-automatische-kentekenherkenning-maakt-geen-inbreuk-op-8-evrm

Art. 126jj Sv over automatische kentekenherkenning maakt geen inbreuk op 8 EVRM

Rb. Den Haag 29 mei 2024, IT 4559; ECLI:NL:RBDHA:2024:7945 (Privacy First tegen de Staat). WAMCA zaak. Op 1 januari 2019 is de ‘Wet van 22 november 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie’ in werking getreden. Op basis van het bij de Wet ANPR ingevoerde artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is het voor opsporingsambtenaren van de politie en Koninklijke Marechaussee mogelijk om door middel van daarvoor aangewezen camera’s via de techniek van Automatic Number Plate Recognition (ANPR) kentekengegevens van passerende voertuigen vast te leggen voor een periode van vier weken. In deze zaak zijn vorderingen ingesteld in een collectieve actie namens Nederlandse ingezetenen van wie de privacy wordt geschonden door artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Privacy First stelt dat artikel 126jj Sv kennelijk onverbindend is wegens strijd met artikel 8 EVRM. Het oordeel van de rechtbank is dat de regeling van artikel 126jj Sv voldoet aan de eisen van artikel 8 lid 2 EVRM. Hoewel deze regeling een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer inhoudt, is de noodzaak van deze inbreuk voldoende aangetoond, is de inbreuk proportioneel en is er geen minder ingrijpend alternatief beschikbaar. De regeling van artikel 126jj Sv valt ook onder de artikelen 7 en 8 van het Handvest, omdat deze betrekking heeft op het privéleven en de verwerking van persoonsgegevens. Het Hof heeft vastgesteld dat deze inmenging voldoet aan een doel van algemeen belang, namelijk het bestrijden van ernstige criminaliteit om de openbare veiligheid te waarborgen. De inmenging is tevens geschikt om dit doel te bereiken. De rechtbank concludeert daarnaast dat de uitvoeringspraktijk van artikel 126jj Sv niet onrechtmatig is. Er zijn onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om te rechtvaardigen dat de uitvoeringspraktijk van artikel 126jj Sv onrechtmatig zou zijn en de vorderingen zouden kunnen ondersteunen. Daarom zullen de vorderingen van Privacy First worden afgewezen.

4.42. De door Privacy First gestelde uitvoeringsgebreken staan in het licht van de betwisting daarvan door de Staat niet vast. Maar zelfs indien de rechtbank zou kunnen vaststellen dat zich bij de uitvoering van artikel 126jj Sv tekortkomingen of onvolkomenheden hebben voorgedaan of voordoen, dan leidt dat in beginsel nog niet tot het oordeel dat artikel 126jj Sv en de uitvoeringsregelgeving in zijn geheel onverbindend worden verklaard, zoals Privacy First primair vordert. Uitgangspunt is immers dat uitvoeringsgebreken de rechtmatigheid van de wettelijke regeling onverlet laten. In het licht van de betwisting van de Staat heeft Privacy First onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de uitvoeringspraktijk van artikel 126jj Sv onrechtmatig is en grondslag zou kunnen vormen voor toewijzing van de overige primaire en subsidiaire vorderingen, die erop neerkomen dat het de Staat wordt verboden om kentekengegevens te verzamelen, raadplegen of toe te voegen aan (een) databestand(en).

4.43. De conclusie is dat de regeling van artikel 126jj Sv niet strijdig is met artikel 8 EVRM of de artikelen 7 en 8 Handvest. De rechtbank komt evenmin tot de conclusie dat de uitvoeringspraktijk van artikel 126jj Sv onrechtmatig is. De vorderingen van Privacy First zullen dan ook worden afgewezen.